Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Deel inejcties.docx
Summary
# Algemene toelichting en materiaal bij injecties
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Algemene toelichting en materiaal bij injecties".
## 1. Algemene toelichting injecties
Injecties, ook wel inspuitingen genoemd, zijn een vorm van parenterale toediening waarbij geneesmiddelen via een steriele spuit en naald in het lichaam worden gebracht, hetzij in het weefsel, hetzij rechtstreeks in de bloedbaan. Deze procedure vereist een medisch voorschrift en wordt beschouwd als een technische verpleegkundige handeling (B2).
### 1.1 Indicaties voor injecties
Injecties worden om diverse redenen gebruikt:
* Snelle resorptie en werking van het geneesmiddel is vereist.
* Lokale werking van het geneesmiddel is noodzakelijk.
* Het geneesmiddel wordt door maagsappen of darmsecreties afgebroken of geneutraliseerd.
* Het geneesmiddel kan het maagslijmvlies aantasten.
* Het geneesmiddel wordt niet opgenomen via het maag-darmkanaal.
* De patiënt moet nuchter blijven.
* De patiënt is niet in staat een geneesmiddel oraal in te nemen.
* Het geneesmiddel is niet in orale vorm beschikbaar.
### 1.2 Plaatsbepaling voor injecties
De toedieningsroute van een injectie is afhankelijk van de samenstelling van het product en het gewenste effect. Verpleegkundigen voeren, op voorschrift van een arts, de volgende injecties uit:
* **Intracutaan (i.c.):** in de huid.
* **Intradermaal (i.d.):** in de lederhuid.
* **Subcutaan (s.c.):** onder de huid, in het onderhuids bindweefsel.
* **Intramusculair (i.m.):** in een spier.
* **Intraveneus (i.v.):** rechtstreeks in een ader.
Injecties die doorgaans door een arts worden toegediend, maar waarbij verpleegkundigen assisteren bij voorbereiding en uitvoering, zijn:
* Intra-arterieel (i.a.): in een slagader.
* Intracardiaal: in het hart.
* Intra-articulair: in een gewrichtsspleet.
* Intrathecaal: in het wervelkanaal.
* Intrapleuraal: tussen de pleurabladen.
* Intraperitoneaal: in de buikholte.
### 1.3 Voor- en nadelen van parenterale toediening
**Voordelen:**
* Toediening is mogelijk wanneer enterale toediening niet kan.
* Snellere en krachtigere werking van het geneesmiddel, omdat het niet beïnvloed wordt door verteringsenzymen.
* Betere controleerbaarheid van het proces.
**Nadelen:**
* Pijn: veel injecties zijn pijnlijk vanwege de vele pijnreceptoren in de huid.
* Risico op infectie, lokale necrose en verhardingen.
* Mogelijkheid tot beschadiging van bloedvaten en zenuwen bij incorrecte plaatsing.
* Eenmaal toegediend, kan het geneesmiddel niet meer verwijderd worden. Het perfect beheersen van de techniek is daarom essentieel.
### 1.4 Bespreking van het materiaal
Een zorgvuldige keuze van materiaal, afhankelijk van de specifieke handeling, is cruciaal.
#### 1.4.1 De spuit
Een spuit bestaat uit een cilinder met een aanzetstuk (conus) voor de naald en een inhoudsverdeling (graduatie).
* **Conus of aanzetstuk:**
* **Centrisch:** de conus is in het midden geplaatst, wat het purgeren (lucht verwijderen) vergemakkelijkt.
* **Excentrisch:** de conus is niet-centraal geplaatst, handig voor gebruik in een vlakke positie (bv. IV-injecties, subcutane injecties).
* **Type aansluiting:** Luer (naald schuift op) of Luer-lock (naald wordt opgeschroefd).
* Grote spuiten voor maagsonde, blaasspoeling of glycerinelavement hebben een lange, brede conus of katheteraanzetstuk.
* **Schaalverdeling:** Aangeduid in milliliters (ml) of in eenheden/units (insuline- en tuberculinespuiten).
* **Vleugel of vingersteun:** Vergemakkelijkt het gebruik en voorkomt wegrollen.
* **Stamper/zuiger:** Sluit de spuit volledig af.
**Eigenschappen van een goede spuit:**
* Luchtdicht.
* Voorzien van een rem om uitglijden van de stamper te voorkomen.
* Duidelijk leesbare graduatie.
* Steriel en in afzonderlijke verpakking.
**Soorten spuiten:**
* **Wegwerpspuit:** Gemaakt van kunststof, steriel verpakt en klaar voor gebruik. Aanzetstuk is centrisch bij spuiten < 10 ml, excentrisch bij grotere spuiten. Inhoud varieert van 2 ml tot 50 ml.
* **Insulinespuit:** Lang en smal model voor nauwkeurige aflezing. Schaalverdeling in eenheden/units. Heeft een vaste naald.
* **Tuberculinespuit:** 1 ml inhoud, lang model met gradatie in 1/100. Wordt gebruikt voor tuberculinetests en heeft geen vaste naald.
#### 1.4.2 Injectienaalden
Injectienaalden zijn holle, steriele naalden van roestvrij materiaal, met een geslepen punt en een aanzetstuk dat op de spuit past.
* **Aanzetstuk of naaldconus:** Kan Luer-tip of Luer-lock zijn. De kleurcode van de conus geeft de diameter (gauge) aan; een hogere gauge betekent een fijner lumen.
* **Naaldschacht:** Gemaakt van roestvrij staal. Lengte wordt in inches aangeduid.
* **Naaldpunt:** Fijn geslepen, kan een lange of korte punt hebben bij gelijkblijvende scherpte.
**Belangrijke informatie over naalden:**
* **Wegwerp:** Wegwerpnaalden moeten na gebruik onmiddellijk vernietigd worden om prikongevallen, hergebruik door toxicomanen en contaminatie te voorkomen.
* **Naaldcontainers:** Na gebruik worden naalden verzameld in speciale naaldcontainers.
* **VERMIJD PRIKONGEVALLEN:** Steek de naald na gebruik NOOIT terug in de beschermhuls (nooit "recappen"). Deponeer de naald direct in de naaldcontainer. Prikongevallen moeten steeds gemeld worden.
**Eigenschappen van een goede naald:**
* Steriel.
* Afzonderlijk verpakt.
* Niet vervormd.
**Soorten naalden (voorbeeld merk BD©):**
* **IM-naald:** Groene naald, lange en scherpe punt (bv. 21G, 0.8 mm, lengte 50 mm).
* **Optreknaald (filternaald):** Roze, brede, korte punt (bv. 18G, 1.2 mm, lengte 38 mm). Wordt gebruikt voor het klaarmaken van medicatie.
* **Transfernaald:** Heeft aan beide zijden een naald of spike. Wordt gebruikt om medicatie van een flesje naar een ander flesje of infuuszak over te brengen.
#### 1.4.3 Injectievloeistoffen
Injectievloeistoffen kunnen worden ingedeeld naar vorm en verpakking.
**Vorm:**
* **Vloeibaar:** Olieachtig of waterig, eventueel gekleurd.
* **Poedervorm:** Moet eerst opgelost worden met een specifiek oplosmiddel (solvens), aqua destillata of fysiologisch serum (NaCl 0.9%). De hoeveelheid oplosmiddel is afhankelijk van bijsluiter, voorgeschreven toedieningsweg en vereiste dosering.
**Verpakking:**
* **Ampul:** Breekampul (te openen zonder vijlen) of ampul met groef/gekleurde rand/stip. Kan vloeistof, poeder of solvens bevatten, soms duo-verpakkingen.
* **Flacons:** Flesjes afgesloten met een gummistop (vloeibaar of poeder). Speciale flacons, zoals Solu-Cortef®, hebben het poeder bovenaan en het solvens onderaan, gescheiden door een dop.
* **Patronen:** Flesjes met gummistop/vlies bovenaan en een gummiring onderaan die door de stamper van een spuit kan verschuiven (bv. insuline voor insulinepen).
* **Kant-en-klare spuiten:** Bevatten reeds het geneesmiddel en zijn voorzien van een injectienaald.
**Informatie op het etiket van medicatie:**
* Naam medicament.
* Dosis/concentratie (gr, mg, mg/ml, %, IE, UI/ml).
* Inhoud in ml (bij vloeistoffen).
* Toedieningswijze.
* Vervaldatum.
* Extra aanduidingen (bv. goed mengen, niet schudden, koel bewaren, vergif).
* Lotnummer/expiratie.
**Bewaarcondities:**
Sommige geneesmiddelen, zoals hormoonpreparaten (insuline), opgeloste antibiotica en vaccins, vereisen bewaring in de koelkast. Raadpleeg steeds de bijsluiter.
### 1.5 Toepassing van basisprincipes bij het klaarmaken en toedienen van injecties
Bij het klaarmaken en toedienen van injecties moeten steeds de algemene basisprincipes (zie cursus vmv1) en de "5 juisten" met bijhorende aandachtspunten worden toegepast.
#### 1.5.1 Prikongeval
Ondanks preventieve maatregelen blijven prikongevallen voorkomen. De gewoonte van "recappen" (terugplaatsen van de beschermhuls op de naald) is een belangrijke oorzaak. Prikongevallen kunnen leiden tot bloedoverdraagbare pathogenen (HIV, HCV, Hepatitis). De kans op besmetting hangt af van de bloedhoeveelheid, pathogenenconcentratie, naaldtype, diepte van de wond en de conditie van de patiënt.
