Cover
Aloita nyt ilmaiseksi 1+2 ZSO 35.docx
Summary
# Structuur en anatomie van het urinair stelsel
Het urinair stelsel is verantwoordelijk voor de eliminatie van afvalstoffen uit het bloed via de urine, de regulatie van de water- en zouthuishouding, en de productie van hormonen.
### 1.1 Algemene opbouw van het urinair stelsel
Het urinair stelsel bestaat uit de volgende onderdelen:
* Twee nieren
* Twee ureters (urineleiders)
* Eén blaas (vesica urinaria)
* Eén urinebuis (urethra)
### 1.2 De nieren
De nieren zijn retroperitoneaal gelegen organen in de bovenste lumbale regio, ingebed in een dikke laag vetweefsel dat hen op hun plaats houdt. Ze zijn omgeven door een transparant kapsel.
#### 1.2.1 Locatie en topografie
De nieren bevinden zich achter het buikvlies (peritoneum) aan weerszijden van de wervelkolom in de bovenste buikregio.
#### 1.2.2 Bloedvoorziening
Ondanks hun relatief kleine massa hebben de nieren een zeer goede bloedtoevoer. Per minuut stroomt ongeveer 1.2 liter bloed door beide nieren.
* De arteriae renales ontspringen uit de aorta abdominalis (pars abdominalis).
* De venae renales monden uit in de vena cava inferior.
#### 1.2.3 Doorsnede van de nier
Een longitudinale, frontale doorsnede van de nier toont twee hoofdcomponenten:
* **Cortex (nierschor)**: Het buitenste deel van de nier, waar de nefronen zich bevinden.
* **Medulla (niermerg)**: Het binnenste deel van de nier, dat is opgebouwd uit nierpyramiden.
#### 1.2.4 Nierpoort (Hilus renalis)
Dit is een inkeping aan de mediale zijde van de nier waar de arteria renalis, vena renalis, zenuwen en de ureter de nier binnenkomen of verlaten.
#### 1.2.5 Nierbekken (Pelvis renalis / Pyelum / Pyelon)
Een trechtervormige structuur die urine opvangt uit de nierkelken en overgaat in de ureter.
#### 1.2.6 Nierkelken (Calices)
* **Calices minores (kleine nierkelken)**: Ontvangen urine direct uit de papillen van de nierpyramiden en verenigen zich tot grotere kelken.
* **Calices maiores (grote nierkelken)**: Ontstaan uit de samenvloeiing van de calices minores en lopen uit in het nierbekken.
De urinestroom volgt het traject: nierpiramiden $\rightarrow$ calices minores $\rightarrow$ calices maiores $\rightarrow$ nierbekken $\rightarrow$ ureter.
### 1.3 Het nefron
Het nefron is de structurele en functionele eenheid van de nier, waarvan elke nier ongeveer 1 miljoen exemplaren bevat.
#### 1.3.1 Opbouw van het nefron
Het nefron bestaat uit twee hoofdonderdelen:
* **Nierlichaampje (lichaampje van Malpighi)**:
* **Kapsel van Bowman (glomerulair kapsel)**: Een dubbelwandige, bekervormige structuur die het glomerulus omgeeft. Hier vindt de ultrafiltratie van het bloed plaats.
* **Glomerulus**: Een kluwen van arteriële haarvaatjes die ontstaan uit de afferente arteriool (vas afferens) en uitmonden in de efferente arteriool (vas efferens).
* **Niertubulus (tubulus renalis)**: Een lang, kronkelig buisje dat volgt op het kapsel van Bowman en diverse segmenten omvat:
* **Proximale tubulus**: Het eerste deel, gekenmerkt door microvilli die het absorptieoppervlak vergroten. Hier wordt ongeveer 70% van het water en opgeloste stoffen geherabsorbeerd.
* **Lis van Henle**: Een U-vormig deel dat zich in de medulla uitstrekt.
* Dalend deel: Waterdoorlaatbaar, reabsorptie van water.
* Stijgend deel: Ondoorlaatbaar voor water, reabsorbeert ionen zoals natrium ($Na^+$) en chloride ($Cl^-$).
* **Distale tubulus**: Leidt naar de verzamelbuis. Hier vindt verdere reabsorptie van natrium en secretie van kalium en waterstofionen plaats, gereguleerd door aldosteron.
#### 1.3.2 Verzamelbuizen (Ductus colligens)
Deze ontvangen voorurine van meerdere distale tubuli en komen samen om uit te monden in de calices minores.
### 1.4 De ureters
De ureters zijn twee buizen van ongeveer 25-30 cm lang die urine transporteren van het nierbekken naar de blaas.
#### 1.4.1 Ligging en verloop
Ze zijn retroperitoneaal gelegen en hebben een drielagige wand:
* Binnenlaag: Beschermend slijmvlies.
* Spierlaag: Glad spierweefsel dat door peristaltische contracties de urine voortstuwt.
* Buitenlaag: Bindweefsel.
#### 1.4.2 Uitmonding in de blaas
De ureters monden intramuraal (binnen de blaaswand) en intravesicaal (binnen de blaas) uit in de blaas. Normaal voorkomt een klepmechanisme reflux van urine van de blaas naar de ureters en nierbekkens.
### 1.5 De blaas (Vesica urinaria)
De blaas is een elastisch reservoir voor urine met een capaciteit van 300-400 ml.
#### 1.5.1 Ligging
De blaas ligt achter het schaambeen en is subperitoneaal (gedeeltelijk bedekt door buikvlies).
* **Bij de man**: Ligt achter het schaambeen en vóór de endeldarm, met de prostaat eronder.
* **Bij de vrouw**: Ligt achter het schaambeen en vóór de vagina en baarmoeder.
#### 1.5.2 Wand van de blaas
* Binnenlaag: Slijmvlies.
* Musculus detrusor: Een dikke laag glad spierweefsel die verantwoordelijk is voor contractie tijdens het plassen.
* Buitenlaag: Bindweefsel.
### 1.6 De urethra (Urinebuis)
De urethra voert urine vanuit de blaas naar buiten.
#### 1.6.1 Verschillen tussen man en vrouw
* **Vrouw**: Korte urethra (ongeveer 4 cm), die uitmondt in de vulva. Dit kortere verloop verhoogt het risico op urineweginfecties.
* **Man**: Langere urethra (ongeveer 15-20 cm), die door de prostaat loopt en vervolgens door de penis naar buiten mondt. Dit deel is onderdeel van zowel het urineweg- als het voortplantingssysteem.
### 1.7 Urethrale sfincters en bezenuwing
* **Interne urethrasfincter**: Bestaat uit glad spierweefsel en staat onder onwillekeurige controle (autonome bezenuwing).
* **Externe urethrasfincter**: Bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel en staat onder willekeurige controle (willekeurige bezenuwing; bij vrouwen minder goed ontwikkeld).
De blaashals mondt uit in de urethra. Het trigonum is een driehoekig gebied op de blaasbodem tussen de openingen van de twee ureters en de urethra.
### 1.8 Functies van de nieren
De belangrijkste functies van de nieren omvatten:
* **Filtratie en zuivering van bloed**: Urinevorming en controle over de samenstelling van bloed en urine.
