Cover
Aloita nyt ilmaiseksi 12. GM bij cardiovasculaire aandoeningen kopie 3.pdf
Summary
# Hypertensie: introductie en epidemiologie
Dit gedeelte introduceert het concept van hypertensie, inclusief de definitie van arteriële bloeddruk, de risico's van zowel hoge als lage bloeddruk, en epidemiologische gegevens. Het behandelt ook de redenen voor behandeling en aanvaardbare bloeddrukwaarden.
### 1.1 Arteriële bloeddruk: definitie en belang
Arteriële bloeddruk (BD) is een van de meest gemeten parameters in de geneeskunde. Een normale bloeddruk is cruciaal voor de gezondheid van weefsels en organen [3](#page=3).
* **Hypotensie (te lage bloeddruk):** Kan leiden tot onvoldoende perfusie van weefsels en organen, wat ischemie en levensbedreigende shock kan veroorzaken [3](#page=3).
* **Hypertensie (te hoge bloeddruk):** Kan vaatbeschadiging of bloedingen uitlokken en belast het hart en de nieren op lange termijn, wat leidt tot hart- en vaatziekten [3](#page=3).
De officiële afkorting voor arteriële bloeddrukwaarden is 'RR', afgeleid van Riva-Rocci. De bloeddruk wordt uitgedrukt in millimeters kwik (mmHg) en bestaat uit twee waarden [3](#page=3) [4](#page=4):
* **Systolische bloeddruk (SBD):** De bovendruk [3](#page=3).
* **Diastolische bloeddruk (DBD):** De onderdruk [3](#page=3).
Voorbeeld: Een bloeddruk van 120/80 mmHg betekent een SBD van 120 mmHg en een DBD van 80 mmHg [3](#page=3).
### 1.2 Soorten hypertensie
Hypertensie kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën [6](#page=6):
* **Essentiële hypertensie (primaire hypertensie):** Ongeveer 80% van de gevallen. De oorzaak is onbekend [6](#page=6).
* **Secundaire hypertensie:** Ongeveer 20% van de gevallen, veroorzaakt door een andere onderliggende aandoening. Dit kan gerelateerd zijn aan [6](#page=6):
* Renale aandoeningen [6](#page=6).
* Hormonale problemen [6](#page=6).
* Coarctatio aortae [6](#page=6).
* Neurogene oorzaken [6](#page=6).
### 1.3 Epidemiologie van hypertensie
Ongeveer 20% van de bevolking ontwikkelt op enig moment in het leven een matige tot ernstige hypertensie. Zowel een verhoging van de systolische als de diastolische bloeddruk dragen bij aan het risico [7](#page=7).
### 1.4 Waarom hypertensie behandelen
Het terugbrengen van een hypertensieve bloeddruk naar normale waarden vermindert aanzienlijk het risico op ernstige cardiovasculaire aandoeningen. Specifiek kan behandeling het risico op [8](#page=8):
* Cerebrovasculaire accidenten (beroertes) verminderen met 35 tot 40% [8](#page=8).
* Acuut myocardinfarct (hartaanval) verminderen met 20 tot 25% [8](#page=8).
* Hartinsufficiëntie verminderen met 50% [8](#page=8).
> **Tip:** Het risico op deze aandoeningen daalt weliswaar aanzienlijk door de bloeddruk te behandelen, maar verdwijnt niet volledig. Dit benadrukt het belang van het opsporen en behandelen van andere cardiovasculaire risicofactoren naast hypertensie [8](#page=8).
### 1.5 Aanvaardbare versus wenselijke bloeddrukwaarden
De acceptabele bloeddrukwaarden variëren afhankelijk van de aanwezigheid van bijkomende cardiovasculaire risicofactoren [9](#page=9).
* **Voor een doorsnee persoon zonder bijkomende cardiovasculaire risico's:**
* Aanvaardbare SBD tot 140 mmHg [9](#page=9).
* Aanvaardbare DBD tot 90 mmHg [9](#page=9).
* **Bij aanwezigheid van bijkomende risicofactoren (bv. diabetes):** De bovengrens van aanvaardbaarheid daalt [9](#page=9).
* Aanvaardbare SBD tot 130 mmHg [9](#page=9).
* Aanvaardbare DBD tot 80 mmHg [9](#page=9).
* **Wenselijke bloeddruk voor minimaal cardiovasculair risico:**
* SBD tot 120 mmHg [9](#page=9).
* DBD tot 70 mmHg [9](#page=9).
> **Tip:** Voordat hypertensie behandeld wordt, is het essentieel om een betrouwbare diagnose te stellen door de bloeddruk herhaaldelijk te meten. Ook moeten andere cardiovasculaire risicofactoren worden geëvalueerd. Behandeling begint vaak met algemene levensstijlaanpassingen zoals rookstop, een gezonde voeding, voldoende lichaamsbeweging, gewichtsbeheersing, matig alcoholgebruik en stressmanagement. Medicamenteuze behandeling (R/) is afhankelijk van de ernst, objectieve orgaanimpact en familiale belasting [5](#page=5).
---
# Fysiologie en regulatie van de bloeddruk
De bloeddruk wordt bepaald door een complex samenspel van factoren en wordt continu gereguleerd via kortetermijn- en langetermijnmechanismen om een adequate weefselperfusie te garanderen.
### 2.1 Factoren die de bloeddruk bepalen
Verschillende factoren beïnvloeden de bloeddruk, waaronder de hoeveelheid vocht in het vaatstelsel (totaal bloedvolume), de elasticiteit van de bloedvaten en de viscositeit van het bloed [10](#page=10).
### 2.2 Formules voor de bloeddrukregulatie
Twee cruciale formules vormen de basis voor het begrip van de bloeddruk:
1. **Hartminuutvolume (HMV):** Dit is de hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt.
$HMV = HR \times SV$ [11](#page=11).
* HMV (hartminuutvolume) wordt ook wel hartdebiet of Cardiac Output (CO) genoemd [11](#page=11).
* HR staat voor hartritme of hartfrequentie [11](#page=11).
* SV staat voor Slagvolume, gedefinieerd als het verschil tussen het eind-diastolisch volume (EDV) en het eind-systolisch volume (ESV). Het slagvolume is de hoeveelheid bloed die het hart per contractie uitpompt en is evenredig met de contractiekracht van het hart [11](#page=11).
2. **Bloeddruk (BD):** De bloeddruk is het product van het hartminuutvolume en de systemische vasculaire weerstand.
$BD = HMV \times SVR$ [11](#page=11).
* SVR staat voor systemische vasculaire weerstand, ook wel perifere weerstand (PW) genoemd [11](#page=11).
* De perifere weerstand wordt voornamelijk bepaald door de toestand van de arteriolen [11](#page=11).
### 2.3 Systemische vasculaire weerstand (SVR)
De perifere weerstand (PW) wordt beïnvloed door de eigenschappen van de bloedvaten en het bloed zelf. Hoewel de lengte en elasticiteit van de bloedvaten en de viscositeit van het bloed relatief constant zijn, is de contractietoestand van de arteriolen de meest bepalende factor [12](#page=12).
