Cover
Aloita nyt ilmaiseksi HOOFDSTUK 8 ontwikkeling.docx
Summary
# Fysieke groei en ontwikkeling van het kind
Fysieke groei en ontwikkeling van het kind
Dit hoofdstuk beschrijft de lichamelijke groei, veranderingen in lichaamsvorm en verhoudingen, alsook de ontwikkeling van de hersenen en zintuigen bij peuters en kleuters.
## 1. Fysieke groei
### 1.1 Het groeiende lichaam
Gedurende de peuter- en kleuterperiode ondergaat het kind aanzienlijke fysieke veranderingen. Peuters worden gekenmerkt door hun mollige, ronde vormen. Naarmate kinderen de kleuterleeftijd bereiken, worden ze slanker, ontwikkelen ze meer spieren en worden hun botten steviger. De lichaamsverhoudingen veranderen ook, waardoor kinderen er minder puppy-achtig en meer proportioneel uitzien.
Het is belangrijk te erkennen dat er grote individuele verschillen bestaan in zowel lengte als gewicht tussen kinderen van dezelfde leeftijd.
### 1.2 De groeiende hersenen
De hersenen van jonge kinderen groeien het snelst in vergelijking met andere lichaamsdelen. Deze snelle groei is nauw verbonden met de cognitieve ontwikkeling.
* **Celgroei en verbindingen:** Het aantal verbindingen tussen neuronen, de zogenaamde synapsen, neemt sterk toe.
* **Myelinevorming:** Een 'boterlaagje' rond de zenuwen, myeline, wordt gevormd. Dit proces, ook wel myelinisatie genoemd, versnelt de overdracht van zenuwsignalen, wat leidt tot een snelle ontwikkeling van vaardigheden.
Deze perioden van snelle hersengroei en verbindingen kunnen leiden tot 'groeispurts', die samenvallen met belangrijke cognitieve sprongen.
#### 1.2.1 Lateralisatie
Lateralisatie is het proces waarbij bepaalde hersenfuncties zich meer in één hersenhelft dan in de andere vestigen. Dit leidt ertoe dat de hersenhelften steeds gedifferentieerder en gespecialiseerder worden, waarbij elke helft een eigen primaire functie krijgt:
* **Linkerhersenhelft:** Is doorgaans verantwoordelijk voor verbale competenties, zoals praten, lezen en schrijven.
* **Rechterhersenhelft:** Houdt zich meer bezig met non-verbale competenties, zoals ruimtelijk inzicht, herkenning van patronen en muziek.
> **Tip:** Hoewel er duidelijke tendensen zijn voor lateraliteit, is het brein van jonge kinderen zeer plastisch en veerkrachtig. Dit betekent dat als één hersenhelft beschadigd raakt, de andere helft vaak taken kan overnemen. Er zijn ook individuele verschillen in de mate van lateraliteit tussen personen.
### 1.3 De ontwikkeling van de zintuigen
#### 1.3.1 Zicht
De visuele waarneming verbetert aanzienlijk in deze periode:
* **Oogbewegingen:** Kinderen krijgen een betere controle over hun oogbewegingen.
* **Focus en scannen:** Ze hebben nog wel moeite met het scherpstellen en scannen van visuele informatie, wat bijvoorbeeld zichtbaar is bij het lezen van groepen letters.
* **Perceptuele schematisering:** Het vermogen om het geheel te zien en te organiseren, in plaats van alleen de losse delen, is nog in ontwikkeling.
* **Nauwkeurigheid en efficiëntie:** De waarneming wordt nauwkeuriger en efficiënter, wat helpt bij activiteiten zoals legpuzzels.
* **Details:** Kinderen krijgen steeds meer oog voor details, bijvoorbeeld in tekeningen.
#### 1.3.2 Gehoor
Het gehoor wordt scherper, maar er is nog steeds moeite met het onderscheiden van figuur- en achtergrondgeluiden. Dit kan ertoe leiden dat kinderen in drukke omgevingen snel afgeleid raken.
## 2. Motorische ontwikkeling
### 2.1 De grove motoriek
De grove motoriek omvat de bewegingen van de grote spiergroepen.
#### 2.1.1 Grove motoriek peuter
Peuters kenmerken zich door een hoog activiteitenniveau. Ze leren vlot stappen en vervolgens lopen, waarbij ze eerst stabiliteit onder de knie krijgen. Bewegingen worden geleidelijk geautomatiseerd en gecombineerd met andere activiteiten, zoals het voortduwen van speelgoed. Rond driejarige leeftijd kunnen peuters ingewikkelde bewegingen uitvoeren, zoals rennen, springen, op tenen staan en klimmen.
#### 2.1.2 Grove motoriek kleuter
Kleuters ontwikkelen een meer volwassen manier van stappen en hebben een betere evenwichtsbeheersing, wat zich uit in het staan op één been of het maken van een koprol. De coördinatie tussen de onderste en bovenste ledematen verbetert, wat zichtbaar is bij het opvangen van een bal of fietsen met steunwieltjes. Ze krijgen ook meer spiercontrole.
