Cover
Aloita nyt ilmaiseksi 2025 Handout 4 Intro REVAKI.pptx
Summary
# Definities van open en gesloten kinetische ketens
Dit gedeelte definieert en contrasteert de concepten van de gesloten kinetische keten (GKK) en de open kinetische keten (OKK), en hun implicaties voor revalidatie en spieractivatie.
### 1.1 Conceptuele definities
De kinetische keten verwijst naar de opeenvolging van gewrichten, spieren en botten die samenwerken om beweging te genereren.
#### 1.1.1 Gesloten kinetische keten (GKK)
Een gesloten kinetische keten (GKK) wordt gedefinieerd als een situatie waarin het distale segment gefixeerd of gestabiliseerd is ten opzichte van het proximale segment. In een GKK bewegen beide segmenten simultaan en is er sprake van significante co-contractie van spieren.
* **Kenmerken van GKK:**
* Meerdere gewrichtsassissen
* Beide segmenten bewegen tegelijkertijd
* Meerdere bewegende gewrichten
* Aanzienlijke co-contractie van spieren
#### 1.1.2 Open kinetische keten (OKK)
Een open kinetische keten (OKK) wordt gedefinieerd als een situatie waarin het distale segment mobiel of niet gefixeerd is. In een OKK is er sprake van geïsoleerde gewrichtsbeweging, waarbij één segment stationair is en het andere beweegt. Dit leidt vaak tot isolatie van specifieke spiergroepen met minimale spierco-contractie.
* **Kenmerken van OKK:**
* Eén primair bewegende gewrichtsas
* Eén segment is stationair, het andere mobiel
* Isolatie van spiergroep, minimale spierco-contractie
* Isolatie van gewricht met beperkte vrijheidsgraden
### 1.2 Historische context
Het concept van de kinetische keten werd oorspronkelijk bedacht door Reuleaux in 1875. De huidige definities, zoals die worden gebruikt in de context van het menselijk lichaam, dateren van 1955, voornamelijk door de implementatie van Steindler.
### 1.3 Toepassing in revalidatie
Zowel OKK als GKK oefeningen hebben hun specifieke plaats binnen revalidatieprogramma's, afhankelijk van de doelstellingen en de aard van het letsel of de aandoening.
#### 1.3.1 GKK oefeningen
GKK oefeningen worden geassocieerd met verschillende voordelen:
* **Minder intra-articulaire druk:** Dit kan gunstig zijn voor gewrichten, omdat de druk binnen het gewricht wordt verdeeld.
* **Minder schuifkrachten:** Kraakbeen heeft minder baat bij schuifkrachten, dus GKK kan dit verminderen.
* **Meer stabiliteit:** GKK zorgt voor een verhoogde stabiliteit van het bewegingssegment.
* **Stimulatie van proprioceptoren:** De dynamische stabiliteit die ontstaat, stimuleert de proprioceptieve feedback.
* **Co-contractie van spieren:** Dit leidt tot een meer gecoördineerde en robuuste beweging.
* **Functioneel voor het onderste lidmaat (OL):** Veel dagelijkse activiteiten die het onderste lidmaat betrekken, opereren binnen een GKK.
> **Voorbeeld:** Een oudere vrouw die zich aan een reling optrekt, gebruikt een gesloten kinetische keten voor haar bovenste lidmaat.
#### 1.3.2 OKK oefeningen
OKK oefeningen bieden andere voordelen:
* **Isoleren van spiergroepen:** Maakt het mogelijk om specifieke spieren te targeten en te versterken.
* **Isoleren van gewrichten:** Kan nuttig zijn bij het revalideren van specifieke gewrichtsbewegingen.
* **Concentrisch gevolgd door excentrisch spierwerk:** Dit patroon wordt vaak geassocieerd met OKK oefeningen.
* **Functioneel voor het bovenste lidmaat (BL):** Veel activiteiten met het bovenste lidmaat, zoals het gooien van een bal, vallen binnen een OKK.
> **Voorbeeld:** Het gooien van een bal is een duidelijke illustratie van een open kinetische keten.
### 1.4 Overgang en dynamische aard
Het is belangrijk op te merken dat veel bewegingen een overgang kunnen bevatten tussen een gesloten en een open kinetische keten.