* **Vasoconstrictie:** Wanneer de arteriolen samentrekken (vaak geïnitieerd door het orthosympathische zenuwstelsel), neemt de diameter af, wat resulteert in een verhoogde bloeddruk ($BD \uparrow$) [12](#page=12).
* **Vasodilatatie:** Wanneer de arteriolen verwijden (bijvoorbeeld bij overwicht van de parasympathicus), neemt de diameter toe, wat leidt tot een verlaagde bloeddruk ($BD \downarrow$). Dit fenomeen kan bijdragen aan postprandiale hypotensie, wat een valrisico kan vormen bij ouderen [12](#page=12).
> **Tip:** Het Frank-Starlingmechanisme is een intern regelsysteem van het hart, waarbij een grotere aanvoer van bloed leidt tot een krachtiger samentrekking en daarmee een hogere bloeddruk [12](#page=12).
### 2.4 Regelmechanismen van de bloeddruk
Er zijn twee belangrijke regelmechanismen om een lage bloeddruk te verhogen [13](#page=13):
1. **Korte termijn regulatie (zenuwstelsel):** Dit mechanisme werkt snel en beïnvloedt zowel de systemische vasculaire weerstand (SVR) als het hartminuutvolume (HMV) [13](#page=13).
2. **Lange termijn regulatie (endocrien stelsel):** Dit mechanisme is langzamer en beïnvloedt naast SVR en HMV ook het totale bloedvolume (TBV) [13](#page=13).
#### 2.4.1 Korte termijn bloeddrukregulatie: de baroreceptorreflex
De baroreceptorreflex is het primaire kortetermijnregulatiemechanisme voor de bloeddruk en werkt door het aanpassen van zowel het HMV als de SVR. Baroreceptoren, gespecialiseerd in het detecteren van drukveranderingen, spelen hierin een centrale rol. Wanneer de bloeddruk daalt, reageren de baroreceptoren minder sterk, wat leidt tot activatie van de sympathische zenuwactiviteit. Dit resulteert in een verhoging van de hartslag en contractiliteit (en dus HMV) en vasoconstrictie (en dus verhoging van SVR), wat de bloeddruk weer omhoog brengt. Omgekeerd, bij een te hoge bloeddruk, worden de baroreceptoren sterker gestimuleerd, wat leidt tot remming van de sympathische activiteit en activatie van de parasympathische activiteit, resulterend in een daling van HMV en SVR [14](#page=14).
#### 2.4.2 Lange termijn bloeddrukregulatie: het RAAS-systeem
Het Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAAS) is een cruciaal hormonaal systeem voor de langetermijnregulatie van de bloeddruk [15](#page=15).
* Bij een verlaagde bloeddruk wordt renine uit de nieren vrijgegeven [15](#page=15).
* Renine zet angiotensinogeen om in Angiotensine I [15](#page=15).
* Angiotensine I wordt door het Angiotensine-Converterend Enzym (ACE) omgezet in Angiotensine II [15](#page=15).
Angiotensine II heeft meerdere effecten die de bloeddruk verhogen:
* **Vasoconstrictie van arteriolen (en venen):** Dit verhoogt de perifere weerstand (PW) [15](#page=15).
* **Stimulatie van de bijnierschors:** Dit leidt tot de productie van aldosteron. Aldosteron zorgt voor natrium- en waterretentie in de nieren, wat het totale bloedvolume verhoogt. Een toename van het bloedvolume verhoogt de veneuze retour (VR), wat op zijn beurt het slagvolume (SV) en daarmee het HMV verhoogt [15](#page=15).
* **Stimulatie van dorst en afgifte van ADH:** Dit draagt verder bij aan een verhoogd bloedvolume [15](#page=15).
Deze gecombineerde effecten leiden tot een stijging van het HMV en een verhoogde perifere weerstand, wat resulteert in een hogere bloeddruk. De daling van de diurese (urineproductie) draagt ook bij aan het behoud van vocht en dus bloedvolume [15](#page=15).
---
# Medicamenten voor hypertensie
Dit gedeelte bespreekt de belangrijkste klassen medicijnen die worden ingezet bij de behandeling van hypertensie, waaronder hun werkingsmechanismen, therapeutische effecten, veelvoorkomende nevenwerkingen en contra-indicaties [17](#page=17).
### 3.1 Algemene principes voor medicamenteuze behandeling
Bij de medicamenteuze behandeling van hypertensie is het cruciaal om te starten met een lage dosis medicatie en deze langzaam op te bouwen. Dit voorkomt een te snelle daling van de bloeddruk, wat de perfusie van vitale organen (hersenen, hart, nieren) in gevaar kan brengen, met name bij ouderen waar het kan leiden tot duizeligheid en valrisico. Vaak is polytherapie nodig om de bloeddruk effectief te beheersen, waarbij lagere doses van verschillende medicijnen gecombineerd worden om nevenwerkingen te beperken. De therapie moet altijd worden aangepast aan de individuele situatie van de patiënt, rekening houdend met nevenwerkingen, effectiviteit en comorbiditeit [16](#page=16).
### 3.2 Bètablokkers
Bètablokkers zijn medicijnen die aangrijpen op het orthosympathische zenuwstelsel door de bèta-receptoren te blokkeren. Het orthosympathische zenuwstelsel gebruikt adrenaline en noradrenaline als neurotransmitters en heeft twee soorten receptoren: alfa- en bèta-receptoren. Bèta-receptoren worden onderverdeeld in bèta-1 (voornamelijk in het hart) en bèta-2 (in andere organen zoals bloedvaten, bronchiën en de baarmoeder) [18](#page=18).
#### 3.2.1 Werkingsmechanisme en therapeutisch effect
Bètablokkers blokkeren de bèta-1 receptoren van het hart, waardoor deze minder gevoelig worden voor adrenaline en noradrenaline. Dit leidt tot [20](#page=20):
1. Een lagere hartslag (HR ↓) en contractiekracht (SV ↓), wat resulteert in een verminderde hartminuutvolume (HMV ↓) en dus een lagere bloeddruk [23](#page=23).
2. Een daling van de renine-secretie en een centrale werking, wat de activiteit van het renine-angiotensine-aldosteron-systeem (RAAS) verlaagt en zo de bloeddruk verder doet dalen [23](#page=23).
> **Tip:** De effectiviteit van bètablokkers is pas na ongeveer zes weken volledig te beoordelen, dus de dosis moet geleidelijk worden opgebouwd [25](#page=25).
#### 3.2.2 Nevenwerkingen
Hoewel bètablokkers voornamelijk bèta-1 receptoren blokkeren, zijn ze nooit 100% selectief en kunnen ze ook bèta-2 receptoren beïnvloeden, wat leidt tot nevenwerkingen zoals:
* Bronchoconstrictie, met toename van kortademigheid bij astma en COPD [24](#page=24).