* **Opslag en lozing van urine**: Gereguleerd door de blaas en urethra.
* **Regulatie van water- en zouthuishouding**: Beïnvloedt volumeregulatie (en bloeddruk via het RAAS-systeem) en osmoregulatie.
* **Excretiefunctie**: Verwijderen van afvalstoffen (ureum, creatinine, medicatie, metabolieten).
* **Regeling van pH van het plasma**: Door regulatie van waterstofionen ($H^+$) en bicarbonaationen ($HCO_3^-$).
* **Endocriene functie**: Productie van hormonen zoals renine (bloeddrukregulatie) en erythropoëtine (EPO, stimulatie van rode bloedcel aanmaak).
* **Activatie van vitamine D**: Essentieel voor calciumhuishouding en botgezondheid.
### 1.9 Ultrafiltratie
Ultrafiltratie is een nierfunctie die ook wordt toegepast als nierfunctie-vervangende therapie. Het proces vindt plaats in de glomeruli en wordt gedreven door drukverschillen.
* **Uitwaarts gerichte kracht (pro-filtratie)**:
* Glomerulaire hydrostatische druk (GHD): Ongeveer 55 mm Hg. Dit is de bloeddruk in de glomerulaire capillairen die vocht uit het bloed drijft.
* **Inwaarts gerichte krachten (contra-filtratie)**:
* Colloïd osmotische druk in de glomerulaire capillairen: Ongeveer 30 mmHg. Houdt vocht in het bloedvat.
* Hydrostatische druk in het kapsel van Bowman: Ongeveer 15 mmHg. Ontstaat door de aanwezigheid van ultrafiltraat en werkt de filtratie tegen.
De netto filtratiedruk bedraagt ongeveer 10 mmHg ($55 - 30 - 15$).
### 1.10 Tubulaire reabsorptie en secretie
* **Tubulaire reabsorptie**: Vocht en nuttige opgeloste stoffen worden vanuit de voorurine terug opgenomen in het bloed.
* Proximale tubulus: Reabsorptie van ~70% van het volume (water, $Na^+$, glucose, aminozuren, etc.).
* Lis van Henle (dalend deel): Reabsorptie van water.
* Lis van Henle (stijgend deel): Reabsorptie van $Na^+$ en $Cl^-$.
* Distale tubulus: Reabsorptie van $Na^+$ en water (onder invloed van ADH).
* Verzamelbuisjes: Verdere reabsorptie van water (sterk afhankelijk van ADH) en ionen ($Na^+$, $K^+$, $H^+$, $HCO_3^-$).
* **Tubulaire secretie**: Bepaalde stoffen worden vanuit het bloed in de peritubulaire capillairen actief naar de tubuli uitgescheiden (bv. $H^+$, $NH_4^+$, $K^+$, medicijnen, toxines).
#### 1.10.1 Reabsorptiedrempel (transportmaximum)
Elke stof heeft een maximale absorptiecapaciteit. Als de plasmaconcentratie deze drempel overschrijdt, kan de stof niet volledig worden geabsorbeerd en verschijnt deze in de urine (bv. glucosurie bij diabetes). De glucosedrempel ligt normaal rond 180 mg/100 ml.
#### 1.10.2 Hormonale regulatie
* **ADH (anti-diuretisch hormoon)**: Geproduceerd in de hypofyseachterkwab. Verhoogt de doorlaatbaarheid van de verzamelbuis voor water, wat leidt tot waterreabsorptie, minder urineproductie en geconcentreerdere urine. Afwezigheid van ADH leidt tot hoge urineproductie (diurese) met lage concentratie.
* **Aldosteron**: Geproduceerd in de bijnierschors. Reguleert de reabsorptie van $Na^+$ en secretie van $K^+$ in de distale tubulus en verzamelbuisjes.
### 1.11 Nieren en zuur-base balans
De nieren helpen de pH van het bloed stabiel te houden (rond 7.35–7.45) door:
* **Uitscheiding van waterstofionen ($H^+$)**: Nierfilters scheiden actief $H^+$ uit in de urine, waardoor het plasma minder zuur wordt. Dit proces werkt langzaam maar krachtig.
* **Terugresorptie van bicarbonaat ($HCO_3^-$)**: Zorgt ervoor dat bicarbonaat (een buffer) niet verloren gaat in de urine, maar in het bloed blijft.
* **Aanmaak van nieuw bicarbonaat**: Bij te zuur bloed kunnen de nieren extra bicarbonaat aanmaken en afgeven aan het plasma.
### 1.12 Nierhormonen en hun functies
De nieren produceren belangrijke hormonen:
* **Renine**: Een enzym dat wordt geproduceerd in het juxtaglomerulair apparaat. Renine initieert het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS), dat een cruciale rol speelt bij de bloeddrukregulatie door het verhogen van de natrium- en waterreabsorptie, het stimuleren van hartcontractiliteit en perifere vaatweerstand.
* **EPO (erytropoëtine)**: Stimuleert de aanmaak van rode bloedlichaampjes in het beenmerg, wat leidt tot een hogere zuurstofcapaciteit van het bloed en een verbeterd uithoudingsvermogen.
De nieren reguleren ook het extracellulaire en circulerend bloedvolume door de wateruitscheiding aan te passen, wat direct invloed heeft op de bloeddruk.
### 1.13 Onderzoek naar nierfunctie
Verschillende testen kunnen de nierfunctie onderzoeken:
* **Urinedebiet (diuresebepaling)**: Meet de hoeveelheid urine per tijdseenheid (normaal ca. 1.5 liter/24 uur). Polyurie (verhoogde productie), oligurie (verlaagde productie) en anurie (zeer weinig tot geen productie) kunnen indicaties zijn van nierproblemen.
* **Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS) / Clearance**: Meet de hoeveelheid plasma (in ml) die per minuut door de nieren wordt gefilterd, oftewel de hoeveelheid voorurine die per minuut wordt gevormd. Normaal ca. 125 ml/min.
* **Creatinineklaring**: Meet de hoeveelheid plasma die per minuut wordt gezuiverd van creatinine. Creatinine is een afvalproduct van spierverbranding dat door de nieren wordt gefilterd maar niet wordt teruggeresorbeerd. De klaring wordt berekend op basis van de creatinineconcentratie in bloed en urine, en de urineproductie. Een normale creatinineklaring ligt tussen 85-170 ml/min.
### 1.14 Ureum en creatinine
* **Ureum**: Het voornaamste eindproduct van de eiwitstofwisseling, gevormd uit ammoniak in de lever. Het wordt door de nieren uitgescheiden. Een verhoogd ureumgehalte in het bloed (uremie) kan wijzen op nierfalen en is giftig. Chemische formule: $CO(NH_2)_2$.
* **Creatinine**: Een natuurlijk afvalproduct van het spiermetabolisme. Het wordt door de nieren gefilterd maar niet teruggeresorbeerd. De concentratie ervan in bloed en urine wordt gebruikt om de creatinineklaring te bepalen, wat een indicatie geeft van de GFS en het filtratievermogen van de nier.
### 1.15 Mictie (plassen)
Het vullen en legen van de blaas wordt gereguleerd door de mictiereflex en willekeurige controle.
