Cover
Aloita nyt ilmaiseksi 2026_algemene_economie_3DU.pdf
Summary
# De economie als systeem en de economische kringloop
Dit hoofdstuk analyseert de relaties tussen economische actoren binnen het kader van de economische kringloop, met aandacht voor economische modellen en duurzame economische ontwikkeling [2](#page=2).
### 1.1 De economische kringloop: actoren en markten
De economische kringloop illustreert de relaties tussen de economische actoren gezinnen, bedrijven, overheid, financiële instellingen en het buitenland. Deze actoren zijn actief op verschillende markten: de productmarkt (voor goederen en diensten), de arbeidsmarkt (voor arbeidskrachten) en de kapitaalmarkt (voor financiering) [2](#page=2).
#### 1.1.1 Goederen-, diensten- en geldstromen
In de economische kringloop onderscheiden we een goederen- en dienstenstroom en een geldstroom [2](#page=2).
> **Example:** Gezinnen kopen goederen en diensten van bedrijven (goederen-/dienstenstroom) en betalen hiervoor (geldstroom). Bedrijven betalen lonen aan gezinnen voor hun arbeid (geldstroom), en gezinnen leveren arbeid (goederen-/dienstenstroom).
#### 1.1.2 Macro-economische identiteiten
Per economische actor kunnen macro-economische identiteiten worden afgeleid uit de kringloop [2](#page=2):
* **Gezinnen:** De identiteit voor gezinnen is $Y = T + C + S$ waarbij $Y$ het inkomen is, $T$ belastingen, $C$ consumptie en $S$ sparen [2](#page=2).
* **Bedrijven:** De identiteit voor bedrijven kan worden weergegeven als $Y = C + I + G + (X-M)$ of $Y = C + I + G + NX$ waarbij $Y$ het inkomen is, $C$ consumptie, $I$ investeringen, $G$ overheidsbestedingen, $X$ export, $M$ import en $NX$ netto-export [2](#page=2).
* **Financiële instellingen:** De identiteit voor financiële instellingen luidt $S + T = I + G + X - M$ of $(S - I) + (T - G) = (X - M)$ [2](#page=2).
#### 1.1.3 Toepassing van de kringloop
Met behulp van deze gelijkheden kunnen ontbrekende cijfergegevens in een economische kringloop worden berekend. Tevens kunnen op basis van cijfergegevens het nationale spaarsaldo, het begrotingssaldo en het handelsbalanssaldo worden afgeleid [2](#page=2).
> **Tip:** Het nauwkeurig toepassen van deze identiteiten is cruciaal voor het oplossen van oefeningen waarbij cijfergegevens ontbreken of afgeleid moeten worden.
### 1.2 Tekortkomingen en alternatieve modellen van de kringloop
Het klassieke kringloopmodel kent tekortkomingen. Om deze aan te pakken en duurzame economische ontwikkeling te bevorderen, zijn alternatieve modellen ontwikkeld [2](#page=2).
#### 1.2.1 Alternatieve modellen
De belangrijkste alternatieve modellen zijn:
* **De circulaire economie:** Dit model biedt een antwoord op de behoefte aan continue economische groei door het hergebruik en de recycling van grondstoffen centraal te stellen [3](#page=3).
* **De donuteconomie:** Dit model streeft naar een economie die binnen ecologische grenzen blijft en tegelijkertijd zorgt voor sociaal welzijn [3](#page=3).
#### 1.2.2 Maatschappelijk verantwoord ondernemen en SDG's
Binnen het kader van duurzame economische ontwikkeling wordt ook gekeken naar:
* **Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO):** Dit verwijst naar ondernemen met oog voor economische, ecologische en sociale impact [3](#page=3).
* **Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's):** Dit zijn 17 wereldwijde doelen opgesteld door de Verenigde Naties om duurzame ontwikkeling te bevorderen. Deze doelen kunnen op concrete situaties worden toegepast [3](#page=3).
### 1.3 Economische groei en welvaart
De economische groei, vaak gemeten aan de hand van het bruto binnenlands product (bbp), is een belangrijke indicator, maar kent ook nuances wat betreft welvaart en welzijn [3](#page=3).
#### 1.3.1 Bruto binnenlands product (bbp)
Het bbp meet de totale waarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten gedurende een bepaalde periode [3](#page=3).
* **Toegevoegde waarde:** Dit begrip is essentieel voor het berekenen van het bbp. Het betreft het verschil tussen de verkoopprijs van een product en de kosten van de ingekochte goederen en diensten [3](#page=3).
* **Productie-, inkomens- en bestedingsbenadering:** Het bbp kan op verschillende manieren worden berekend, waaronder de productiebenadering [3](#page=3).
* **Nominaal vs. reëel bbp:** Het onderscheid tussen nominaal bbp (tegen lopende prijzen) en reëel bbp (tegen constante prijzen) is cruciaal om inflatie-effecten uit te filteren [3](#page=3).
* **BBP, BNP en nationaal inkomen:** Het verschil tussen deze begrippen is belangrijk voor een correcte economische analyse [3](#page=3).