**Richtlijnen ter voorkoming van prikaccidenten:**
* NOOIT de beschermhuls terugplaatsen op de naald.
* Altijd een NAALDCONTAINER meenemen en gebruiken.
* Gebruik spuiten met extra beveiliging (bv. Fraxiparine®).
* Glas direct in glascontainer verzamelen.
**Bij een prikaccident:**
* Wondje laten bloeden.
* Overvloedig spoelen met water.
* Ontsmetten met een krachtig antisepticum (alcoholische oplossing).
* Melden aan de geneeskundige dienst voor nodige onderzoeken en eventuele vaccinatie volgens ziekenhuishygiëne protocol.
## 2. Intradermale inspuiting
#### 2.1 Indicaties
* Toediening van lokale anaesthesie.
* Huid- en allergietesten (bv. tuberculine/Mantouxtest, antibiotica, latex).
#### 2.2 Plaatsbepaling
* Het voorste gedeelte van de onderarm is ideaal vanwege lichte pigmentatie en het ontbreken van beharing, wat reacties beter zichtbaar maakt.
* Het gedeelte van de rug onder de schouderbladen kan ook gebruikt worden.
## 3. Subcutane inspuiting
Een subcutane injectie wordt toegediend in het losse bindweefsel van de huid (onderhuids bindweefsel) om een langzame resorptie te bewerkstelligen. Dit is wenselijk voor medicatie waarbij een geleidelijke afgifte nodig is, zoals insuline.
### 3.1 Indicaties
* Toediening van kleine hoeveelheden medicatie (0.5 tot 2 ml).
* Wanneer de oplossing het subcutane weefsel niet irriteert of beschadigt.
* Geneesmiddelen zoals adrenaline, insuline, vaccins, heparine (anticoagulantia) en lokale anesthetica.
### 3.2 Plaatsbepaling
* **Voor- en laterale zijde van de bovenarm.**
* **Voorzijde en laterale zijde van de dij.**
* **Abdomen (buikwand):** onderbuik, flanken (minimaal 1 cm van de navel verwijderd).
* **Locaties met weinig gevoelszenuwen om pijn te minimaliseren.**
* **Enkel in gezonde huid:** gebieden met wonden, eczeem, irritatie of littekens zijn ongeschikt.
De meest gekozen plaatsen zijn de buitenkant van de bovenarm, de bovenbuitenzijde van het dijbeen en het losse weefsel van de buikwand.
### 3.3 Voorbeelden van subcutane inspuitingen
#### 3.3.1 Toedienen van heparine
Heparines zijn anticoagulantia die bij voorkeur subcutaan worden toegediend om pijnlijke hematomen te voorkomen. Ze worden gebruikt voor preventie en behandeling van trombo-embolische aandoeningen. Laagmoleculair gewicht heparines (bv. Dalteparine, Enoxaparine, Nadroparine) worden meestal geleverd in kant-en-klare spuiten met een beschermhuls. De luchtbel in de spuit moet niet worden weggehaald.
* **Toedieningsplaatsen:** Subcutaan weefsel van het abdomen, rechts/links ter hoogte van de crista iliaca.
* **Mogelijke verwikkelingen:** Hematoomvorming, induratie door te oppervlakkig prikken.
#### 3.3.2 Toedienen van insuline
Voor specifieke theorie en praktische uitleg over diabetes en insuline, wordt verwezen naar relevante hoofdstukken.
## 4. Intramusculaire inspuiting
Een intramusculaire injectie brengt een beperkte hoeveelheid geneesmiddel in vloeibare vorm snel in het spierweefsel.
### 4.1 Indicaties
* Toediening van relatief grote doses medicatie.
* Toediening van medicatie die het subcutane weefsel kan irriteren.
* Snelle resorptie en werking van het geneesmiddel, aangezien spieren een goede bloedvoorziening hebben.
* Specifieke indicaties: antibiotica, contraceptiva, vaccins, epinefrine bij ernstige allergieën, patiënten die geen orale medicatie kunnen slikken, medicatie die aangetast wordt door maag- en darmsappen, olieachtige preparaten (hormonen), sterk gekleurde vloeistoffen (bv. ijzerpreparaten).
### 4.2 Plaatsbepaling
De injectieplaats is afhankelijk van het doel, de fysieke toestand van de patiënt en eerdere injecties (rotatie). Injecteer niet op plaatsen met ontstoken, oedemateuze, geïrriteerde huid, of op geboortevlekken en littekens. De spier moet oppervlakkig gelegen, goed bereikbaar en omvangrijk genoeg zijn, en zo ver mogelijk van grote zenuwen en bloedvaten.
#### 4.2.1 Meest geschikte spieren
* **Grote bilspier (m. gluteus maximus - dorsogluteaal):** Meest gebruikt, maar **niet bij kinderen die nog niet stappen** vanwege risico op aanprikken van de n. ischiadicus, bot en bloedvaten. De injectieplaats is het bovenste buitenste kwadrant van de bil, begrensd door de crista iliaca. Injecteer niet in de binnenzijde van dit kwadrant.
* **M. gluteus medius (ventrogluteaal):** Anatomisch de meest geschikte plaats door dikte van de spier en minder subcutaan vet. Belangrijke zenuwen en bloedvaten worden vermeden. Niet gebruikt bij kinderen onder de drie jaar.
* **Dijspier (m. vastus lateralis en m. rectus femoris):** Bij kinderen is de m. vastus lateralis de voorkeurplaats vanwege de grootste spiermassa.
* **M. rectus femoris:** Middelste derde van de dijspier, ongeveer een handbreedte boven het kniegewricht. Minder bloedvaten dan de gluteus maximus.
* **M. vastus lateralis:** Buitenzijde van de dij, in het middelste derde tussen knie en trochanter major. Wordt gebruikt bij magere patiënten met onvoldoende bilspierweefsel.
* **Deltaspier (m. deltoideus):** Gebruikt voor kleine hoeveelheden vloeistof (≤ 2 ml), vaak voor vaccinaties. De injectie wordt 2.5 tot 5 cm onder het acromion (schoudertop) toegediend, in het middengedeelte van de spier (2 à 3 vingerbreedten onder de schoudertop). Risico op raken van n. axillaris, brachialis, ulnaris, radialis en a. brachialis.
## 5. Vaccinaties
Het toedienen van vaccins is een B2-handeling. Een vaccin wekt een immuunrespons op zonder ziekte te veroorzaken.
**Aandachtspunten bij vaccinaties:**
* De meeste vaccins worden intramusculair toegediend; sommigen ook oraal, subcutaan of intradermaal.
* De m. deltoideus is een veelgebruikte plaats voor vaccinaties.
* De meeste vaccins vereisen gekoeld transport en bewaring; laat het vaccin een half uur op voorhand op kamertemperatuur komen.
* Vraag de patiënt naar ziekte, koorts, acute infectie, of eerdere reacties op vaccins. Bij een positief antwoord, verwittig de arts.
* Verschillende vaccins kunnen gelijktijdig op verschillende plaatsen worden toegediend. Bij levende vaccins is een interval van minstens 4 weken nodig.
* Patiënten blijven na vaccinatie 15 minuten onder toezicht.
* Onder 12 maanden: injectie in m. rectus femoris/vastus lateralis. Boven 12 maanden: in m. deltoideus.
* Injecties in de bilspier worden niet meer routinematig toegepast om vaccin in vetweefsel te voorkomen.
* Niet aspireren bij vaccinaties.
* Kant-en-klare vaccinspuiten niet purgeren; volledig met luchtbel inspuiten.
* De naaldlengte wordt bepaald door de spier- en/of vetlaag.
* Vaccins die zelf klaargemaakt moeten worden, worden gepurgeerd zonder medicatieverlies.
* Vaccin door de handpalmen rollen om te mengen (niet schudden).
## 6. Mogelijke complicaties bij injecties
### 6.1 Algemeen
* Matige koorts, lichte pijn, roodheid of zwelling op de injectieplaats.
* Verharding of knobbeltje op de injectieplaats.
* Bij kinderen: hangerigheid, slaperigheid, huilerigheid, verminderde eetlust.
Deze reacties zijn doorgaans gekend, verdwijnen spontaan en vereisen geen behandeling.
### 6.2 Specifiek
* **Abces:** Ontstaat door onvoldoende resorptie van medicatie in het subcutane weefsel of bij herhaalde injecties op dezelfde plaats.
* **Syncope:** Vasovagale reactie door angst en pijn, met bewustzijnsverlies, bradycardie en lage RR tot gevolg. Patiënt plat leggen met benen omhoog.
* **Anafylactische shock:** Ernstige allergische reactie met symptomen zoals ademhalingsproblemen, huiduitslag, cardiovasculaire instabiliteit. Vereist onmiddellijke medische interventie (bv. adrenaline).
* **Necrose:** Door subcutane weefselbeschadiging.
* **Hevige pijn:** Door aanprikken van een kleine zenuw.
* **Te snelle resorptie:** Door aanprikken van een bloedvat (aspiratie is belangrijk, behalve bij subcutane anticoagulantia en insuline).