#### 1.15.1 Blaasvulling en de mictiereflex
* Wanneer de blaas zich tot een bepaalde drukgrens vult, worden sensoren geprikkeld die via het ruggenmerg de mictiereflex uitlokken.
* Dit leidt tot contractie van de musculus detrusor en relaxatie van de interne sfincter.
* Vóór het bereiken van de mictiedrempel treden ritmische, onbewuste blaascontracties op.
#### 1.15.2 Willekeurige controle (bij volwassenen)
* Prikkels vanuit de blaas bereiken de hersenen, die de reflex kunnen remmen of bevorderen.
* Blaaslediging wordt bevorderd door contractie van de detrusor, relaxatie van de interne sfincter en bewuste relaxatie van de externe sfincter, vaak geholpen door buikpers.
* Remming van de mictiereflex kan door verhoogde tonus van de externe sfincter via signalen uit de hersenen.
#### 1.15.3 Aandeel van blaasspier en sfincters
Het dubbele sfinctersysteem (interne en externe sfincter) en de musculus detrusor werken samen om de urineopslag en -lozing te reguleren.
#### 1.15.4 Terminologie gerelateerd aan blaasfunctie
* **Mictie**: Urinelozing, plassen.
* **Urineretentie**: Onvermogen om de blaas te legen.
* **Incontinentie**: Onvrijwillig urineverlies.
* **Pollakisurie**: Frequent plassen.
* **Dysurie / Algurie**: Pijn bij het plassen.
* **Nycturie**: Nachtelijk plassen.
* **Straal**: Beschrijving van de urinestraal.
* **Obstructie**: Vernauwing die urinestroom belemmert.
* **Reflux**: Terugstromen van urine.
* **Blaascapaciteit**: Maximaal urinevolume dat de blaas kan bevatten.
* **Residu**: Urine die na het plassen in de blaas achterblijft.
* **Blaasspasmen**: Onwillekeurige samentrekkingen van de blaas.
* **Cystalgie**: Pijn in de blaas.
#### 1.15.5 Problemen bij incontinentie
Incontinentie kan ontstaan door problemen op diverse niveaus, waaronder het ruggenmerg, mictiecentra, sfincters, of de bekkenbodem.
---
# Functies en mechanismen van de nieren
De nieren vervullen een cruciale rol in het handhaven van de homeostase door middel van filtratie, reabsorptie, secretie, hormonale productie en de regulatie van lichaamsvloeistoffen en pH.
### 2.1 Structuur en locatie van de nieren
De nieren zijn retroperitoneaal gelegen organen in de bovenste lumbale regio, omgeven door een kapsel en ingebed in vetweefsel. Een longitudinale doorsnede toont een cortex (nierschors) en een medulla (niermerg). De nierpoort (hilus renalis) is de plaats waar de arteria renalis, vena renalis, zenuwen en de ureter de nier in- of uitgaan. Het nierbekken (pelvis renalis) vangt urine op uit de nierkelken (calices) en gaat over in de ureter. Deurine stroomt van de nierpyramiden via de calices minores naar de calices maiores, vervolgens naar het nierbekken en de ureter.
### 2.2 Het nefron: de functionele eenheid van de nier
Het nefron is de structurele en functionele eenheid van de nier, waarvan elke nier ongeveer één miljoen bevat. Een nefron bestaat uit twee hoofdonderdelen:
* **Nierlichaampje (lichaampje van Malpighi):**
* **Kapsel van Bowman (glomerulair kapsel):** Een dubbelwandige bekervormige structuur die het glomerulus omgeeft. Hier vindt de ultrafiltratie van bloed plaats.
* **Glomerulus:** Een kluwen van arteriële haarvaatjes, gevormd door de afferente arteriool en uitmondend in de efferente arteriool.
* **Niertubulus (tubulus renalis):** Een lang, kronkelig buisje dat volgt op het kapsel van Bowman en uit verschillende segmenten bestaat:
* **Proximale tubulus:** Het eerste deel, gekenmerkt door microvilli die het oppervlak voor reabsorptie vergroten. Ongeveer 70% van water en opgeloste stoffen wordt hier geherabsorbeerd.
* **Lis van Henle:** Een U-vormig deel dat zich in de medulla uitstrekt.
* *Dalend deel:* Waterdoorlaatbaar, dus waterreabsorptie vindt plaats.
* *Stijgend deel:* Ondoorlaatbaar voor water, maar reabsorbeert ionen zoals natrium (Na⁺) en chloride (Cl⁻).
* **Distale tubulus:** Leidt naar de verzamelbuis. Hier vindt verdere reabsorptie van natrium en secretie van kalium en waterstofionen plaats, gereguleerd door aldosteron.
* **Verzamelbuizen:** Ontvangen voorurine van meerdere distale tubuli en komen samen om uit te monden in de calices minores.
### 2.3 Nierfuncties
De belangrijkste functies van de nieren zijn:
* **Filtratie, reabsorptie, secretie en excretie:** De basisprocessen voor urinevorming en het zuiveren van bloed.
* **Opslag en lozing van urine:** Gereguleerd door de blaas en urethra.
* **Regulatie van water- en zouthuishouding:** Omvat volumeregulatie (en dus bloeddrukregulatie, mede via het RAAS-systeem) en osmoregulatie.
* **Excretiefunctie:** Verwijderen van afvalstoffen zoals ureum, creatinine, medicatie en metabolieten.
* **Regeling van pH van het plasma:** Door regulatie van waterstofionen (H⁺) en bicarbonaationen (HCO₃⁻).
* **Endocriene functie:** Productie van hormonen zoals renine (bloeddrukregulatie) en erythropoëtine (EPO, stimulatie van rode bloedcel aanmaak).
* **Activatie van vitamine D:** Essentieel voor calciumhuishouding en botgezondheid.
### 2.4 Ultrafiltratie
Ultrafiltratie is het proces waarbij vocht en kleine opgeloste stoffen uit het bloed worden gefilterd in het kapsel van Bowman. De drijvende krachten zijn:
* **Uitwaarts gerichte kracht (pro-filtratie):** Glomerulaire hydrostatische druk (GHD) van ongeveer 55 mm Hg, die vocht uit de bloedbaan duwt.
* **Inwaarts gerichte krachten (contra-filtratie):**
* Colloïd osmotische druk in de glomerulaire capillairen van ongeveer 30 mm Hg, die vocht in de bloedbaan houdt.
* Hydrostatische druk in het kapsel van Bowman van ongeveer 15 mm Hg, veroorzaakt door het aanwezige ultrafiltraat, die het uittreden van vocht tegengaat.
De netto filtratiedruk bedraagt ongeveer 10 mm Hg ($55 - 30 - 15$ mm Hg).
### 2.5 Tubulaire reabsorptie en secretie
* **Tubulaire reabsorptie:** Vocht en nuttige opgeloste stoffen worden vanuit de voorurine terug opgenomen in het bloed.
* **Proximale tubulus:** Reabsorptie van ~70% van het volume, inclusief water, Na⁺, glucose, aminozuren, eiwitten, ketonlichamen en vitaminen.
* **Lis van Henle (dalend deel):** Reabsorptie van water.