> **Voorbeeld:** Lopen kan worden beschouwd als een activiteit die een overgang inhoudt van een gesloten naar een open kinetische keten, afhankelijk van de fase van de stap.
### 1.5 Spieractivatie en oefeningstypen
| Kenmerk | OKK oefeningen | GKK oefeningen |
| :------------------- | :--------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------- |
| Bewegingspatroon | Rotatie bewegingen, lineair | Meerdere gewrichtsbewegingen |
| Belastingspatroon | Eén primaire beweging | Meerdere |
| Gewrichtsassissen | Eén stationair, ander mobiel | Meerdere |
| Gewrichtsbeweging | Geïsoleerde gewrichtsbeweging | Meerdere gewrichtsbewegingen |
| Bewegende gewrichten | Isolatie van spiergroep, minimale co-contractie | Significante co-contractie |
| Spierbetrokkenheid | Concentrisch gevolgd door excentrisch spierwerk | Dynamische stabiliteit, co-contractie van spieren |
| Functie | Voornamelijk onderste lidmaat (OL) | Voornamelijk bovenste lidmaat (BL) |
> **Tip:** Begrip van het onderscheid tussen open en gesloten kinetische ketens is cruciaal voor het ontwerpen van effectieve revalidatieprogramma's die specifiek gericht zijn op het herstel van functie en kracht.
---
# Historische context en toepassingen van kinetische ketens
Dit gedeelte verkent de historische evolutie van het concept van kinetische ketens en illustreert de diverse toepassingen ervan in revalidatie- en sportscenario's.
### 2.1 Definitie en classificatie van kinetische ketens
Een kinetische keten verwijst naar een reeks opeenvolgende en verbonden bewegende segmenten. Deze segmenten kunnen lichaamsdelen zijn, zoals botten en gewrichten, maar ook mechanische componenten in een apparaat. De classificatie van kinetische ketens hangt af van de fixatie van het distale (verste) segment ten opzichte van het proximale (dichtstbijzijnde) segment.
#### 2.1.1 De Gesloten Kinetische Ketens (GKK)
Bij een Gesloten Kinetische Ketens (GKK) is het distale segment gefixeerd of gestabiliseerd ten opzichte van het proximale segment. Dit betekent dat de beweging van het ene segment de beweging van het andere direct beïnvloedt, en er geen vrij bewegend uiteinde is.
#### 2.1.2 De Open Kinetische Ketens (OKK)
Bij een Open Kinetische Ketens (OKK) is het distale segment mobiel of niet gefixeerd. Dit laat een grotere bewegingsvrijheid van het distale uiteinde toe, onafhankelijk van de beweging van de proximale segmenten.
### 2.2 Historische ontwikkeling van het concept
Het fundamentele concept van kinetische ketens werd reeds in 1875 geïntroduceerd door Reuleaux. De moderne definitie en toepassing ervan op het menselijk lichaam, zoals die momenteel in de praktijk wordt gebruikt, dateert echter uit 1955, dankzij het werk van Steindler.
### 2.3 Toepassingen in revalidatie en sport
Zowel GKK- als OKK-oefeningen vinden hun specifieke plaats binnen revalidatieprotocollen en trainingsstrategieën in de sport. De keuze tussen deze twee types kinetische ketens hangt af van het beoogde effect en de specifieke context van de patiënt of atleet.
#### 2.3.1 Kenmerken en voordelen van OKK-oefeningen
OKK-oefeningen kenmerken zich door:
* Rotatiebewegingen.
* Schuifkrachten.
* De mogelijkheid om spiergroepen te isoleren.
* Isolatie van gewrichten met beperkte vrijheidsgraden.
* Concentrische spieractiviteit gevolgd door excentrische spieractiviteit.
* Een functionele toepassing, met name voor het bovenste lidmaat (OL).
#### 2.3.2 Kenmerken en voordelen van GKK-oefeningen
GKK-oefeningen kenmerken zich door:
* Meer intra-articulaire druk, wat kan bijdragen aan het onderhoud van kraakbeen.
* Meer stabiliteit, zowel lokaal als algemeen.
* Minder schuifkrachten, wat gunstig is aangezien kraakbeen niet goed bestand is tegen schuifkrachten.
* Stimulatie van proprioceptoren, wat de stabiliteit en controle van het bewegingsapparaat verbetert.
* Verhoogde dynamische stabiliteit.