* **Ecchymose:** Onderhuidse bloeding.
* **Lipodystrofie:** Ontstekingsreactie met destructie van onderhuids vetweefsel; voorkomen door rotatieschema.
* **Afbreken van de naald:** Voorkomen door patiënt te informeren over plotselinge bewegingen.
* **Kwetsen van een zenuw:** Kan leiden tot verlamming van een lidmaat.
* **Raken van een bloedvat:** Kan leiden tot hematoom, embolie of onbedoelde intraveneuze toediening.
* **Ontsteking van het beenvlies:** Niet injecteren bij aanprikken van het beenvlies.
* **Fibroplastisch worden van het weefsel:** Ontaarden van spierweefsel naar bindweefsel, met contracturen.
* **Necrose:** Door verkeerde toedieningswijze en slechte resorptie.
## 7. Educatie
Educatie is een cruciaal onderdeel van de verpleegkundige zorg. Het aanleren van injectietechnieken aan patiënten bevordert zelfzorg en versterkt 'health literacy'. Het teach-back principe is een effectieve methode om te controleren of de patiënt de techniek begrijpt en correct kan uitvoeren.
## 8. Procedures
### 8.1 Optrekken medicatie
#### 8.1.1 Optrekken medicatie uit een ampul
Volg de stappen voor handhygiëne, bereid het werkoppervlak voor, bereid de ampul (tikken, breken), plaats de optreknaald op de spuit, trek medicatie op, ontlucht de spuit, controleer het volume, verwijder de optreknaald en plaats de juiste injectienaald. Kleef een identificatieklever op de spuit indien deze niet direct wordt toegediend.
#### 8.1.2 Optrekken van medicatie in poedervorm uit een flacon
Volg de stappen voor handhygiëne, bereid het werkoppervlak voor, bereid de flacon (flip-off kapje verwijderen, rubberen stop ontsmetten), trek oplosmiddel op uit de ampul, spuit het oplosmiddel in de flacon (gefractioneerde drukmethode kan nuttig zijn om druk te verminderen), los het poeder op (door rollen, niet schudden), trek de vloeistof op uit de flacon, ontlucht de spuit, controleer het volume, verwijder de optreknaald en plaats de juiste injectienaald. Kleef een identificatieklever op de spuit indien nodig.
### 8.2 Basisprocedure toediening van een subcutane inspuiting
**Voorbereiding:** Zorg voor een verzorgd voorkomen, let op ergonomie, verzamel alle nodige gegevens (correct voorschrift, patiëntinformatie), verzamel materiaal, pas handhygiëne toe, zorg voor privacy, stel jezelf voor, identificeer de patiënt, geef educatie, organiseer de werkruimte.
**Uitvoering:** Laat de patiënt een correcte houding aannemen, zorg voor correcte plaatsbepaling (bovenarm, dij, abdomen), hanteer een rotatieschema, controleer de injectieplaats, maak de huid proper (ontsmetten met alcohol is overbodig), span de huid aan (methode 90° of 45° met huidplooi, of 90° zonder huidplooi), breng de naald in met een vlotte beweging, spuit de medicatie langzaam in, wacht na het inspuiten, verwijder de naald, dep indien nodig (licht deppen), deponeer de naald direct in de naaldcontainer.
**Nazorg:** Hef privacymaatregelen op, geef nazorg en comfort, reinig materiaal, ruim op, pas handhygiëne toe, rapporteer de toediening en eventuele reacties.
### 8.3 Basisprocedure toediening van een intramusculaire inspuiting
**Voorbereiding:** Vergelijkbaar met subcutane injecties: hygiëne, ergonomie, patiëntgegevens, materiaal, privacy, educatie.
**Uitvoering:** Patiënt een correcte houding laten aannemen (bv. zittend of liggend, afhankelijk van de injectieplaats). Controleer de injectieplaats. Zorg voor correcte plaatsbepaling: m. gluteus medius (ventrogluteaal), m. gluteus maximus (dorsogluteaal), m. rectus femoris/vastus lateralis (dij), m. deltoideus (schouder). Ontsmet de huid indien nodig (enkel bij verminderde weerstand of twijfel; bij vaccinaties nooit). Span de huid aan (of gebruik de Z-track methode). Verwittig de patiënt voor de prik. Breng de naald vlot en loodrecht in. Fixeer de spuit. Aspiratie is overbodig, behalve bij injecties in de m. gluteus maximus (dorsogluteaal), waarbij bij positieve aspiratie (bloed) de naald verplaatst moet worden. Spuit de medicatie langzaam in. Wacht enkele tellen na het inspuiten en verwijder de naald vlot. Dep na met een droge, niet-steriele depper. Deponeer de naald direct in de naaldcontainer. Breng een kleefpleister aan.
**Nazorg:** Vergelijkbaar met subcutane injecties: privacy opheffen, comfort, reinigen, opruimen, handhygiëne, rapporteren (inclusief vaccinregistratie in Vaccinnet).
### 8.4 Basisprocedure toediening van een intradermale inspuiting
**Voorbereiding:** Gelijkaardig aan andere injecties: hygiëne, ergonomie, patiëntgegevens, materiaal, privacy, educatie.
**Uitvoering:** Patiënt correct laten positioneren. Zorg voor correcte plaatsbepaling (ventrale zijde onderarm, rug, dorsale zijde bovenarm). Controleer de injectieplaats. Maak de huid proper. Span de huid aan. Breng de naald (punt naar boven) schuin in de bovenste huidlaag. Injecteer de vloeistof langzaam; een huidpapel moet ontstaan. **Dep NIET na** om verlies van vloeistof te voorkomen. Deponeer de naald direct in de naaldcontainer.
**Nazorg:** Vergelijkbaar met andere injecties: privacy opheffen, educatie over controle van de injectieplaats (diameter en induratie), comfort, reinigen, opruimen, handhygiëne, rapporteren.
### 8.5 Oplossen van medicatie d.m.v. een transfernaald
#### 8.5.1 Oplossen van medicatie uit twee flacons d.m.v. transfernaald
Verwijder plastic beschermkappen, ontsmet rubber stoppen. Plaats transfernaald in de fles met oplosmiddel, keer de fles om, plaats de andere zijde van de naald in de flacon met poeder. Laat het oplosmiddel langs de wand lopen. Verwijder de lege fles en de naald. Deponeer de naald in de naaldcontainer.
#### 8.5.2 Oplossen van medicatie in poedervorm d.m.v. transfernaald en minibag
Verwijder beschermkap, ontsmet rubberstop van de flacon. Plaats transfernaald in de flacon. Ontsmet de ingangspoort van de minibag en breng de transfernaald hierin aan. Oefen lichte druk uit op de minibag om oplosmiddel in de flacon te laten lopen (flacon onder, minibag boven). Meng door rollen. Keer om (flacon boven, minibag onder) en laat opgelost medicijn in de minibag lopen. Verwijder transfernaald en deponeer in naaldcontainer.
---
# Verschillende injectietechnieken en hun toepassingen
Dit deel van de studiegids behandelt de specifieke injectietechnieken: intradermale, subcutane en intramusculaire inspuitingen, inclusief hun indicaties, plaatsbepaling en voorbeelden.
## 2. Intradermale inspuiting
De intradermale inspuiting is een techniek waarbij een kleine hoeveelheid (meestal 0,1 ml of minder) oplossing in de bovenste laag van de dermis wordt geïnjecteerd, wat resulteert in een papel van 2 tot 3 mm.
### 2.1 Indicaties
* Toedienen van lokale anesthesie.
* Huid- en allergietesten (bijvoorbeeld tuberculinetesten, testen op antibiotica, latex, stofmijten of synthetische vezels).
### 2.2 Plaatsbepaling
* Het voorste gedeelte van de onderarm is bij uitstek geschikt omdat het gebied licht gepigmenteerd en doorgaans onbehaard is, wat de observatie van reacties vergemakkelijkt.
* Het gedeelte van de rug net onder de schouderbladen kan ook gebruikt worden.
## 3. Subcutane inspuiting
De subcutane of onderhuidse injectie is het toedienen van een geneesmiddel in opgeloste, waterige en isotonische toestand in het losse bindweefsel onder de huid. De absorptie in de bloedbaan verloopt traag via lymfevaten of capillairen, wat wenselijk is voor bepaalde medicatie zoals insuline.
### 3.1 Indicaties
* Wanneer een kleine hoeveelheid medicatie (0,5 tot 2 ml) moet worden ingespoten.
* Wanneer er weinig kans is dat de oplossing het subcutane weefsel irriteert of beschadigt.
* Voor medicatie die een trage resorptie vereist, zoals insuline, heparine, vaccins, adrenaline en lokale anesthetica.
### 3.2 Plaatsbepaling
De injectieplaatsen bevinden zich bij voorkeur in gebieden met weinig gevoelszenuwen om pijn te minimaliseren en op gezonde huid, vrij van wonden, eczeem, irritatieplekken of littekens.
* **Voor- en laterale zijde van de bovenarm.**
* **Voor- en laterale zijde van de dij.**
* **Abdominale wand:**
* Onderbuik en flanken, altijd minstens 1 cm verwijderd van de navel.
* Rechts/links ter hoogte van de crista iliaca (laterale flanken).