* **Lis van Henle (stijgend deel):** Reabsorptie van Na⁺ en Cl⁻.
* **Distale tubulus:** Reabsorptie van Na⁺ en water (onder invloed van ADH).
* **Verzamelbuizen:** Verdere reabsorptie van water (sterk afhankelijk van ADH) en ionen (Na⁺, K⁺, H⁺, HCO₃⁻) voor pH-regulatie. ADH vergroot de doorlaatbaarheid voor water, wat leidt tot geconcentreerde urine. Zonder ADH is de urine verdund.
* **Tubulaire secretie:** Bepaalde stoffen worden vanuit het bloed in de peritubulaire capillairen actief naar de tubuli uitgescheiden. Dit omvat o.a. H⁺, ammoniak (NH₄⁺), K⁺, medicijnen en toxines.
> **Tip:** Elke stof die door de nieren wordt gefilterd of gereabsorbeerd, heeft een transportmaximum (reabsorptiedrempel). Als de plasmaconcentratie van een stof deze drempel overschrijdt, kan deze niet volledig worden gereabsorbeerd en verschijnt deze in de urine (bv. glucosurie bij diabetes). De glucosedrempel ligt normaal rond 180 mg/100 ml.
### 2.6 Hormonale regulatie in de nieren
* **ADH (antidiuretisch hormoon):** Afkomstig uit de hypofyseachterkwab. Het reguleert de waterdoorlaatbaarheid van de verzamelbuizen, wat leidt tot geconcentreerde urine bij aanwezigheid van ADH en verhoogde urineproductie (diurese) bij afwezigheid ervan.
* **Aldosteron:** Een bijnierschorshormoon. Het regelt ter hoogte van de distale tubulus de reabsorptie van Na⁺ en de secretie van K⁺.
### 2.7 Nieren en pH-regulatie
De nieren handhaven de pH van het bloed (normaal 7,35–7,45) door:
* **Uitscheiding van waterstofionen (H⁺):** Actieve uitscheiding in de urine, waardoor het plasma minder zuur wordt. Dit proces is langzaam maar krachtig.
* **Terugresorptie van bicarbonaat (HCO₃⁻):** Zorgt ervoor dat deze buffer niet verloren gaat in de urine, maar terugkeert naar het bloed.
* **Aanmaak van nieuw bicarbonaat:** Bij te zuur bloed kunnen de nieren extra bicarbonaat produceren en afgeven aan het plasma.
### 2.8 Hormonen geproduceerd door de nieren
* **Renine (angiotensinogenase):** Een proteolytisch enzym, voornamelijk gevormd in het juxtaglomerulaire apparaat. Renine is een sleutelcomponent van het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS). Het reageert op veranderingen in bloedvolume en druk door angiotensinogeen om te zetten in angiotensine I, wat uiteindelijk leidt tot een verhoogde bloeddruk en zout- en waterretentie.
* **Erythropoëtine (EPO):** Stimuleert de aanmaak van extra rode bloedlichaampjes, wat de zuurstofvoorziening verbetert en het uithoudingsvermogen kan verhogen.
### 2.9 Volumeregulatie en bloeddruk
De nieren reguleren het extracellulaire en circulerend bloedvolume door aanpassing van het urinevolume, en via de hormonen EPO en renine. Hierdoor spelen ze een cruciale rol in de bloeddrukregulatie.
### 2.10 Onderzoek naar nierfunctie
De nierfunctie kan worden onderzocht met verschillende testen:
* **Urinedebiet (diuresebepaling):** Meting van de hoeveelheid urine per tijdseenheid (normaal ca. 1,5 liter per 24 uur). Polyurie (verhoogde productie), oligurie (verlaagde productie) en anurie (zeer weinig tot geen productie) zijn mogelijke afwijkingen.
* **Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS) / Clearance (klaring):** Meet de hoeveelheid plasma die per minuut door de nieren wordt gefilterd. Normaal is dit ongeveer 125 ml/min, wat resulteert in 180 liter per 24 uur.
* **Creatinineklaring:** Een veelgebruikte maat voor GFS. Creatinine is een afvalproduct van spierverbranding dat door de nieren wordt gefilterd maar niet wordt gereabsorbeerd. De berekening van de creatinineklaring, gebaseerd op creatinineconcentraties in bloed en urine en de urineproductie, geeft een indicatie van het filtratievermogen van de nier.
### 2.11 Ureum en creatinine
* **Ureum:** Het belangrijkste eindproduct van de eiwitstofwisseling (eiwitkatabolisme), gevormd uit ammoniak. Een verhoogd ureumgehalte in het bloed (uremie) is toxisch en wijst op nierfalen. De chemische formule is $CO(NH_2)_2$.
* **Creatinine:** Een natuurlijk afvalproduct van het spiermetabolisme. Het wordt door de nieren gefilterd maar niet gereabsorbeerd, waardoor het in de urine verschijnt en nuttig is voor het meten van de creatinineklaring.
### 2.12 Blaasvulling en mictie (plassen)
De blaas, een elastisch reservoir met een capaciteit van 300-400 ml, vult zich met urine.
* **Mictiereflex:** Wanneer de blaas een bepaalde drukgrens bereikt, worden sensoren geprikkeld die via het ruggenmerg een reflex uitlokken. Dit leidt tot contractie van de musculus detrusor (blaasspier) en relaxatie van de interne sfincter.
* **Willekeurige controle:** Bij volwassenen kunnen hersensignalen de mictiereflex remmen of bevorderen. Blaaslediging wordt ondersteund door contractie van de detrusor, relaxatie van de interne sfincter en bewuste relaxatie van de externe sfincter, vaak geholpen door buikpers. Remming gebeurt door verhoogde tonus van de externe sfincter.
* **Dubbel sfinctersysteem:** De blaas wordt afgesloten door de interne (onwillekeurige, gladde spiervezels) en externe (willekeurige, dwarsgestreepte spiervezels) blaassfincter.
> **Tip:** Van de ritmische, pre-micturatie contracties van de blaas zijn we ons doorgaans niet bewust. Bewustzijn van blaasvulling en aandrang ontstaat pas wanneer de druk een bepaalde drempel overschrijdt.
**Terminologie gerelateerd aan blaasfunctie:**
* **Mictie:** Urinelozing, plassen.
* **Urineretentie:** Onvermogen om de blaas te legen.
* **Incontinentie:** Onvrijwillig urineverlies. Problemen kunnen op verschillende niveaus optreden (bv. ruggenmerg, mictiecentra, sfincters, bekkenbodem).
* **Pollakisurie:** Frequent plassen.
* **Dysurie/Algurie:** Pijn bij het plassen.
* **Nycturie:** Nachtelijk plassen.
* **Straal:** Beschrijving van de urinestraal.
* **Obstructie:** Vernauwing die urinestroom belemmert.
* **Reflux:** Terugstromen van urine.
* **Blaascapaciteit:** Maximaal blaasvolume.
* **Residu:** Urine die na het plassen in de blaas achterblijft.
* **Blaasspasmen:** Onwillekeurige blaascontracties.
* **Cystalgie:** Pijn in de blaas.
