Cover
Aloita nyt ilmaiseksi S1 Syndromale lessen 1.pdf
Summary
# Bovenste luchtweginfecties
Bovenste luchtweginfecties omvatten infecties van de keel, neus, sinussen, middenoor en conjunctiva, die vaak voorkomen in de huisartsenpraktijk en gekenmerkt worden door lokale en soms algemene ontstekingsreacties [2](#page=2).
### 1.1 Algemene principes van bovenste luchtweginfecties
#### 1.1.1 Situering en diversiteit
Bovenste luchtweginfecties (BLWI) zijn zeer frequent en leiden tot veel huisartscontacten. Ze betreffen infecties van de keel (faryngitis-tonsillitis), neus en sinussen (rhino-sinusitis), middenoor (otitis) en conjunctiva (conjunctivitis). Infecties van de bronchi worden soms tot de BLWI gerekend, deels door overlappende microbiologie. Het is belangrijk om te differentiëren met niet-infectieuze oorzaken zoals allergieën, waarbij de diagnose voornamelijk klinisch wordt gesteld [2](#page=2).
#### 1.1.2 Symptomen
Symptomen van BLWI ontstaan door lokale inflammatie en weefselbeschadiging, zoals neusloop, hoesten, keelpijn, hoofdpijn, oorpijn en een opgezet trommelvlies. Algemene symptomen kunnen koorts en onwelzijn omvatten. Functieverlies, zoals verminderde geur en smaak, moeilijk slikken en verminderd gehoor, is meestal relatief en voorbijgaand [2](#page=2).
#### 1.1.3 Complicaties
Complicaties kunnen optreden door surinfectie met bacteriën, wat kan leiden tot een ernstiger verloop. Lokale uitbreiding kan ernstige gevolgen hebben, zoals keelabcessen, middenoorinfecties, trommelvliesperforaties of mastoïditis, die zich eventueel kunnen uitbreiden tot meningitis [2](#page=2).
### 1.2 Verdediging tegen infectie en pathogenese
#### 1.2.1 Afweermechanismen
De verdediging tegen infectie berust op barrières, zoals beschreven in het hoofdstuk "Barrières" [3](#page=3).
#### 1.2.2 Pathogenese van micro-organismen
Micro-organismen kunnen ziekte veroorzaken ondanks deze barrières. Specifieke of 'professionele' invaders, zoals virussen en bepaalde bacteriën (bv. *Streptococcus pyogenes*, *Streptococcus pneumoniae*), zijn hiervoor uitgerust. Infecties worden echter vaak vergemakkelijkt door een verminderde barrièrefunctie, bijvoorbeeld door slechte slijmafvoer, verminderde trilhaarfunctie door kou, pollutie of allergieën [3](#page=3).
### 1.3 Bacteriële verwekkers van bovenste luchtweginfecties
#### 1.3.1 Staphylococcus aureus
*Staphylococcus aureus* is een veelvoorkomende bewoner van de voorste neusgang (ongeveer 30% van de bevolking) en de oropharynx. In evenwicht met de lokale barrière en het immuunsysteem is het asymptomatisch, maar bij een gebroken barrière kan het leiden tot lokale infecties (bovenste en onderste luchtwegen) en infecties op afstand. Overdracht vindt plaats via droplets en contact [4](#page=4).
#### 1.3.2 Streptococcus pyogenes
*Streptococcus pyogenes* is een bewoner van de nasopharynx en wordt overgedragen via droplets en contact. Het kan ook huidinfecties veroorzaken, wat een tweede bron van verspreiding vormt. Virulentiefactoren omvatten structuren voor aanhechting aan epitheel, het bemoeilijken van fagocytose, en het veroorzaken van cel- en weefselbeschadiging (bv. streptolysine O, hyaluronidase). Sommige stammen produceren erytrogene toxines (scarlatina) of superantigenen (toxisch shock syndroom). Immuniteit is typespecifiek, wat verklaart waarom de prevalentie van bepaalde complicaties varieert. *Streptococcus dysgalactiae* heeft een vergelijkbare biologie en pathologie, maar is mogelijk minder virulent [4](#page=4).