* Bij kinderen is de afstand van minstens 2 cm rond de navel vereist.
**Tip:** Gebruik een rotatieschema voor frequente injecties om lipodystrofie (afbraak van onderhuids vetweefsel) te voorkomen.
> **Tip:** Het ontsmetten van de huid met alcohol 70% is overbodig voor subcutane injecties, tenzij de patiënt een verminderde weerstand heeft of er twijfel is. De huid moet wel schoon zijn; reinig met water indien nodig.
#### 3.2.1 Inter- en intrazonale rotatie
Bij herhaaldelijke injecties is het cruciaal om zowel tussen verschillende zones (interzonale rotatie) als binnen een zone (intrazonale rotatie) te roteren.
### 3.3 Voorbeelden van subcutane inspuitingen
#### 3.3.1 Toedienen van heparine
Heparines zijn anticoagulantia die bij voorkeur subcutaan worden toegediend om pijnlijke hematomen te voorkomen die bij intraveneuze of intramusculaire toediening kunnen optreden.
* **Doel:** Preventie en behandeling van trombo-embolische aandoeningen.
* **Soorten laagmoleculair gewicht heparines:** Dalteparine, Enoxaparine, Nadroparine, Tinzaparine.
* **Toediening:** De dosis wordt door de arts bepaald. Heparine wordt geleverd in kant-en-klare spuiten met een beschermhuls. De luchtbel mag **niet** worden weggepurged.
* **Toedieningsplaats:** Voornamelijk het subcutane weefsel van het abdomen (rechts/links ter hoogte van de crista iliaca).
* **Mogelijke complicaties:** Hematoomvorming, induratie door te oppervlakkige prik.
#### 3.3.2 Toedienen van insuline
Voor de theorie en praktische uitleg over diabetes en insuline wordt verwezen naar het betreffende hoofdstuk in de cursus.
> **Tip:** Bij troebele insuline dient deze gemengd te worden door 10x te kantelen. Controleer de insulinetoevoer door te primen voordat de correcte dosis wordt ingesteld.
## 4. Intramusculaire inspuiting
De intramusculaire inspuiting is het toedienen van een beperkte hoeveelheid geneesmiddel in vloeibare toestand in het spierweefsel, wat resulteert in een snelle resorptie en werking. Deze methode is effectief voor relatief grote doses of medicatie die het subcutane weefsel kan irriteren, maar is wel pijnlijker dan subcutane injecties.
### 4.1 Indicaties
* Antibiotica (bv. penicilline).
* Contraceptiva.
* Vaccinaties.
* Epinefrine-injecties bij ernstige allergische reacties.
* Patiënten die geen orale medicatie kunnen innemen.
* Medicatie die wordt aangetast door maag- en darmsappen.
* Olieachtige preparaten (bv. hormonen).
* Sterk gekleurde vloeistoffen (bv. ijzerpreparaten).
### 4.2 Plaatsbepaling
De injectieplaats is afhankelijk van het doel, de fysieke toestand van de patiënt en eerdere injecties (rotatie is essentieel). Injecties worden vermeden op ontstoken, oedemateuze, geïrriteerde huid, of op plekken met geboortevlekken of littekens. De spier moet voldoende omvangrijk zijn voor optimale absorptie en minimale pijn, en zo ver mogelijk verwijderd zijn van grote zenuwen en bloedvaten.
#### 4.2.1 Meest geschikte spieren
* **Grote bilspier (musculus gluteus maximus - dorsogluteaal):**
* Meest gebruikte plaats, maar **niet** bij kinderen die nog niet stappen wegens risico op aanprikken van de nervus ischiadicus, botten en bloedvaten.
* **Plaatsbepaling:** Verdeel de bil in vier kwadranten; injecteer in het buitenste bovenste kwadrant, begrensd door de crista iliaca. Vermijd de binnenzijde van dit kwadrant.
* **Belangrijk:** Aspiratie wordt aanbevolen bij injecties in deze spier.
* **Musculus gluteus medius (ventrogluteaal):**
* Anatomisch de meest geschikte plaats vanwege de dikte van de spier en minder subcutaan vet. Grote zenuwen en bloedvaten worden vermeden.
* Nadeel: kleinere omvang, dus minder frequent te gebruiken. Niet geschikt voor kinderen jonger dan drie jaar.
* **Plaatsbepaling:** Plaats de palm van de hand op de trochanter. De wijsvinger wijst naar de voorkant van de crista iliaca, de middelvinger volgt de crista naar achteren, wat een 'V' vormt. De injectieplaats bevindt zich tussen de toppen van de wijs- en middelvinger.
* **Dijspier (musculus vastus lateralis en musculus rectus femoris):**
* **Musculus vastus lateralis:** Voorkeursplaats bij kinderen (grootste spiermassa). Gelegen aan de buitenzijde van de dij, in het middelste derde deel tussen knie en trochanter major. Weinig grote zenuwen of bloedvaten.
* **Musculus rectus femoris:** Gelegen in het middelste derde van de dijspier, ongeveer een handbreedte boven de knie en een handlengte onder de trochanter van het femur. Minder bloedvaten dan de bilspier.
* Gebruikt bij magere patiënten met onvoldoende spierweefsel in de bil.
* **Deltaspier (musculus deltoideus):**
* Geschikt voor kleine hoeveelheden vloeistof (maximaal 2 ml), vaak gebruikt voor vaccinaties.
* Nadeel: Klein oppervlak, minder goed ontwikkeld, niet routinematig te gebruiken.
* **Plaatsbepaling:** 2,5 tot 5 cm onder het acromion (schoudertop), in het middengedeelte van de spier (2 tot 3 vingerbreedten onder de schoudertop).
* **Opgepast:** Risico op aanprikken van n. axillaris, brachialis, ulnaris, radialis en a. brachialis.
**Tip:** Bij het toedienen van vaccins in de m. deltoideus wordt de injectie gegeven halfweg tussen het acromion en de caudale aanhechting van de deltaspier. Bij kinderen onder de 12 maanden wordt de m. rectus femoris/vastus lateralis gebruikt, daarboven de m. deltoideus.
> **Tip:** Bij langere naalden dan noodzakelijk (bv. 25 mm naald voor een patiënt die 16 mm nodig heeft), kan de naald voor driekwart worden ingebracht.
> **Tip:** Aspiratie is overbodig voor intramusculaire injecties, **behalve** bij injecties in de m. gluteus maximus (dorsogluteaal). Bij een positieve aspiratie (wolkje bloed) dient de naald verplaatst te worden en opnieuw geaspireerd. Bij herhaaldelijk bloed de naald en spuit vervangen.
> **Tip:** Bij het toedienen van meer dan 5 ml medicatie in één spuit, volg de procedure voor positieve aspiratie.
## 5. Vaccinaties
Het toedienen van vaccins is een verpleegkundige handeling die nauwkeurige procedures vereist en registratie in het verpleegkundig dossier en Vaccinnet. Een vaccin wekt een immuunrespons op zonder ziekte te veroorzaken.
* **Toedieningswijzen:** Meestal intramusculair, soms oraal, subcutaan of intradermaal.
* **Aandachtspunten:**
* Bewaren op de juiste temperatuur (koelketen).
* Patiënt informeren naar ziekte, koorts, acute infecties of eerdere reacties. Bij positieve antwoorden de arts consulteren.
* Verschillende vaccins kunnen gelijktijdig, maar op verschillende plaatsen, toegediend worden. Levende vaccins vereisen een interval van minimaal 4 weken.
* Patiënt 15 minuten observeren na toediening.
* Niet aspireren.
* Kant-en-klare vaccins niet purgeren; volledige dosis, inclusief luchtbel, toedienen.
* Naaldlengte aanpassen aan spierlaag en/of vetlaag.
* Vaccins heen en weer keren om homogeen mengsel te bekomen.
* Injecties in de bil worden niet meer gedaan om vetweefselinjectie te voorkomen.
## 6. Mogelijke complicaties bij injecties
### 6.1 Algemeen
* Matige koorts, lichte pijn, roodheid of zwelling op de injectieplaats (meestal spontaan verdwijnend).
* Verharding of een knobbeltje op de injectieplaats (kan weken blijven).
* Bij kinderen: hangerigheid, slaperigheid, huilerigheid, verminderde eetlust.
### 6.2 Specifiek
* **Abces:** Ontstaat door onvoldoende resorptie of herhaalde injecties op dezelfde plaats.
* **Syncope (flauwvallen):** Vasovagale reactie door angst of pijn, veroorzaakt door overprikkeling van de nervus vagus. Symptomen: bewustzijnsverlies, bradycardie, lage bloeddruk. Leg patiënt neer met benen omhoog.
* **Anafylactische shock:** Ernstige allergische reactie met vrijkomen van mediatoren zoals histamine. Symptomen: ademhalingsproblemen, huidreacties, cardiovasculaire instabiliteit. Vereist onmiddellijk medisch ingrijpen met adrenaline.
* **Necrose:** Door beschadiging van subcutaan weefsel. Preventie: alleen waterige, isotonische vloeistoffen injecteren.
* **Hevige pijn:** Door aanprikken van een zenuw.
* **Te snelle resorptie:** Door aanprikken van een bloedvat. Preventie: aspireren (uitzondering: subcutane anticoagulantia en insuline).