---
# Urineproductie en -afvoer
3. Urineproductie en -afvoer
De nieren produceren urine door middel van filtratie, reabsorptie en secretie, waarna de urine via de ureters naar de blaas wordt afgevoerd voor opslag en vervolgens via de urethra wordt uitgescheiden.
### 3.1 Structuur en functie van de nieren
De nieren zijn retroperitoneaal gelegen organen die zorgen voor de eliminatie van afvalstoffen uit het bloed. Ze worden omgeven door een kapsel en vetweefsel. Een dwarse doorsnede van de nier toont een cortex (nierschors) en een medulla (niermerg). De functionele eenheid van de nier is het nefron.
#### 3.1.1 De nierstructuur
* **Nierpoort (Hilus renalis):** De inkeping aan de mediale zijde waar bloedvaten, zenuwen en de ureter de nier binnenkomen of verlaten.
* **Nierbekken (Pelvis renalis, pyelum, pyelon):** Een trechtervormige structuur die urine opvangt uit de nierkelken en overgaat in de ureter.
* **Nierkelken (Calices):**
* **Calices minores:** Kleine nierkelken die urine ontvangen uit de papillen van de nierpyramiden en samenkomen om grotere kelken te vormen.
* **Calices maiores:** Grote nierkelken, gevormd door de samenvloeiing van de calices minores, die uitmonden in het nierbekken.
* **Cortex (Nierschors):** Het buitenste deel van de nier.
* **Medulla (Niermerg):** Het binnenste deel van de nier, bestaande uit nierpyramiden.
Urine stroomt van de nierpyramiden via de calices minores naar de calices maiores, vervolgens naar het nierbekken en tenslotte naar de ureter.
#### 3.1.2 Het nefron
Elke nier bevat ongeveer één miljoen nefronen. Een nefron bestaat uit twee hoofdonderdelen:
* **Nierlichaampje (lichaampje van Malpighi):**
* **Kapsel van Bowman (glomerulair kapsel):** Een dubbelwandige, bekervormige structuur die het glomerulus omgeeft. Hier vindt de ultrafiltratie van het bloed plaats.
* **Glomerulus:** Een kluwen van arteriële haarvaatjes die ontstaan uit de afferente arteriool en uitmonden in de efferente arteriool.
* **Niertubulus (tubulus renalis):** Een lang, kronkelig buisje dat volgt op het kapsel van Bowman en uit verschillende segmenten bestaat:
* **Proximale tubulus:** Het eerste deel, gekenmerkt door microvilli die het oppervlak voor reabsorptie vergroten. Hier wordt ongeveer 70% van het water en opgeloste stoffen geherabsorbeerd.
* **Lis van Henle:** Een U-vormig deel dat zich in de medulla uitstrekt. Het dalende deel is waterdoorlaatbaar, wat waterreabsorptie mogelijk maakt. Het stijgende deel is ondoorlaatbaar voor water, maar reabsorbeert ionen zoals natrium (Na⁺) en chloride (Cl⁻).
* **Distale tubulus:** Het deel dat leidt naar de verzamelbuis. Hier vindt verdere reabsorptie van natrium en secretie van kalium en waterstofionen plaats, mede gereguleerd door aldosteron.
* **Verzamelbuizen:** Ontvangen de voorurine van meerdere distale tubuli en komen samen om uit te monden in de calices minores.
#### 3.1.3 Functies van de nieren
De nieren hebben een breed scala aan functies:
* **Filtratie, reabsorptie, secretie en excretie:** Het zuiveren van bloed en de vorming van urine.
* **Opslag en lozing van urine:** Gebeurt via de blaas en urethra.
* **Regulatie van water- en zouthuishouding:** Omvat volumeregulatie (en daarmee bloeddrukregulatie, mede via het RAAS-systeem) en osmoregulatie.
* **Excretiefunctie:** Verwijderen van afvalstoffen zoals ureum, creatinine, medicatie en metabolieten.
* **Regeling van de pH van het plasma:** Door regulatie van waterstofionen (H⁺) en bicarbonaationen (HCO₃⁻).
* **Endocriene functie:** Productie van hormonen zoals renine (bloeddrukregulatie) en erythropoëtine (stimulatie van rode bloedcelaanmaak).
* **Activatie van vitamine D:** Essentieel voor calciumhuishouding en botgezondheid.
### 3.2 De urinewegen
De urinewegen transporteren urine van de nieren naar buiten.
#### 3.2.1 Ureters
De ureters zijn twee buizen van ongeveer 25-30 cm lang die urine transporteren van het nierbekken naar de blaas. Ze zijn retroperitoneaal gelegen en hebben een drielagige wand:
* **Binnenlaag:** Beschermend slijmvlies.
* **Spierlaag:** Glad spierweefsel dat door peristaltische contracties de urine voortstuwt.
* **Buitenlaag:** Bindweefsel.
De ureter-inmondingen in de blaas verlopen intramuraal en intravesicaal, wat normaal reflux van blaas naar ureters voorkomt.
#### 3.2.2 Blaas (Vesica urinaria)
De blaas is een elastisch reservoir voor urine met een capaciteit van 300-400 ml. De ligging is achter het schaambeen en subperitoneaal. De wand van de blaas bestaat uit:
* **Binnenlaag:** Slijmvlies.
* **Musculus detrusor:** Een dikke laag glad spierweefsel die verantwoordelijk is voor contractie tijdens het plassen.
* **Buitenlaag:** Bindweefsel.
#### 3.2.3 Urethra (Urinebuis)
De urethra voert urine vanuit de blaas naar buiten.
* **Vrouw:** Korte urethra (ongeveer 4 cm) die uitmondt in de vulva. Dit korte verloop verhoogt het risico op urineweginfecties.
* **Man:** Langere urethra (ongeveer 15-20 cm) die door de prostaat loopt en vervolgens door de penis naar buiten mondt. Dit deel is onderdeel van zowel het urineweg- als het voortplantingssysteem.
#### 3.2.4 Urethrale sfincters
* **Interne urethrasfincter:** Bestaat uit glad spierweefsel en staat onder onwillekeurige controle (autonome bezenuwing).
* **Externe urethrasfincter:** Bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel en staat onder willekeurige controle (willekeurige bezenuwing). Bij vrouwen is deze sfincter minder goed ontwikkeld.
Het trigonum is een driehoekig gebied op de blaasbodem tussen de openingen van de twee ureters en de urethra.
### 3.3 Urinevorming: filtratie, reabsorptie en secretie
De vorming van urine is een complex proces dat bestaat uit ultrafiltratie, tubulaire reabsorptie en secretie.
#### 3.3.1 Ultrafiltratie
Ultrafiltratie is het proces waarbij vloeistof en kleine opgeloste stoffen vanuit het bloedplasma de glomerulaire capillairen verlaten en het kapsel van Bowman binnenkomen. Dit wordt aangedreven door drukverschillen:
* **Uitwaarts gerichte kracht (pro-filtratie):**
* **Glomerulaire hydrostatische druk (GHD):** Ongeveer 55 mmHg, drijft vocht uit de bloedbaan.
* **Inwaarts gerichte krachten (contra-filtratie):**
* **Colloïd osmotische druk in de glomerulaire capillairen:** Ongeveer 30 mmHg, houdt vocht in de bloedbaan.