#### 1.3.3 Streptococcus pneumoniae (pneumokok)
*Streptococcus pneumoniae* (grampositieve diplokok) koloniseert tijdelijk de oropharynx en kan van daaruit BLWI, bronchitis en pneumonie veroorzaken, vaak via (micro-)aspiratie. Virulente stammen kunnen de bloedbaan en het centrale zenuwstelsel binnendringen. Gekapselde pneumokokken vereisen specifieke antilichamen voor fagocytose en bescherming tegen invasie. Er zijn ongeveer honderd kapseltypes, wat herinfectie mogelijk maakt. Vaccinatie richt zich op een set van kapseltypes. Virulentiefactoren omvatten adhesines, IgAse, een anti-fagocytair kapsel, autolytische enzymen die immuniteit moduleren, pneumolysine voor cellysis en complementactivatie, en de mogelijkheid tot transcellulaire migratie [6](#page=6).
#### 1.3.4 Haemophilus influenzae
*Haemophilus influenzae* is een gramnegatieve staaf die tijdelijk de oropharynx koloniseert. Serotype b, een pathogene bacterie, heeft een kapsel waarvoor antilichamen bescherming bieden en waarvoor zuigelingen gevaccineerd worden. Andere, niet-gecapsuleerde stammen veroorzaken conditionele infecties. Virulentiefactoren omvatten structuren voor aanhechting aan epitheelcellen en IgAse [6](#page=6).
#### 1.3.5 Moraxella catarrhalis
*Moraxella catarrhalis* is een gramnegatieve diplokok en vertoont veel gelijkenissen met niet-gecapsuleerde *H. influenzae*. Samen met *Streptococcus pneumoniae* en *Haemophilus influenzae* vormt het het "infernal trio" van professionele invaders versus conditionele pathogenen [7](#page=7).
### 1.4 Specifieke bovenste luchtweginfecties en hun verwekkers
#### 1.4.1 Faryngitis en tonsillitis (keelontsteking)
Symptomen zijn keelpijn, slikpijn, koorts en gezwollen regionale klieren. Meestal is een virus de verwekker, maar bacteriële infecties worden vaker veroorzaakt door *S. pyogenes* of *S. dysgalactiae*. Complicaties zijn zeldzaam, maar kunnen een keelabces zijn (door *S. pyogenes* of een menginfectie). Scarlatina (roodvonk), veroorzaakt door specifieke *S. pyogenes* stammen, is nu zeldzaam door immuniteit tegen het toxine. Complicaties op afstand, zoals acuut reuma (schade aan hartkleppen en gewrichten) en nefrotisch syndroom/glomerulonefritis, zijn immunologische reacties en niet door bacteriële metastase. Deze complicaties waren de voornaamste reden voor antibioticagebruik bij *S. pyogenes* faryngitis, maar zijn tegenwoordig zeer zeldzaam [8](#page=8).
#### 1.4.2 Bijzondere verwekkers van faryngitis-tonsillitis
Andere mogelijke verwekkers zijn:
* Gonokok en chlamydia (via orale seks) [9](#page=9).
* *Corynebacterium diphtheriae*, de verwekker van difterie, een ernstige, potentieel fatale ziekte die dankzij vaccinatie in onze streken vrijwel verdwenen is [11](#page=11) [9](#page=9).
* Fusospirillaire associatie (angina van Plaut-Vincent), een pijnlijke ulceratieve tonsillitis veroorzaakt door dysbacteriose met fusobacteriën en spirillen [10](#page=10) [9](#page=9).
* Mononucleose door Epstein-Barr virus (EBV) of cytomegalovirus, waarbij keelpijn deel kan zijn van een meer gegeneraliseerde infectie [9](#page=9).
* *Bordetella pertussis* (kinkhoest) [11](#page=11).
#### 1.4.3 Otitis externa (gehoorgangontsteking)
Dit is een huidinfectie in de gehoorgang, anders dan otitis media. Het wordt veroorzaakt door *S. aureus*, gramnegatieve staven (bv. *Pseudomonas*, *Proteus*, *Enterobacter*), of schimmels (bv. *Aspergillus*), vooral in vochtige omstandigheden. Het wordt niet veroorzaakt door bacteriën van het "infernal trio". Behandeling is meestal lokaal [12](#page=12).