* **Statistieken:** De Nationale Bank van België publiceert statistieken met betrekking tot het bbp [3](#page=3).
#### 1.3.2 Economische groei
Economische groei verwijst naar de procentuele toename van het bbp over een bepaalde periode [3](#page=3).
* **Berekening en vergelijking:** De economische groei kan berekend worden op basis van statistieken en vergeleken worden tussen landen [3](#page=3).
* **Nut en determinanten:** Economische groei heeft nut voor bijvoorbeeld het verhogen van de levensstandaard. De belangrijkste determinanten zijn kapitaal, arbeid en technologie. Innovatie speelt een cruciale rol als motor voor economische groei en als disruptieve factor [3](#page=3).
#### 1.3.3 Welvaart en welzijn
Welvaart verwijst naar de materiële omstandigheden van een samenleving, terwijl welzijn een breder concept is dat ook immateriële factoren omvat. Economische groei draagt bij aan welvaart, maar is niet de enige determinant van welzijn [3](#page=3).
---
# Productmarkt, prijsvorming en overheidsingrijpen
Dit hoofdstuk onderzoekt de keuzes van consumenten en producenten, de prijsvorming op verschillende markten en de rol van de overheid bij economische activiteiten.
### 2.1 Keuzegedrag van consument en producent
De kern van de productmarkt ligt in het keuzegedrag van consumenten en producenten. Consumenten streven ernaar hun behoeften maximaal te bevredigen, terwijl producenten maximale winst nastreven. Het gedrag van consumenten leidt tot de vraag naar goederen, en het gedrag van producenten bepaalt het aanbod [4](#page=4).
#### 2.1.1 De vraagcurve
De individuele vraagcurve wordt afgeleid uit de optimale goederencombinatie van de consument en kan grafisch worden voorgesteld op basis van cijfergegevens. Het verloop van de vraagcurve, die de relatie tussen prijs en gevraagde hoeveelheid weergeeft, wordt toegelicht. De collectieve vraagcurve is de som van de individuele vraagcurven en kan eveneens grafisch worden weergegeven [4](#page=4).
* **Beweging op de vraagcurve:** Een verandering in de prijs van het goed zelf leidt tot een beweging langs de bestaande vraagcurve. Deze beweging wordt grafisch voorgesteld en verklaard [4](#page=4).
* **Verschuiving van de vraagcurve:** Factoren anders dan de prijs van het goed zelf, zoals inkomen, voorkeuren of prijzen van andere goederen, veroorzaken een verschuiving van de gehele vraagcurve. Deze verschuiving wordt grafisch voorgesteld en verklaard [4](#page=4).
#### 2.1.2 De aanbodcurve
De individuele aanbodcurve wordt afgeleid uit de optimale productiegrootte van de producent en kan grafisch worden voorgesteld aan de hand van cijfergegevens. Het verloop van de aanbodcurve, dat de relatie tussen prijs en aangeboden hoeveelheid toont, wordt toegelicht. De collectieve aanbodcurve is de optelling van de individuele aanbodcurven en kan ook grafisch worden voorgesteld [4](#page=4).
* **Beweging op de aanbodcurve:** Een verandering in de prijs van het goed zelf resulteert in een beweging langs de aanbodcurve. Deze beweging wordt grafisch weergegeven en verklaard [4](#page=4).
* **Verschuiving van de aanbodcurve:** Wijzigingen in factoren zoals productiekosten of technologische ontwikkelingen leiden tot een verschuiving van de aanbodcurve. Deze verschuiving wordt grafisch voorgesteld en verklaard [4](#page=4).
> **Tip:** Zorg ervoor dat je het verschil tussen een beweging *op* de curve (prijsverandering van het goed zelf) en een verschuiving *van* de curve (andere factoren) helder kunt onderscheiden en visualiseren.
### 2.2 Prijsvorming en marktevenwicht op de productmarkt met volkomen concurrentie
Op markten met volkomen concurrentie, ook wel perfect competitieve markten genoemd, wordt de prijs gevormd door het marktmechanisme, waarbij vraag en aanbod elkaar ontmoeten [5](#page=5).
#### 2.2.1 Kenmerken van volkomen concurrentie
Een markt met volkomen concurrentie wordt gekenmerkt door:
* Een groot aantal marktpartijen, zowel vragers als aanbieders, waardoor niemand individueel invloed heeft op de prijs [5](#page=5).
* Volledige markttransparantie, waarbij alle partijen op de hoogte zijn van prijzen en productkwaliteit [5](#page=5).
* Vrije toe- en uittredingsmogelijkheden, wat betekent dat nieuwe aanbieders gemakkelijk de markt kunnen betreden en bestaande aanbieders de markt kunnen verlaten [5](#page=5).
* Homogene producten, waarbij de producten van verschillende aanbieders identiek zijn en dus niet gedifferentieerd worden [5](#page=5).
Op zo'n markt is de producent een prijsnemer; hij accepteert de marktprijs en kan deze niet beïnvloeden [5](#page=5).
