Cover
Aloita nyt ilmaiseksi les 2 kristof verwerkt.pptx
Summary
# De classificatie van de WHO: ICF
De International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is een gestructureerd classificatiesysteem dat zich richt op functioneren, handicaps en gezondheid, vanuit een biopsychosociaal perspectief.
### 1.1 Structuur en componenten van de ICF
De ICF is een onderdeel van de International Family of Classifications (FIC) van de WHO. Het systeem beschrijft de gezondheidstoestand van een persoon in relatie tot contextuele factoren. De ICF is opgebouwd uit vier hoofdcomponenten:
#### 1.1.1 Functies (b)
Dit component beschrijft de functies van het menselijk lichaam, zowel mentaal als fysiek. Het is onderverdeeld in negen categorieën:
* **b1** Mentale functies
* **b2** Sensore functies en pijn
* **b3** Stem en spraak
* **b4** Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en het ademhalingsstelsel
* **b5** Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel
* **b6** Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies
* **b7** Functies van bewegingsstelsel en aan beweging verwante functies
* **b8** Functies van huid en verwante structuren
#### 1.1.2 Anatomische eigenschappen (s)
Dit component beschrijft de anatomische eigenschappen van het menselijk lichaam, de delen van het lichaam zoals organen, ledematen en hun componenten. Het is onderverdeeld in negen categorieën die corresponderen met de lichaamsfuncties:
* **s1** Anatomische eigenschappen van zenuwstelsel
* **s2** Anatomische eigenschappen van oog, oor en verwante structuren
* **s3** Anatomische eigenschappen van structuren betrokken bij stem en spraak
* **s4** Anatomische eigenschappen van hart en bloedvatenstelsel, afweersysteem en ademhalingsstelsel
* **s5** Anatomische eigenschappen van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel
* **s6** Anatomische eigenschappen van urogenitale stelsel
* **s7** Anatomische eigenschappen van structuren verwant aan beweging
* **s8** Anatomische eigenschappen van huid en verwante structuren
#### 1.1.3 Activiteiten en participatie (d)
Dit component beschrijft de uitvoering van taken door een individu in zijn/haar bestaande omgeving. Het omvat zowel de uitvoering van specifieke handelingen als de deelname aan levenssituaties. Dit component is onderverdeeld in negen domeinen:
* Leren en toepassen van kennis
* Algemene taken en eisen
* Communicatie
* Mobiliteit
* Zelfverzorging
* Huishouden
* Tussenmenselijke interacties en relaties
* Belangrijke levensgebieden
* Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven
#### 1.1.4 Externe factoren (e)
Dit component beschrijft de fysieke, sociale en attitudinale omgeving waarin mensen leven en opereren. Het omvat factoren die invloed hebben op het functioneren van een persoon. Dit component is onderverdeeld in de volgende subcategorieën:
* Producten en technologie
* Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin
* Ondersteuning en relaties
* Attitudes
* Diensten, systemen en beleid
### 1.2 Alfanumeriek systeem en ernstgradatie
De ICF maakt gebruik van een alfanumeriek classificatiesysteem om de componenten en subcomponenten te coderen. De ernst van een stoornis, beperking of belemmering wordt weergegeven met een cijfer van 0 tot 4, waarbij hogere cijfers een grotere ernst aangeven:
* **xxx.0** Geen stoornis (geen, afwezig, verwaarloosbaar)
* **xxx.1** Lichte stoornis (gering, laag)
* **xxx.2** Matige stoornis (tamelijk)
* **xxx.3** Ernstige stoornis (aanzienlijk, hoog, sterk)
* **xxx.4** Volledige stoornis (totaal)
* **xxx.8** Niet gespecificeerd
* **xxx.9** Niet van toepassing
Het alfanumerieke systeem kan verder worden uitgebreid met meerdere niveaus om specifieke details aan te geven. Bijvoorbeeld bij de component 'Activiteiten en participatie' wordt onderscheid gemaakt tussen 'uitvoering' en 'vermogen'. 'Uitvoering' beschrijft wat iemand doet in zijn/haar bestaande omgeving, terwijl 'vermogen' de capaciteit is om een handeling uit te voeren in een gestandaardiseerde omgeving.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen 'uitvoering' en 'vermogen' goed te begrijpen voor accurate toepassing van de ICF. 'Uitvoering' reflecteert de realiteit in de huidige omgeving, inclusief de invloed van externe factoren, terwijl 'vermogen' een meer abstracte, universele capaciteit meet.
