Cover
Aloita nyt ilmaiseksi HC7 - 2 Fonetiek-akoestiek vocalen-2024-25.pptx
Summary
# Inleiding tot fonetiek en akoestiek
Dit onderwerp introduceert de basisprincipes van fonetiek en akoestiek, gericht op de definitie van geluid, belangrijke akoestische parameters, en de voortplanting van geluidsgolven.
### 1.1 Wat is geluid?
Geluid kan gedefinieerd worden als een snelle opeenvolging van kleine verstoringen in de luchtdruk. Deze verstoringen ontstaan door de bewegingen van de spraakorganen. Ze planten zich voort als golfbewegingen, waarbij verdichtingen en verdunningen van de lucht worden veroorzaakt. De luchtdrukvariaties planten zich voort met de geluidssnelheid in lucht, die ongeveer 340 meter per seconde bedraagt. Hoewel de golfbewegingen zich voortplanten, worden ze zwakker naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Wanneer deze drukvariaties het trommelvlies bereiken, wordt dit in beweging gezet, wat uiteindelijk resulteert in zenuwimpulsen naar de hersenen.
### 1.2 Belangrijke akoestische parameters
Er zijn drie belangrijke akoestische parameters die de kenmerken van geluid bepalen:
* **Geluidsdruk ($p$)**: Dit is de variatie in luchtdruk en bepaalt de luidheid of intensiteit van het geluid. De grootte van de geluidsdruk wordt vaak uitgedrukt in decibel (dB).
* **Frequentie**: Dit is het omgekeerde van de periode ($T$) van de golfbeweging en bepaalt de toonhoogte van het geluid. Een hogere frequentie correspondeert met een hogere toonhoogte.
* **Tijd**: De duur van de geluidsgolf is ook een cruciale parameter, met name voor het onderscheiden van lange en korte klinkers.
Sinusvormige luchtdrukvariaties resulteren in een zuivere toon, zoals bij het fluiten. Spraak is echter zelden sinusvormig; de luchtdrukvariaties zijn veel complexer door de ingewikkeldere manier waarop luchtdeeltjes in beweging worden gezet, bijvoorbeeld door de trillende stembanden (bij klinkers) of door turbulente luchtstromen (bij fricatieven). De gemiddelde spraakintensiteit ligt rond de 60 dB.
### 1.3 Periodieke en niet-periodieke signalen
Spraakklanken kunnen periodiek of niet-periodiek zijn:
* **Periodieke signalen**: Bij periodieke luchtdrukverstoringen herhaalt de golfvorm zich steeds. Dit wordt waargenomen als een duidelijke toonhoogte, wat kenmerkend is voor klinkers en stemhebbende medeklinkers.
* **Niet-periodieke signalen**: Deze signalen kenmerken zich door wilde, turbulente en onvoorspelbare drukvariaties zonder herhalende golfvorm. Dit wordt gehoord als ruis en er is geen duidelijke toonhoogte; deze signalen zijn atonaal. Fricatieven zijn voorbeelden van niet-periodieke signalen.
### 1.4 Voortplanting van geluidsgolven en filters
De voortplanting van geluidsgolven wordt beïnvloed door de kenmerken van het medium en de ruimte. Het spraakkanaal, bestaande uit de mond-, keel- en neusholte, fungeert als een filter. Dit filter heeft eigen resonantiefrequenties, waardoor bepaalde frequenties worden versterkt en andere worden gedempt. Veranderingen in de vorm van het spraakkanaal, veroorzaakt door bewegingen van de kaak, lippen, tong, keelspanning en het velum, leiden tot veranderingen in deze resonantie-eigenschappen, en dus tot andere gefilterde geluiden.