Er zijn grote individuele verschillen tussen kinderen, maar ook sekseverschillen worden zichtbaar: jongens zijn gemiddeld sterker en hebben over het algemeen een hoger activiteitenniveau, terwijl meisjes vaak beter zijn in coördinatieoefeningen.
> **Voorbeeld:** De volgende tabellen geven een indicatie van de ontwikkeling van de grove motoriek op verschillende leeftijden:
>
> | Leeftijd | Grove motoriek |
> | :------------ | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
> | 3 - 4 jaar | Gebruikt afwisselend linker- en rechtervoet om een trap op te klimmen; bij het afdalen gaat telkens dezelfde voet voorop. Kan springen; blijft gedurende enkele seconden op één been staan. Vangt een bal op tegen de borst. Rijdt op een driewieler. |
> | 4 - 5 jaar | Gebruikt nu ook afwikkelend de twee voeten bij het afdalen van een trap. Springt en huppelt op één been; maakt buitelingen. Vangt een (grote) bal op met de handen. Rijdt op een fiets met steunwieltjes. |
> | 5 - 6 jaar | Kan zonder hulp op een klimrek of schommel. Kan rennen, achter een bal aanlopen en hem wegschoppen. Kan een bal opvangen en doelgericht teruggooien. Begint te rijden op een kinderfiets zonder steunwieltjes. |
### 2.2 De fijne motoriek
De fijne motoriek betreft de behendigheid en precisie van de kleine spierbewegingen, voornamelijk in de handen en vingers.
#### 2.2.1 Fijne motoriek peuter
De oog-handcoördinatie neemt toe, wat peuters in staat stelt hun omgeving te exploreren en te experimenteren. Ze worden vaardiger in ingewikkelder bewegingen met hun handen, zoals het stapelen van blokken, het rijgen van grove kralen, het omslaan van dikke bladzijden van een boek en het maken van eenvoudige puzzels. Dit draagt bij aan een beginnende zelfredzaamheid, bijvoorbeeld bij het eten met een lepel of het aan- en uittrekken van eenvoudige kleding. Het stimuleren van deze vaardigheden is belangrijk.
#### 2.2.2 Fijne motoriek kleuter
Kleuters worden steeds zelfredzamer, wat zich uit in het zelfstandig aan- en uitkleden, veters strikken en eten met mes en vork. Ze beginnen aan nieuwe soorten activiteiten, zoals boetseren, tekenen en constructiespelletjes. De oog-handcoördinatie wordt verder verfijnd, wat nodig is voor het leren schrijven, het gebruik van de pincetgreep, knippen en papier vouwen.
> **Voorbeeld:** De volgende tabellen illustreren de ontwikkeling van de fijne motoriek:
>
> | Leeftijd | Fijne motoriek |
> | :--------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
> | 3 - 4 jaar | Kan eenvoudige kledij (pyjama) aan- en uittrekken. Eet met een lepel uit een bord. Kan rechte lijnen knippen in stevig papier. Tekent een eenvoudige menselijke figuur (een koppoter). |
> | 4 - 5 jaar | Kan kledij met een ritssluiting of klittenband zelfstandig aan- en uittrekken. Eet met lepel en vork. Leert mooi op de lijntjes knippen. Tekent een meer volledige menselijke figuur (met romp, armen en benen). |
> | 5 - 6 jaar | Kan nu zelf ook sokken en schoenen aantrekken. Snijdt zacht voedsel met een mes. Knipt figuurtjes uit en maakt er collages mee. Maakt fantasierijke tekeningen en tekent letters en cijfers na (zij het soms in spiegelbeeld). |
## 3. Zindelijk worden
Zindelijkheid is een complex proces dat verschillende stadia en vaardigheden omvat.
* **Wat leert men eerst?**
* Zindelijkheid overdag treedt meestal eerder op dan 's nachts.
* Darmbeheersing wordt doorgaans eerder bereikt dan blaascontrole.
* **Wie leert dit eerst?** Meisjes ontwikkelen zich hierin vaak iets eerder dan jongens.
* **Wat is hiervoor nodig?**
* **Spierbeheersing:** Controle over de sluitspieren van de blaas en de darmen.
* **Gewaarwording:** Het kind moet opmerken dat het naar het toilet moet gaan. Dit omvat subtiele zintuiglijke gewaarwordingen en de controle over de sluitspieren.
Zindelijkheid overdag begint vaak rond 2 tot 2,5 jaar, gevolgd door nachtelijke zindelijkheid tussen 3 en 4 jaar. Hoewel de rijping voor zindelijkheid al vroeg aanwezig is, is het cruciaal om het tempo van het kind te respecteren.