#### 2.2.2 Vraag en aanbod op een competitieve markt
De prijsvorming bij volkomen concurrentie is gebaseerd op de wet van vraag en aanbod [5](#page=5).
* **Factoren die de vraag beïnvloeden:**
* Aantal consumenten [5](#page=5).
* Inkomen van de consumenten [5](#page=5).
* Voorkeuren van de consumenten [5](#page=5).
* Prijs van andere goederen (substituten en complementen) [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Factoren die het aanbod beïnvloeden:**
* Aantal producenten [5](#page=5).
* Kosten voor producenten (bijvoorbeeld productiekosten, technologie) [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.2.3 Marktevenwicht
Het marktevenwicht is het punt waar de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Dit punt bepaalt de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid [5](#page=5).
* **Grafische en berekeningsmatige bepaling:** Het marktevenwicht kan zowel grafisch (door de snijding van de vraag- en aanbodcurve) als berekeningsmatig (door het oplossen van de vraag- en aanbodfuncties) worden bepaald [5](#page=5).
#### 2.2.4 Invloed van verschuivingen op het marktevenwicht
Verschuivingen in de vraag- of aanbodcurve hebben directe gevolgen voor het marktevenwicht:
* **Wijziging van inkomen:** Leidt tot een verschuiving van de vraagcurve en een nieuw marktevenwicht [6](#page=6).
* **Wijziging van voorkeuren:** Veroorzaakt een verschuiving van de vraagcurve en beïnvloedt het marktevenwicht [6](#page=6).
* **Wijziging van het aantal aanbieders:** Leidt tot een verschuiving van de aanbodcurve en een nieuw marktevenwicht [6](#page=6).
* **Technologische ontwikkelingen:** Beïnvloeden de productiekosten en dus de aanbodcurve, wat leidt tot een nieuw marktevenwicht [6](#page=6).
* **Wijziging in productiekosten:** Veroorzaken een verschuiving van de aanbodcurve en hebben effect op het marktevenwicht [6](#page=6).
* **Wijziging in de prijs van substitutiegoederen of complementaire goederen:** Beïnvloeden de vraagcurve en dus het marktevenwicht [6](#page=6).
#### 2.2.5 Welvaartsoptimum en surplus
* **Welvaartsoptimum volgens Pareto:** Dit is een situatie waarin de welvaart niet meer verhoogd kan worden zonder de welvaart van een ander te verminderen. Het Pareto-optimum kan grafisch worden voorgesteld [6](#page=6).
* **Consumenten- en producentensurplus:** Het consumentensurplus meet het voordeel dat consumenten behalen door meer te betalen dan ze bereid waren, terwijl het producentensurplus het voordeel is voor producenten die meer ontvangen dan hun minimale acceptatieprijs. Deze kunnen grafisch worden bepaald en berekend bij een gegeven marktprijs, evenals de totale welvaart [6](#page=6).
#### 2.2.6 Prijselasticiteit
* **Prijselasticiteit van de vraag:** Meet de relatieve verandering in de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een relatieve prijsverandering. De formule hiervoor is:
$$ E_v = \frac{\%\Delta Q_v}{\%\Delta P} $$
Hierbij is $E_v$ de prijselasticiteit van de vraag, $\%\Delta Q_v$ de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid, en $%\Delta P$ de procentuele verandering van de prijs. De prijselasticiteit van de vraag wordt geïnterpreteerd en analyseert het effect van prijswijzigingen op elastische en inelastische vraag. Er is een verband tussen de prijselasticiteit van de vraag en de helling van de vraagcurve. De elasticiteit van de vraag hangt ook af van het soort goed: gewone goederen, inferieure goederen, substitueerbare goederen en complementaire goederen [6](#page=6).
* **Prijselasticiteit van het aanbod:** Meet de relatieve verandering in de aangeboden hoeveelheid als gevolg van een relatieve prijsverandering. De formule hiervoor is:
$$ E_a = \frac{\%\Delta Q_a}{\%\Delta P} $$
Hierbij is $E_a$ de prijselasticiteit van het aanbod, $\%\Delta Q_a$ de procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid, en $%\Delta P$ de procentuele verandering van de prijs. De prijselasticiteit van het aanbod wordt geïnterpreteerd en analyseert het effect van prijswijzigingen op elastisch en inelastisch aanbod. Er is een verband tussen de prijselasticiteit van het aanbod en de helling van de aanbodcurve [7](#page=7).
### 2.3 Marktvormen met onvolkomen concurrentie
Naast volkomen concurrentie bestaan er marktvormen met onvolkomen concurrentie, waar de prijs en hoeveelheid anders tot stand komen [7](#page=7).
#### 2.3.1 Criteria voor marktvormen
De concurrentie op de markt wordt bepaald door dezelfde criteria als bij volkomen concurrentie, maar de mate waarin deze criteria aanwezig zijn, verschilt:
* Aantal marktpartijen [7](#page=7).
* Markttransparantie [7](#page=7).