#### 1.4.4 Otitis media (middenoorontsteking)
De middenoormucosa staat in verbinding met de respiratoire mucosa. Normaal zijn er geen bacteriën aanwezig door de barrièrefuncties. Klinische symptomen omvatten oorpijn, loopoor, koorts, malaise en prikkelbaarheid. Het trommelvlies is gezwollen. Professionele invaders vanuit de nasopharynx (meestal virussen) zijn vaak de initiële oorzaak. *S. pneumoniae*, *H. influenza*, en *M. catarrhalis* (het "infernal trio") zijn veelvoorkomende, vaak conditionele verwekkers na mucosale schade of door slechte ventilatie van de buis van Eustachius. Complicaties zoals chronisch loopoor, mastoïditis en meningitis kunnen optreden, hoewel zeldzaam [12](#page=12).
#### 1.4.5 Conjunctivitis (oogbindvliesontsteking)
Conjunctivitis is meestal viraal, maar kan bacterieel zijn (vaak secundair), met stafylokokken en het "infernal trio" als verwekkers. Allergie moet worden uitgesloten in de differentiaaldiagnose. Bij pasgeborenen kan chlamydia of gonorroe optreden na passage door het besmette geboortekanaal. Het is belangrijk dit te onderscheiden van ernstigere oogaandoeningen zoals keratitis, waar herpes simplex virus, schimmels of resistentere bacteriën een rol kunnen spelen en specifieke behandeling noodzakelijk is [13](#page=13).
### 1.5 Diagnose en behandeling van bovenste luchtweginfecties
#### 1.5.1 Diagnose
De diagnose van BLWI is doorgaans klinisch. Het opsporen van een specifieke etiologische oorzaak is meestal niet nodig omdat er geen specifieke behandeling is, of een blinde antibioticumkeuze volstaat. Bacteriële verwekkers kunnen aangetoond worden via kweek, maar deze kunnen ook aanwezig zijn in de nasopharynx bij gezonde personen (louter kolonisatie). Een antibiogram kan verkregen worden via kweek, maar is zelden noodzakelijk [14](#page=14).
#### 1.5.2 Behandeling
De behandeling is doorgaans symptomatisch, gericht op het verlichten van koorts en andere symptomen. Antibiotica worden meestal niet voorgeschreven, omdat de infectie vaak viraal is, er meestal geen complicaties optreden, en spontane genezing plaatsvindt. Bovendien wegen de kosten, bijwerkingen en resistentiedruk van antibiotica vaak niet op tegen de beperkte impact op symptomen. Klinische opvolging voor complicaties is wel belangrijk. Bij antibioticakeuze houdt men rekening met de klassieke verwekkers, met name de meest pathogene (de pneumokok) en *S. pyogenes* bij keelinfecties [14](#page=14).
---
# Onderste luchtweginfecties
Dit gedeelte behandelt infecties van de diepere luchtwegen, zoals bronchitis, bronchiolitis en pneumonie, inclusief hun diagnostiek, verwekkers en ernst [15](#page=15).
### 2.1 Spectrum en definities
Het spectrum van onderste luchtweginfecties omvat:
* **Bronchitis en bronchiolitis**: Infecties van de diepere luchtwegen [15](#page=15).
* **Chronisch obstructief longlijden (COPD)**: Een chronische aandoening van de luchtwegen die niet primair door infectie wordt veroorzaakt, maar wel opstoten kan hebben die deels aan infectie gerelateerd zijn [15](#page=15).
* **Pneumonie**: Een infectie van het longparenchym, die bijvoorbeeld kan optreden tijdens een COPD-opstoot [15](#page=15).
### 2.2 Symptomen, ernst en complicaties
#### 2.2.1 Symptomen en complicaties
Typische symptomen zijn koorts en hoesten. Vaak genezen deze infecties spontaan. Pneumonie kan echter gevaarlijk zijn bij personen met onderliggend lijden of bij ouderen. Tekenen van een ernstiger verloop zijn onder andere tachypnoe, verwardheid en cyanose [15](#page=15).