> **Tip:** Let op rijpheidssignalen bij het kind, zoals interesse tonen in het toilet of droog blijven gedurende langere periodes. Een flexibele, normaliserende en ontspannen sfeer, modeling door volwassenen en bekrachtiging van positieve stappen zijn essentieel voor succes.
Er is aanzienlijke variatie in de leeftijd waarop kinderen zindelijk worden, en het proces kan ook in de tijd verschuiven.
## 4. Links- of rechtshandigheid
Handvoorkeur, de neiging om één hand meer te gebruiken dan de andere, is doorgaans aangeboren. Dit kan soms al vroeg zichtbaar zijn bij baby's, bijvoorbeeld in de voorkeur voor een bepaalde hand of een kant van het lichaam. Tegen de leeftijd van 5 tot 6 jaar is de handvoorkeur meestal verankerd. De meerderheid van de bevolking is rechtshandig (ongeveer 90%), terwijl ongeveer 10% linkshandig is.
## 5. De tekening als graadmeter van ontwikkeling
Kindertekeningen zijn meer dan enkel een uiting van motorische vaardigheid; ze spelen een belangrijke rol bij het perfectioneren van de fijne motoriek en weerspiegelen ook cognitieve processen zoals planning, zelfbeheersing, zelfcorrectie en verbeelding.
### 5.1 Stadia van tekenontwikkeling
* **Krabbelstadium:** Willekeurige strepen en lijnen op papier.
* **Vormstadium:** Het verschijnen van basale vormen, zoals cirkels, plusjes en kruisjes.
* **Ontwerpstadium:** Het vermogen om meerdere eenvoudige vormen te combineren tot een complexere voorstelling.
* **Picturale stadium:** Het tekenen van herkenbare objecten uit de echte wereld.
> **Voorbeeld:** De volgende tabellen tonen de vooruitgang in motorische vaardigheden, inclusief tekenvaardigheden, op verschillende leeftijden.
>
> | Leeftijd | Grove motoriek | Fijne motoriek |
> | :----------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
> | 3 - 4 jaar | Gebruikt afwisselend linker- en rechtervoet om een trap op te klimmen: bij het afdalen gaat telkens dezelfde voet voorop. Kan springen: blijft gedurende enkele seconden op één been staan. Vangt een bal op tegen de borst. Rijdt op een driewieler. | Kan eenvoudige kledij (pyjama) aan- en uittrekken. Eet met een lepel uit een bord. Kan rechte lijnen knippen in stevig papier. Tekent een eenvoudige menselijke figuur (een koppoter). |
> | 4 - 5 jaar | Gebruikt nu ook afwikkelend de twee voeten bij het afdalen van een trap. Springt en huppelt op één been: maakt buitelingen. Vangt een (grote) bal op met de handen. Rijdt op een fiets met steunwieltjes. | Kan kledij met een ritssluiting of klittenband zelfstandig aan- en uittrekken. Eet met lepel en vork. Leert mooi op de lijntjes knippen. Tekent een meer volledige menselijke figuur (met romp, armen en benen). |
> | 5 - 6 jaar | Kan zonder hulp op een klimrek of schommel. Kan rennen, achter een bal aanlopen en hem wegschoppen. Kan een bal opvangen en doelgericht teruggooien. Begint te rijden op een kinderfiets zonder steunwieltjes. | Kan nu zelf ook sokken en schoenen aantrekken. Snijdt zacht voedsel met een mes. Knipt figuurtjes uit en maakt er collages mee. Maakt fantasierijke tekeningen en tekent letters en cijfers na (zij het soms in spiegelbeeld). |
>
> | Leeftijd | Grove motoriek (specifieke vooruitgang) | Fijne motoriek (specifieke vooruitgang) |
> | :------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
> | 3 jaar | Kan niet plotseling draaien of stoppen. Springt met beide voeten tegelijk. Loopt zelfstandig een trap op, met beurtelings gebruik van de ene en de andere voet. Staat minstens vijf seconden op één been. | Knipt papier. Plakt met behulp van de vingers. Tekent o en + (rondjes en plusjes). Rijgt kralen (een voor een in een ritme). Tekent poppetjes. Maakt eenvoudige puzzels. |
> | 4 jaar | Heeft meer controle over stoppen en starten van bewegingen en over draaien. Springt gemiddeld tot 70 centimeter ver. Loopt, mits geholpen, met de ene voet na de andere een lange trap af. Hinkelt vier tot zes stappen op één been. | Vouwt papier in driehoeken. Schrijft naam met een krijtje. Kan de juiste pengreep hanteren. Kopieert X (schuine gekruiste lijnen). Opent knijpers en zet ze ergens op vast. |
> | 5 jaar | Kan effectief starten, draaien en stoppen tijdens spelletjes. Springt vanuit een aanloop tot 90 centimeter ver. Loopt zelfstandig een lange trap af. Hinkelt met gemak een afstand van vijf meter. | Vouwt papier in helften en kwarten. Schrijft naam met een potlood, tekent driehoek, rechthoek en cirkel. Schrijft letters na. Schrijft twee korte woorden na. |
---
# Motorische ontwikkeling
Dit hoofdstuk onderzoekt de ontwikkeling van grove en fijne motorische vaardigheden bij peuters en kleuters, inclusief specifieke mijlpalen en verschillen tussen seksen.