#### 1.2.1 Voorbeeld van codering
Een kind dat zonder de aanwezige aanpassingen en de hulp van de juf niet naar school zou kunnen lopen, zou gecodeerd kunnen worden als:
* **d820.04** (Deels) geen of weinig problemen om school te lopen (d820), maar met specifieke contextuele factoren (de hulp van de juf, aanpassingen). De code kan ook **d820.14** zijn, afhankelijk van de precieze interpretatie van de mate van belemmering.
### 1.3 Uitgangspunten ergotherapie in relatie tot ICF
De ergotherapie is sterk gebaseerd op principes die nauw aansluiten bij de ICF:
* **Gebaseerd op dagelijks handelen:** De focus ligt op de activiteiten die mensen in hun dagelijks leven uitvoeren.
* **Persoonsgericht:** Er wordt gewerkt vanuit een cliëntgerichte benadering, waarbij de expertise van de persoon over zijn/haar eigen leven centraal staat. Dit sluit aan bij het idee dat de persoon zelf de belangrijkste bron van informatie is over zijn/haar functioneren.
* **Gevonden in de context:** Het functioneren van een persoon wordt altijd begrepen binnen de specifieke omgeving waarin deze persoon zich bevindt. Dit is een kernprincipe van de ICF met de component 'Externe factoren'.
* **Gebaseerd op bewijs:** Beslissingen worden genomen op basis van wetenschappelijk onderzoek, professionele expertise van de ergotherapeut en de eigen expertise van de cliënt.
* **Maakt gebruik van technologie:** Inzet van technologie zoals virtual reality (VR), 3D-technologie en wearables kan ondersteunend zijn voor het analyseren en verbeteren van functioneren.
* **Gemeenschapsgericht:** Ergotherapie kan ook gericht zijn op het mogelijk maken van sociale participatie van groepen mensen binnen de maatschappij. Dit omvat het sociaal-maatschappelijke perspectief dat de maatschappij een rol speelt in gezondheid.
---
# Het alfanumeriek systeem van de ICF
Het alfanumerieke systeem van de ICF biedt een gestructureerde manier om functies, anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie, en externe factoren te classificeren en de ernst van beperkingen aan te geven.
### 2.1 Componenten van het ICF-classificatiesysteem
Het ICF-systeem is opgebouwd uit vier hoofdonderdelen die samen de gezondheidstoestand en de gerelateerde gezondheidsfactoren beschrijven:
* **b - Functies:** Beschrijft de fysiologische functies van lichaamssystemen.
* b1 Mentale functies
* b2 Sensorische functies en pijn
* b3 Stem en spraak functies
* b4 Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en het ademhalingsstelsel
* b5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel
* b6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies
* b7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies
* b8 Functies van huid en aanverwante structuren
* **s - Anatomische eigenschappen:** Beschrijft de anatomische eigenschappen van het lichaam.
* s1 Anatomische eigenschappen van zenuwstelsel
* s2 Anatomische eigenschappen van oog, oor en aanverwante structuren
* s3 Anatomische eigenschappen van structuren betrokken bij stem en spraak
* s4 Anatomische eigenschappen van hart en bloedvatenstelsel, afweersysteem en ademhalingsstelsel
* s5 Anatomische eigenschappen van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel
* s6 Anatomische eigenschappen van urogenitale stelsel
* s7 Anatomische eigenschappen van structuren gerelateerd aan beweging
* s8 Anatomische eigenschappen van huid en aanverwante structuren
* **d - Activiteiten en participatie:** Beschrijft de uitvoering van een handeling door een persoon, of de betrokkenheid van een persoon bij een levenssituatie. Dit betreft de daadwerkelijke prestaties en de participatie in het dagelijks leven.