* Toetredingsmogelijkheden [7](#page=7).
* Mate van productdifferentiatie [7](#page=7).
#### 2.3.2 Marktvormen met onvolkomen concurrentie
Op basis van deze criteria kunnen de volgende marktvormen met onvolkomen concurrentie worden herkend:
* **Monopolie:** Eén aanbieder domineert de markt [7](#page=7).
* **Oligopolie:** Enkele aanbieders domineren de markt [7](#page=7).
* **Monopolistische concurrentie:** Veel aanbieders, maar met gedifferentieerde producten [7](#page=7).
Bij deze marktvormen is de producent vaak een prijszetter, in tegenstelling tot de prijsnemer bij volkomen concurrentie. De prijsvorming bij monopolie en oligopolie en monopolistische concurrentie kan grafisch worden voorgesteld en toegelicht. Een specifiek kenmerk van oligopolie is prijsstarheid, waarbij prijzen relatief stabiel blijven [7](#page=7).
### 2.4 Overheidsingrijpen op de productmarkt
De overheid grijpt in op de markt wanneer de marktprijs of de verhandelde hoeveelheid als onwenselijk wordt beschouwd voor consumenten of producenten. Dit gebeurt bij marktfalen, misbruik van marktmacht, en voor de aanbieding van collectieve goederen en diensten [8](#page=8).
#### 2.4.1 Oorzaken van marktfalen
Marktfalen kan diverse oorzaken hebben:
* **Externaliteiten:** Positieve of negatieve externe effecten die niet in de marktprijs zijn verrekend. Externe kosten beïnvloeden het prijsmechanisme door het veroorzaken van een te lage prijs en te hoge productie, terwijl positieve externaliteiten leiden tot te weinig productie en een te lage prijs [8](#page=8).
* **Asymmetrische informatie:** Situaties waarin één partij meer informatie heeft dan de andere [8](#page=8).
* **Marktmacht en kartelvorming:** Ondernemingen die de concurrentie beperken [8](#page=8).
* **Collectieve behoeften:** Behoeften die niet efficiënt door de markt kunnen worden bevredigd [8](#page=8).
#### 2.4.2 Instrumenten van overheidsingrijpen
De overheid beschikt over verschillende instrumenten om in te grijpen bij marktmacht en marktfalen:
* **Belastingen:** Bijvoorbeeld een Pigouviaanse heffing om negatieve externaliteiten te internaliseren [8](#page=8).
* **Subsidies:** Om positieve externaliteiten te stimuleren of bepaalde sectoren te ondersteunen [8](#page=8).
* **Verhandelbare vergunningen:** Zoals emissiehandel, om milieueffecten te reguleren [8](#page=8).
* **Antitrustbeleid en mededingingsbeleid:** Om concurrentie te bevorderen en kartelvorming tegen te gaan [8](#page=8).
* **Minimum- en maximumprijszetting:** Om prijzen te sturen [8](#page=8).
* **Productiequota:** Om de productie te beperken [8](#page=8).
Deze interventies hebben effect op het marktevenwicht, het consumenten- en producentensurplus en de algehele welvaart [8](#page=8).
#### 2.4.3 Collectieve goederen
Het marktmechanisme faalt bij de levering van collectieve goederen [8](#page=8).
* **Vrijbuitersprobleem:** Individuen profiteren van collectieve goederen zonder ervoor te betalen [8](#page=8).
* **Publieke goederen:** Kenmerken zich door niet-rivaliteit en niet-uitsluitbaarheid. Zuivere publieke goederen zijn zowel niet-rivaliserend als niet-uitsluitbaar, terwijl quasi-publieke goederen één van deze kenmerken missen [8](#page=8).
#### 2.4.4 Categorieën van goederen
Goederen kunnen worden ingedeeld op basis van rivaliteit en uitsluitbaarheid:
* **Private goederen:** Rivaliserend en uitsluitbaar.
* **Gemeenschappelijke goederen:** Rivaliserend maar niet-uitsluitbaar.
* **Clubgoederen:** Niet-rivaliserend maar wel uitsluitbaar.
* **Zuiver publieke goederen:** Niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar [8](#page=8).
---
# Conjunctuur, inflatie en internationale handel
Dit onderdeel analyseert de economische conjunctuurbewegingen, prijsstabiliteit, handelsbelemmeringen, de rol van wisselkoersen en overheidsinvloeden op internationale handel.
### 3.1 Conjunctuur
De economie kent perioden van economische groei en krimp, die samen de conjunctuurbeweging vormen. Deze beweging wordt gekenmerkt door verschillende fasen: expansie, boom, recessie, depressie, contractie, slump, herstel, trend, laagconjunctuur, hoogconjunctuur en crisis [9](#page=9).
#### 3.1.1 Fasen van de conjunctuurbeweging
* **Expansie/Herstel:** Een periode van groei, waarin de economische activiteit toeneemt [9](#page=9).
* **Boom/Hoogconjunctuur:** De economie draait op volle toeren, de groei is maximaal [9](#page=9).