### 2.1 Grove motoriek
De grove motoriek verwijst naar de ontwikkeling van grote spiergroepen en omvat bewegingen zoals lopen, rennen, springen en klimmen.
#### 2.1.1 Grove motoriek bij peuters
Peuters kenmerken zich door een hoog activiteitenniveau. Ze leren vloeiend stappen en vervolgens lopen, waarbij ze eerst stabiliteit onder de knie krijgen. Hun bewegingen worden geleidelijk geautomatiseerd en gecombineerd met andere activiteiten, zoals het voortduwen van speelgoed. Rond driejarige leeftijd kunnen ze ingewikkelde bewegingen uitvoeren, waaronder rennen, springen, op de tenen staan en klimmen.
#### 2.1.2 Grove motoriek bij kleuters
Kleuters ontwikkelen een meer volwassen manier van stappen en vertonen een betere evenwichtsbeheersing, wat zich uit in vaardigheden zoals op één been staan en koprollen. De coördinatie tussen de onderste en bovenste ledematen verbetert, waardoor ze bijvoorbeeld beter ballen kunnen opvangen of fietsen met steunwieltjes kunnen besturen. Er is aanzienlijke individuele variatie in de grove motoriek, en er worden ook sekseverschillen waargenomen: jongens zijn gemiddeld sterker en hebben een hoger activiteitenniveau, terwijl meisjes vaak beter zijn in coördinatieoefeningen.
#### 2.1.3 Mijlpalen in de grove motoriek per leeftijd
| Leeftijd | Grove motoriek |
| :----------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| 3-jarige | Kan niet plotseling draaien of stoppen; springt met beide voeten tegelijk; loopt zelfstandig een trap op met beurtelings gebruik van de voeten; blijft gedurende enkele seconden op één been staan; kan een bal op de borst vangen; rijdt op een driewieler. |
| 4-jarige | Heeft meer controle over stoppen en starten van bewegingen en over draaien; springt gemiddeld tot 70 centimeter ver; loopt, mits geholpen, met de ene voet na de andere een lange trap af; hinkelt vier tot zes stappen op één been; vangt een (grote) bal op met de handen; rijdt op een fiets met steunwieltjes. |
| 5-jarige | Kan effectief starten, draaien en stoppen tijdens spelletjes; springt vanuit een aanloop tot 90 centimeter ver; loopt zelfstandig een lange trap af; hinkelt met gemak een afstand van vijf meter; kan zonder hulp op een klimrek of schommel; kan rennen, achter een bal aanlopen en hem wegschoppen; kan een bal opvangen en doelgericht teruggooien; begint te rijden op een kinderfiets zonder steunwieltjes. |
### 2.2 Fijne motoriek
De fijne motoriek omvat de ontwikkeling van vaardigheden die precisie en hand-oogcoördinatie vereisen, zoals het manipuleren van kleine objecten en het uitvoeren van gedetailleerde bewegingen.
#### 2.1.1 Fijne motoriek bij peuters
Bij peuters neemt de oog-handcoördinatie toe, wat hen in staat stelt om hun omgeving te exploreren en te experimenteren met complexere bewegingen van de handen. Ze kunnen blokken stapelen, grove kralen rijgen, dikke bladzijden van een boek omslaan en eenvoudige puzzels maken. Ook de beginnende zelfredzaamheid komt naar voren, bijvoorbeeld bij het eten met een lepel en het aan- en uittrekken van eenvoudige kleding. Stimulering van deze vaardigheden is belangrijk.
#### 2.1.2 Fijne motoriek bij kleuters
Kleuters tonen een toenemende zelfredzaamheid, zoals het zelfstandig aan- en uittrekken van kleding, het strikken van veters en het eten met mes en vork. Nieuwe activiteiten zoals boetseren, tekenen en constructiespellen worden mogelijk. De oog-handcoördinatie verfijnt zich verder, wat zichtbaar wordt in het leren schrijven, het ontwikkelen van de pincetgreep, knippen en papier vouwen.