* Algemene taken en eisen
* Leren en toepassen van kennis
* Communicatie
* Mobiliteit
* Zelfverzorging
* Huishouden
* Tussenmenselijke interacties en relaties
* Belangrijke levensgebieden
* Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven
* **e - Externe factoren:** Beschrijft de fysieke, sociale en attitudinale omgeving waarin mensen leven en functioneren.
* Producten en technologie
* Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin
* Ondersteuning en relaties
* Attitudes
* Diensten, systemen en beleid
### 2.2 Codering van de ernst van een stoornis
De ernst van een beperking wordt aangegeven met een cijfer dat achter de code van een specifieke functie, anatomische eigenschap, activiteit of participatie of externe factor wordt geplaatst. De codes lopen van 0 tot 4, met specifieke codes voor "niet gespecificeerd" en "niet van toepassing".
* xxx.0: Geen stoornis (geen, afwezig, verwaarloosbaar)
* xxx.1: Lichte stoornis (gering, laag)
* xxx.2: Matige stoornis (tamelijk)
* xxx.3: Ernstige stoornis (aanzienlijk, hoog, sterk)
* xxx.4: Volledige stoornis (totaal)
* xxx.8: Niet gespecificeerd
* xxx.9: Niet van toepassing
### 2.3 Alfanumerieke codering en typologieën
Het alfanumerieke systeem combineert codes voor de verschillende componenten met de ernstgraad.
* **Voor functies (b) en anatomische eigenschappen (s):**
* De eerste positie geeft de hoofdcategorie aan (b of s).
* De volgende twee cijfers specificeren de subcategorie binnen die hoofdcategorie (bv. b1 voor mentale functies).
* Een punt scheidt de hoofdonderdelen van de ernstindicatie.
* Het cijfer na de punt geeft de ernstgraad aan, zoals hierboven beschreven.
* Voor anatomische eigenschappen kan een extra cijfer worden toegevoegd dat de lokalisatie aangeeft.
* **Voor activiteiten en participatie (d):**
* De eerste positie is altijd 'd'.
* De volgende twee cijfers specificeren de subcategorie (bv. d8 voor mobiliteit).
* Een punt scheidt de hoofdonderdelen van de uitvoering of het vermogen en de ernstindicatie.
* Het cijfer na de punt kan het niveau van uitvoering of het vermogen aangeven (bv. 0 tot 4).
* Een tweede cijfer (bv. 4 voor hulp van een ander) kan worden toegevoegd om de mate van ondersteuning aan te geven.
> **Tip:** Het is cruciaal om het verschil te begrijpen tussen 'uitvoering' en 'vermogen' bij activiteiten en participatie. 'Uitvoering' verwijst naar wat iemand daadwerkelijk doet in zijn/haar huidige omgeving, terwijl 'vermogen' de capaciteit beschrijft om een handeling uit te voeren in een gestandaardiseerde, gecontroleerde omgeving.
* **Voor externe factoren (e):**
* De eerste positie is altijd 'e'.
* De volgende twee cijfers specificeren de subcategorie (bv. e1 voor producten en technologie).
* Een punt scheidt de hoofdonderdelen van de aard van de belemmering of ondersteuning en de ernstindicatie.
* De codes na de punt geven de mate van belemmering of juist ondersteuning aan.
### 2.4 Voorbeelden van codering
Laten we de oefening uit de documentatie bekijken: "Geef via de typeringen weer dat een kind geen of weinig problemen heeft om school te lopen, maar zonder de aanwezige aanpassingen en de hulp van de juf zou dit niet lukken."
* **'School lopen'** valt onder de component 'Activiteiten en participatie' (d).
* Meer specifiek onder 'Mobiliteit' (d8).
* De specifieke activiteit is "lopen" (d820).