* Veiligheid in bepaalde situaties.
* Co-contractie van spieren, wat bijdraagt aan een gecoördineerde spieractiviteit.
* Een functionele toepassing, met name voor het onderste lidmaat (BL).
> **Tip:** Hoewel GKK-oefeningen vaak meer intra-articulaire druk genereren, wordt dit als gunstig beschouwd voor het behoud van kraakbeen, in tegenstelling tot de schuifkrachten die bij OKK-oefeningen dominant kunnen zijn.
#### 2.3.3 Voorbeelden van toepassing
* **Bal gooien:** Dit is een klassiek voorbeeld van een oefening in een open kinetische keten.
* **Lopen:** Lopen omvat een dynamische overgang tussen gesloten en open kinetische ketens tijdens de verschillende fasen van de loopcyclus.
* **Oude vrouw die zich optrekt aan een reling:** Deze handeling illustreert een toepassing van een gesloten kinetische keten voor het bovenste lidmaat, waarbij het distale uiteinde (de hand) gefixeerd is op de reling.
### 2.4 Belasting en belastbaarheid
Het concept van belasting en belastbaarheid is cruciaal bij het begrijpen van letsels en revalidatie.
* **Belastbaarheid:** De maximale belasting die een weefsel (zoals bot, huid, pezen, spieren) kan weerstaan voordat er schade optreedt. Factoren zoals leeftijd, fysieke fitheid, letsels uit het verleden, overgewicht en genetische factoren beïnvloeden de belastbaarheid.
* **Belasting:** De kracht die op een weefsel wordt uitgeoefend, bepaald door factoren als magnitude, duur, frequentie, snelheid en richting.
> **Voorbeeld 1:** Een oudere persoon met brozere botten breekt een bot bij een relatief lichte val omdat de belasting de belastbaarheid van het botweefsel overschrijdt.
> **Voorbeeld 2:** Een jongere, fitte persoon met een hoge botbelastbaarheid loopt enkel schaafwonden op bij een val, omdat de belasting onder de belastbaarheidsgrens van het botweefsel blijft.
> **Voorbeeld 3:** Een ongetrainde persoon ontwikkelt pijn en zwelling in knieën en achillespezen na het lopen van een halve marathon, omdat de belasting van de activiteit de belastbaarheid van hun pezen overschrijdt. Een getrainde atleet kan dezelfde afstand wel uitlopen omdat hun pezen door training een hogere belastbaarheid hebben ontwikkeld.
De reactie van weefsel op belasting kan als volgt worden samengevat:
* **Te weinig belasting:** Verlies van belastbaarheid (deconditionering).
* **Gepaste belasting:** Behoud van gezondheid (homeostase).
* **Iets zwaardere belasting:** Aanpassing en versterking van het weefsel (hypertrofie).
* **Te veel belasting:** Kans op weefselblessure.
* **Extreme belasting:** Weefsel kan afsterven.
Een optimale trainingszone zorgt voor gezondheid en/of versterking van het weefsel, terwijl te weinig of te veel belasting schadelijk is. Pezen en kraakbeen genezen doorgaans trager dan spierweefsel.
---
# Belasting en belastbaarheid van weefsels
Dit gedeelte onderzoekt de relatie tussen de belasting die op een weefsel wordt uitgeoefend en de inherente belastbaarheid van dat weefsel, met voorbeelden van blessures en herstel.
### 3.1 Belasting versus belastbaarheid
De kern van dit concept ligt in de vergelijking tussen de hoeveelheid kracht, duur, frequentie en snelheid van een belasting die op een weefsel wordt uitgeoefend, en de inherente capaciteit van dat weefsel om deze belasting te weerstaan zonder schade.
* **Belasting:** Dit omvat de externe en interne krachten die op een weefsel inwerken. Factoren die de belasting beïnvloeden zijn:
* Magnitude (grootte van de kracht)
* Duration (duur van de blootstelling)
* Frequency (frequentie van de belasting)
* Rate (snelheid waarmee de belasting wordt toegepast)
* Direction (richting van de kracht)
* **Belastbaarheid:** Dit is de inherente weerstand van een weefsel tegen schade. Diverse factoren beïnvloeden de belastbaarheid van een weefsel:
* Letsels en ziektes (verleden of heden)
* Leeftijd
* Fysieke fitheid
* Mentale weerbaarheid
* Geslacht
* Biomechanica en anatomie
* Overgewicht
* Genetische factoren
* Gedachten en overtuigingen
* Hormonale factoren
* Evenwicht
#### 3.1.1 Weefselreactie op belasting
De reactie van weefsel op belasting kan worden samengevat in een optimaal belastingstraject:
* **Te weinig belasting:** Leidt tot deconditionering en verlies van belastbaarheid.