* Verslechtering van de perifere doorbloeding door vasoconstrictie, wat klachten kan verergeren bij perifeer vaatlijden, erectiestoornissen kan veroorzaken en koude extremiteiten kan geven [24](#page=24).
* Hypotensie en bradycardie [24](#page=24).
* Algemene nevenwerkingen zoals zwakte, moeheid en slaapstoornissen [24](#page=24).
#### 3.2.3 Aandachtspunten en contra-indicaties
* **Contra-indicaties:** Astma en COPD (vooral niet-cardioselectieve bètablokkers), perifeer vaatlijden [25](#page=25).
* **Voorzorgen:** Wees voorzichtig bij diabetes, omdat bètablokkers hypoglycemie kunnen maskeren en het herstel ervan kunnen vertragen. Stop nooit abrupt met bètablokkers vanwege het risico op een rebound-effect (bv. acuut myocardinfarct), maar bouw de medicatie geleidelijk af ("uitsluipen") [25](#page=25).
* **Uitzondering Labetalol:** Dit medicijn heeft ook een alfa-blokkerend effect, wat vasodilatatie bevordert en zorgt voor een goede doorbloeding, waardoor het geschikt is voor zwangere vrouwen [25](#page=25).
### 3.3 ACE-inhibitoren
ACE-inhibitoren blokkeren het angiotensine-converting enzyme (ACE), wat de omzetting van angiotensine I naar het actieve angiotensine II verhindert [26](#page=26).
#### 3.3.1 Werkingsmechanisme en therapeutisch effect
Door de verminderde vorming van angiotensine II treden de volgende effecten op:
* **Vasodilatatie:** In het arteriële en veneuze systeem, wat leidt tot verminderde perifere weerstand (na-load ↓) en verminderde veneuze retour (preload ↓). Dit verlaagt het SV en HMV, en dus de bloeddruk [26](#page=26).
* **Verminderde aldosteron secretie:** Dit leidt tot verhoogde uitscheiding van natrium en water (diurese ↑), waardoor het totaal bloedvolume (TBV ↓) afneemt [26](#page=26).
* **Verminderde ADH secretie en dorst:** Dit resulteert in meer wateruitscheiding en minder vochtinname, wat eveneens bijdraagt aan een daling van het TBV [26](#page=26).
Het RAAS-systeem wordt hierdoor geblokkeerd, wat leidt tot een lagere bloeddruk [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Captopril, Lisinopril (Zestril®), Enalapril (Renitec®), Cilazapril (Inhibace®) [29](#page=29).
#### 3.3.2 Nevenwerkingen
* Hypotensie [30](#page=30).
* Ionenstoornissen, met name hyperkaliëmie [30](#page=30).
* Verslechtering van de nierfunctie, tot acute nierinsufficiëntie, vooral bij reeds bestaand nierletsel, ouderen, gebruik van diuretica of vochttekort [30](#page=30).
* Droge hoest (prikkelhoest), veroorzaakt door de ophoping van bradykinine, aangezien ACE ook betrokken is bij de afbraak ervan [30](#page=30).
* Oedeem (angio-oedeem), soms pas na lange tijd [30](#page=30).
* Overgevoeligheid met rash en jeuk [30](#page=30).
* Droge mond, smaakverlies [30](#page=30).
#### 3.3.3 Voorzorgen en contra-indicaties
* **Voorzorgen:** De nierfunctie moet vooraf, na enkele weken en daarna regelmatig gecontroleerd worden. Starten met een lage dosis en langzaam opbouwen, zeker bij ouderen, hartfalen, nierinsufficiëntie of volumedepletie [32](#page=32).
* **Contra-indicaties:** Zwangerschap (risico op foetale nierinsufficiëntie, anurie, hypotensie, oligo-hydramnion, longhypoplasie en andere morfologische afwijkingen; teratogene effecten in het eerste trimester zijn niet uitgesloten) en hyperkaliëmie [33](#page=33).
### 3.4 Angiotensine II-receptorblokkers (sartanen)
Angiotensine II-receptorblokkers (ARB's), ook wel sartanen genoemd, werken eveneens in op het RAAS, maar op een andere manier dan ACE-inhibitoren [34](#page=34).
#### 3.4.1 Werkingsmechanisme en therapeutisch effect
In plaats van het ACE-enzym te blokkeren, blokkeren ARB's de receptoren voor angiotensine II (AT2). Hierdoor worden de effecten van angiotensine II geblokkeerd, wat leidt tot:
* Geen vasoconstrictie [34](#page=34).
* Geen secretie van aldosteron en ADH [34](#page=34).
Net als bij ACE-inhibitoren resulteert dit in een verlaging van de perifere weerstand, HMV en totaal bloedvolume, met een daaropvolgende bloeddrukdaling. Ze hebben over het algemeen een iets zwakker effect op de bloeddrukdaling vergeleken met ACE-inhibitoren [34](#page=34).
#### 3.4.2 Indicaties, therapeutisch effect en contra-indicaties
De indicaties, therapeutisch effect en contra-indicaties zijn vergelijkbaar met die van ACE-inhibitoren. Sartanen zijn echter duurder en worden voornamelijk gereserveerd voor patiënten die ACE-inhibitoren niet verdragen, bijvoorbeeld vanwege een hoest of achteruitgang van de nierfunctie. Een belangrijk voordeel is dat ARB's geen hoest veroorzaken omdat ze het ACE-enzym niet remmen [35](#page=35).
> **Voorbeeld:** Losartan (Loortan®, Cozaar®), Valsartan (Diovane®) [35](#page=35).
### 3.5 Diuretica
Diuretica, ook wel 'plaspillen' genoemd, zijn medicijnen die de urineproductie verhogen of stimuleren. Ze werken door de resorptie van zouten, voornamelijk natrium, en daarmee ook water, in de niertubuli te verminderen. Dit leidt tot een verhoogde uitscheiding van water en zouten (diurese ↑), waardoor het totaal bloedvolume (TBV ↓) afneemt en de druk op de vaten daalt, wat de bloeddruk verlaagt. Daarnaast vermindert de afname van het TBV de veneuze retour (preload ↓), wat resulteert in een lager SV en HMV. Er is geen effect op de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) [36](#page=36) [37](#page=37).
Er zijn drie hoofdtypen diuretica, die verschillen in hun aangrijpingspunt in de niertubuli en daardoor in hun therapeutisch effect en nevenwerkingen:
#### 3.5.1 Lisdiuretica
* **Werkingsmechanisme:** Remmen de terugresorptie van natrium in de lis van Henle [39](#page=39).
* **Therapeutisch effect:** Snelle en krachtige werking, waardoor ze minder geschikt zijn voor chronische hypertensie, maar wel voor acute situaties zoals hartfalen en longoedeem. Ze kunnen bij hypertensie worden ingezet bij een slechte nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min), omdat thiaziden dan minder goed werken [40](#page=40).