* **Hydrostatische druk in het kapsel van Bowman:** Ongeveer 15 mmHg, tegendruk veroorzaakt door de aanwezigheid van ultrafiltraat.
De netto filtratiedruk bedraagt ongeveer 10 mmHg ($55 - 30 - 15 = 10$ mmHg).
#### 3.3.2 Tubulaire reabsorptie
Bij tubulaire reabsorptie worden vocht en nuttige opgeloste stoffen vanuit de voorurine terug opgenomen in het bloed in de peritubulaire capillairen.
* **Proximale tubulus:** Reabsorptie van ongeveer 70% van het volume, inclusief water, Na⁺, glucose, aminozuren, eiwitten, ketonlichamen en vitaminen.
* **Lis van Henle (dalend deel):** Reabsorptie van water.
* **Lis van Henle (stijgend deel):** Reabsorptie van Na⁺ en Cl⁻.
* **Distale tubulus:** Reabsorptie van Na⁺ en water (onder invloed van ADH).
* **Verzamelbuizen:** Verdere reabsorptie van water (sterk afhankelijk van ADH) en ionen (Na⁺, K⁺, H⁺, HCO₃⁻) voor pH-regulatie. ADH vergroot de doorlaatbaarheid voor water, wat leidt tot concentratie van urine.
##### Reabsorptiedrempel (transportmaximum)
Elke stof die gefilterd en/of gereabsorbeerd wordt, heeft een maximaal transportcapaciteit. Als de plasmaconcentratie een bepaalde drempel overschrijdt, kan de stof niet volledig worden gereabsorbeerd en verschijnt deze in de urine (bv. glucosurie bij diabetes). De glucosedrempel ligt normaal rond 180 mg/100 ml.
#### 3.3.3 Tubulaire secretie
Bij tubulaire secretie worden bepaalde stoffen vanuit het bloed in de peritubulaire capillairen actief naar de tubuli uitgescheiden. Dit omvat onder andere waterstofionen (H⁺), ammoniak (NH₄⁺), kaliumionen (K⁺), medicijnen en toxines.
#### 3.3.4 Rol van hormonen in reabsorptie en secretie
* **ADH (anti-diuretisch hormoon):** Afkomstig uit de hypofyseachterkwab. Reguleert de waterdoorlaatbaarheid van de verzamelbuizen. In de aanwezigheid van ADH wordt meer water gereabsorbeerd, wat resulteert in een geconcentreerde urine en een lagere urineproductie. Bij afwezigheid van ADH is de urine verdund en is de diurese hoog.
* **Aldosteron:** Een bijnierschorshormoon dat zich richt op de distale tubulus. Het stimuleert de reabsorptie van Na⁺ vanuit de voorurine naar het bloed en de secretie van K⁺ van het bloed naar de voorurine.
### 3.4 Nierfunctieonderzoek
De nierfunctie kan worden onderzocht met verschillende testen.
#### 3.4.1 Urinedebiet
Het urinedebiet, of de diuresebepaling, meet de hoeveelheid urine per tijdseenheid (normaal ongeveer 1,5 liter per 24 uur).
* **Polyurie:** Verhoogde urineproductie.
* **Oligurie:** Verlaagde urineproductie.
* **Anurie:** Zeer weinig tot geen urineproductie.
#### 3.4.2 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS) en clearance
* **Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS):** Meet de hoeveelheid plasma (in ml) die per minuut door de nieren wordt gefilterd (normaal ca. 125 ml/min, resulterend in 180 liter per 24 uur).
* **Clearance (klaring):** De hoeveelheid plasma die per minuut door filtratie wordt gezuiverd van een bepaalde stof (bv. creatinineklaring, normaal 85-170 ml/min).
#### 3.4.3 Ureum en creatinine
* **Ureum:** Het voornaamste eindproduct van eiwitstofwisseling, gevormd uit ammoniak. Het wordt door de nieren uitgescheiden. Een verhoogd ureumgehalte in het bloed duidt op een verminderde nierfunctie en is giftig. De chemische formule is CO(NH₂)₂.
* **Creatinine:** Een natuurlijk afvalproduct van spiermetabolisme. Het wordt door de nieren gefilterd maar niet gereabsorbeerd. De meting van creatinine in bloed en urine, samen met de urineproductie, maakt de berekening van de creatinineclearance mogelijk, wat een indicatie geeft van de GFS en het filtratievermogen van de nier.
### 3.5 Regulatie van lichaamsprocessen door de nieren
De nieren spelen een cruciale rol in de regulatie van verschillende lichaamsprocessen.
#### 3.5.1 Regeling van de zuurtegraad (pH)
De nieren handhaven een stabiele pH van het bloed (rond 7,35–7,45) door:
* **Uitscheiding van waterstofionen (H⁺):** Actieve uitscheiding van H⁺-ionen in de urine, waardoor het plasma minder zuur wordt. Dit proces is langzaam maar krachtig.
* **Terugresorptie van bicarbonaat (HCO₃⁻):** Voorkomen dat bicarbonaat verloren gaat in de urine, zodat er voldoende buffer beschikbaar blijft.
* **Aanmaak van nieuw bicarbonaat:** Extra aanmaak en afgifte van bicarbonaat aan het plasma wanneer het bloed te zuur is.
#### 3.5.2 Hormonale functies
* **Renine (angiotensinogenase):** Een door de nieren geproduceerd enzym dat een sleutelrol speelt in het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS). Het reguleert de bloeddruk door de afgifte van aldosteron en ADH te stimuleren, wat leidt tot verhoogde reabsorptie van natrium en water, verhoogde hartcontractiliteit en perifere vaatweerstand.
* **EPO (Erytropoëtine):** Een hormoon dat de aanmaak van extra rode bloedlichaampjes stimuleert, wat leidt tot een verbeterde zuurstoftransportcapaciteit en een beter uithoudingsvermogen.
#### 3.5.3 Volumeregulatie en bloeddrukregulatie
De nieren reguleren de grootte van het extracellulaire volume aan water en het circulerend bloedvolume door de wateruitscheiding aan te passen en hormonen (EPO en renine) af te geven. Hierdoor spelen ze een belangrijke rol in de bloeddrukregulatie.
### 3.6 De mictie (urinelozing)
De blaas vult zich en wordt geledigd via de mictiereflex.
#### 3.6.1 Blaasvulling
Tijdens de blaasvulling treden ritmische, onbewuste contracties op. De blaas wordt afgesloten door de interne (onwillekeurige) en externe (willekeurige) blaassfincter.
#### 3.6.2 Mictiereflex en controle
* **Mictiereflex:** Wanneer de blaas een bepaalde drukgrens bereikt, worden sensoren geprikkeld die via het ruggenmerg de mictiereflex uitlokken. Dit leidt tot contractie van de musculus detrusor en relaxatie van de interne sfincter.
* **Willekeurige controle (bij volwassenen):** Prikkels bereiken de hersenen, die de reflex kunnen remmen of bevorderen. Blaaslediging wordt bevorderd door contractie van de detrusor, relaxatie van de interne sfincter en bewuste relaxatie van de externe sfincter, vaak geholpen door buikpers. Remming van de mictiereflex kan door verhoogde tonus van de externe sfincter via hersensignalen.