* **Contractie/Recessie:** De economische activiteit neemt af [9](#page=9).
* **Slump/Depressie/Laagconjunctuur:** Een periode van aanhoudende economische neergang [9](#page=9).
Kenmerken van laagconjunctuur zijn onder andere lage consumenten- en ondernemersvertrouwen, dalende investeringen, stijgende werkloosheid en meer faillissementen. Bij hoogconjunctuur is het vertrouwen hoog, nemen investeringen toe, daalt de werkloosheid en zijn er minder faillissementen [9](#page=9).
#### 3.1.2 Verklaringen voor conjunctuurschommelingen
Conjunctuurschommelingen kunnen worden verklaard door **endogene** factoren (interne economische oorzaken) en **exogene** factoren (externe, niet-economische oorzaken) [9](#page=9).
#### 3.1.3 Conjunctuurindicatoren
Conjunctuurindicatoren geven inzicht in de economische situatie en de verwachte ontwikkeling. Ze worden onderverdeeld in [9](#page=9):
* **Kwalitatieve indicatoren:** Deze zijn gebaseerd op meningen en verwachtingen.
* Consumentenvertrouwen [9](#page=9).
* Ondernemersvertrouwen [9](#page=9).
* **Kwantitatieve indicatoren:** Deze zijn gebaseerd op meetbare economische grootheden.
* Investeringen [9](#page=9).
* Werkloosheid [9](#page=9).
* Faillissementen [9](#page=9).
* Beursindex [9](#page=9).
* Inflatie [9](#page=9).
* Rentevoeten [9](#page=9).
De evolutie van deze indicatoren varieert per conjunctuurfase. De effecten van conjunctuurfasen hebben impact op het sociaaleconomisch leven [9](#page=9).
### 3.2 Inflatie en deflatie
Inflatie is een stijging van het algemene prijspeil, terwijl deflatie een daling is [10](#page=10).
#### 3.2.1 Soorten inflatie
Inflatie kan verschillende oorzaken hebben [10](#page=10):
* **Bestedingsinflatie (vraaginflatie):** Ontstaat door een te grote vraag naar goederen en diensten [10](#page=10).
* **Kosteninflatie (aanbodinflatie):** Ontstaat door stijgende productiekosten (bv. lonen, grondstoffen) [10](#page=10).
* **Importinflatie:** Stijging van prijzen door duurdere importgoederen [10](#page=10).
* **Monetaire inflatie:** Veroorzaakt door een te snelle groei van de geldhoeveelheid [10](#page=10).
* **Structurele inflatie:** Inflatie die voortvloeit uit langetermijnstructuren in de economie [10](#page=10).
* **Conjuncturele inflatie:** Inflatie die gerelateerd is aan de conjunctuurfase [10](#page=10).
* **Krimpinflatie (shrinkflation):** Producenten verhogen de prijs door de hoeveelheid product te verminderen [10](#page=10).
* **Beknibbelinflatie:** Consumenten kopen kleinere verpakkingen of kiezen voor goedkopere alternatieven [10](#page=10).
#### 3.2.2 Oorzaken en gevolgen
* **Inflatie:** Oorzaken zijn onder meer een te grote geldhoeveelheid, stijgende productiekosten en sterke vraag. Gevolgen kunnen zijn koopkrachtverlies, onzekerheid en een negatieve invloed op de internationale concurrentiepositie [10](#page=10).
* **Deflatie:** Oorzaken kunnen zijn een te kleine geldhoeveelheid, dalende vraag en technologische vooruitgang. Gevolgen kunnen zijn uitstel van bestedingen, stijgende reële schulden en economische stagnatie [10](#page=10).
#### 3.2.3 Meting van inflatie
Inflatie wordt gemeten met indexcijfers, met name prijsindices [10](#page=10).
* **Consumptieprijsindex (CPI):** Meet de prijsontwikkeling van een pakket goederen en diensten dat representatief is voor het gemiddelde huishouden. De berekening omvat het samenstellen van een boodschappenmandje, het bijhouden van prijzen en het berekenen van het indexcijfer [10](#page=10).
* **Gezondheidsindex:** Een variant van de CPI die bepaalde producten uitsluit die verband houden met gezondheid, zoals medicijnen en tabak [10](#page=10).
* **Afgevlakte gezondheidsindex:** De gezondheidsindex na een bepaald gladstrijkingsproces [10](#page=10).
* **Spilindex:** Een voor de lonen en uitkeringen vastgestelde index die wordt gebruikt om deze aan te passen bij inflatie [10](#page=10).
* **Loonindexering:** Het automatisch aanpassen van lonen aan de inflatie, vaak via de spilindex [10](#page=10).
#### 3.2.4 Monetair en nationaal beleid
* **Europees Centraal Bank (ECB):** Hanteert monetair beleid, zoals rentebeleid en minimumreserves, om prijsstabiliteit te handhaven [10](#page=10).