* **Nevenwerkingen:** Hypotensie, duizeligheid, elektrolytenstoornissen (hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypocalcemie), hoofdpijn, verwardheid, spierzwakte, krampen. Verhoogd trombo-embolisch risico gerelateerd aan vochttekort. Lichtgevoelig (Furosemide) [41](#page=41).
* **Voorbeelden:** Furosemide (Lasix®), Bumetanide (Burinex®) [39](#page=39).
#### 3.5.2 Thiazidediuretica (thiaziden)
* **Werkingsmechanisme:** Remmen de terugresorptie van natrium in de tweede kronkelbuis [42](#page=42).
* **Therapeutisch effect:** Langdurige, geleidelijke verhoging van de diurese, wat leidt tot een vermindering van de vaatvulling (TBV ↓) en veneuze retour (preload ↓), resulterend in een lager HMV. Vanwege hun stabiele en geleidelijke werking zijn ze zeer geschikt voor chronisch gebruik bij hypertensie. Ze zijn minder krachtig dan lisdiuretica omdat ze op een later punt in de niertubulus aangrijpen [43](#page=43).
* **Nevenwerkingen:** Risico op hypokaliëmie (meer dan bij lisdiuretica), hyponatriëmie, stoornissen in het koolhydraatmetabolisme (hyperglycemie), jicht en purpura (zelden), erectiestoornissen [44](#page=44).
* **Voorbeelden:** Chloortalidon (Hygroton®), Indapamide (Fludex®) [42](#page=42).
#### 3.5.3 Kaliumsparende diuretica
* **Werkingsmechanisme:** Zijn aldosteron-antagonisten; ze remmen de terugresorptie van natrium en de daaraan gekoppelde secretie van kalium. Hierdoor gaan natrium en water naar de urine (diurese ↑), terwijl kalium in het bloed blijft [45](#page=45).
* **Nevenwerkingen:** Vooral hyperkaliëmie, wat gevaarlijk is omdat het kan leiden tot bradycardie en hartstilstand [46](#page=46).
* **Gebruik:** Vaak in combinatie met lis- of thiazidediuretica om hypokaliëmie te voorkomen en het effect te versterken [45](#page=45).
> **Aandachtspunt:** Gebruik nooit samen met kaliumsupplementen of producten die kaliumspiegels verhogen (zoals ACE-inhibitoren en sartanen) en wees voorzichtig bij verminderde nierfunctie [46](#page=46).
#### 3.5.4 Indicaties en toediening
* **Indicaties:** Thiaziden hebben de voorkeur voor hypertensie. Lisdiuretica worden gebruikt bij acuut hartfalen of hypertensie met een beperkte nierfunctie. Kaliumsparende diuretica zijn aangewezen bij therapieresistente hypertensie of als aanvulling bij hartfalen [47](#page=47).
* **Toediening:** Meestal oraal, bij voorkeur 's ochtends om nachtelijk plassen (nycturia) te vermijden. Bij dringende indicaties (bv. acuut hartfalen met longoedeem) kan intramusculaire of intraveneuze toediening plaatsvinden [48](#page=48).
* **Algemene bijwerkingen:** Naast ionenstoornissen (regelmatige controle van het ionogram is noodzakelijk!) kunnen diuretica orthostatische hypotensie (door vermindering van het TBV) en hypovolemie/dehydratatie veroorzaken [49](#page=49).
### 3.6 Calciumantagonisten (calciumkanaalblokkers)
Calciumantagonisten blokkeren de instroom van calcium (Ca-influx) in de cellen van het cardiovasculaire systeem [50](#page=50).
#### 3.6.1 Werkingsmechanisme
Door de verminderde instroom van calcium worden de prikkelgeleiding en contractie van cardiovasculaire cellen beïnvloed. Dit leidt tot:
* **Vasodilatatie:** Vermindering van de perifere weerstand (PW ↓), wat de bloeddruk verlaagt [50](#page=50).
* **Vermindering van hartslag en contractiekracht:** Dit verlaagt het HMV, wat eveneens bijdraagt aan een lagere bloeddruk [50](#page=50).
#### 3.6.2 Subgroepen en specifieke effecten
Er zijn twee belangrijke subgroepen met uiteenlopende effecten:
* **Dihydropyridines:** (eindigen op "-dipine") Werken voornamelijk perifeer op de bloedvaten, wat leidt tot vasodilatatie en verlaging van de perifere weerstand [51](#page=51).
* **Non-dihydropyridines:**
* **Verapamil:** Werkt voornamelijk op het hart. Remt de prikkelgeleiding (anti-aritmisch effect), verlaagt de hartslag (HR ↓) en vermindert de contractiekracht (SV ↓). Dit resulteert in een verlaging van HMV en bloeddruk [51](#page=51).
* **Diltiazem:** Heeft een gemengd profiel en werkt zowel op het hart als op de bloedvaten. Het verlaagt de hartslag (HMV ↓) en veroorzaakt perifere vasodilatatie (PW ↓), wat de bloeddruk verlaagt [51](#page=51).
#### 3.6.3 Indicaties
* Hypertensie [52](#page=52).
* Angor (angina pectoris) [52](#page=52).
* Bepaalde ritmestoornissen (supraventriculaire tachycardieën), maar enkel door de groepen die op het hart werken [52](#page=52).
#### 3.6.4 Nevenwerkingen en interacties
* **Frequent voorkomende nevenwerkingen:** Hoofdpijn, flushing (blozen), enkeloedeem [53](#page=53).
* **Specifieke nevenwerkingen per groep:** Hypotensie (dihydropyridines), reflex-tachycardie (door te plotse BD-val, wat het gebruik bij instabiele angor of secundaire preventie na AMI uitsluit) [53](#page=53).
* **Effecten op andere gladde spieren:** Gastro-oesofagale reflux en obstipatie (vooral non-dihydropyridines) [53](#page=53).
* **Interacties:** Interactie met pompelmoessap (inhibitor van CYP3A4), aangezien calciumantagonisten substraten zijn van CYP3A4. Gelijktijdige toediening kan hypotensie en meer nevenwerkingen veroorzaken [53](#page=53).
---
# Medicatie bij angina pectoris (angor)
Dit deel behandelt de medicamenteuze behandeling van angina pectoris, met een focus op nitraten, inclusief hun werkingsmechanisme, toediening, nevenwerkingen en indicaties, evenals andere relevante medicatie [54](#page=54).
### 4.1 Angina pectoris (angor)
Angina pectoris, of hartkramp, is een tijdelijke ischemische pijn van het myocard, waarbij de zuurstof (O2) toevoer kleiner is dan de zuurstofbehoefte. Dit wordt meestal veroorzaakt door vernauwing van de coronairen door atherosclerose, vaatspasmen, of een combinatie hiervan. Angina kan stabiel of instabiel zijn [55](#page=55).
#### 4.1.1 Pathofysiologie van angor
(Zie pagina 56 voor visuele weergave van pathofysiologie) [56](#page=56).