* **Ecchymose:** Onderhuidse bloeding. Preventie: nadrukken na verwijderen naald bij bloedingsneiging.
* **Lipodystrofie:** Ontstekingsreactie met destructie van subcutaan vetweefsel. Preventie: rotatieschema toepassen.
* **Afbreken van de naald:** Preventie: patiënt waarschuwen voor plotselinge bewegingen.
* **Kwetsen van een zenuw:** Kan leiden tot verlamming.
* **Raken van een bloedvat:** Kan leiden tot hematoom, embolie (bij olieachtige producten) of intraveneuze toediening van een niet-bestemd product.
* **Ontsteking van het beenvlies of fibroplastisch worden van weefsel:** Kan leiden tot contracturen.
* **Necrose door verkeerde toediening/slechte resorptie:** Zorg voor voldoende diepte bij injecteren.
---
# Vaccinaties en complicaties bij injecties
Vaccinaties vertegenwoordigen een specifieke toepassing van injectietechnieken, waarbij naast de procedure zelf ook aandacht besteed moet worden aan mogelijke complicaties die kunnen optreden bij het toedienen van injecties.
## 5.1 Vaccinaties
Sinds het Koninklijk Besluit van 29 februari 2016 is het toedienen van een vaccin een verpleegkundige B2-handeling. Dit houdt in dat er een procedure moet bestaan binnen de dienst of instelling die beschrijft hoe de handeling veilig en correct uitgevoerd kan worden. De handeling dient genoteerd te worden in het verpleegkundig dossier van de gevaccineerde en geregistreerd te worden in Vaccinnet. Voorheen was vaccineren een C-handeling, die doorgaans in aanwezigheid van de arts werd uitgevoerd. Nu kunnen ook thuisverpleegkundigen bijvoorbeeld griepvaccinaties aan huis uitvoeren.
Een vaccin is een middel dat een immuunrespons opwekt zonder de persoon ziek te maken, waardoor de gevaccineerde beter bestand wordt tegen de ziekteverwekker waarvoor het vaccin bedoeld is.
### Aandachtspunten bij vaccinaties
* **Toedieningswijze:** De meeste vaccins worden intramusculair toegediend, maar sommige kunnen ook oraal, subcutaan of intradermaal worden toegediend.
* **Transport en bewaring:** De meeste vaccins vereisen gekoeld transport en bewaring. Zorg ervoor dat het vaccin een half uur voor toediening uit de koude keten is gehaald.
* **Contra-indicaties:** Vraag de zorgvrager of hij ziek is, koorts heeft, een acute infectie heeft, of een reactie heeft gehad op een vorig vaccin. Indien een van deze antwoorden positief is, verwittig de arts.
* **Gelijktijdige toediening:** Verschillende vaccins kunnen gelijktijdig worden toegediend, mits op verschillende injectieplaatsen. Levende vaccins vereisen een interval van minstens vier weken tussen twee toedieningen, tenzij anders voorgeschreven door de arts.
* **Observatie na toediening:** De zorgvrager blijft na toediening van het vaccin 15 minuten onder toezicht van de verpleegkundige om mogelijke reacties waar te nemen.
* **Injectieplaatsen:**
* Onder de 12 maanden: injectie in de musculus rectus femoris / vastus lateralis.
* Boven de 12 maanden: injectie in de musculus deltoideus.
* **Belangrijk:** Prikken in de bilspier (m. gluteus maximus) gebeurt niet meer routinematig voor vaccinaties, omdat het vaccin in het vetweefsel kan terechtkomen in plaats van in de spier, wat leidt tot verminderde opname en een grotere kans op lokale bijwerkingen.
* **Registratie:** Registratie van de vaccinatie in Vaccinnet is verplicht.
* **Aspiratie:** Aspiratie is niet nodig bij de meeste vaccinaties, aangezien de kans op het aanprikken van een bloedvat klein is en aspiratie pijnlijk kan zijn.
* **Kant-en-klare vaccins:** Kant-en-klare vaccins mogen niet ge(pur)geerd worden; de volledige hoeveelheid, inclusief de eventuele luchtbel, wordt toegediend.
* **Zelf te bereiden vaccins:** Deze worden vooraf ge(pur)geerd zonder medicatieverlies.
* **Naaldlengte:** De naaldlengte wordt bepaald in functie van de spierlaag en/of vetlaag. Een langere naald kan voor driekwart ingebracht worden indien kortere naalden niet beschikbaar zijn.
* **Mengen:** Het vaccin dient heen en weer gekeerd te worden om een homogeen mengsel te bekomen.
## 6 Mogelijke complicaties bij injecties
Injecties, hoewel een veelgebruikte toedieningsweg, kunnen gepaard gaan met diverse complicaties, variërend van algemene reacties op het vaccin tot specifieke weefselbeschadigingen.
### 6.1 Algemeen
Algemene complicaties bij vaccinaties zijn doorgaans mild en van voorbijgaande aard:
* **Matige koorts:** Minder dan 38,5 °C.
* **Lokale reacties:** Lichte pijn, roodheid of zwelling op de injectieplaats. Deze verdwijnen meestal spontaan na enkele dagen.
* **Verharding op de injectieplaats:** Soms voelbaar als een knobbeltje, wat enkele weken kan aanhouden.
* **Gedragsveranderingen bij kinderen:** Op de dag van en na de vaccinatie kunnen kinderen hangerig, slaperig, huilerig zijn, en minder goed eten en drinken.
Deze gekende nevenwerkingen vereisen doorgaans geen specifieke behandeling en verbeteren spontaan.
### 6.2 Specifiek
Specifieke complicaties kunnen optreden door lokale weefselreacties, foutieve techniek of individuele gevoeligheid:
* **Abces:** Ontstaat indien medicatie in het subcutane weefsel terechtkomt of bij herhaalde injecties op dezelfde plaats (afwezigheid van rotatie), wat leidt tot onvoldoende resorptie. Dit is een reactie waarbij fagocyten lichaamsvreemde vloeistoffen verwijderen.
* **Syncope (flauwvallen):** Een vasovagale reactie die onmiddellijk na de injectie kan optreden, veroorzaakt door overprikkeling van de nervus vagus door angst en pijn. Symptomen zijn bewustzijnsverlies, bradycardie en lage bloeddruk. De zorgvrager dient plat gelegd te worden met de benen omhoog.
* **Anafylactische shock:** Een ernstige immunologische reactie waarbij mediatoren zoals histamine vrijkomen, leidend tot vasodilatatie en contractie van gladde spieren. Symptomen kunnen omvatten:
* Centraal zenuwstelsel: bewustzijnsveranderingen, angst, agitatie.
* Cardiovasculair: zwakke pols, tachycardie, hartkloppingen, aritmie, vermoeidheid.
* Ademhaling: dyspnoe, hoesten, stridor, larynxoedeem.
* Huid: netelroos, jeuk.
* Bovenste luchtwegen: loopneus, verstopte neus.
* Gastro-intestinaal: misselijkheid, braken, krampen.
Bij deze symptomen wordt onmiddellijk de arts gecontacteerd. De zorgvrager wordt in trendelenburg (benen omhoog) gelegd, tenzij er sprake is van braken of misselijkheid, waarbij de zijligging verkozen wordt. Epinefrine (adrenaline) is het eerstelijnsmedicament.
#### Verdere specifieke complicaties per toedieningswijze:
* **Necrose:** Door subcutane weefselbeschadiging ten gevolge van slechte resorptie (preventie: enkel waterige en isotonische vloeistoffen inspuiten).
* **Hevige pijn:** Door het aanprikken van een kleine zenuw (niet inspuiten bij ernstige pijnklachten).
* **Te snelle resorptie:** Door het aanprikken van een bloedvat (preventie: steeds aspireren, behalve bij anticoagulantia S.C. en insuline).
* **Ecchymose (bloeduitstorting):** Onderhuidse bloeding (preventie: nadrukken bij verwijderen naald, zeker bij bloedingsneiging).
* **Lipodystrofie:** Ontstaat door een ontstekingsreactie met destructie van onderhuids vetweefsel (preventie: rotatieschema toepassen, inter- en intrazonaal roteren bij herhaalde injecties).
* **Afbreken van de naald:** (Preventie: zorgvrager verwittigen om plotse bewegingen te voorkomen).
* **Kwetsen van een zenuw:** Met als gevolg verlamming van het lidmaat (bij bilspier: nervus ischiadicus; bij deltaspier: plexus brachialis).
* **Handelingsstrategie ter voorkoming:** Nooit inspuiten bij pijn na het plaatsen van de naald of bij pijn tijdens toediening. Houd rekening met de hoeveelheid geneesmiddel, de samenstelling ervan, de positie van de zorgvrager (liggend bij bilspier/dijspier, zittend bij dijspier/bovenarmspier).
* **Het raken van een bloedvat:** Kan leiden tot een hematoom, kans op embolie (bij olieachtige producten), of intraveneuze toediening van medicatie die daar niet voor bestemd is. Hoewel niet altijd te voorkomen, kan inspuiten in een bloedvat vermeden worden.
* **Ontsteking van het beenvlies:** Indien het beenvlies wordt geraakt, niet inspuiten.
* **Fibroplastisch worden van het weefsel:** Ontstaan van contracturen door ontaarding van spierweefsel naar bindweefsel.