### 1.5 Grafische voorstellingen van spraakklanken
Om spraakklanken objectief te analyseren en verschillen en gelijkenissen te bestuderen, worden verschillende grafische voorstellingen gebruikt:
* **Oscillogram of golfvorm**: Toont het verloop van de intensiteit (amplitude) in functie van de tijd. Het is nuttig om brede fonetische klassen te onderscheiden (bv. klinker versus medeklinker), de aanwezigheid van stem (periodiciteit) aan te tonen en verschillen in duur te observeren. Het maakt echter geen individuele klinkersidentificatie mogelijk. De zigzagpatronen, grotere amplitude bij klinkers en grotere duur bij lange klinkers zijn hierin te herkennen.
* **Spectrum**: Presenteert de intensiteit in functie van de frequentie op een specifiek tijdstip. Dit is cruciaal om **formanten** te herkennen.
* **Spectrogram**: Geeft een beeld van de frequentie in functie van de tijd, waarbij de intensiteit wordt weergegeven door de zwarting van de lijnen. Het toont de **formanten** van spraakklanken over tijd.
> **Tip:** Afhankelijk van wat je wilt bestuderen, kies je de meest geschikte grafische voorstelling. Eenzelfde akoestische parameter is echter in alle drie de weergaven terug te vinden.
### 1.6 Formanten van vocalen
Formanten zijn frequentiegebieden van versterkte energie die ontstaan doordat het brongebied (bv. de stembanden) zich door het spraakkanaal voortbeweegt, dat als een resonantieholte fungeert. Klinkers hebben typisch ongeveer vijf formanten (F1 tot F5), die elk worden bepaald door de resonantiekarakteristieken van het spraakkanaal:
* **F1**: Wordt voornamelijk bepaald door de mate van kaakopening. Een kleinere opening leidt tot een lagere F1.
* **F2**: Wordt voornamelijk bepaald door de tongpositie. Een constrictie vooraan in de mond leidt tot een hogere F2.
* **F3**: Heeft te maken met de ruimte tussen de tanden en de tong.
* **F4**: Wordt beïnvloed door het hoogteverschil tussen de onder- en bovenrand van de larynx.
* **F5**: Is gerelateerd aan de lengte van het spraakkanaal.
De fundamentele frequentie ($F_0$) is geen formant, maar de frequentie van de stembandtrillingen. Formanten F3, F4 en F5 zijn relatief stabiel. Een vlakke spectrale helling draagt bij aan de draagkracht van de stem.
### 1.7 Vocaaldifferentiatie op basis van F1 en F2
De belangrijkste formanten voor het onderscheiden van klinkers zijn F1 en F2. Volgens de bron-filtertheorie wordt het bronnen geluid (de stem) verschillend gefilterd afhankelijk van de vorm van het spraakkanaal. De verhouding tussen F1 en F2, de zogenaamde intrinsieke spectrale verdeling, is bepalend voor de identiteit van een klinker en blijft onafhankelijk van de context.
> **Voorbeeld:** Veranderingen in de tongpositie en kaakopening resulteren in andere formantverhoudingen, wat leidt tot de akoestische distinctie tussen verschillende klinkers.
### 1.8 Invloed van articulatie op formanten
Verschillende articulatorische bewegingen hebben een specifieke invloed op de formanten:
* **Constrictie voorin de mond**: Hoe meer constrictie in de voorste helft van de mond, hoe lager F1.
* **Tongpositie**: Tongconstrictie in het palatale gebied leidt tot een hoge F2; constrictie in het velaire gebied leidt tot een lage F2.
* **Farynxconstrictie**: Een toename van de farynxconstrictie verhoogt F1.
* **Lipronding**: Toename van lipronding leidt tot een daling van alle formanten.
De relatie tussen articulatie en formanten kan worden weergegeven in een klinkerdiagram, dat de verhouding tussen F1 en F2 visualiseert.
### 1.9 Intrinsieke akoestische kenmerken van vocalen
Intrinsieke akoestische kenmerken zijn eigenschappen van vocalen die niet veranderen onder invloed van klankcombinaties. Deze omvatten:
* **Intrinsieke spectrale verdeling**: De inherente F1-F2 verhouding van een klinker.