#### 4.1.2 Klinische presentatie van angor
De typische symptomen zijn retrosternale pijn, een toesnoerend of drukkend gevoel, vaak optredend bij inspanning. Soms kan de pijn ook in rust voorkomen, bij blootstelling aan koude, of bij stress. De pijn kan uitstralen naar de linker schouder, de (binnenkant van de) linker arm, de hals (inclusief onderkaak), of het epigastrium [57](#page=57).
#### 4.1.3 Instabiele angina pectoris
Instabiele angina pectoris kenmerkt zich door pijn in rust, een verhoogde aanvalsfrequentie of een verhoogde pijnintensiteit [58](#page=58).
#### 4.1.4 Algemene behandeling van angor
De algemene aanpak omvat het aanpakken van cardiovasculaire risicofactoren zoals hoog cholesterol, roken, hypertensie, obesitas en diabetes. Daarnaast wordt de behandeling gericht op pijnbestrijding, het afremmen van atherosclerose met statines, en het voorkomen van stolselvorming met anti-aggregantia [59](#page=59).
#### 4.1.5 Medicamenteuze behandeling van angor
Bij angina pectoris, indien chirurgische ingrepen niet mogelijk of wenselijk zijn, zijn er twee mogelijkheden: het verbeteren van de zuurstoftoevoer of het verminderen van de zuurstofbehoefte. In de praktijk ligt de focus vaak op het verminderen van de zuurstofbehoefte door de hartbelasting (pre- en afterload) te verlagen, waardoor de hartarbeid (HMV) afneemt. Het verbeteren van de zuurstoftoevoer met medicatie is vaak minder effectief [60](#page=60).
De medicamenteuze behandeling kent twee doelen:
* **Aanvalsbehandeling:** het opheffen van een acute angor aanval, of preventief bij verwachte inspanningen die angor uitlokken [61](#page=61).
* **Onderhoudsbehandeling:** het verminderen van de aanvalsfrequentie en het verhogen van de arbeidsdrempel om het leefcomfort te verbeteren [61](#page=61).
#### 4.1.6 Chirurgie bij angor
Chirurgische opties omvatten ballondilatatie (PTCA), eventueel met plaatsing van een stent, en overbruggingsoperaties (CABG) [62](#page=62).
### 4.2 Medicatie: Nitraten
Nitraten zijn de eerste-keus aanvalsbehandeling bij stabiele angina pectoris en hebben als doel de pijn te verlichten [63](#page=63).
#### 4.2.1 Prototypes en andere nitraten
* **Prototype:** Nitroglycerine, beschikbaar als Nitrolingual spray (sublinguaal) of in pleistervorm (transdermaal) zoals Minitran® en Nitroderm® [63](#page=63).
* **Andere nitraten:** Isosorbidedinitraat, bijvoorbeeld Cedocard® (sublinguaal) [63](#page=63).
#### 4.2.2 Werkingsmechanisme van nitraten
Nitraten worden omgezet tot stikstofoxide (NO), wat leidt tot vasodilatatie van de vaatwand [64](#page=64).
* **Veneuze vasodilatatie:** Dit is de primaire werking, leidend tot een verlaging van de preload (HMV). Minder bloed keert terug naar het hart, waardoor het hart minder hard hoeft te pompen en de volumebelasting afneemt. Dit vermindert de zuurstofbehoefte, mede door de wet van Starling [64](#page=64).
* **Dilatatie van coronairen:** De dilatatie van coronairen kan beperkt worden door atherosclerotische vernauwingen [64](#page=64).
* **Arteriële vasodilatatie:** Bij hogere doses treedt vasodilatatie van de arteries op, wat de perifere weerstand (afterload) verlaagt. De rol van afterloadvermindering is echter kleiner dan die van preloadvermindering [64](#page=64).
#### 4.2.3 Toediening van nitraten
* **Snel effect:** Nitraten mogen niet per os (oraal) worden ingenomen vanwege sterke metabolisatie in de lever en een groot first-pass effect. Parenterale toediening kan overwogen worden bij hartfalen of een dreigend myocardinfarct. Sublinguale toediening is geschikt voor snelle effecten [65](#page=65).
* **Langdurige werking:** Voor langdurige werking zijn orale toediening of transdermale therapeutische systemen (TTS, pleisters) aangewezen [65](#page=65).
> **Tip:** Houd bij het bewaren van nitraten rekening met de oorspronkelijke verpakking. Pleisters mogen niet verknipt worden en moeten verwijderd worden bij bepaalde onderzoeken zoals MRI, omdat ze metaal kunnen bevatten [66](#page=66).
* **Belangrijke aandachtspunten bij toediening:**
* Bij aanhouden van klachten na herhaald sprayen, kan er sprake zijn van een acuut coronair syndroom, wat dringende hospitalisatie vereist [66](#page=66).
* Niet combineren met alcohol of Viagra® (sildenafil). Beide middelen veroorzaken extra vasodilatatie, wat het risico op syncope (flauwvallen) verhoogt [66](#page=66).
#### 4.2.4 Nevenwerkingen van nitraten
* **Hoofdpijn:** Kloppende hoofdpijn door vasodilatatie van cerebrale vaten [67](#page=67).
* **Roodheid:** Roodheid van het gezicht [67](#page=67).
* **Hypotensie:** (Orthostatische) hypotensie, duizeligheid en syncope [67](#page=67).
> **Tip:** Ga bij duizeligheid na inname van nitraten best liggen om syncope te voorkomen [67](#page=67).
* **Reflex-tachycardie:** Een mogelijk gevolg van een te snelle of te sterke bloeddrukdaling, wat de zuurstofnood kan verhogen en gevaarlijk is bij instabiele angina [67](#page=67).
> **Tip:** De onderhoudsbehandeling met nitraten mag nooit plotseling gestopt worden [67](#page=67).
* **Gewenning:** Gewenning aan nitraten is mogelijk, wat een nitraatvrije periode van minimaal 8 uur vereist bij onderhoudsbehandeling [65](#page=65).
### 4.3 Andere medicatie bij angor
Andere medicatie die bij angor kan worden ingezet, omvat bètablokkers en calciumkanaalantagonisten. Deze zijn elders in het document besproken [68](#page=68).
---
# Medicatie bij ritmestoornissen
Dit gedeelte behandelt medicijnen voor hartritmestoornissen, met een focus op anti-aritmica en specifieke middelen zoals amiodaron en digoxine [69](#page=69) [70](#page=70).
### 5.1 Algemene principes van anti-aritmica
Hartritmestoornissen kunnen variëren van stoornissen in het ritme (bradycardie, tachycardie) tot stoornissen in de regelmaat (extrasystolen, atriumfibrilleren, bundeltakblok). De oorzaken zijn divers, vaak gerelateerd aan een myocardinfarct. Behandeling is geïndiceerd indien er hemodynamische gevolgen zijn, de patiënt hinder ondervindt, of de prognose verbetert door de medicatie. De diagnose wordt gesteld met een ECG [70](#page=70).