* **Gepaste belasting:** Houdt het weefsel gezond (homeostase).
* **Iets zwaardere belasting:** Stimuleert adaptatie en versterking van het weefsel (hypertrofie).
* **Te veel belasting:** Verhoogt de kans op weefselblessures.
* **Extreme belasting:** Kan leiden tot weefselafsterving.
> **Tip:** Een optimale zone van belasting is cruciaal om weefsel gezond te houden of te versterken. Zowel te weinig als te veel belasting kan schadelijk zijn.
### 3.2 Voorbeelden van belasting en belastbaarheid
De onderstaande voorbeelden illustreren de interactie tussen belasting en belastbaarheid in de praktijk.
> **Example:**
> **Voorbeeld 1:** Sofie, 68 jaar, breekt haar humerus na een fietsval. Haar botweefsel had een lage belastbaarheid door leeftijd, waardoor de valbelasting deze overschreed en leidde tot een breuk.
>
> **Voorbeeld 2:** Jef, 19 jaar, loopt een schaafwonde op na een fietsval. Zijn huidweefsel werd overschreden, maar zijn botweefsel, met een hogere belastbaarheid, bleef intact omdat de belasting onder diens grenzen bleef.
>
> **Voorbeeld 3:** Jef, een sportieve student, ervaart pijn en zwelling in knieën en achillespezen na een onvoorbereide halve marathon, terwijl Jonas, een getrainde triatleet, de race probleemloos uitloopt. Jefs pezen hadden een lagere belastbaarheid dan die van Jonas. Hoewel ze dezelfde belasting ondergingen, leidde dit bij Jef tot een letsel vanwege zijn verminderde belastbaarheid. Dit toont aan dat belastbaarheid getraind kan worden om hogere belastingen aan te kunnen.
### 3.3 Kinetische ketens: Open versus gesloten
Het concept van kinetische ketens is relevant voor het begrijpen hoe krachten worden overgedragen en welke belastingen op specifieke weefsels komen te staan.
* **Gesloten Kinetische Keten (GKK of CKC):** Het distale segment (bv. voet) is gefixeerd of gestabiliseerd ten opzichte van het proximale segment (bv. been).
* **Kenmerken:**
* Meer intra-articulaire druk.
* Minder schuifkrachten (wat gunstig is voor kraakbeen).
* Meer stabiliteit.
* Stimulatie van proprioceptoren.
* Dynamische stabiliteit.
* Co-contractie van spieren.
* Vaak functioneler voor het hele lichaam (bv. lopen).
* Kan veiliger zijn.
* **Open Kinetische Keten (OKK of OKC):** Het distale segment is mobiel of niet gefixeerd.
* **Kenmerken:**
* Meer rotatiebewegingen.
* Meer schuifkrachten.
* Isolatie van spiergroepen en gewrichten (met beperkte vrijheidsgraden).
* Concentrisch gevolgd door excentrisch spierwerk.
* Functioneel voor specifieke bewegingen of isolatie van spiergroepen.
> **Tip:** GKK-oefeningen zijn vaak nuttig voor algemene stabiliteit en het verhogen van de belastbaarheid, terwijl OKK-oefeningen zich richten op het isoleren en versterken van specifieke spieren.
### 3.4 De rol van training in belastbaarheid
Training speelt een cruciale rol in het verhogen van de belastbaarheid van weefsels. Door systematische belasting binnen de "hypertrofische zone" (net boven de homeostatische zone) passen weefsels zich aan en worden ze sterker. Dit stelt het lichaam in staat om hogere belastingen te weerstaan zonder blessures.
> **Example:** Jonas, de triatleet, heeft door jarenlange training een significant hogere belastbaarheid van zijn pezen en spieren opgebouwd dan Jef, die minder getraind is. Hierdoor kan Jonas de extreme belasting van een halve marathon aan, terwijl Jef blessures oploopt.