* **Intrinsieke intensiteit**: Open klinkers hebben over het algemeen een hogere intrinsieke intensiteit (tot 6 dB verschil met gesloten klinkers) vanwege minder demping door een grotere mondopening en/of lipronding.
* **Intrinsieke fundamentele frequentie ($F_0$)**: De $F_0$ is lager bij klanken met een open mondkanaal. Een opwaartse tongbeweging kan de stemplooispanning verhogen, wat resulteert in een hogere $F_0$ (tot 20 Hz verschil).
* **Intrinsieke duur**: Open klinkers duren langer dan gesloten klinkers (tot 150 ms verschil) omdat een grote kaakbeweging meer tijd vereist.
### 1.10 Orale versus nasale vocalen
Nederlandse klinkers zijn over het algemeen oraal. Nasalisering, waarbij lucht via zowel de mond als de neus ontsnapt, komt voor in leenwoorden of assimilatieprocessen. Nasalisering dempt de akoestische energie en vermindert het stralingseffect van de lippen, wat resulteert in minder draagkracht. Talen met veel nasalen compenseren dit soms door verhoogde spanning in de faryngeale spieren.
### 1.11 Vocalen versus diftongen
* **Vocalen (klinkers)**: Kenmerken zich door een stabiele F1-F2 verhouding gedurende hun duur.
* **Diftongen (tweeklanken)**: Zijn een combinatie van twee vocalen met een graduele overgang daartussen. Ze kunnen worden beschreven door de F1-F2 verhouding van de eerste vocaal (de 'onglide'), een graduele transitie waarbij de formanten verschuiven, en de F1-F2 verhouding van de tweede vocaal (de 'offglide').
---
# Akoestische kenmerken van vocalen en diftongen
Dit deel van de tekst onderzoekt de grafische weergave van spraakklanken, met een focus op oscillogrammen, spectra en spectrogrammen, en bespreekt de formanten van vocalen en hun relatie tot articulatie.
### 2.1 Akoestiek van spraakgeluid
Geluidsgolven zijn snelle opeenvolgingen van luchtdrukvariaties die zich voortplanten. De belangrijkste akoestische parameters zijn:
* **Amplitude**: bepaalt de luidheid of intensiteit.
* **Frequentie**: bepaalt de toonhoogte.
* **Periode ($T$)**: de tijd die nodig is voor één volledige golfcyclus; frequentie is hier het omgekeerde van ($f = 1/T$).
Geluidsgolven kunnen sinusvormig zijn (zuivere tonen) of complexer, zoals bij spraakklanken. Spraak is doorgaans niet-sinusvormig en ontstaat door de bewegingen van de spraakorganen die luchtdrukverstoringen veroorzaken. Periodieke luchtdrukverstoringen worden waargenomen als tonale klanken (zoals vocalen), terwijl niet-periodieke verstoringen als ruisachtig en atonaal worden waargenomen (zoals fricatieven).
### 2.2 Grafische weergave van spraakklanken
Om de complexe aard van spraakgeluid objectief te analyseren en te vergelijken tussen sprekers, worden grafische voorstellingen gebruikt:
* **Oscillogram (golfvorm)**: toont de intensiteitsvariaties in functie van de tijd. Het kan brede fonetische klassen onderscheiden (bijv. klinker versus medeklinker), stemgeving aangeven, en verschillen in periodiciteit en duur laten zien. Het is echter ongeschikt voor het identificeren van individuele klinkers.
* **Spectrum**: toont de intensiteit in functie van de frequentie op een specifiek tijdstip. Het is essentieel voor het herkennen van formanten.
* **Spectrogram**: combineert frequentie en tijd, met intensiteit weergegeven door de zwarting van de banden. Het biedt een uitgebreid beeld van de akoestische kenmerken van spraakklanken over tijd.
### 2.3 Formanten van vocalen
Formanten zijn frequentiegebieden van versterkte energie in het spraaksignaal, veroorzaakt door de resonantie-eigenschappen van het spraakkanaal (het aanzetstuk, bestaande uit mond, keel en neus). Het aanzetstuk fungeert als een filter dat het bronstemgeluid (uit de larynx) selectief versterkt.