Anti-aritmica remmen elektrolytenstromen van natrium (Na+), kalium (K+) en calcium (Ca2+), wat doorgaans leidt tot een vertraging van het hartritme. Er zijn vier hoofdklassen van anti-aritmica [72](#page=72):
* **Klasse I:** Remt natriumkanalen, wat de natriuminstroom beperkt. Lokale anesthetica behoren tot substype Ib [72](#page=72).
* **Klasse II:** Bètablokkers [72](#page=72).
* **Klasse III:** Remt kaliumuitstroom, wat de duur van de actiepotentiaal verlengt. Amiodaron en sotalol vallen hieronder (sotalol is een atypische bètablokker) [72](#page=72).
* **Klasse IV:** Remt calciuminstroom. Verapamil en diltiazem behoren tot deze klasse [72](#page=72).
#### 5.1.1 Specifieke anti-aritmica
* **Verapamil:** Een calciumantagonist die voornamelijk op het hart werkt door calciumkanalen in geleidingscellen en myocard te blokkeren. Dit vertraagt de hartslag (HR), geleiding en contractiekracht. Het wordt gebruikt om het ritme te vertragen bij bijvoorbeeld voorkamerfibrilleren ('rate control') zonder sinusritmeherstel [73](#page=73).
* **Diltiazem:** Een calciumantagonist die zowel op het hart als op bloedvaten werkt. Het vertraagt het hartritme en veroorzaakt vasodilatatie [73](#page=73).
* **Bètablokkers:** Blokkeren de bèta-1 receptoren in het hart. Ze hebben een negatief chronotroop en inotroop effect, en verlagen de atrioventriculaire geleidingssnelheid. Sotalol heeft, naast de bètablokkering, bredere anti-aritmische effecten [73](#page=73).
#### 5.1.2 Amiodaron
Amiodaron is een krachtig anti-aritmisch middel met een werkingsmechanisme dat voornamelijk berust op de blokkering van kaliumkanalen in geleidingsweefsel en myocard, wat leidt tot een verlengde actiepotentiaal [74](#page=74).
* **Eigenschappen:**
* Zeer lange halfwaardetijd (T½) van meer dan 30 dagen [74](#page=74).
* Aanzienlijke bijwerkingen [74](#page=74).
* **Bijwerkingen:**
* Bevat jodium, met gelijkenis aan thyroxine; kan leiden tot zowel hypothyreoïdie als hyperthyreoïdie (zelden thyreotoxicose) [74](#page=74).
* Afzettingen in het hoornvlies bij langdurig gebruik [74](#page=74).
* Huidverkleuring (blauwgrijs) en fotosensibiliteit bij blootstelling aan zonlicht [74](#page=74).
* Levertoxiciteit, longaantasting, polyneuropathie en gastro-intestinale klachten [74](#page=74).
* **Bijzondere voorzorgen:**
* Monitoring van de schildklierfunctie (TSH en vrij T4) en levertesten bij aanvang van de therapie en daarna elke zes maanden [74](#page=74).
* Regelmatige oftalmologische controle [74](#page=74).
* Bescherming van de huid tegen UV-stralen [74](#page=74).
* Het middel wordt zeer langzaam geëlimineerd na stoppen van de behandeling (over maanden), wat voorzichtigheid vereist met bijwerkingen en interacties [74](#page=74).
#### 5.1.3 Digoxine (Hartglycosiden)
Digoxine is afkomstig van het plantengeslacht Digitalis [75](#page=75).
* **Werkingsmechanisme:**
* Versterkt de contractiekracht door stimulering van de calciuminflux, wat resulteert in een groter slagvolume en een stijging van het hartdebiet [75](#page=75).
* Remt de atrioventriculaire geleiding via stimulatie van het parasympathisch zenuwstelsel (PS) [75](#page=75).
* Dit leidt tot een daling van het hartritme. Bij hartfalen met tachycardie verbetert de diastolische vulling door deze vertraging [75](#page=75).
* Verbeterde circulatie leidt tot daling van de veneuze druk (verbetering oedeem) en een verhoogde diurese [75](#page=75).
* **Indicaties:**
* Vroeger veel gebruikt bij hartfalen, maar is hiervoor grotendeels in onbruik geraakt ten gunste van ACE-inhibitoren [76](#page=76).
* Nog steeds gebruikt bij voorkamerfibrillatie (VKF) om een snel ventriculair antwoord te vertragen. Bij VKF is er geen effectieve voorkamercontractie, wat leidt tot stilstaand bloed en een hoog risico op trombo-embolie. In deze gevallen is antistolling met anticoagulantia noodzakelijk [76](#page=76).
* **Gebruik en Monitoring:**
* Digoxine is niet eenvoudig in gebruik vanwege een smal therapeutisch venster, lange halfwaardetijd (T½) en veelvuldige interacties. Monitoring is essentieel om cumulatie en toxiciteit te voorkomen [76](#page=76).
* "Digitaliseren" gebeurt door traag op te starten met een lage dosis en deze geleidelijk te verhogen [76](#page=76).
* Digoxine is een zeer werkzame stof met een smal therapeutisch venster, wat monitoring van top- en dalspiegels noodzakelijk maakt [77](#page=77).
#### 5.1.4 Toxiciteit en interacties bij Digoxine
* **Symptomen van intoxicatie:**
* **Gastro-intestinale symptomen** (meestal de eerste symptomen): anorexie, nausea, braken, diarree [77](#page=77).
* **Cardiale symptomen:** extrasystolen door verhoogde prikkelbaarheid, geleidingsstoornissen [77](#page=77).
* **Neurologische symptomen:** verwardheid, slapeloosheid, visusstoornissen (gestoorde kleurperceptie) [77](#page=77).
* **Oorzaken en interacties:**
* Komt vooral voor bij ouderen, mede door verminderde nierfunctie [78](#page=78).
* Interacties met kalium en calcium zijn cruciaal. De toxiciteit neemt toe bij hypercalcemie en hypokaliëmie. Dit kan optreden bij therapie met diuretica, met name thiaziden [78](#page=78).
* Kaliumchloride is het antidotum bij digitalisintoxicatie [78](#page=78).
> **Tip:** Begrijp de klassen van anti-aritmica en hun specifieke werkingsmechanismen op de ionenkanalen. Onthoud de kenmerken, bijwerkingen en monitoring van amiodaron en digoxine, met name hun smalle therapeutische vensters.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met atriumfibrilleren en een snelle ventriculaire respons kan digoxine krijgen om de hartslag te vertragen. Bij deze patiënt is antistolling met anticoagulantia ook cruciaal vanwege het verhoogde trombo-embolie risico.
---
# Medicatie bij hartfalen
Dit gedeelte bespreekt de medicamenteuze behandeling van hartfalen, gericht op het verbeteren van de pompwerking en het verminderen van de belasting van het hart.