* **Necrose:** Door verkeerde toedieningswijze en slechte resorptie (preventie: diep genoeg inspuiten).
---
# Procedures en educatie rond injecties
Dit document beschrijft de procedures en educatie rond injecties, gericht op verpleegkundigen om veilige en efficiënte medicatietoediening te garanderen.
## 4 Procedures en educatie rond injecties
Dit hoofdstuk behandelt de praktische procedures voor het optrekken en toedienen van medicatie, de educatie van zorgontvangers en belangrijke aandachtspunten om veilig en efficiënt te werken.
### 4.1 Optrekken medicatie
Het correct optrekken van medicatie uit verschillende verpakkingen is cruciaal voor veilige medicatietoediening.
#### 4.1.1 Optrekken medicatie uit een ampul
**Benodigdheden:**
* Handontsmetting
* Voorgeschreven medicatie in ampul
* Steriele spuit (juiste grootte)
* Optreknaald
* Injectienaald
* Niet-steriele depper
* Identificatieklever
* Naaldcontainer
* Afvalrecipiënt
* Glascontainer
* Papieren doekje en alcoholisch antisepticum voor werkoppervlak
**Stappenplan:**
1. Bereid het werkoppervlak voor met een papieren doekje en alcoholisch antisepticum.
2. Bereid de ampul voor: tik op de bovenkant om vloeistof te laten zakken en breek de top af, gebruikmakend van een niet-steriele depper ter bescherming. Gooi de gebroken top in de glascontainer.
3. Plaats de optreknaald op de spuit en verwijder de beschermhuls.
4. Trek de medicatie op uit de ampul, waarbij zo nodig meer volume wordt opgetrokken dan nodig om luchtbellen te minimaliseren.
5. Ontlucht de spuit door de stamper naar beneden te trekken en op het lichaam te tikken.
6. Controleer nauwkeurig of het juiste volume is opgetrokken.
7. Verwijder de optreknaald en gooi deze direct in de naaldcontainer.
8. Plaats de correcte injectienaald op de spuit. Deze hoeft niet ontlucht te worden.
9. Kleef een identificatieklever op de spuit met patiëntgegevens, medicatie, dosering, toedieningsweg en tijdstip.
10. Ruim het materiaal op volgens de correcte afvalcircuits.
11. Pas correcte handhygiëne toe.
#### 4.1.2 Optrekken van medicatie in poedervorm uit een flacon
**Benodigdheden:**
* Handontsmetting
* Voorgeschreven medicatie in flacon
* Ampul met oplosmiddel
* Steriele spuit (juiste grootte)
* Optreknaald
* Injectienaald
* Niet-steriele deppers
* Eventueel een niet-steriele schaar
* Alcoholisch antisepticum (voor gummistop)
* Identificatieklever
* Naaldcontainer
* Afvalrecipiënt
* Glascontainer
* Papieren doekje en alcoholisch antisepticum voor werkoppervlak
**Stappenplan:**
1. Bereid het werkoppervlak voor.
2. Bereid de flacon voor: verwijder het kapje en ontsmet de gummistop met alcoholisch antisepticum.
3. Trek het oplosmiddel op uit de ampul (zie procedure 4.1.1).
4. Spuit het oplosmiddel in de flacon. Gebruik de gefractioneerde drukmethode om de druk in de flacon te beheersen en verspreiding van vloeistof te voorkomen.
5. Los het poeder op door de flacon voorzichtig heen en weer te rollen tot de oplossing helder is. Vermijd schudden.
6. Trek de opgeloste vloeistof op uit de flacon. Als niet de volledige inhoud nodig is, trek dan iets meer op dan nodig en ontlucht de spuit vervolgens.
7. Ontlucht de spuit zorgvuldig.
8. Controleer nauwkeurig het opgetrokken volume.
9. Verwijder de optreknaald en gooi deze direct in de naaldcontainer.
10. Plaats de correcte injectienaald op de spuit.
11. Kleef een identificatieklever op de spuit.
12. Ruim het materiaal op en pas handhygiëne toe.
#### 4.1.3 Oplossen van medicatie met een transfernaald
Deze methode wordt gebruikt om medicatie over te brengen tussen verschillende containers, zoals van een flesje naar een infuuszak of tussen twee flesjes.
##### 4.1.3.1 Oplossen van medicatie uit twee flacons d.m.v. transfernaald
1. Verwijder de plastic beschermkapjes van beide flacons.
2. Ontsmet de rubber stoppen van beide flacons.
3. Open de verpakking van de transfernaald, verwijder de beschermhuls van één zijde en prik deze door de rubberstop van de flacon met oplosmiddel.
4. Keer de flacon met oplosmiddel ondersteboven.
5. Verwijder de beschermhuls van de andere zijde van de transfernaald en prik deze door de rubberstop van de flacon met het poeder.
6. Houd de flacon met poeder schuin zodat het oplosmiddel langs de wand loopt.
7. Wanneer het oplosmiddel volledig is overgelopen, verwijder de lege flacon van de naald, gevolgd door de naald uit de flacon met oplossing. Deponeer de naald in de naaldcontainer.
##### 4.1.3.2 Oplossen van medicatie in poedervorm d.m.v. transfernaald en minibag
1. Verwijder de beschermkap van de flacon en ontsmet de rubberstop.
2. Verwijder de bescherming van één kant van de transfernaald en prik deze door de rubberstop van de flacon.
3. Ontsmet de ingangspoort van de minibag.
4. Breng de transfernaald door de ingangspoort van de minibag, zonder de minibag zelf te doorprikken.
5. Oefen lichte druk uit op de minibag zodat het oplosmiddel (of een deel ervan) in de flacon loopt. Houd hierbij de minibag boven en de flacon onder.
6. Meng de inhoud door de flacon tussen de handpalmen te rollen (niet schudden).
7. Keer de opstelling om (flacon boven, minibag onder).
8. Oefen lichte druk uit op de minibag zodat het opgeloste medicament in de zak loopt.
9. Verwijder de transfernaald uit de minibag en de flacon. Deponeer de naald in de naaldcontainer.
### 4.2 Basisprocedure toediening van een subcutane inspuiting
Een subcutane injectie dient een geneesmiddel in het onderhuids bindweefsel, met als doel een trage resorptie.
#### 4.2.1 Benodigdheden
* Handontsmetting
* Toe te dienen medicatie, opgetrokken in een spuit met identificatieklever of een kant-en-klare spuit
* Naald voor subcutane inspuiting
* Niet-steriele deppers
* Naaldcontainer
* Draagbord/nierbekken
* Alcoholisch antisepticum voor werkoppervlak
* Afvalrecipiënt
#### 4.2.2 Stappenplan
**Voorbereiding:**
1. Zorg voor een verzorgd voorkomen en let op ergonomie.
2. Verzamel alle nodige gegevens (voorschrift, vervaldatum, temperatuur).
3. Pas correcte handhygiëne toe.
4. Zorg voor privacy van de zorgontvanger.
5. Stel jezelf voor en identificeer de zorgontvanger.
6. Evalueer de injectieplaats: gezonde huid, gebruik een rotatieschema bij herhaalde injecties.
7. Reinig de huid indien nodig (ontsmetten met alcohol is meestal niet nodig).
8. Organiseer de werkruimte en het materiaal.
**Uitvoering:**
1. Laat de zorgontvanger een geschikte houding aannemen (liggend of zittend). Rechtstaan is geen optie.
2. Bepaal de correcte injectieplaats (bv. buikwand, bovenarm, dij). Vermijd plekken met wonden, eczeem, littekens of irritaties. Houd bij de buikwand minstens 1 cm afstand van de navel.
3. Span de huid aan (90° of 45° met huidplooi) of span de huid met twee vingers (methode zonder huidplooi, bv. bij kant-en-klare spuiten).
4. Verwittig de zorgontvanger voor de prik.
5. Breng de naald met een vlotte beweging in, loodrecht (90°) of schuin (45°) afhankelijk van de methode.
6. Spuit de medicatie langzaam in. Bij gebruik van een kant-en-klare spuit met luchtbel (air-lock), deze niet ontluchten.
7. Observeer de reactie van de zorgontvanger.
8. Wacht na het inspuiten enkele tellen en verwijder de naald in een vlotte beweging. Laat daarna de huidplooi los.
9. Dep de injectieplaats lichtjes indien nodig; wrijf of masseer niet.
10. Deponeer de naald onmiddellijk in de naaldcontainer. Bij veiligheidsnaalden mag de hele spuit in de container of vuilnisbak.
**Nazorg:**
1. Hef de privacymaatregelen op.
2. Geef informatie over mogelijke reacties.
3. Zorg voor comfort en veiligheid van de zorgontvanger.
4. Reinig en desinfecteer het materiaal.
5. Ruim het materiaal op volgens de afvalcircuits.
6. Pas correcte handhygiëne toe.
7. Rapporteer de toediening en eventuele observaties in het dossier.
### 4.3 Basisprocedure toediening van een intramusculaire inspuiting
Een intramusculaire injectie dient een geneesmiddel in het spierweefsel voor een snelle resorptie.