#### 2.1.3 Mijlpalen in de fijne motoriek per leeftijd
| Leeftijd | Fijne motoriek |
| :----------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| 3-jarige | Kan eenvoudige kledij (pyjama) aan- en uittrekken; eet met een lepel uit een bord; kan rechte lijnen knippen in stevig papier; tekent een eenvoudige menselijke figuur (een koppoter); maakt eenvoudige puzzels; rijgt kralen (een voor een in een ritme). |
| 4-jarige | Kan kledij met een ritssluiting of klittenband zelfstandig aan- en uittrekken; eet met lepel en vork; leert mooi op de lijntjes knippen; tekent een meer volledige menselijke figuur (met romp, armen en benen); schrijft naam met een krijtje; kopieert X (schuine gekruiste lijnen); opent knijpers en zet ze ergens op vast. |
| 5-jarige | Kan nu zelf ook sokken en schoenen aantrekken; snijdt zacht voedsel met een mes; knipt figuurtjes uit en maakt er collages mee; maakt fantasierijke tekeningen en tekent letters en cijfers na (zij het soms in spiegelbeeld); schrijft naam met een potlood, tekent driehoek, rechthoek en cirkel; kan de juiste pengreep hanteren; schrijft twee korte woorden na. |
### 2.3 Zindelijkheid
Zindelijkheid is een belangrijk ontwikkelingsproces dat rijping van zowel spieren als zintuiglijke waarneming vereist.
#### 2.1.1 Factoren voor zindelijkheid
Om zindelijk te worden is spierbeheersing nodig, met name de controle over de sluitspieren. Daarnaast is het essentieel dat het kind de gewaarwording dat het naar het toilet moet, kan opmerken. Dit omvat het herkennen van subtiele zintuiglijke signalen en het ontwikkelen van controle over de sluitspieren.
#### 2.1.2 Ontwikkelingsfasen van zindelijkheid
* **Zindelijkheid overdag:** Dit wordt doorgaans bereikt tussen twee en tweeënhalf jaar.
* **Zindelijkheid 's nachts:** Dit treedt meestal later op, tussen drie en vier jaar.
* **Darmbeheersing versus blaascontrole:** Kinderen leren doorgaans eerst hun darmen te beheersen, gevolgd door de blaascontrole.
#### 2.1.3 Individuele verschillen en aanpak
Hoewel de rijping voor zindelijkheid vroeg aanwezig kan zijn, is het cruciaal om het tempo van het kind te respecteren. Het is belangrijk om te letten op rijpheidssignalen, zoals interesse tonen in het toilet of aangeven dat er iets aankomt. Een flexibele, ontspannen en normaliserende sfeer, gecombineerd met modeling en bekrachtiging, bevordert dit proces. Er is variatie in de leeftijd waarop kinderen zindelijk worden en de tijd die dit proces in beslag neemt.
#### 2.1.4 Sekseverschillen in zindelijkheid
Meisjes worden over het algemeen eerder zindelijk dan jongens.
### 2.4 Linkshandigheid en rechtshandigheid
Handvoorkeur, de neiging om één hand boven de andere te verkiezen, is een aspect van de motorische ontwikkeling.
#### 2.1.1 Ontwikkeling van handvoorkeur
Handvoorkeur kan aangeboren zijn en soms al vroeg zichtbaar zijn bij baby's, bijvoorbeeld in de voorkeur voor een bepaalde hand of een kant van het lichaam. Rond de leeftijd van vijf tot zes jaar is de handvoorkeur doorgaans verankerd. Ongeveer tien procent van de bevolking is linkshandig, terwijl negentig procent rechtshandig is.
### 2.5 De tekening als graadmeter van ontwikkeling
Kindertekeningen zijn meer dan alleen een uiting van motorische vaardigheid; ze spelen een belangrijke rol bij het perfectioneren van de fijne motoriek en weerspiegelen ook cognitieve en emotionele ontwikkeling.
#### 2.1.1 Stadia van kindertekeningen
* **Krabbelstadium:** Willekeurige strepen en lijnen op papier.
* **Vormstadium:** De verschijning van basisvormen zoals cirkels, plusjes en kruisjes.
* **Ontwerpstadium:** Het vermogen om meerdere eenvoudige vormen te combineren tot complexere structuren.
* **Picturale stadium:** Het creëren van herkenbare objecten die de werkelijkheid weerspiegelen.
> **Tip:** Kindertekeningen bieden waardevolle inzichten in de motorische, cognitieve en verbeeldingskrachtontwikkeling van een kind. Observeer de evolutie van hun tekeningen om hun vooruitgang te volgen.
---
# Ontwikkeling van zindelijkheid en handvoorkeur
Dit onderwerp behandelt de geleidelijke ontwikkeling van zindelijkheid, zowel overdag als 's nachts, en de totstandkoming van de dominante handvoorkeur bij kinderen.
### 3.1 Zindelijk worden
Zindelijk worden is een complex proces dat rijping van zowel de fysieke als de cognitieve vermogens vereist. Het omvat het leren herkennen van subtiele zintuiglijke signalen die duiden op de aandrang om naar het toilet te gaan, en het ontwikkelen van de controle over de sluitspieren om ontlasting en urine op te houden.