* **Ontstaan van formanten**: Variaties in de vorm van het aanzetstuk, veroorzaakt door bewegingen van de kaak, lippen, tong, keelspanning en het velum, veranderen de resonantiefrequenties en daarmee de formanten.
* **Aantal formanten**: Vocalen hebben doorgaans ongeveer vijf formanten (F1 tot F5).
* **Belangrijkste formanten voor klinkerherkenning**: F1 en F2 zijn cruciaal voor de identificatie van specifieke klinkers.
* **F1**: Gerelateerd aan de graad van kaakopening. Een kleinere kaakopening leidt tot een lagere F1.
* **F2**: Gerelateerd aan de tongpositie. Tongconstrictie in het palatale deel van de mond resulteert in een hogere F2, terwijl constrictie in het velaire deel een lagere F2 oplevert.
* **F3**: Gerelateerd aan de ruimte tussen de tanden en de tong.
* **F4**: Gerelateerd aan het hoogteverschil tussen de onder- en bovenrand van de larynx.
* **F5**: Gerelateerd aan de lengte van het aanzetstuk.
* **Hogere formanten (F3, F4, F5)**: Deze zijn relatief stabiel en dragen bij aan de draagkracht van de stem. Zangers kunnen de lengte van het aanzetstuk beïnvloeden om de "zangersformant" te creëren. Sprekers kunnen ook een "sprekersformant" ontwikkelen om de draagkracht te verbeteren.
> **Tip:** F0 (de fundamentele frequentie, bepaald door de trillingsfrequentie van de stembanden) is géén formant, maar de bronfrequentie die door de formanten wordt gefilterd.
### 2.4 De bron-filtertheorie en vocaaldifferentiatie
De bron-filtertheorie beschrijft hoe het bronstemgeluid (de stembanden) wordt gefilterd door het aanzetstuk, wat resulteert in verschillende klinkers. Vocaaldifferentiatie is dus gebaseerd op de veranderingen in de filtering veroorzaakt door variaties in de articulatie.
#### 2.4.1 Formantregels
Formantregels beschrijven de specifieke relaties tussen articulatorische bewegingen en de daaruit voortvloeiende formantwaarden:
* Hoe meer de constrictie zich in de voorste helft van de mond bevindt, hoe lager F1.
* Tongconstrictie in het palatale monddeel leidt tot een hogere F2, terwijl constrictie in het velaire monddeel een lagere F2 veroorzaakt.
* Verhoogde farynxconstrictie leidt tot een hogere F1.
* Lipronding (lip-rounding) verlaagt alle formanten.
De verhouding tussen F1 en F2 kan worden weergegeven in een klinkerdiagram, dat de akoestische ruimte van klinkers visualiseert.
### 2.5 Intrinsieke akoestische kenmerken van vocalen
Intrinsieke akoestische kenmerken zijn eigenschappen van vocalen die onafhankelijk zijn van hun context (klankcombinaties). Deze kenmerken zijn relevant voor de differentiatie tussen klinkers:
* **Intrinsieke spectrale verdeling**: Bepaald door de F1-F2 verhouding.
* **Intrinsieke intensiteit**: Open klinkers (met grotere mondopening en/of lipronding) hebben doorgaans een hogere intrinsieke intensiteit dan gesloten klinkers, tot wel 6 decibel meer. Dit komt door minder demping in het spraakkanaal en een groter radiatie-effect van de lippen.
* **Intrinsieke fundamentele frequentie ($F_0$)**: De $F_0$ is lager bij klanken met een open mondkanaal. Een opwaartse beweging van de tong kan de stemplooien aanspannen, wat resulteert in een hogere $F_0$ (tot 20 Hz verschil).
* **Intrinsieke duur**: Grote kaakbewegingen, zoals bij open klinkers, vereisen meer tijd dan kleine bewegingen. Open klinkers duren daardoor langer dan gesloten klinkers (verschil tot 150 milliseconden).