### 3.5 Evidence-Based Practice (EBP) in relatie tot belasting en belastbaarheid
EBP, klinische richtlijnen en protocollen zijn essentieel om de beste zorg te verlenen, rekening houdend met de specifieke belasting en belastbaarheid van de patiënt.
* **Evidence-Based Practice (EBP):** Verstrekkingen gebaseerd op de beste en actuele wetenschappelijke normen.
* **Klinische richtlijnen:** Vertaling van onderzoek naar de klinische praktijk, nationaal of internationaal.
* **Protocol:** De lokale vertaling van een klinische richtlijn, zoals de standaard werkwijze in een instelling. Het is echter belangrijk om protocollen aan te passen aan de specifieke context van de patiënt (biopsychosociaal model).
#### 3.5.1 Klinimetrie: Betrouwbaarheid en meetfout
Klinimetrie, de wetenschap van meetinstrumenten, is cruciaal voor het objectief beoordelen van veranderingen in belastbaarheid en reactie op belasting.
* **Meetfout (Measurement Error):** De variatie in een meting die niet toe te schrijven is aan een daadwerkelijke verandering bij de patiënt, maar aan het meetinstrument zelf.
* Wordt bepaald met test-hertest methodes.
* Een verschil dat groter is dan de meetfout is nodig om een reële verandering aan te tonen.
* **Betrouwbaarheid (Reliability):** De consistentie van een meting. Een meting is betrouwbaar als ze onder dezelfde omstandigheden steeds hetzelfde resultaat oplevert.
* **Intertester betrouwbaarheid:** Consistentie tussen verschillende testers.
* **Intratester betrouwbaarheid:** Consistentie van één tester over tijd.
* **Validiteit:** Meet het instrument daadwerkelijk wat het verondersteld wordt te meten?
* **Sensitiviteit en Specificiteit:**
* **Sensitiviteit:** Het vermogen van een test om zieke/getroffen individuen correct te identificeren (ware positieven). Een lage sensitiviteit betekent dat veel positieve gevallen gemist worden (fout-negatieven).
* **Specificiteit:** Het vermogen van een test om gezonde individuen correct te identificeren (ware negatieven). Een lage specificiteit betekent dat veel gezonde individuen ten onrechte als ziek worden geclassificeerd (fout-positieven).
> **Tip:** Bij het interpreteren van meetresultaten is het essentieel om rekening te houden met de meetfout en de betrouwbaarheid van het gebruikte instrument. Bij het selecteren van een test, moet men de sensitiviteit en specificiteit afwegen tegen de klinische vraag.
---
# Evidence-based practice en klinimetrie
Dit gedeelte behandelt de principes van evidence-based practice (EBP) en de rol van klinimetrie, inclusief de evaluatie van meetinstrumenten zoals betrouwbaarheid en validiteit.
### 4.1 Evidence-based practice (EBP)
Evidence-based practice (EBP) stelt dat verstrekkingen gebaseerd moeten zijn op de beste en actuele wetenschappelijke normen. Klinische richtlijnen zijn een vertaling van onderzoek naar de klinische praktijk, die nationaal of internationaal van aard kunnen zijn. Een protocol is de lokale vertaling van een klinische richtlijn en vertegenwoordigt de standaard manier van werken binnen een specifieke setting, zoals een ziekenhuis of revalidatiecentrum. Het is echter cruciaal om deze protocollen aan te passen aan de specifieke context van de patiënt (biopsychosociaal).
> **Tip:** EBP moedigt een kritische houding aan ten opzichte van bestaande praktijken en stimuleert de integratie van het beste beschikbare bewijs met klinische expertise en patiëntwaarden.
### 4.2 Klinimetrie
Klinimetrie is de wetenschap die zich bezighoudt met de kwaliteit van meetinstrumenten en methodes, en wordt sinds de jaren '80 als een specifiek vakgebied beschouwd. Het stelt de vraag: "Wat zijn goede methodes en instrumenten voor metingen?" Hierbij komen concepten als reproduceerbaarheid, meetfout en betrouwbaarheid centraal te staan.