* **Nationale overheid:** Kan prijsbeleid voeren, zowel direct (bv. prijscontroles) als indirect (bv. belastingen, subsidies), om inflatie te bestrijden [10](#page=10).
### 3.3 Internationale handel
Internationale handel omvat de uitwisseling van goederen en diensten tussen landen, beïnvloed door overheidsbeleid en wisselkoersen [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 3.3.1 Invloed van de overheid op internationale handel
Overheden kunnen internationale handel op verschillende manieren belemmeren of stimuleren [11](#page=11).
**Redenen voor handelsbelemmering:**
* **Vergeldingsargument:** Reactie op protectionisme van andere landen [11](#page=11).
* **Zelfvoorzieningsargument:** Behoefte aan nationale productie voor essentiële goederen [11](#page=11).
* **Tewerkstellingsargument:** Beschermen van binnenlandse banen [11](#page=11).
* **Duurzaamheidsargument:** Bevorderen van milieuvriendelijke productie [11](#page=11).
* **Gezondheidsargument:** Beschermen van volksgezondheid [11](#page=11).
**Methoden van handelsbelemmering:**
* **Tarifaire belemmeringen:** Financieel van aard.
* Invoerrechten [11](#page=11).
* Productsubsidies (kunnen export stimuleren) [11](#page=11).
* Exportsubsidies [11](#page=11).
* **Niet-tarifaire belemmeringen:** Niet-financiële maatregelen.
* Importquotum: Maximale hoeveelheid die geïmporteerd mag worden [11](#page=11).
* Exportquotum: Maximale hoeveelheid die geëxporteerd mag worden [11](#page=11).
* Administratieve en technische vereisten: Regelgeving die import bemoeilijkt [11](#page=11).
* Embargo: Volledig verbod op handel met een land [11](#page=11).
Handelsbelemmeringen beïnvloeden het marktevenwicht in zowel het importerende als het exporterende land. De afbouw van protectionisme gebeurt via internationale samenwerkingsverbanden [11](#page=11).
**Soorten samenwerkingsverbanden:**
* **Vrijhandelszone:** Afschaffing van invoerrechten tussen leden, maar elk land behoudt eigen extern tarief [11](#page=11).
* **Douane-unie:** Vrijhandelszone plus een gemeenschappelijk extern tarief [11](#page=11).
* **Gemeenschappelijke markt:** Douane-unie plus vrij verkeer van productiefactoren (arbeid en kapitaal) [11](#page=11).
* **Economische unie:** Gemeenschappelijke markt plus gecoördineerd economisch beleid [11](#page=11).
* **Monetaire unie:** Economische unie met een gemeenschappelijke munt [11](#page=11).
#### 3.3.2 Handelsbalans
De handelsbalans registreert de waarde van de import en export van een land [11](#page=11).
* **Invoerquote:** De waarde van de import gedeeld door het bruto binnenlands product (BBP) [12](#page=12).
* **Uitvoerquote:** De waarde van de export gedeeld door het BBP [12](#page=12).
Het saldo van de handelsbalans wordt berekend door de waarde van de import van de waarde van de export af te trekken. Een positief saldo duidt op een handelsoverschot, een negatief saldo op een handelstekort [12](#page=12).
#### 3.3.3 Rol van de wisselkoers
De wisselkoers is de prijs van de ene munt in termen van de andere [12](#page=12).
* **Valutamarkt:** Hier komen kopers en verkopers van valuta samen. De partijen zijn onder andere centrale banken, commerciële banken, bedrijven en particulieren [12](#page=12).
* **Prijsvorming:** De wisselkoers wordt bepaald door vraag en aanbod op de valutamarkt [12](#page=12).
* **Depreciatie en appreciatie:** Depreciatie is een waardedaling van een munt, appreciatie is een waardestijging [12](#page=12).
* **Wisselkoersrisico:** Het risico op verlies door ongunstige koerswijzigingen bij internationale transacties [12](#page=12).
* **Invloed op wisselkoers:** Inflatieverschillen, renteverschillen en onverwachte gebeurtenissen (bv. politieke instabiliteit) kunnen de wisselkoers beïnvloeden [12](#page=12).
**Wisselkoerssystemen:**
* **Vlottende wisselkoersen:** Worden vrij bepaald door vraag en aanbod op de markt [12](#page=12).
* **Vaste of stabiele wisselkoersen:** De overheid koppelt de waarde van de munt aan een andere munt of een mandje van munten, en intervenieert indien nodig [12](#page=12).
### 3.4 Onderzoekscompetenties
In dit domein kunnen onderzoeksvragen worden geformuleerd en beantwoord met betrekking tot marktwerking, de rol van de overheid, economische groei, welvaart en internationaal handelsverkeer. Dit omvat de fasen van een onderzoekscyclus: oriënteren (vraag en hypothese), en voorbereiden (gegevens, bronnen, methoden en plan) [12](#page=12).
---
# Onderzoekscompetenties en exameninformatie
Deze sectie behandelt de fasen van een onderzoekscyclus en geeft gedetailleerde informatie over de structuur, voorbereiding en beoordeling van het examen.