### 2.6 Orale versus nasale vocalen
Nederlandse vocalen zijn oraal, wat betekent dat de lucht voornamelijk via de mond het spraakkanaal verlaat. Nasalisering, waarbij lucht ook via de neus ontsnapt, komt voor in leenwoorden of bij assimilatie. Nasalisering dempt de akoestische energie en vermindert het radiatie-effect, wat leidt tot minder draagkracht. In talen met veel nasalen kan dit gecompenseerd worden door verhoogde spanning in de faryngale spieren.
### 2.7 Vocalen versus diftongen
* **Vocalen**: Gekenmerkt door een stabiele F1-F2 verhouding gedurende hun duur.
* **Diftongen**: Een combinatie van twee vocalen met een graduele overgang. Een diftong kan worden beschreven door:
* De F1-F2 waarden van de eerste vocaal (de "onglide").
* Een graduele transitie (formantverschuiving) tussen de twee vocalen.
* De F1-F2 waarden van de tweede vocaal (de "offglide").
Deze grafische en formele analyse biedt een objectieve methode om de akoestische eigenschappen van vocalen en diftongen te begrijpen en te relateren aan hun articulatie.
---
# Relatie tussen articulatie en akoestische kenmerken
Deze sectie onderzoekt hoe articulatiebewegingen, zoals de opening van de kaak, de positie van de tong en de vorm van de lippen, de akoestische kenmerken van vocalen en diftongen beïnvloeden, met aandacht voor formantregels en hun relatie tot intrinsieke akoestische eigenschappen.
### 3.1 Akoestische analyse van spraakklanken
Spraakklanken zijn complexe luchtdrukvariaties die ontstaan door de bewegingen van de spraakorganen. Hoewel het spraaksignaal continu is, kunnen we de akoestische kenmerken ervan analyseren met behulp van grafische voorstellingen, wat objectieve vergelijkingen tussen klanken en sprekers mogelijk maakt. Belangrijke akoestische parameters zijn tijd, intensiteit en frequentie.
#### 3.1.1 Grafische voorstellingen van spraakgeluid
* **Oscillogram (golfvorm):** Toont het verloop van de intensiteit in de tijd. Het weerspiegelt brede fonetische klassen (zoals klinkers versus medeklinkers), de aanwezigheid van stem (periodiciteit) en de duur van klanken. Een zigzagpatroon kenmerkt periodieke klanken zoals vocalen. De golfvorm maakt echter geen onderscheid tussen specifieke klinkers.
* **Spectrum:** Geeft de intensiteit als functie van de frequentie op een specifiek tijdstip weer. Het is essentieel voor het herkennen van formanten, de versterkte boventonen van het spraakkanaal. Elke klinker heeft een unieke formantstructuur.
* **Spectrogram:** Visualiseert de frequentie in de tijd, met intensiteit vaak weergegeven door de zwarting. Donkere banden in een spectrogram representeren de formanten van een klinker.
#### 3.1.2 De rol van het aanzetstuk (spraakfilter)
Het spraakkanaal, bestaande uit de keelholte, mondholte en neusholte, fungeert als een filter. De stembanden produceren een basissignaal (bron) dat vervolgens wordt gefilterd door de variërende vorm van het aanzetstuk. Deze vormveranderingen, veroorzaakt door de articulatieorganen (kaak, tong, lippen, velum, keelspanning), leiden tot verschillende resonantiefrequenties, de zogenaamde formanten.
### 3.2 Formanten van vocalen
Vocalen worden gekenmerkt door ongeveer vijf formanten ($F1$ tot $F5$), die frequentiegebieden van versterkte energie vertegenwoordigen.
* **$F1$ (eerste formant):** Wordt voornamelijk bepaald door de mate van kaakopening. Een grotere opening leidt tot een lagere $F1$.
* **$F2$ (tweede formant):** Wordt voornamelijk bepaald door de positie van de tong. Een tongpositie vooraan in de mond (palataal) resulteert in een hogere $F2$, terwijl een positie achteraan (velair) een lagere $F2$ geeft.