#### 4.2.1 Meetfout
De meetfout is het verschil in een meting dat niet toe te schrijven is aan de daadwerkelijke verandering die aanwezig is bij een patiënt. Het is een uitdrukking van de variabiliteit binnen het meetinstrument zelf. Instrumenten zoals een meetlat, weegschaal, dynamometer of thermometer kennen allemaal een meetfout. Een thermometer met een meetfout van vijf procent kan bijvoorbeeld een temperatuur van 37 graden weergeven als een waarde tussen 35.1 en 38.8 graden.
De meetfout wordt vaak bepaald met behulp van een test-hertest methode, waarbij een meting herhaaldelijk wordt uitgevoerd onder identieke omstandigheden. Om een daadwerkelijke verandering bij een patiënt vast te stellen, moet het verschil tussen twee metingen groter zijn dan de meetfout van het instrument. Dit principe geldt niet alleen voor objectieve meetinstrumenten, maar ook voor subjectievere methoden zoals vragenlijsten, bijvoorbeeld een pijnvragenlijst.
#### 4.2.2 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid (of *reliability*) slaat op de consistentie van een meting. Een meting wordt als betrouwbaar beschouwd als steeds hetzelfde resultaat wordt verkregen onder dezelfde omstandigheden. De zorgvuldige keuze van een meetmethode is daarom van groot belang voor de betrouwbaarheid van de verkregen data. Er wordt onderscheid gemaakt tussen inter- en intratester betrouwbaarheid:
* **Intratester betrouwbaarheid:** De mate van overeenstemming tussen metingen uitgevoerd door dezelfde onderzoeker op verschillende tijdstippen.
* **Intertester betrouwbaarheid:** De mate van overeenstemming tussen metingen uitgevoerd door verschillende onderzoekers.
#### 4.2.3 Validiteit
Validiteit, in de context van klinimetrie, beantwoordt de vraag: "Meten we wat we denken te meten?" Het gaat erom of het meetinstrument inderdaad het construct of fenomeen meet dat het beoogt te meten.
> **Tip:** Een meting kan betrouwbaar zijn zonder valide te zijn, maar een valide meting moet altijd betrouwbaar zijn.
#### 4.2.4 Sensitiviteit en specificiteit
Sensitiviteit en specificiteit zijn cruciale concepten bij het evalueren van diagnostische tests, met name bij binaire uitkomsten (bijvoorbeeld 'ziek' of 'niet ziek').
* **Sensitiviteit:** De kans dat een test een positief resultaat geeft bij personen die daadwerkelijk de aandoening hebben. Het wordt berekend als het aantal *true positives* (TP) gedeeld door de som van *true positives* en *false negatives* (FN):
$$ \text{Sensitiviteit} = \frac{TP}{TP + FN} $$
Een test met een hoge sensitiviteit heeft weinig *false negatives*.
* **Specificiteit:** De kans dat een test een negatief resultaat geeft bij personen die de aandoening niet hebben. Het wordt berekend als het aantal *true negatives* (TN) gedeeld door de som van *true negatives* en *false positives* (FP):
$$ \text{Specificiteit} = \frac{TN}{TN + FP} $$
Een test met een hoge specificiteit heeft weinig *false positives*.
**Terminologie:**
* *True Positive (TP)*: De test voorspelt correct dat de persoon de aandoening heeft.
* *True Negative (TN)*: De test voorspelt correct dat de persoon de aandoening niet heeft.
* *False Positive (FP)*: De test voorspelt ten onrechte dat de persoon de aandoening heeft (type I fout).
* *False Negative (FN)*: De test voorspelt ten onrechte dat de persoon de aandoening niet heeft (type II fout).
> **Example:** Stel dat men een zwangerschapstest op de markt brengt met een sensitiviteit van 0.7 (70%). Dit betekent dat in 30% van de gevallen de test ten onrechte aangeeft dat een vrouw niet zwanger is (false negative). Als dezelfde test een specificiteit van 0.8 (80%) heeft, dan kan het bij een negatieve test nog steeds voorkomen dat de vrouw in 20% van de gevallen toch zwanger is (false positive).