### 6.1 Pathofysiologie van hartfalen en de medicamenteuze aanpak
Bij hartfalen is de pompwerking van het hart onvoldoende, wat resulteert in een tekort aan hartdebiet om te voorzien in de zuurstofbehoefte van de weefsels en om afvalstoffen af te voeren. Dit leidt tot een lage bloeddruk (BD), wat op zijn beurt de regulatiesystemen voor de BD activeert, zoals het sympathisch os (OS) en het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS). Deze systemen induceren vasoconstrictie en water- en zoutretentie, wat de toestand verder verslechtert en een vicieuze cirkel creëert waarbij compensatiemechanismen contraproductief worden [80](#page=80) [81](#page=81).
De oorzaken van hartfalen kunnen worden onderverdeeld in een ziek of aangetast hart (bijvoorbeeld cardiomyopathie, coronair lijden, klepaantasting, ritmestoornissen) of een overbelast hart (bijvoorbeeld chronische hypertensie, overvulling, abnormale shunts) [82](#page=82).
De behandeling van hartfalen is erop gericht om óf de pompwerking/capaciteit van het hart te verhogen, óf de voor- en nabelasting van het hart te verminderen [83](#page=83).
#### 6.1.1 Verhoging van de pompwerking
Positief inotrope middelen kunnen de pompwerking van het hart verhogen.
**Digoxine**
* Tegenwoordig wordt digoxine voornamelijk gebruikt als anti-aritmicum, met name bij voorkamerfibrillatie [89](#page=89).
* ACE-inhibitoren zijn echter de eerste keuze geworden bij hartfalen vanwege hun gebruiksgemak en efficiëntie, in tegenstelling tot digoxine dat een smal therapeutisch venster (TV) heeft [89](#page=89).
#### 6.1.2 Vermindering van de belasting van het hart
De voor- en nabelasting van het hart kunnen worden verminderd door middel van vochtafdrijving en remming van het RAAS.
**Diuretica**
* Bij acuut hartfalen met longoedeem worden intraveneus lisdiuretica ingezet, naast sublinguale nitraten en zuurstof [90](#page=90).
* Bij chronisch hartfalen vangen thiaziden en lisdiuretica de symptomen van water- en zoutretentie op [90](#page=90).
* Een kaliumsparend diureticum kan eventueel geassocieerd worden [90](#page=90).
* De minimaal effectieve dosis van het diureticum wordt toegediend op basis van het gewicht van de patiënt, waarbij regelmatige weging essentieel is [90](#page=90).
**ACE-inhibitoren**
* ACE-inhibitoren (angiotensine-converting enzyme-inhibitoren) zijn een hoeksteen in de behandeling van hartfalen en doorbreken de vicieuze cirkel door zowel de pre- als de afterload te verlagen [91](#page=91).
* **Daling van de pre-load:**
* Vasodilatatie van capaciteitsvenen leidt tot een vermindering van de veneuze retour (VR) en veneuze pooling [91](#page=91).
* Verbetering van de diurese vermindert vochtretentie en het totaal bloedvolume (TBV) [91](#page=91).
* Verminderd effect van aldosteron leidt tot minder natrium- en waterretentie [91](#page=91).
* Verminderd effect van ADH leidt tot minder waterretentie [91](#page=91).
* Deze effecten leiden tot een verlaging van de vullingsdruk en dus de volumebelasting [91](#page=91).
* **Daling van de after-load:**
* Arteriële vasodilatatie vermindert de pulmonaire weerstand (PW) en systemische vasculaire weerstand (SVR), wat resulteert in een lagere BD [91](#page=91).
* Het hart ondervindt hierdoor minder weerstand bij het uitpompen van bloed, wat de drukbelasting verlaagt [91](#page=91).
**Bètablokkers**
* Bètablokkers worden als volgende stap met ACE-inhibitoren gecombineerd bij stabiel chronisch hartfalen [92](#page=92).
* Ze verbeteren zowel de levenskwaliteit als de levensverwachting [92](#page=92).
* Bètablokkers mogen niet worden gegeven indien het hartfalen niet onder controle is, omdat ze bij de opstart van de behandeling het hartfalen tijdelijk kunnen verergeren [92](#page=92).
### 6.2 Belangrijke concepten met betrekking tot hartfunctie
* **Veneuze retour (VR):** Dit is de hoeveelheid bloed die per tijdseenheid naar het hart wordt teruggevoerd [85](#page=85) [87](#page=87).
* **Wet van Frank-Starling:** Naarmate de veneuze retour (VR = preload) stijgt, wordt het ventrikel meer uitgerekt. Tot aan de fysiologische grens zal de hartspier krachtiger samentrekken, wat resulteert in een hoger slagvolume (SV) en dus een hoger hartminuutvolume (HMV). De VR is de belangrijkste determinant van het slagvolume [88](#page=88).
* **Slagvolume (SV):** Het SV wordt bepaald door de preload, afterload, en de contractiliteit, die neuraal en hormonaal gereguleerd wordt [90](#page=90).
---
# Medicatie bij hypotensie
Medicatie bij hypotensie omvat strategieën voor zowel acute als chronische toestanden, met een focus op sympathicomimetica.
## 7 Medicatie bij hypotensie
De behandeling van hypotensie hangt af van de oorzaak en de acute of chronische aard van de aandoening. In acute situaties, zoals shock, ligt de prioriteit bij causale behandeling, aangevuld met sympathicomimetica via intraveneus infuus [94](#page=94).
### 7.1 Acute hypotensie
Acute hypotensieve toestanden, met name shock, vereisen vaak het gebruik van sympathicomimetica zoals dobutamine en noradrenaline via een intraveneus infuus [94](#page=94).
### 7.2 Sympathicomimetica
Sympathicomimetica worden ingezet bij diverse cardiovasculaire aandoeningen. Hun toepassingen omvatten [95](#page=95):
* Behandeling van acute hypotensieve toestanden, zoals shock en hartfalen [95](#page=95).
* Reanimatie, anafylactische shock en ernstige allergieën [95](#page=95).
* Hypotensie met een normaal hartritme tijdens anesthesie [95](#page=95).
* Ze kunnen ook een stimulerend effect hebben op het centraal zenuwstelsel [95](#page=95).
#### 7.2.1 Adrenaline
Adrenaline is een cruciaal sympathicomimeticum met specifieke toepassingen [95](#page=95).
* **Auto-injector:** De Epipen is een auto-injector met adrenaline, beschikbaar voor volwassenen en kinderen, die gebruikt wordt bij anafylactische shock en ernstige allergieën [96](#page=96).
* **Reanimatie:** Adrenaline wordt tevens ingezet tijdens cardiopulmonaire reanimatie, zoals bij een hartstilstand [96](#page=96).
#### 7.2.2 Etilefrine
Etilefrine is een sympathicomimeticum waarbij de doeltreffendheid bij ernstige orthostatische hypotensie in bepaalde patiëntengroepen beperkt is [97](#page=97).
### 7.3 Chronische hypotensie
Chronische hypotensie vereist een medicamenteuze behandeling enkel bij storende symptomen [97](#page=97).
* **Indicatie bij jongeren:** Bij jongeren is er zelden een indicatie voor medicamenteuze behandeling [97](#page=97).