#### 3.1.1 Zindelijkheid overdag en 's nachts
* **Zindelijkheid overdag:** Dit wordt doorgaans eerder bereikt dan nachtelijke zindelijkheid, meestal tussen de leeftijd van 2 en 2,5 jaar. Het omvat het leren herkennen van de aandrang en het kunnen ophouden tot het moment dat een toilet beschikbaar is.
* **Zindelijkheid 's nachts:** Dit proces treedt meestal later op, vaak tussen 3 en 4 jaar. Het vereist een diepere vorm van controle, waarbij de blaas gedurende de nacht kan worden geleegd zonder wakker te worden.
#### 3.1.2 Darmbeheersing versus blaascontrole
Over het algemeen ontwikkelen kinderen eerst controle over hun darmbewegingen (darmbeheersing) voordat ze de controle over hun blaas (blaascontrole) volledig onder de knie krijgen. Dit komt doordat de signalen voor de aandrang om te ontlasten soms duidelijker en makkelijker te herkennen zijn dan die voor een volle blaas.
#### 3.1.3 Factoren voor zindelijkheid
Om zindelijk te worden, zijn verschillende zaken essentieel:
* **Spierbeheersing:** De ontwikkeling van de controle over de sluitspieren van de anus en de blaas.
* **Gewaarwording:** Het kind moet de fysieke sensatie van een volle blaas of darmen kunnen waarnemen en herkennen.
* **Rijping:** Hoewel er vroege rijpingssignalen aanwezig kunnen zijn, is het cruciaal om het tempo van het kind te respecteren en geen druk uit te oefenen.
#### 3.1.4 Belangrijke aspecten bij het begeleiden van zindelijkheid
Bij het begeleiden van dit proces zijn flexibiliteit, het normaliseren van ongelukjes, een ontspannen sfeer, het gebruik van modeling (het kind observeren hoe anderen naar het toilet gaan) en bekrachtiging van succesvolle pogingen van groot belang. Individuele verschillen in het tijdstip van zindelijk worden zijn normaal.
> **Tip:** Forceer het zindelijkheidsproces niet. Let op de signalen van het kind, zoals interesse in het potje of het aangeven dat de luier vies is.
### 3.2 Ontwikkeling van handvoorkeur
Handvoorkeur, ofwel links- of rechtshandigheid, is het dominante gebruik van één hand voor taken.
#### 3.2.1 Genetische en vroege aanwijzingen
De voorkeur voor een bepaalde hand lijkt deels aangeboren te zijn. Soms zijn er al bij baby's vroege aanwijzingen zichtbaar, zoals een voorkeur voor het grijpen met één hand of een neiging om het hoofdje naar een bepaalde kant te draaien.
#### 3.2.2 Verankering van handvoorkeur
Rond de leeftijd van 5 tot 6 jaar is de handvoorkeur doorgaans verankerd en stabiel. De overgrote meerderheid van de bevolking is rechtshandig (ongeveer 90%), terwijl een kleiner percentage linkshandig is (ongeveer 10%).
#### 3.2.3 De tekening als graadmeter
Kindertekeningen zijn niet alleen een uiting van motorische vaardigheid, maar ook een belangrijke indicator voor de ontwikkeling van de fijne motoriek, planning, zelfbeheersing, zelfcorrectie en verbeelding. De stadia in kindertekeningen weerspiegelen de vooruitgang:
* **Krabbelstadium:** Willekeurige strepen en bewegingen.
* **Vormstadium:** Verschijnen van basale vormen zoals rondjes en kruisjes.
* **Ontwerpstadium:** Combineren van eenvoudige vormen tot complexere constructies.
* **Picturale stadium:** Weergave van herkenbare objecten uit de werkelijkheid.
> **Voorbeeld:** Een kind dat in het krabbelstadium is, maakt willekeurige lijnen, terwijl een kind in het picturale stadium bijvoorbeeld een herkenbare boom of huis kan tekenen.