* **$F3$ (derde formant):** Wordt beïnvloed door de ruimte tussen de tong en de tanden.
* **$F4$ (vierde formant):** Is gerelateerd aan het hoogteverschil tussen de onder- en bovenrand van de larynx.
* **$F5$ (vijfde formant):** Hangt af van de lengte van het aanzetstuk.
**Opmerkingen:**
* De fundamentele frequentie ($F0$) is geen formant, maar de toonhoogte van de stem.
* $F3$, $F4$ en $F5$ zijn relatief stabiel en beïnvloeden de draagkracht van de stem. Het laten zakken van de larynx kan het aanzetstuk verlengen en zo deze formanten beïnvloeden.
* Zangers kunnen een 'zangersformant' creëren door energiebundeling van $F3$, $F4$, en $F5$, wat de stemprojectie ten goede komt. Een 'sprekersformant' bevordert eveneens de draagkracht.
#### 3.2.1 Vocaaldifferentiatie op basis van $F1$ en $F2$
De verhouding tussen $F1$ en $F2$ is cruciaal voor de herkenning van klinkers. Het bron-filtermodel verklaart dit: het brongeluid (stem) wordt anders gefilterd afhankelijk van de articulatorische configuratie van het aanzetstuk. Vormveranderingen leiden tot een andere filtering en daarmee tot verschillende klinkers. De $F1$-$F2$-verhouding is een intrinsieke spectrale verdeling, wat betekent dat deze kenmerken onafhankelijk zijn van de omringende klanken.
### 3.3 Formantregels en intrinsieke akoestische kenmerken
Formantregels beschrijven de specifieke relaties tussen articulatie en de resulterende formanten.
#### 3.3.1 Belangrijke formantregels
* **Tongpositie:** Hoe meer de tongconstrictie zich in het voorste deel van de mond bevindt, hoe lager $F1$. Tongconstrictie in het palatale gebied leidt tot een hoge $F2$, terwijl een velair gebied een lage $F2$ oplevert.
* **Faryngeale constrictie:** Een toename van de constrictie in de keelholte leidt tot een verhoging van $F1$.
* **Lipvorming:** Toename van lipronding zorgt voor een daling van alle formanten.
De verhouding $F1$-$F2$ kan worden weergegeven in een klinkerdiagram, wat helpt bij het visualiseren van de relatie tussen articulatie en akoestische output.
#### 3.3.2 Intrinsieke akoestische kenmerken
Dit zijn kenmerken die niet wijzigen onder invloed van klankcombinaties.
* **Intrinsieke spectrale verdeling:** Gevormd door de $F1$-$F2$-verhouding.
* **Intrinsieke intensiteit:** Open klinkers hebben doorgaans een hogere intrinsieke intensiteit (tot 6 dB verschil) vergeleken met gesloten klinkers. Dit komt doordat een grote mondopening en/of lipvorming minder demping veroorzaakt en een groter stralingseffect van de lippen bevordert.
* **Intrinsieke fundamentele frequentie ($F0$):** De $F0$ is lager bij klanken met een open mondkanaal. Opwaartse tongbewegingen kunnen de stemplooien aanspannen, wat resulteert in een hogere $F0$ (verschillen tot 20 Hz).
* **Intrinsieke duur:** Klinkers met een grote kaakbeweging (open klinkers) duren langer dan gesloten klinkers (verschil tot 150 ms) omdat de beweging meer tijd vereist.
#### 3.3.3 Orale versus nasale vocalen
Nederlandse klinkers zijn oraal, wat betekent dat de lucht voornamelijk via de mond wordt uitgestoten. Nasalisering, waarbij lucht ook via de neus ontsnapt, komt voor in leenwoorden of assimilatie. Nasalisering dempt de akoestische energie door de passage via de neusholte en vermindert het stralingseffect van de lippen. Dit leidt tot minder draagkracht, wat in talen met veel nasalen kan worden gecompenseerd door verhoogde spanning in de faryngeale spieren.