#### 3.6.3 Terminologie gerelateerd aan blaasfunctie
* **Mictie:** Urinelozing, plassen.
* **Urineretentie:** Onvermogen om de blaas te legen.
* **Incontinentie:** Onvrijwillig urineverlies. Problemen kunnen op diverse niveaus optreden (ruggenmerg, mictiecentra, sfincters, bekkenbodem).
* **Pollakisurie:** Frequent plassen.
* **Dysurie/Algurie:** Pijn bij het plassen.
* **Nycturie:** Nachtelijk plassen.
* **Straal:** Beschrijving van de urinestraal.
* **Obstructie:** Vernauwing die de urinestroom belemmert.
* **Reflux:** Terugstromen van urine.
* **Blaascapaciteit:** Maximaal volume dat de blaas kan bevatten.
* **Residu:** Hoeveelheid urine die na het plassen in de blaas achterblijft.
* **Blaasspasmen:** Onwillekeurige samentrekkingen van de blaas.
* **Cystalgie:** Pijn in de blaas.
---
# Hormonale regulatie en nierfunctieonderzoek
De nieren spelen een cruciale rol in de regulatie van de bloeddruk en de productie van essentiële hormonen, terwijl verschillende onderzoeken de nierfunctie in kaart brengen.
### 4.1 Nierfunctie in bloeddrukregulatie en hormonale productie
De nieren zijn fundamenteel voor het handhaven van de bloeddruk, zowel direct door vochtregulatie als indirect via hormonale mechanismen.
#### 4.1.1 Rol van de nieren bij bloeddrukregulatie
Nieren reguleren het extracellulaire en circulerend bloedvolume door het aanpassen van het waterverlies via urine. Dit volumeregelingseffect draagt direct bij aan de bloeddrukregulatie.
#### 4.1.2 Hormonale productie door de nieren
De nieren produceren twee belangrijke hormonen:
* **Renine:** Dit proteolytisch enzym, voornamelijk gevormd in het juxtaglomerulaire apparaat, is een sleutelregulator van het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS). Het juxtaglomerulaire apparaat reageert op lage bloeddruk, laag natrium of hoog kalium door renine uit te scheiden. Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I, dat verder wordt omgezet in angiotensine II. Angiotensine II stimuleert de afgifte van aldosteron en ADH, wat leidt tot verhoogde natrium- en waterresorptie in de nieren. Renine stimuleert ook de hartcontractiliteit en perifere vaatweerstand, wat de bloeddruk verhoogt.
* **Tip:** Verhoogde of verlaagde bloeddruk kan leiden tot metingen van reninegehaltes in het bloedplasma.
* **Erytropoëtine (EPO):** Dit hormoon, geproduceerd door de nieren, stimuleert de aanmaak van extra rode bloedlichaampjes. Meer rode bloedlichaampjes resulteren in een betere zuurstoftransportcapaciteit van het bloed, wat het uithoudingsvermogen kan verbeteren.
#### 4.1.3 Het Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAAS)
Het RAAS is een complex systeem dat de bloeddruk en elektrolytenbalans reguleert. De belangrijkste stappen zijn:
1. **Renine-afgifte:** De nieren scheiden renine af als reactie op lage bloeddruk, laag natrium of een verlaagd circulerend volume.
2. **Angiotensine I-vorming:** Renine zet angiotensinogeen, geproduceerd in de lever, om in angiotensine I.
3. **Angiotensine II-vorming:** Angiotensine-converterend enzym (ACE) zet angiotensine I om in angiotensine II.
4. **Effecten van Angiotensine II:**
* Stimuleert de bijnieren tot de afgifte van aldosteron.
* Stimuleert de hypofyse tot de afgifte van antidiuretisch hormoon (ADH).
* Verhoogt de hartcontractiliteit.
* Verhoogt de perifere vaatweerstand.
5. **Effecten van Aldosteron:** Bevordert de resorptie van natrium en water in de nieren, wat leidt tot een toename van het bloedvolume en de bloeddruk.
6. **Effecten van ADH:** Verhoogt de waterdoorlaatbaarheid van de verzamelbuizen in de nieren, leidend tot verhoogde waterresorptie en geconcentreerdere urine.
### 4.2 Nierfunctieonderzoek
Verschillende methoden worden gebruikt om de nierfunctie te evalueren.
#### 4.2.1 Meten van urinedebiet (diuresebepaling)
Het urinedebiet, de hoeveelheid urine geproduceerd per tijdseenheid (normaal ongeveer 1,5 liter per 24 uur), is een indicatie van de nierfunctie.
* **Polyurie:** Verhoogde urineproductie.
* **Oligurie:** Verlaagde urineproductie.
* **Anurie:** Zeer weinig tot geen urineproductie.
#### 4.2.2 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS) en Clearance
* **Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS):** Dit is de hoeveelheid plasma (ongeveer 125 ml per minuut) die per minuut door de glomeruli wordt gefilterd, wat resulteert in ongeveer 180 liter voorurine per 24 uur.
* **Clearance (Klaring):** De klaring van een stof door de nier is de hoeveelheid plasma die per minuut wordt gezuiverd van die specifieke stof.
* **Creatinineklaring:** Creatinine is een afvalproduct van spierverbranding dat door de nieren wordt gefilterd maar niet wordt gereabsorbeerd. Het meten van creatinine in bloed en urine, samen met de urineproductie, maakt de berekening van de creatinineklaring mogelijk. Een normale creatinineklaring varieert tussen 85 en 170 ml per minuut. De creatinineklaring geeft een indicatie van de GFS en het filtratievermogen van de nier.
#### 4.2.3 Ureum en Creatinine als indicatoren
* **Ureum:** Het belangrijkste eindproduct van eiwitafbraak. Het wordt in de lever gevormd uit ammoniak en door de nieren uitgescheiden. Een verhoogd ureumgehalte in het bloed (uremie) kan duiden op nierfalen, omdat de nieren dan niet meer efficiënt kunnen filteren.
* **Creatinine:** Een natuurlijk afvalproduct van spierstofwisseling. Het wordt door de nieren gefilterd en komt in de urine terecht. Het niveau van creatinine in het bloed is een belangrijke indicator voor de nierfunctie, omdat het niet wordt gereabsorbeerd.
#### 4.2.4 De mictiereflex en blaasfunctie
De mictiereflex zorgt voor het legen van de blaas.
* **Vulling van de blaas:** Wanneer de blaas zich vult, neemt de druk toe.
* **Mictiereflex:** Bij het bereiken van een bepaalde drukdrempel worden sensoren geactiveerd die via het ruggenmerg de mictiereflex initiëren. Dit leidt tot contractie van de musculus detrusor (blaas-spier) en relaxatie van de interne urethrasfincter.
* **Willekeurige controle:** Bij volwassenen kunnen signalen vanuit de blaas de hersenen bereiken, die de reflex kunnen beïnvloeden. Blaaslediging wordt bevorderd door bewuste relaxatie van de externe urethrasfincter en kan geholpen worden door buikpers.