Tabel 1: Grove motoriek in de vroege kinderjaren
| Leeftijd | Grove motoriek |
| :-------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| 3-4 jaar | Klimt afwisselend met linker- en rechtervoet een trap op, bij afdalen gaat steeds dezelfde voet voorop. Kan springen en blijft enkele seconden op één been staan. Vangt een bal tegen de borst. Rijdt op een driewieler. |
| 4-5 jaar | Gebruikt afwisselend de twee voeten bij het afdalen van een trap. Springt en huppelt op één been, maakt buitelingen. Vangt een grote bal op met de handen. Rijdt op een fiets met steunwieltjes. |
| 5-6 jaar | Kan zonder hulp op een klimrek of schommel. Rent achter een bal aan, schopt deze weg en kan een bal opvangen en doelgericht teruggooien. Begint op een fiets zonder steunwieltjes te rijden. |
Tabel 2: Fijne motoriek in de vroege kinderjaren
| Leeftijd | Fijne motoriek |
| :-------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| 3-4 jaar | Kan eenvoudige kledij (pyjama) aan- en uittrekken. Eet met een lepel uit een bord. Kan rechte lijnen knippen in stevig papier. Tekent een eenvoudige menselijke figuur (een koppoter). |
| 4-5 jaar | Kan kledij met een ritssluiting of klittenband zelfstandig aan- en uittrekken. Eet met lepel en vork. Leert mooi op de lijntjes knippen. Tekent een meer volledige menselijke figuur (met romp, armen en benen). |
| 5-6 jaar | Kan zelf ook sokken en schoenen aantrekken. Snijdt zacht voedsel met een mes. Knipt figuurtjes uit en maakt er collages mee. Maakt fantasierijke tekeningen en tekent letters en cijfers na (soms in spiegelbeeld). |
---
# De tekening als graadmeter van ontwikkeling
Kindertekeningen bieden een waardevolle inzage in de ontwikkeling van een kind, die verder reikt dan enkel de verfijning van de fijne motoriek. Ze fungeren als een graadmeter voor cognitieve en motorische ontwikkeling, waarbij planning, zelfbeheersing, zelfcorrectie en verbeelding een rol spelen.
### 4.1 De stadia van tekenontwikkeling
Kindertekeningen doorlopen verschillende herkenbare stadia, die de toenemende cognitieve en motorische vaardigheden van een kind weerspiegelen:
#### 4.1.1 Krabbelstadium
Dit initiële stadium kenmerkt zich door willekeurige strepen en lijnen die op papier worden gezet. Er is nog geen intentie om specifieke objecten weer te geven.
#### 4.1.2 Vormstadium
In dit stadium beginnen kinderen vormen te herkennen en te reproduceren. Dit uit zich in de verschijning van elementaire vormen zoals cirkels, plusjes en kruisjes.
#### 4.1.3 Ontwerpstadium
Kinderen ontwikkelen in dit stadium het vermogen om meerdere eenvoudige vormen te combineren tot meer complexe structuren. De tekening begint hierdoor een vooropgezet ontwerp te volgen.
#### 4.1.4 Picturale stadium
Dit is het meest gevorderde stadium, waarin kinderen herkenbare objecten uit de werkelijkheid kunnen weergeven. De tekeningen beginnen steeds meer de waargenomen wereld te representeren.
> **Tip:** Het observeren van deze stadia kan helpen om de vooruitgang van een kind op het gebied van fijne motoriek en visueel-ruimtelijke vaardigheden te volgen.
### 4.2 Gedetailleerde motorische ontwikkeling en tekenen
De volgende tabellen illustreren de specifieke motorische vaardigheden, waaronder tekenvaardigheden, die kinderen ontwikkelen in verschillende leeftijdsgroepen.
**Tabel 1: Grove motoriek in de vroege kinderjaren**
| Leeftijd | Grove motoriek |
|---------------|-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------|
| 3 jaar | Kan niet plotseling draaien of stoppen; Heeft meer controle over stoppen en starten van bewegingen en over draaien; Kan effectief starten, draaien en stoppen tijdens spelletjes. Springt met beide voeten tegelijk. Loopt zelfstandig een trap op, met beurtelings gebruik van de ene en de andere voet. Kan gedurende enkele seconden op één been staan. Vangt een bal op tegen de borst. Rijdt op een driewieler. |
| 4 jaar | Springt gemiddeld tot 70 centimeter ver. Loopt, mits geholpen, met de ene voet na de andere een lange trap af. Staat minstens vijf seconden op één been. Springt en huppelt op één been; maakt buitelingen. Vangt een (grote) bal op met de handen. Rijdt op een fiets met steunwieltjes. |
| 5 jaar | Springt vanuit een aanloop tot 90 centimeter ver. Loopt zelfstandig een lange trap af. Hinkelt vier tot zes stappen op één been. Hinkelt met gemak een afstand van vijf meter. Kan zonder hulp op een klimrek of schommel. Kan rennen, achter een bal aanlopen en hem wegschoppen. Kan een bal opvangen en doelgericht teruggooien. Begint te rijden op een kinderfiets zonder steunwieltjes. |
**Tabel 2: Fijne motoriek en tekenvaardigheden in de vroege kinderjaren**
| Leeftijd | Fijne motoriek en tekenvaardigheden |
|---------------|-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------|