### 3.4 Vocalen versus diftongen
* **Vocalen:** Gekenmerkt door een relatief stabiele $F1$-$F2$-verhouding tijdens hun duur.
* **Diftongen:** Bestaan uit een combinatie van twee vocalen met een graduele overgang. Ze kunnen worden beschreven door de $F1$-$F2$-verhouding van de eerste vocaal (onglide), een graduele formantverschuiving tijdens de transitie, en de $F1$-$F2$-verhouding van de tweede vocaal (offglide).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fonetiek | De wetenschappelijke studie van de productie, transmissie en perceptie van spraakgeluid. |
| Akoestiek | De tak van de natuurkunde die zich bezighoudt met geluid, inclusief de eigenschappen van geluidsgolven en hun voortplanting. |
| Spraakgeluid | Het geluid dat geproduceerd wordt door de menselijke spraakorganen, bestaande uit luchtdrukvariaties die zich voortplanten. |
| Articulatorische fonetiek | Het deelgebied van de fonetiek dat zich richt op de productie van spraakklanken door middel van de spraakorganen. |
| Akoestische fonetiek | Het deelgebied van de fonetiek dat de fysieke eigenschappen van spraakgeluid onderzoekt, zoals frequentie, intensiteit en golfvorm. |
| Auditorische fonetiek | Het deelgebied van de fonetiek dat de perceptie van spraakgeluid door het gehoor onderzoekt. |
| Luchtdruk | De kracht die door de lucht wordt uitgeoefend op een oppervlak, welke varieert tijdens de voortplanting van geluid. |
| Frequentie | Het aantal trillingen per seconde van een geluidsgolf, uitgedrukt in Hertz (Hz), bepalend voor de toonhoogte van een geluid. |
| Amplitude | De maximale uitwijking van een geluidsgolf ten opzichte van de evenwichtsstand, gerelateerd aan de luidheid of intensiteit van het geluid. |
| Golfbewegingen | De manier waarop geluid zich voortplant als een serie van verdichtingen en verdunningen in het medium, zoals lucht. |
| Sinusvormige variaties | Variaties die kunnen worden beschreven door een sinusfunctie, resulterend in een zuivere toon wanneer toegepast op luchtdruk. |
| Periodieke luchtdrukverstoringen | Luchtdrukvariaties die zich herhalen met een vast tijdsinterval, kenmerkend voor tonale klanken zoals klinkers. |
| Niet-periodieke luchtdrukverstoringen | Luchtdrukvariaties die geen regelmatig herhalend patroon vertonen, wat resulteert in ruisachtige of atonale klanken zoals fricatieven. |
| Oscillogram (golfvorm) | Een grafische weergave die de intensiteit van een geluidssignaal weergeeft als functie van de tijd. |
| Spectrum | Een grafische weergave die de intensiteit van de verschillende frequentiecomponenten van een geluidssignaal weergeeft op een specifiek tijdstip. |
| Spectrogram | Een grafische weergave die de frequentie van een geluidssignaal weergeeft als functie van de tijd, waarbij de intensiteit vaak wordt aangeduid door de kleur of dikte van de lijnen. |
| Formanten | Frequentiegebieden waarin de energie van de boventonen van een geluidssignaal wordt versterkt door het spraakkanaal, kenmerkend voor klinkers. |
| Aanzetstuk | Het geheel van de mond-, keel- en neusholte dat fungeert als een resonator en filter voor het menselijk spraakgeluid. |
| Bron-filtertheorie | Een theorie die stelt dat spraakklanken worden geproduceerd door een bron (de stembanden) die trilt en een filter (het spraakkanaal) dat deze trillingen vormt. |
| Intrinsieke akoestische kenmerken | Akoestische eigenschappen van spraakklanken die inherent zijn aan de klank zelf en niet veranderen door de omringende klanken. |
| Diftongen | Tweeklanken die bestaan uit een geleidelijke overgang van de ene klinkerklank naar de andere binnen één lettergreep. |