* **Effectiviteit:** Er is weinig evidentie dat medicatie blijvende veranderingen teweegbrengt in de bloeddruk of symptomen [97](#page=97).
* **Niet-medicamenteuze maatregelen:** Aanvullend kunnen extra zoutinname, voldoende vochtinname en het dragen van steunkousen nuttig zijn. Het slapen met een verhoogd hoofdeinde van het bed wordt eveneens aangeraden [97](#page=97).
* **Specifieke patiëntengroepen:** Voor ouderen, diabetici en patiënten met bepaalde neurologische aandoeningen kan er een indicatie zijn voor medicatie, hoewel de evidentie voor etilefrine in deze context beperkt is [97](#page=97).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Hypertensie | Een aandoening waarbij de arteriële bloeddruk chronisch te hoog is, wat leidt tot een verhoogd risico op cardiovasculaire ziekten zoals beroertes en hartinfarcten. |
| Hypotensie | Een aandoening waarbij de arteriële bloeddruk chronisch te laag is, wat kan leiden tot onvoldoende doorbloeding van weefsels en organen, met mogelijk weefselschade of shock tot gevolg. |
| Arteriële bloeddruk (BD) | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de slagaders. Deze wordt uitgedrukt in millimeters kwik (mmHg) en bestaat uit een systolische en een diastolische waarde. |
| Systolische bloeddruk (SBD) | De hoogste druk in de slagaders tijdens de contractie van het hart, wanneer bloed de slagaders in wordt gepompt. |
| Diastolische bloeddruk (DBD) | De laagste druk in de slagaders tijdens de ontspanning van het hart, wanneer het hart zich vult met bloed. |
| Essentiële hypertensie | Hypertensie waarvan de oorzaak onbekend is; ook wel primaire hypertensie genoemd, en komt in ongeveer 80% van de gevallen voor. |
| Secundaire hypertensie | Hypertensie die veroorzaakt wordt door een onderliggende aandoening, zoals een nierziekte of een hormonaal probleem. |
| Hartminuutvolume (HMV) | De hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt. Dit is het product van hartritme (HR) en slagvolume (SV). |
| Hartritme (HR) | Het aantal hartslagen per minuut. |
| Slagvolume (SV) | De hoeveelheid bloed die het hart per hartslag uitpompt. Dit is het verschil tussen het eind-diastolisch volume (EDV) en het eind-systolisch volume (ESV). |
| Systemische vasculaire weerstand (SVR) | De totale weerstand die de bloedvaten bieden aan de bloedstroom. Deze wordt voornamelijk bepaald door de diameter van de arteriolen. |
| Perifere weerstand (PW) | Synoniem voor systemische vasculaire weerstand, de weerstand die de bloedvaten bieden aan de bloedstroom, voornamelijk bepaald door de arteriolen. |
| RAAS-systeem | Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem, een hormonaal systeem dat een belangrijke rol speelt in de regulatie van bloeddruk en vochtbalans door vasoconstrictie en natrium-/waterretentie te bevorderen. |
| Angiotensine II | Een krachtig hormoon dat wordt geproduceerd als onderdeel van het RAAS-systeem en leidt tot vasoconstrictie en de afgifte van aldosteron. |
| Aldosteron | Een hormoon dat wordt geproduceerd door de bijnierschors en de reabsorptie van natrium en water in de nieren bevordert, wat leidt tot een toename van het bloedvolume en de bloeddruk. |
| Bètablokkers | Medicijnen die de effecten van adrenaline en noradrenaline op de bèta-receptoren blokkeren, voornamelijk in het hart, wat leidt tot een lagere hartslag en contractiekracht, en daardoor een lagere bloeddruk. |
| ACE-inhibitoren | Medicijnen die het enzym angiotensine-converterend enzym (ACE) remmen, waardoor de omzetting van angiotensine I naar angiotensine II wordt verhinderd, wat leidt tot vasodilatatie en een lagere bloeddruk. |
| Angiotensine II-receptorblokkers (sartanen) | Medicijnen die de receptoren blokkeren waar angiotensine II normaal aan bindt, waardoor de effecten van angiotensine II, zoals vasoconstrictie en de afgifte van aldosteron, worden voorkomen en de bloeddruk daalt. |
| Diuretica | Medicijnen die de urineproductie stimuleren (plaspillen), wat leidt tot een verhoogde uitscheiding van zouten en water, waardoor het bloedvolume en de bloeddruk dalen. |
| Lisdiuretica | Een type diureticum dat de terugresorptie van natrium in de lis van Henle remt, wat leidt tot een krachtige en snelle urineproductie. |
| Thiazide-diuretica | Een type diureticum dat de terugresorptie van natrium in de distale tubuli remt, wat leidt tot een geleidelijke verhoging van de urineproductie en een vermindering van de bloeddruk. |
| Kaliumsparende diuretica | Een type diureticum dat de uitscheiding van kalium vermindert, vaak gebruikt in combinatie met andere diuretica om hypokaliëmie te voorkomen. |
| Calciumantagonisten (calcium-kanaalblokkers) | Medicijnen die de instroom van calciumionen in de hartspiercellen en gladde spiercellen van bloedvaten blokkeren, wat leidt tot vasodilatatie en een lagere hartslag en contractiekracht. |
| Angina pectoris (angor) | Een drukkende of pijnlijke sensatie op de borst die optreedt wanneer het hartspierweefsel onvoldoende zuurstof krijgt, meestal als gevolg van vernauwing van de kransslagaders. |
| Myocardinfarct (AMI) | Een hartaanval, veroorzaakt door een plotselinge onderbreking van de bloedtoevoer naar een deel van de hartspier, wat leidt tot celschade of -dood. |
| Nitraten | Medicijnen die stikstofoxide (NO) vrijgeven, wat leidt tot vasodilatatie van bloedvaten, met name de venen. Dit vermindert de preload en de werkbelasting van het hart, en wordt gebruikt bij angina pectoris. |
| Sympathicomimetica | Medicijnen die de effecten van het sympathische zenuwstelsel nabootsen, zoals het verhogen van de hartslag, bloeddruk en contractiekracht. |
| Anti-aritmica | Medicijnen die worden gebruikt om hartritmestoornissen te behandelen, door in te werken op de elektrische activiteit van het hart. |
| Digoxine | Een hartglykoside die de contractiekracht van het hart versterkt en de geleiding door de AV-knoop vertraagt, gebruikt bij hartfalen en bepaalde ritmestoornissen. |
| Hartfalen (hartdecompensatie) | Een aandoening waarbij het hart niet in staat is om voldoende bloed rond te pompen om te voldoen aan de behoeften van het lichaam, wat leidt tot symptomen zoals vermoeidheid, kortademigheid en oedeem. |
| Preload | De rek van de hartspiervezels aan het einde van de diastole, voordat het hart samentrekt. Dit wordt beïnvloed door het veneuze retour. |
| Afterload | De weerstand waartegen het hart moet pompen tijdens de systole. Dit wordt voornamelijk bepaald door de perifere vasculaire weerstand. |