| 3 jaar | Knipt papier; Plakt met behulp van de vingers; Tekent een eenvoudige menselijke figuur (een koppoter). Kan eenvoudige kledij (pyjama) aan- en uittrekken; Eet met een lepel uit een bord; Kan rechte lijnen knippen in stevig papier. |
| 4 jaar | Vouwt papier in driehoeken; Schrijft naam met een krijtje; Tekent o en + (rondjes en plusjes). Kan kledij met een ritssluiting of klittenband zelfstandig aan- en uittrekken; Eet met lepel en vork; Leert mooi op de lijntjes knippen; Tekent een meer volledige menselijke figuur (met romp, armen en benen). |
| 5 jaar | Vouwt papier in helften en kwarten; Schrijft naam met een potlood, tekent driehoek, rechthoek en cirkel; Rijgt kralen (een voor een in een ritme); Kan de juiste pengreep hanteren. Kan nu zelf ook sokken en schoenen aantrekken; Snijdt zacht voedsel met een mes; Knipt figuurtjes uit en maakt er collages mee; Maakt fantasierijke tekeningen en tekent letters en cijfers na (zij het soms in spiegelbeeld). |
**Tabel 3: Vergelijking grove en fijne motoriek per leeftijdsfase**
| Leeftijd | Grove motoriek | Fijne motoriek |
|----------|-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------|-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------|
| 3 – 4 jaar | Gebruikt afwisselend linker- en rechtervoet om een trap op te klimmen; bij het afdalen gaat telkens dezelfde voet voorop. Kan springen; blijft gedurende enkele seconden op één been staan. Vangt een bal op tegen de borst. Rijdt op een driewieler. | Kan eenvoudige kledij (pyjama) aan- en uittrekken. Eet met een lepel uit een bord. Kan rechte lijnen knippen in stevig papier. Tekent een eenvoudige menselijke figuur (een koppoter). |
| 4 – 5 jaar | Gebruikt nu ook afwikkelend de twee voeten bij het afdalen van een trap. Springt en huppelt op één been; maakt buitelingen. Vangt een (grote) bal op met de handen. Rijdt op een fiets met steunwieltjes. | Kan kledij met een ritssluiting of klittenband zelfstandig aan- en uittrekken. Eet met lepel en vork. Leert mooi op de lijntjes knippen. Tekent een meer volledige menselijke figuur (met romp, armen en benen). |
| 5 – 6 jaar | Kan zonder hulp op een klimrek of schommel. Kan rennen, achter een bal aanlopen en hem wegschoppen. Kan een bal opvangen en doelgericht teruggooien. Begint te rijden op een kinderfiets zonder steunwieltjes. | Kan nu zelf ook sokken en schoenen aantrekken. Snijdt zacht voedsel met een mes. Knipt figuurtjes uit en maakt er collages mee. Maakt fantasierijke tekeningen en tekent letters en cijfers na (zij het soms in spiegelbeeld). |
> **Voorbeeld:** Een kind van vier jaar dat moeite heeft met het tekenen van een eenvoudige cirkel of het netjes knippen op een lijn, toont aan dat de fijne motoriek en de oog-handcoördinatie nog in ontwikkeling zijn, wat volkomen normaal is voor die leeftijd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Corpus callosum | Een bundel zenuwvezels die de twee hersenhelften met elkaar verbindt en de communicatie daartussen faciliteert. |
| Synapsveerbindingen | Verbindingen tussen neuronen (zenuwcellen) die cruciaal zijn voor de overdracht van zenuwsignalen en de vorming van cognitieve vaardigheden. |
| Myeline | Een vetachtige substantie die zenuwvezels omhult en de snelheid van zenuwsignaaloverdracht aanzienlijk verhoogt, vergelijkbaar met een isolerende laag. |
| Lateralisatie | Het proces waarbij specifieke hersenfuncties zich vestigen in één hersenhelft boven de andere, wat leidt tot toenemende specialisatie van de hersenhelften. |
| Plasticiteit | Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen en functies te reorganiseren, vooral na schade, waarbij de ene hersenhelft soms de taken van de beschadigde helft kan overnemen. |
| Perceptuele schematisering | Het vermogen om de delen van een visuele scène te integreren tot een samenhangend geheel, in plaats van alleen losse elementen waar te nemen. |
| Grove motoriek | Bewegingen die gebruik maken van de grote spiergroepen, zoals lopen, rennen, springen en klimmen, en die essentieel zijn voor mobiliteit en fysieke activiteit. |
| Fijne motoriek | Bewegingen die gebruik maken van de kleine spieren, met name in de handen en vingers, zoals schrijven, knippen, rijgen en boetseren, wat precisie vereist. |
| Oog-handcoördinatie | Het vermogen om visuele informatie te integreren met handbewegingen, cruciaal voor taken die precisie vereisen zoals schrijven en tekenen. |
| Zindelijkheid | Het proces waarbij een kind leert om bewuste controle te krijgen over de blaas- en darmfuncties, om zo uitwerpselen op een sociaal acceptabele manier te beheersen. |
| Handvoorkeur | De aangeboren neiging om één hand vaker en bekwamer te gebruiken dan de andere voor taken die fijne motoriek vereisen, wat resulteert in links- of rechtshandigheid. |
| Koppoter | Een vroege vorm van een menselijke tekening in de kindertijd, waarbij het hoofd direct verbonden is met de benen, zonder romp, armen of nek. |