* De *uitvoering* in de huidige omgeving (met aanpassingen en hulp) is zonder problemen of met een zeer lichte beperking (bv. .0 of .1).
* Echter, de *ondersteuning* door aanpassingen en hulp van de juf is essentieel om dit te bewerkstelligen, wat aangegeven kan worden met een '4' voor hulp/ondersteuning.
Dit zou kunnen resulteren in een code zoals **d820.04** of **d820.14**, wat aangeeft dat de activiteit weliswaar wordt uitgevoerd, maar met aanzienlijke externe ondersteuning.
* **d820.04:** Lopen (d820), uitvoering zonder (of met minimale) beperking (.0), met aanzienlijke ondersteuning/hulp (4).
* **d820.14:** Lopen (d820), uitvoering met lichte beperking (.1), met aanzienlijke ondersteuning/hulp (4).
> **Tip:** Het coderen in ICF vereist nauwkeurigheid en een goed begrip van de context waarin een persoon functioneert. De code moet zowel de capaciteit van de persoon als de invloed van omgevingsfactoren reflecteren.
---
# Uitgangspunten van ergotherapie
Ergotherapie is een paramedisch beroep dat zich richt op het bevorderen van gezondheid en participatie door middel van dagelijks handelen. De kernprincipes van ergotherapie zijn gebaseerd op dagelijks handelen, persoonsgerichtheid, bewijsgebaseerde praktijk en gemeenschapsgerichtheid.
### 3.1 Dagelijks handelen als centrale focus
Het dagelijks handelen vormt het fundament van de ergotherapie. Ergotherapeuten streven ernaar om mensen in staat te stellen deel te nemen aan activiteiten die voor hen betekenisvol zijn en die deel uitmaken van hun dagelijks leven. Dit omvat een breed scala aan handelingen, van zelfzorg en huishoudelijke taken tot werk, studie en recreatie.
### 3.2 Persoonsgericht werken (client-centeredness)
Persoonsgericht werken is een essentieel uitgangspunt binnen de ergotherapie. Dit betekent dat de cliënt, met diens unieke ervaringen, behoeften, waarden en doelen, centraal staat in het therapeutisch proces. Ergotherapeuten hanteren een cliëntgerichte benadering die gebaseerd is op de principes van Carl Rogers.
* **Richtlijnen voor cliëntgerichte ergotherapie:** Deze richtlijnen benadrukken het belang van het betrekken van de cliënt bij het stellen van doelen en het ontwikkelen van interventies.
* **Position statement on client-centeredness:** Dit document versterkt de filosofie van persoonsgerichtheid en de implementatie ervan in de praktijk.
De persoonsgerichte benadering erkent dat de cliënt expert is van zijn of haar eigen leven en dagelijkse ervaringen.
### 3.3 Bewijsgebaseerde praktijk
Ergotherapeuten baseren hun interventies op een combinatie van drie belangrijke bronnen:
1. **Expertise van personen over hun dagelijks leven:** Dit omvat de kennis en ervaringen die cliënten zelf hebben met betrekking tot hun dagelijkse activiteiten en uitdagingen.
2. **Professionele expertise van de ergotherapeut:** Dit verwijst naar de kennis, vaardigheden en klinische redenering van de ergotherapeut, opgedaan door opleiding en ervaring.
3. **Bewijs uit wetenschappelijk onderzoek:** Ergotherapeuten maken gebruik van de meest recente wetenschappelijke inzichten en resultaten van onderzoek om hun praktijk te onderbouwen.
Technologische innovaties, zoals Virtual Reality (VR), 3D-technologie en wearables, worden steeds vaker geïntegreerd in de bewijsgebaseerde praktijk, met respect voor de bescherming van de privacy van de cliënt.