#### 4.3.1 Benodigdheden
* Handontsmetting
* Alcoholisch antisepticum voor de huid (zo nodig)
* Toe te dienen medicatie, opgetrokken in een spuit met identificatieklever
* Naald voor intramusculaire inspuiting
* Niet-steriele deppers
* Naaldcontainer
* Draagbord/nierbekken
* Kleefpleister
* Afvalrecipiënt
#### 4.3.2 Stappenplan
**Voorbereiding:**
1. Zorg voor een verzorgd voorkomen en let op ergonomie.
2. Verzamel alle nodige gegevens (voorschrift, vervaldatum, temperatuur).
3. Pas correcte handhygiëne toe.
4. Zorg voor privacy.
5. Stel jezelf voor en identificeer de zorgontvanger.
6. Evalueer de injectieplaats: gezonde huid, vermijd zenuwen en bloedvaten. Roteer injectieplaatsen.
7. Ontsmet de huid indien nodig (bv. bij verminderde weerstand of twijfel), laat goed drogen.
8. Organiseer de werkruimte en het materiaal.
**Uitvoering:**
1. Laat de zorgontvanger een geschikte houding aannemen (zittend of liggend). Zorg voor een ontspannen spier.
2. Bepaal de correcte injectieplaats (bv. m. gluteus medius, m. gluteus maximus, m. vastus lateralis, m. deltoideus). De plaats is afhankelijk van de spier, hoeveelheid medicatie en leeftijd.
* **M. gluteus medius (ventrogluteaal):** Plaats de palm van de rechterhand op de trochanter, wijsvinger naar de crista iliaca, middelvinger langs de crista om een 'V' te vormen. Injecteer tussen de vingertoppen.
* **M. gluteus maximus (dorsogluteaal):** Verdeel de bil in vier kwadranten en injecteer in het bovenste buitenste kwadrant. Vermijd de binnenzijde van dit kwadrant i.v.m. zenuwen en bloedvaten. Niet bij kinderen die nog niet stappen.
* **M. deltoïdeus:** Injecteer 2,5 tot 5 cm onder het acromion, in het middengedeelte van de spier (2-3 vingerbreedten onder de schoudertop). Geschikt voor kleine volumes (max. 2 ml), vaak voor vaccinaties.
* **M. vastus lateralis/rectus femoris (dijspier):** Middelste derde van de spier, handbreedte boven de knie. Voorkeur bij kinderen.
3. Span de huid aan of gebruik de Z-track methode indien nodig.
4. Verwittig de zorgontvanger voor de prik.
5. Breng de naald vlot en loodrecht in (ongeveer 2/3 van de naald bij normaal gewicht, de helft bij magere personen).
6. Fixeer de spuit met de andere hand.
7. Aspireer indien geïndiceerd (enkel bij injecties in de m. gluteus maximus). Bij positieve aspiratie (bloed) de naald verplaatsen en opnieuw aspireren. Indien opnieuw bloed, nieuwe spuit klaarmaken.
8. Spuit de medicatie langzaam in. Observeer de reactie.
9. Wacht na het inspuiten enkele tellen en verwijder de naald in een vlotte beweging.
10. Dep de prikplaats lichtjes; wrijf niet.
11. Breng een kleefpleister aan.
12. Deponeer de naald onmiddellijk in de naaldcontainer.
**Nazorg:**
1. Hef de privacymaatregelen op.
2. Geef informatie over mogelijke reacties.
3. Zorg voor comfort en veiligheid.
4. Reinig en desinfecteer het materiaal.
5. Ruim het materiaal op volgens de afvalcircuits.
6. Pas correcte handhygiëne toe.
7. Rapporteer de toediening, inclusief vaccinaties in Vaccinnet, en eventuele observaties.
### 4.4 Basisprocedure toediening van een intradermale inspuiting
Intradermale injecties worden gebruikt voor het toedienen van kleine hoeveelheden medicatie (0,1 ml of minder) in de lederhuid, voornamelijk voor huid- en allergietesten.
#### 4.4.1 Benodigdheden
* Handontsmetting
* Toe te dienen medicatie, opgetrokken in een nauwkeurig gegradeerde spuit
* Naald voor intradermale injectie
* Niet-steriele deppers
* Naaldcontainer
* Draagbord/nierbekken
* Alcoholisch antisepticum voor werkoppervlak
* Afvalrecipiënt
#### 4.4.2 Stappenplan
**Voorbereiding:**
1. Zorg voor een verzorgd voorkomen en let op ergonomie.
2. Verzamel alle nodige gegevens (voorschrift, vervaldatum).
3. Pas correcte handhygiëne toe.
4. Zorg voor privacy.
5. Stel jezelf voor en identificeer de zorgontvanger.
6. Evalueer de injectieplaats: bij voorkeur gezonde huid, geen hematomen, littekens of tattoos. Gebruik de ventrale zijde van de onderarm of de rug.
7. Reinig de huid indien nodig (ontsmetten met alcohol is meestal niet nodig).
8. Organiseer de werkruimte en het materiaal.
**Uitvoering:**
1. Laat de zorgontvanger een geschikte houding aannemen (liggend of zittend).
2. Span de bovenste huidlaag aan.
3. Verwittig de zorgontvanger voor de prik.
4. Prik met de naaldopening naar boven gericht, schuin in de huidlaag. De vorm van de naaldpunt is zichtbaar onder de huid.
5. Spuit de injectievloeistof langzaam in. Er moet een huidpapel ontstaan. Indien geen papel ontstaat, is de vloeistof te diep (subcutaan) of buiten de huid ingespoten.
6. Dep de injectieplaats niet; dit kan verlies van de testvloeistof veroorzaken.
7. Deponeer de naald onmiddellijk in de naaldcontainer.
**Nazorg:**
1. Hef de privacymaatregelen op.
2. Geef informatie over eventuele reacties en de controle van de injectieplaats (diameter en induratie).
3. Zorg voor comfort en veiligheid.
4. Reinig het materiaal.
5. Ruim het materiaal op volgens de afvalcircuits.
6. Pas correcte handhygiëne toe.
7. Rapporteer de toediening en eventuele observaties.
### 4.5 Educatie rond injecties
Educatie van zorgontvangers is essentieel voor zelfzorg en bevordering van health literacy, met name bij chronische aandoeningen die regelmatige injecties vereisen, zoals diabetes. Het teach-back principe is hierbij een effectieve strategie, waarbij de zorgontvanger de geleerde techniek in eigen woorden uitlegt en demonstreert. Dit biedt ruimte voor directe feedback en bijsturing door de zorgverlener.
### 4.6 Algemene aandachtspunten en complicaties
#### 4.6.1 Voor- en nadelen parenterale toediening
**Voordelen:**
* Medicatie kan worden toegediend wanneer enterale toediening niet mogelijk is.
* Snellere en krachtigere werking omdat medicatie niet wordt beïnvloed door verteringsenzymen.
* Beter controleerbare werking.
**Nadelen:**
* Pijnlijke procedures.
* Risico op infectie, lokale necrose en verhardingen.
* Mogelijkheid tot beschadiging van bloedvaten en zenuwen bij onjuiste toediening.
* Medicatie kan na injectie niet meer worden verwijderd.
#### 4.6.2 Prikongevallen
Prikongevallen blijven een risico en kunnen leiden tot bloedoverdraagbare pathogenen (HIV, HCV, Hepatitis). Preventie is cruciaal:
* Nooit de beschermhuls terugplaatsen op de naald.
* Altijd een naaldcontainer gebruiken.
* Gebruik veiligheidsmechanismen op spuiten indien aanwezig.
* Glas direct in de glascontainer deponeren.
Bij een prikongeval: wondje laten bloeden, overvloedig spoelen met water, ontsmetten met een alcoholische oplossing, en melden aan de geneeskundige dienst voor verdere onderzoeken en eventuele vaccinatie.
#### 4.6.3 Mogelijke complicaties bij injecties
**Algemeen:**
* Matige koorts.
* Lichte pijn, roodheid of zwelling op de injectieplaats.
* Verharding of knobbeltje op de injectieplaats.
* Bij kinderen: hangerigheid, slaperigheid, huilerigheid, verminderde eetlust. Deze reacties zijn meestal tijdelijk en vereisen geen behandeling.
**Specifiek:**
* **Abces:** Ontstaat door onvoldoende resorptie van medicatie in het subcutane weefsel of bij herhaalde injecties op dezelfde plaats.
* **Syncope (flauwvallen):** Vasovagale reactie door angst en pijn, veroorzaakt door overprikkeling van de nervus vagus. Gekenmerkt door bewustzijnsverlies, bradycardie en lage bloeddruk.
* **Anafylactische shock:** Een hevige immunologische reactie met vrijkomen van mediatoren zoals histamine. Symptomen variëren van cardiovasculaire en respiratoire problemen tot huidreacties en gastro-intestinale klachten. Vereist onmiddellijke medische interventie, waaronder toediening van epinefrine.
* **Necrose:** Door subcutane weefselbeschadiging bij slechte resorptie. Preventie: alleen waterige en isotonische vloeistoffen inspuiten.
* **Hevige pijn:** Door het aanprikken van een kleine zenuw.
* **Te snelle resorptie:** Door het aanprikken van een bloedvat. Preventie: aspireren (behalve bij anticoagulantia SC en insuline).