### 4.1 De onderzoekscyclus
De onderzoekscyclus omvat verschillende fasen die in samenhang met de inhoud van de vakfiche (marktwerking en rol van de overheid, economische groei en welvaart(indicatoren), internationaal handelsverkeer) doorlopen worden [12](#page=12).
#### 4.1.1 Fasen van de onderzoekscyclus
De fasen van een onderzoekscyclus zijn:
* **Oriënteren:** Hierbij wordt de onderzoeksvraag en de bijbehorende hypothese bepaald [12](#page=12).
* **Voorbereiden:** Dit omvat het identificeren van benodigde gegevens of bronnen, het kiezen van de onderzoeksmethode en het opstellen van een onderzoeksplan of stappenplan [12](#page=12).
* **Uitvoeren:** In deze fase wordt het onderzoeksplan uitgevoerd, inclusief eventuele berekeningen, experimenten en data-analyse [13](#page=13).
* **Rapporteren:** Dit omvat het formuleren van conclusies, het presenteren van onderzoeksresultaten, het duiden van de betekenis van de resultaten en conclusies, en reflectie op het onderzoeksproces [13](#page=13).
#### 4.1.2 Oriënteren: onderzoeksvraag en hypothese
Bij het oriënteren kies je een passende onderzoeksvraag of hypothese op basis van de inhoud van de opgave en specifieke criteria [13](#page=13).
##### 4.1.2.1 Criteria voor een onderzoeksvraag
De criteria voor een goede onderzoeksvraag zijn:
* **Open:** De vraag is een open vraag en laat ruimte voor interpretatie en analyse [13](#page=13).
* **Enkelvoudig:** De onderzoeksvraag richt zich op één onderwerp of probleem dat onderzocht wordt [13](#page=13).
* **Objectief:** De onderzoeksvraag geeft geen blijk van een overtuiging of mening [13](#page=13).
* **Haalbaar:** De onderzoeksvraag is uitvoerbaar, ervan uitgaande dat voldoende tijd en middelen beschikbaar zijn [13](#page=13).
* **Onderzoekbaar:** De onderzoeksvraag is geen simpele opzoekvraag en is niet direct oplosbaar [13](#page=13).
* **Relevant:** Het beantwoorden van de onderzoeksvraag draagt bij aan bestaande kennis over het onderwerp [13](#page=13).
> **Tip:** Deze criteria worden ook tijdens het examen gehanteerd [13](#page=13).
### 4.2 Exameninformatie
Dit gedeelte biedt details over de structuur, voorbereiding en beoordeling van het examen.
#### 4.2.1 Examenstructuur en afname
Het examen wordt afgelegd in het examencentrum in Brussel en duurt 120 minuten. Het is een digitaal examen dat bestaat uit gesloten en open vragen, met diverse vraagtypes zoals invulvragen, sleepvragen, dropdownvragen en meerkeuzevragen. Elk vraagtype heeft een specifieke instructiezin [14](#page=14).
> **Tip:** Oefen thuis met de toegestane hulpmiddelen, zoals spellingscontrole, een eenvoudig woordenboek en digitale rekenapps, aangezien deze tijdens het examen gebruikt mogen worden. Een oefenexamen is beschikbaar op de website om de digitale vraagtypes onder de knie te krijgen [14](#page=14).
#### 4.2.2 Wat je mee moet nemen
Voor het examen heb je een identiteitskaart of een geldig alternatief nodig. Persoonlijke spullen, waaronder mobiele telefoons, smartwatches, cursusmateriaal of samenvattingen, moeten achterblijven in een locker en mogen niet in de examenruimte aanwezig zijn om examenfraude te voorkomen [14](#page=14).
#### 4.2.3 Wat je ontvangt
Je ontvangt het benodigde materiaal voor het examen, waaronder een balpen, kladpapier en een hoofdtelefoon. In het examen zijn links opgenomen naar websites die je tijdens het examen mag gebruiken, zoals een online rekenmachine, een digitaal woordenboek en de spellingscontrole [14](#page=14).
#### 4.2.4 Examenverloop
Bij aankomst meld je je aan bij de balie met je identiteitskaart of een geldig alternatief. Persoonlijke spullen moeten in een locker worden opgeborgen. Je start het examen door de instructies op de computer te lezen en de code van de examensticker in te voeren. Het examen kan ten vroegste 15 minuten na de start worden afgesloten. Na afloop lever je je kladblad in bij de toezichter [15](#page=15).
#### 4.2.5 Beoordeling van het examen
Er is geen giscorrectie van toepassing. De weging van de verschillende onderdelen van het examen is als volgt [15](#page=15):
* De economie als systeem: 17,5 % [15](#page=15).
* Productmarkt: 40 % [15](#page=15).
* Conjunctuur: 15 % [15](#page=15).
* Internationale handel: 17,5 % [15](#page=15).
* Onderzoekscompetenties: 10 % [15](#page=15).