* **Sfinctersysteem:**
* **Interne urethrasfincter:** Bestaat uit glad spierweefsel en staat onder onwillekeurige controle.
* **Externe urethrasfincter:** Bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel en staat onder willekeurige controle.
> **Tip:** Problemen met de mictiereflex of de controle over de sfincters kunnen leiden tot incontinentie, urineretentie of andere blaasdisfuncties zoals pollakisurie, dysurie, nycturie en urineresidu.
#### 4.2.5 Beoordeling van de blaasfunctie en problemen
Verschillende termen beschrijven aandoeningen gerelateerd aan de blaasfunctie:
* **Mictie:** Urinelozing.
* **Urineretentie:** Onvermogen de blaas te legen.
* **Incontinentie:** Onvrijwillig urineverlies.
* **Pollakisurie:** Frequent plassen.
* **Dysurie/Algurie:** Pijn bij het plassen.
* **Nycturie:** Nachtelijk plassen.
* **Straal:** De aard van de urinestraal.
* **Obstructie:** Vernauwing van de urineweg.
* **Reflux:** Terugstromen van urine.
* **Blaascapaciteit:** Maximaal urinevolume dat de blaas kan bevatten.
* **Residu:** Urine die na het plassen in de blaas achterblijft.
* **Blaasspasmen:** Onwillekeurige blaascontracties.
* **Cystalgie:** Pijn in de blaas.
> **Tip:** Problemen met incontinentie kunnen op verschillende niveaus optreden, waaronder het ruggenmerg, mictiecentra, sfincters of de bekkenbodem.
#### 4.2.6 Overige nierfunctietesten
Naast de hierboven genoemde methoden, zijn er ook testen die de biochemische samenstelling van bloed en urine analyseren om de nierfunctie te beoordelen, zoals het meten van elektrolyten, eiwitten en andere metabolieten. De doorlaatbaarheid van de nier voor bepaalde stoffen kan ook worden onderzocht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Urinair stelsel | Het systeem in het lichaam dat verantwoordelijk is voor de productie, opslag en uitscheiding van urine. Het omvat de nieren, urineleiders (ureters), urineblaas en urinebuis (urethra). |
| Nier (Ren) | Een paar boonvormige organen die zich aan weerszijden van de wervelkolom bevinden. Ze filteren afvalstoffen uit het bloed, reguleren de vochtbalans en produceren urine. |
| Ureter | Een van de twee dunne buizen die urine transporteren van het nierbekken naar de blaas door middel van peristaltische samentrekkingen. |
| Blaas (Vesica urinaria) | Een elastisch, hol orgaan dat urine opslaat voordat deze via de urinebuis wordt uitgescheiden. De capaciteit bedraagt normaal 300-400 ml. |
| Urethra | De urinebuis die urine vanuit de blaas naar buiten afvoert. De lengte en structuur verschillen significant tussen mannen en vrouwen. |
| Retroperitoneaal | Een anatomische positie achter het buikvlies (peritoneum), wat van toepassing is op organen zoals de nieren. |
| Cortex renalis | Het buitenste deel van de nier, ook wel nierschors genoemd, waar het nefron zich grotendeels bevindt en de filtratie plaatsvindt. |
| Medulla renalis | Het binnenste deel van de nier, ook wel niermerg genoemd, dat bestaat uit nierpiramiden en waar urineconcentratie plaatsvindt. |
| Nefron | De functionele en structurele eenheid van de nier, verantwoordelijk voor de filtratie van bloed en de vorming van urine. Elke nier bevat ongeveer een miljoen nefronen. |
| Glomerulus | Een netwerk van haarvaatjes binnen het kapsel van Bowman in de nier, waar de ultrafiltratie van bloed begint. |
| Kapsel van Bowman (Glomerulair kapsel) | Een dubbelwandige, bekervormige structuur die de glomerulus omgeeft en waar het ultrafiltraat wordt opgevangen. |
| Niertubulus | Het buisvormige deel van het nefron dat volgt op het kapsel van Bowman. Hier vinden reabsorptie en secretie plaats om de urine samenstelling aan te passen. |
| Tubulaire reabsorptie | Het proces waarbij nuttige stoffen en water vanuit de voorurine in de niertubuli worden terug opgenomen in het bloed. |
| Tubulaire secretie | Het proces waarbij bepaalde stoffen vanuit het bloed in de peritubulaire capillairen actief naar de niertubuli worden uitgescheiden. |
| Ultrafiltratie | Het proces van filtratie van bloedplasma door de glomerulaire membraan onder invloed van hydrostatische druk, waarbij water, ionen en kleine moleculen worden gescheiden van bloedcellen en grote eiwitten. |
| Hydrostatische druk | De druk die door een vloeistof wordt uitgeoefend op de wanden van een vat. In de nieren is de glomerulair hydrostatische druk de drijvende kracht achter filtratie. |
| Colloïd osmotische druk | De osmotische druk die wordt veroorzaakt door ondoordringbare deeltjes, zoals eiwitten, in een oplossing. In de glomerulaire capillairen houdt deze druk water in de bloedbaan. |
| ADH (Antidiuretisch hormoon) | Een hormoon geproduceerd door de hypofyse dat de waterdoorlaatbaarheid van de verzamelbuizen in de nier regelt, wat leidt tot concentratie of verdunning van de urine. |
| Aldosteron | Een hormoon geproduceerd door de bijnierschors dat de reabsorptie van natrium en secretie van kalium in de distale tubulus en verzamelbuizen regelt, wat belangrijk is voor de volumeregulatie en bloeddruk. |
| RAAS (Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem) | Een hormonaal systeem dat een cruciale rol speelt bij de regulatie van bloeddruk en vochtbalans door de nieren en bijnieren. |
| Renine | Een enzym geproduceerd door de nieren dat de eerste stap in het RAAS initieert, door angiotensinogeen om te zetten in angiotensine I. |
| EPO (Erytropoëtine) | Een hormoon geproduceerd door de nieren dat de productie van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. |
| Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS) | De snelheid waarmee plasma wordt gefilterd door de glomeruli per tijdseenheid, een belangrijke indicator van de nierfunctie. Normaal is dit ongeveer 125 ml/min. |
| Clearance (Klaring) | De maat voor de efficiëntie waarmee de nieren een bepaalde stof uit het bloed verwijderen. Het geeft aan hoeveel plasma per minuut van die stof gezuiverd wordt. |
| Ureum | Het belangrijkste eindproduct van de eiwitstofwisseling, dat door de nieren uitgescheiden wordt. Een verhoogd ureumgehalte in het bloed kan wijzen op nierdisfunctie. |
| Creatinine | Een afvalproduct van spierverbranding dat door de nieren wordt gefilterd en niet wordt gereabsorbeerd. De creatinineklaring is een maat voor de nierfunctie. |
| Mictie | Het proces van het legen van de urineblaas; plassen. |
| Mictiereflex | Een reflex die via het ruggenmerg de contractie van de blaasspier en relaxatie van de interne sfincter initieert, wat leidt tot het plassen. |
| Incontinentie | Het onvrijwillig verlies van urine, wat kan veroorzaakt worden door problemen op verschillende niveaus van het urinewegstelsel of zenuwstelsel. |