* **Ecchymose (blauwe plekken):** Onderhuidse bloeding. Preventie: nadrukken na verwijderen naald, vooral bij bloedingsneiging.
* **Lipodystrofie:** Ontstaat door ontstekingsreactie met destructie van onderhuids vetweefsel. Preventie: toepassen van een rotatieschema.
* **Afbreken van de naald:** Preventie: zorgontvanger informeren om onvoorziene bewegingen te voorkomen.
* **Kwetsen van een zenuw:** Kan leiden tot verlamming. Belangrijk is de correcte plaatsbepaling en aandacht voor pijn tijdens de injectie.
* **Raken van een bloedvat:** Kan leiden tot hematoom, embolie (bij olieachtige producten), of intraveneuze toediening van medicatie die daar niet voor bestemd is.
* **Ontsteking van het beenvlies/fibroplastisch worden van weefsel:** Kan leiden tot contracturen. Zorg voor de correcte diepte van injectie.
### 4.7 Materiaalbespreking
#### 4.7.1 De spuit
Een spuit bestaat uit een lichaam (cilinder) met aanzetstuk (conus) en een stamper.
* **Conus:** Centraal of excentrisch geplaatst. Luer- of Luer-lock aansluiting. Excentrische conussen zijn handiger bij vlakke posities.
* **Schaalverdeling:** In milliliter of specifieke eenheden (bv. insuline).
* **Vingersteun:** Voor stabiliteit en om wegrollen te voorkomen.
* **Eigenschappen van een goede spuit:** Luchtdicht, goede rem, duidelijk leesbare gradatie, steriel.
* **Soorten spuiten:** Wegwerpspuiten (kunststof, steriel verpakt), insulinespuiten (lang model, schaal in eenheden), tuberculinespuiten (1ml, lang model, gradatie 1/100).
#### 4.7.2 Injectienaalden
Een steriele, holle naald uit roestvrij materiaal.
* **Opbouw:** Aanzetstuk (naaldconus, luer- of luer-lock, kleurcode voor diameter/gauge), naaldschacht (lengte in inches), naaldpunt (scherp).
* **Selectie:** Afhankelijk van injectiewijze en medicatie.
* **Veiligheid:** Wegwerpnaalden direct na gebruik vernietigen in naaldcontainers. Nooit recappen.
* **Kleurcodes:** Kunnen per merk verschillen; geven diameter aan (hogere gauge = fijner lumen).
* **Soorten naalden:** IM-naalden (bv. groen), optrek-/filternaalden (bv. roze), transfernaalden (dubbelzijdig, voor medicatieoverdracht).
#### 4.7.3 Injectievloeistoffen
* **Vorm:** Vloeibaar (olieachtig, waterig, gekleurd) of poedervorm (moet eerst worden opgelost).
* **Oplosmiddel:** Aqua distillata of fysiologisch serum (NaCl 0,9%).
* **Hoeveelheid oplosmiddel:** Afhankelijk van verpakking, toedieningsweg en dosering.
* **Verpakking:**
* **Ampul:** Breekbaar, met of zonder groef/kleurrand.
* **Flacon:** Afgesloten met een gummistop. Speciale flacons hebben gescheiden medicatie en oplosmiddel.
* **Patronen:** Voor insulinepennen.
* **Kant-en-klare spuiten:** Met medicijn en naald, klaar voor gebruik.
* **Aanduidingen op etiket:** Naam medicament, dosis/concentratie, inhoud, toedieningswijze, vervaldatum, speciale instructies (bv. koel bewaren).
* **Bewaarcondities:** Sommige medicijnen vereisen koeling (bv. insuline, opgeloste antibiotica, vaccins).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Parenterale toediening | Parenterale toediening is de toedieningsweg van medicatie die buiten het spijsverteringskanaal om gaat, typisch via injectie. Dit omzeilt de eerste passage door de lever en zorgt voor een snellere en soms krachtigere werking van het geneesmiddel. |
| Intradermale inspuiting | Een intradermale inspuiting is het inbrengen van een kleine hoeveelheid (0,1 ml of minder) van een oplossing in de bovenste laag van de huid, de dermis, wat resulteert in de vorming van een kleine bult of papel. Deze methode wordt vaak gebruikt voor huid- en allergietesten en voor lokale anesthesie. |
| Subcutane inspuiting | Een subcutane injectie wordt toegediend in het onderhuids bindweefsel (subcutis), een laag die zich direct onder de huid bevindt. Deze methode wordt gebruikt voor medicijnen die langzaam moeten worden opgenomen, zoals insuline en heparine, en waarbij een kleine hoeveelheid medicatie (0,5 tot 2 ml) wordt ingespoten. |
| Intramusculaire inspuiting | Bij een intramusculaire injectie wordt medicatie direct in het spierweefsel geïnjecteerd. Deze toedieningsweg maakt een snellere absorptie mogelijk dan subcutane injecties, omdat spieren een rijkere bloedtoevoer hebben. Grotere doses medicatie en irriterende stoffen kunnen intramusculair worden toegediend. |
| Ampul | Een ampul is een kleine glazen verpakking die een vloeibare of poedervormige medicatie bevat. De bovenkant van een ampul moet worden gebroken om toegang te krijgen tot de inhoud, waarna deze met een spuit kan worden opgetrokken. |
| Flacon | Een flacon is een glazen flesje, meestal afgesloten met een rubberen stop, dat medicatie in vloeibare of poedervorm kan bevatten. Poedervormige medicatie in een flacon moet eerst worden opgelost met een geschikt oplosmiddel voordat het kan worden toegediend. |
| Transfernaald | Een transfernaald, ook wel bekend als een spike of canule, is een instrument met aan beide uiteinden een naald of een conische punt. Het wordt gebruikt om medicatie over te brengen van de ene container naar de andere, bijvoorbeeld van een flacon naar een infuuszak of om medicatie tussen twee flacons over te hevelen. |
| Prikongeval | Een prikongeval is een incident waarbij een zorgverlener (of een ander persoon) per ongeluk wordt doorboord door een scherpe medische naald. Deze ongevallen vormen een risico op bloedoverdraagbare ziekten zoals HIV en hepatitis en vereisen specifieke preventie- en opvolgingsprotocollen. |
| Luer-lock aansluiting | Een Luer-lock aansluiting is een standaard connector op medische spuiten en naalden die een veilige, schroefbare verbinding garandeert. Dit type aansluiting voorkomt dat de naald per ongeluk losraakt van de spuit tijdens het toedienen van medicatie. |
| Luer conus | Een Luer conus is een conische aansluiting op een spuit waaraan een naald wordt bevestigd door middel van schuiven. Hoewel gangbaar, biedt het een minder zekere bevestiging dan een Luer-lock aansluiting, wat kan leiden tot losraken bij hogere druk. |
| Gauge (G) | Gauge is een maateenheid die de diameter van een naald aangeeft. Een hogere gauge-waarde betekent een smallere naald, terwijl een lagere waarde een dikkere naald aanduidt. De keuze van de gauge is afhankelijk van de viscositeit van de vloeistof en de gewenste snelheid van toediening. |
| Necrose | Necrose is het vroegtijdig afsterven van weefsel, vaak als gevolg van een onderbreking van de bloedtoevoer, een infectie of chemische schade. Bij injecties kan necrose optreden als de medicatie verkeerd wordt toegediend of als er irritatie van het weefsel ontstaat. |
| Syncope | Syncope, of flauwvallen, is een tijdelijk bewustzijnsverlies dat optreedt wanneer de bloedtoevoer naar de hersenen onvoldoende is. Het kan worden veroorzaakt door angst, pijn, of een overprikkeling van de nervus vagus, en wordt vaak voorafgegaan door symptomen als zwakte, zweten en bleekheid. |
| Anafylactische shock | Een anafylactische shock is een ernstige, levensbedreigende allergische reactie die optreedt wanneer het immuunsysteem overmatig reageert op een lichaamsvreemde stof, zoals een medicijn. Symptomen kunnen variëren van huiduitslag en ademhalingsproblemen tot een gevaarlijke daling van de bloeddruk. |
| Lipodystrofie | Lipodystrofie is een aandoening waarbij het onderhuids vetweefsel abnormaal wordt afgebroken of geaccumuleerd. Bij injecties kan dit ontstaan door herhaalde injecties op dezelfde plaats, wat leidt tot veranderingen in de textuur en contour van de huid. |
| Educatie | Educatie in de context van gezondheidszorg verwijst naar het proces van het aanleren van kennis, vaardigheden en attitudes aan patiënten, zodat zij beter in staat zijn hun gezondheid te managen en weloverwogen beslissingen te nemen. Dit omvat bijvoorbeeld het aanleren van zelfinjectietechnieken. |
| Health literacy | Health literacy, of gezondheidsvaardigheden, is de mate waarin individuen de benodigde kennis, vaardigheden en competenties bezitten om toegang te krijgen tot gezondheidsinformatie, deze te verwerken en te begrijpen, om effectief beslissingen te kunnen nemen over hun gezondheid. |
| Teach-back principe | Het teach-back principe is een communicatiestrategie waarbij een zorgverlener de patiënt vraagt om in eigen woorden uit te leggen wat hij of zij heeft geleerd. Dit helpt om te verifiëren of de informatie correct is begrepen en biedt de mogelijkheid tot bijsturing indien nodig. |