#### 4.2.6 Studiemateriaal
De Examencommissie stelt geen studiematerialen ter beschikking. Studiemateriaal kan gekocht worden in (online) boekhandels of ontleend worden in bibliotheken, met name die van lerarenopleidingen aan universiteiten of hogescholen. Een selectie van interessante boeken, websites en ander materiaal is beschikbaar, maar ander studiemateriaal mag ook gebruikt worden [15](#page=15).
> **Let op!** Bepaald studiemateriaal is mogelijk niet langer verkrijgbaar of de meest recente werken zijn nog niet opgenomen. Websites kunnen van naam veranderen of aangepast worden. Indien een website niet bereikbaar is, kan deze via een zoekmachine gevonden worden [15](#page=15).
##### 4.2.6.1 Leerboeken en methodes
* Buzz & Trade 5 commerciële organisatie, Uitgeverij Plantyn, www.plantyn.com [16](#page=16).
* Buzz & Trade 6 – deel A, Uitgeverij Plantyn, www.plantyn.com [16](#page=16).
* Lift 5/6 D/A Algemene economie, Uitgeverij Van In, www.vanin.be [16](#page=16).
##### 4.2.6.2 Websites
* https://stat.nbb.be/: Statistieken bbp en economische groei, Nationale Bank van België [16](#page=16).
* https://www.abh-ace.be/nl: Statistieken buitenlandse handel [16](#page=16).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vakfiche | Een document dat alle essentiële informatie bevat voor een specifiek vak, inclusief leerstof, exameninstructies, beoordelingscriteria en studiemateriaal. |
| Economische kringloop | Een model dat de stromen van goederen, diensten en geld tussen economische actoren zoals gezinnen, bedrijven, de overheid, financiële instellingen en het buitenland weergeeft. |
| Duurzame economische ontwikkeling | Economische groei die tegemoetkomt aan de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien, in gevaar te brengen. |
| Circulaire economie | Een economisch systeem dat gericht is op het maximaliseren van het gebruik van grondstoffen en het minimaliseren van afval door hergebruik, herstel en recycling. |
| Donuteconomie | Een economisch model dat streeft naar een balans tussen menselijke behoeften en planetaire grenzen, waarbij het "gat" in de donut de veilige en rechtvaardige ruimte voor de mensheid vertegenwoordigt. |
| Bruto binnenlands product (bbp) | De totale marktwaarde van alle finale goederen en diensten geproduceerd in een land gedurende een bepaalde periode, vaak gebruikt als indicator voor economische activiteit. |
| Toegevoegde waarde | Het verschil tussen de verkoopprijs van een product of dienst en de kosten van de ingekochte goederen en diensten die bij de productie zijn gebruikt. |
| Productmarkt | De markt waar goederen en diensten worden verhandeld tussen kopers (consumenten) en verkopers (producenten). |
| Vraagcurve | Een grafische weergave die het verband toont tussen de prijs van een goed of dienst en de gevraagde hoeveelheid ervan, waarbij andere factoren constant worden gehouden. |
| Aanbodcurve | Een grafische weergave die het verband toont tussen de prijs van een goed of dienst en de aangeboden hoeveelheid ervan, waarbij andere factoren constant worden gehouden. |
| Marktevenwicht | De situatie op een markt waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid, resulterend in een evenwichtsprijs en een evenwichtshoeveelheid. |
| Volkomen concurrentie | Een marktvorm waarbij veel kopers en verkopers een homogeen product verhandelen, met volledige markttransparantie en vrije toe- en uittreding. |
| Prijselasticiteit van de vraag | Een maatstaf die aangeeft hoe gevoelig de gevraagde hoeveelheid van een goed of dienst reageert op een verandering in de prijs ervan. |
| Prijselasticiteit van het aanbod | Een maatstaf die aangeeft hoe gevoelig de aangeboden hoeveelheid van een goed of dienst reageert op een verandering in de prijs ervan. |
| Marktfalen | Situaties waarin de vrije markt er niet in slaagt om middelen efficiënt toe te wijzen, vaak als gevolg van externaliteiten, informatieasymmetrie of marktmacht. |
| Externaliteiten | Onbedoelde neveneffecten van economische activiteiten die andere partijen beïnvloeden, zoals vervuiling (negatief) of vaccinatie (positief). |
| Conjunctuur | De schommelingen in de economische activiteit over tijd, gekenmerkt door periodes van groei (expansie) en krimp (recessie). |
| Inflatie | Een algemene en aanhoudende stijging van het prijspeil van goederen en diensten in een economie, leidend tot een daling van de koopkracht van geld. |
| Consumptieprijsindex (CPI) | Een maatstaf die de gemiddelde prijsverandering van een mandje van goederen en diensten die door huishoudens worden geconsumeerd, volgt. |
| Wisselkoers | De prijs van de ene munt uitgedrukt in de andere munt; het bepaalt de waarde van internationale transacties. |
| Onderzoekscyclus | Een gestructureerd proces voor het uitvoeren van onderzoek, bestaande uit fasen zoals oriënteren, voorbereiden, uitvoeren en rapporteren. |