Onderzoek kan aantonen dat de combinatie van meerdere klinische tests de sensitiviteit en specificiteit kan verhogen ten opzichte van individuele tests. Bijvoorbeeld, een combinatie van drie klinische tests voor het detecteren van een meniscusscheur, waarbij de combinatie positief wordt geacht als ten minste twee tests positief zijn, kan een hogere sensitiviteit en specificiteit vertonen dan de afzonderlijke tests. Interobserver variabiliteit (de mate van overeenstemming tussen verschillende beoordelaars) speelt hierbij ook een rol.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gesloten Kinetische Keten (GKK) | Een bewegingspatroon waarbij het distale segment van een ledemaat gefixeerd of gestabiliseerd is ten opzichte van het proximale segment, wat resulteert in gecontroleerde, gelijktijdige bewegingen van meerdere gewrichten. |
| Open Kinetische Keten (OKK) | Een bewegingspatroon waarbij het distale segment van een ledemaat vrij kan bewegen en niet gefixeerd is ten opzichte van het proximale segment, waardoor geïsoleerde bewegingen van één gewricht mogelijk zijn. |
| Intra-articulaire druk | De druk binnen in een gewricht, die kan toenemen bij bepaalde bewegingspatronen en invloed kan hebben op kraakbeen en andere gewrichtsstructuren. |
| Schuifkrachten | Krachten die parallel aan een oppervlak werken en de neiging hebben om lagen van materiaal langs elkaar te laten bewegen, wat schadelijk kan zijn voor kraakbeen. |
| Proprioceptoren | Zintuigen in spieren, pezen en gewrichten die informatie geven over de positie en beweging van het lichaam, essentieel voor stabiliteit en coördinatie. |
| Co-contractie | Gelijktijdige activatie van agonisten en antagonisten spieren rond een gewricht om stabiliteit te verhogen en ongewenste bewegingen te voorkomen. |
| Belastbaarheid | De maximale belasting die een weefsel kan weerstaan voordat er letsel optreedt; dit is afhankelijk van factoren zoals leeftijd, conditie en weefseltype. |
| Belasting | De externe kracht of druk die op een weefsel wordt uitgeoefend, zoals door beweging, impact of zwaartekracht. |
| Letsel | Schade aan een weefsel of lichaamsdeel, veroorzaakt door overschrijding van de belastbaarheidsgrens door een externe belasting. |
| Homeostase | De toestand van evenwicht binnen een biologisch systeem, waarbij de interne omstandigheden stabiel blijven ondanks externe veranderingen. |
| Hypertrofie | Een toename in de grootte van spiervezels als reactie op training, wat leidt tot verhoogde spierkracht en massa. |
| Evidence-Based Practice (EBP) | Een benadering van medische praktijk die de beste beschikbare wetenschappelijke evidentie integreert met klinische expertise en patiëntvoorkeuren om beslissingen te nemen over zorg. |
| Klinimetrie | Het wetenschappelijke veld dat zich bezighoudt met de ontwikkeling, validatie en toepassing van meetinstrumenten en -methoden in de gezondheidszorg. |
| Betrouwbaarheid (meting) | De mate waarin een meetinstrument consistente resultaten oplevert wanneer het herhaaldelijk onder dezelfde omstandigheden wordt gebruikt. |
| Meetfout | De variabiliteit in meetresultaten die niet toe te schrijven is aan een werkelijke verandering bij de patiënt, maar aan beperkingen van het meetinstrument of de meetprocedure. |
| Validiteit (meting) | De mate waarin een meetinstrument meet wat het beoogt te meten; het is een maat voor de nauwkeurigheid van de meting. |
| Sensitiviteit (diagnostische test) | Het vermogen van een diagnostische test om personen met de aandoening correct te identificeren (true positives). Hoge sensitiviteit betekent weinig fout-negatieven. |
| Specificiteit (diagnostische test) | Het vermogen van een diagnostische test om personen zonder de aandoening correct te identificeren (true negatives). Hoge specificiteit betekent weinig fout-positieven. |
| True Positive (TP) | Een correct positieve testuitslag; de test voorspelt de aanwezigheid van de aandoening en de aandoening is daadwerkelijk aanwezig. |
| True Negative (TN) | Een correct negatieve testuitslag; de test voorspelt de afwezigheid van de aandoening en de aandoening is daadwerkelijk afwezig. |
| False Positive (FP) | Een fout-positieve testuitslag; de test voorspelt de aanwezigheid van de aandoening, maar de aandoening is afwezig. |
| False Negative (FN) | Een fout-negatieve testuitslag; de test voorspelt de afwezigheid van de aandoening, maar de aandoening is wel aanwezig. |