### 3.4 Gemeenschapsgerichtheid
Gemeenschapsgerichtheid houdt in dat ergotherapeuten niet uitsluitend focussen op individuele cliënten, maar ook een rol spelen bij het bevorderen van sociale participatie voor groepen mensen binnen de maatschappij. Dit uitgangspunt is verankerd in het sociaal-maatschappelijke perspectief, dat erkent dat de maatschappelijke context een significante invloed heeft op de gezondheid en het functioneren van individuen. Ergotherapie kan zich richten op het verbeteren van de omgeving of het ontwikkelen van programma's die bredere gemeenschapsdeelname ondersteunen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Directe Toegankelijkheid Ergotherapie | Een vorm van ergotherapie waarbij cliënten direct toegang hebben tot de dienstverlening zonder tussenkomst van een verwijzer, wat kan leiden tot snellere hulp en een efficiëntere benutting van middelen. |
| Biopsychosociaal model | Een model dat gezondheid en ziekte beschouwt als het resultaat van een complexe interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren, in plaats van enkel biologische oorzaken. |
| ICF – ICIDH2 (2001) | De International Classification of Functioning, Disability and Health, een classificatiekader van de Wereldgezondheidsorganisatie dat een gestandaardiseerde taal biedt om gezondheidstoestanden en gerelateerde gezondheidsproblemen te beschrijven. Het is een herziening van de eerdere ICIDH. |
| Gezondheidstoestand | De algemene toestand van iemands fysieke, mentale en sociale welzijn, vaak beïnvloed door ziekte, letsel of andere factoren. |
| Functioneren | De algemene term die zowel lichaamsfuncties en -structuren, activiteiten als participatie omvat, waarbij de interactie tussen een persoon en zijn omgeving centraal staat. |
| Contextuele factoren | Omgevingsfactoren en persoonlijke factoren die van invloed zijn op het functioneren van een persoon. Omgevingsfactoren omvatten de fysieke, sociale en attitudinale omgeving waarin mensen leven en werken. |
| WHO-FIC (Family of International Classifications) | Een reeks van internationale classificaties die door de Wereldgezondheidsorganisatie zijn ontwikkeld om gezondheidstoestanden, ziekten, geneesmiddelen, medische apparaten en andere gezondheidsgerelateerde gegevens te standaardiseren en te organiseren. |
| Functies (b) | Verwijst naar de fysiologische functies van het lichaamssystemen. De ICF categoriseert deze in mentale functies, zintuiglijke functies, stem- en spraakfuncties, en functies van verschillende orgaansystemen. |
| Anatomische eigenschappen (s) | Verwijst naar de anatomische structuur van het lichaam. De ICF categoriseert deze in de anatomische eigenschappen van het zenuwstelsel, zintuigen, spraak, orgaansystemen en huid. |
| Activiteiten en participatie (d) | Activiteiten verwijzen naar de uitvoering van een taak of handeling door een persoon, terwijl participatie de betrokkenheid van een persoon bij het leven betreft. De ICF deelt deze in categorieën zoals leren, communicatie, mobiliteit en sociaal leven. |
| Externe factoren (e) | Omgevingsfactoren die de interactie tussen een persoon en zijn gezondheidstoestand beïnvloeden. Dit omvat producten, technologie, de natuurlijke omgeving, ondersteuning, relaties, attitudes, en diensten, systemen en beleid. |
| Uitvoering | De manier waarop iemand een activiteit daadwerkelijk uitvoert in zijn of haar huidige, natuurlijke omgeving. Dit houdt rekening met de concrete omstandigheden en hulpbronnen die beschikbaar zijn. |
| Vermogen | De capaciteit of vaardigheid die een persoon bezit om een bepaalde handeling uit te voeren, geëvalueerd in een gestandaardiseerde omgeving. Dit wordt ook wel de 'optimale prestatie' genoemd, los van de huidige omgeving. |
| Persoonsgericht werken | Een benadering in de zorg waarbij de individuele behoeften, waarden, voorkeuren en culturele achtergrond van de cliënt centraal staan in het zorgproces en de besluitvorming. |
| Bewijsgebaseerde praktijk | Het systematisch toepassen van de best beschikbare wetenschappelijke evidentie, gecombineerd met klinische expertise en cliëntvoorkeuren, om optimale beslissingen te nemen over de zorg voor individuele patiënten. |