#### 2.2.2 Ernstiger verloop en complicaties
Een ernstiger verloop kan leiden tot:
* Orgaanfalen door inadequate ventilatie (luchtwegen) of onvoldoende zuurstoftransport door de alveoli (parenchym), resulterend in zuurstoftekort [15](#page=15).
* Systemische inflammatie, mogelijk leidend tot Systemische Inflammatoire Respons Syndroom (SIRS) [15](#page=15).
* Bacteriëmie, waarbij bacteriën zich verspreiden en nieuwe infectiehaarden kunnen creëren [15](#page=15).
* Pleura-empyeem (infectie van de pleuraholte) [15](#page=15).
* Noodzaak tot hospitalisatie [15](#page=15).
#### 2.2.3 Gevaarlijke verwekkers
Klassieke verwekkers omvatten pneumokokken en andere bacteriën uit het "infernal trio", evenals virussen. Bijzondere verwekkers of risicopatiënten kunnen leiden tot atypische pneumonie, infecties met *Legionella*, of infecties bij immuungecompromitteerde patiënten [15](#page=15).
### 2.3 Weerstand versus pathogenese
#### 2.3.1 Falen van de weerstand tegen infectie
De weerstand tegen infectie in de luchtwegen kan falen om diverse redenen:
* **Onderbroken barrières**: Beschadiging van het epitheel op elk niveau van de luchtwegen, vaak veroorzaakt door pollutie, allergie, virusinfecties, congenitale ziekten (zoals cystic fibrosis), nosocomiale oorzaken (verminderd bewustzijn, onderdrukking van de hoestreflex, mechanische ventilatie), verminderde immuniteit, of als gevolg van eerdere infecties (bronchiectasieën) en carcinomen. Deze onderbroken barrières maken de weg vrij voor bacteriële verwekkers [16](#page=16).
* **Professionele invaders**: Micro-organismen die uitgerust zijn om goed te koloniseren, directe celbeschadiging of schade door inflammatie te veroorzaken, en het immuunsysteem te ontwijken. Dit geldt voor zowel virussen als sommige bacteriën en fungi [16](#page=16).
#### 2.3.2 Aanvoer van micro-organismen
Micro-organismen kunnen de luchtwegen bereiken via:
* **Kolonisatie en progressie**: Infectie na kolonisatie van de nasopharynx, met verdere progressie, bijvoorbeeld door micro-aspiratie [16](#page=16).
* **Aerosol-overdracht**: Directe bereiking van de alveoli via een aerosol die de natuurlijke filtering in de luchtwegen omzeilt. Hierbij zijn longmacrofagen het doelwit van pathogenen zoals *Legionella* en *Mycobacterium tuberculosis* [16](#page=16).
### 2.4 Overzicht van verwekkers, bron, epidemiologie en specifieke pathogenese
De meeste infecties worden overgedragen via druppelinfectie van een mens (drager of zieke), of indirect via contact [17](#page=17).
#### 2.4.1 Bacteriën
De belangrijkste bacteriële verwekkers zijn het "infernal trio". In ziekenhuizen komen ook *Staphylococcus aureus* en gramnegatieve bacteriën veel voor [17](#page=17).
#### 2.4.2 Virussen
Er zijn veel verschillende virale verwekkers, die vaak als "professionele invaders" worden beschouwd. Bekende voorbeelden zijn influenza- en parainfluenzavirussen, RSV en SARS-CoV-2, maar ook tal van andere virussen kunnen luchtweginfecties veroorzaken [17](#page=17).
#### 2.4.3 Atypische pneumonie
De term "atypische pneumonie" verwijst naar een atypisch ziekteverloop, atypische radiologische bevindingen en "atypische" verwekkers. Er is echter veel overlap in symptomatologie met virale en typische bacteriële pneumonie. Een belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van atypische verwekkers is hun resistentie tegen beta-lactam antibiotica [17](#page=17).
* **Atypische verwekkers**:
* *Chlamydia pneumoniae* (menselijke bron) en, minder frequent, *Chlamydia psittaci* (zoönose) [17](#page=17).
* *Mycoplasma pneumoniae* [17](#page=17).
* *Legionella pneumophila*: Verspreiding via aerosolen uit water dat langdurig op hogere temperatuur is bewaard, bijvoorbeeld in "death ends" (stagnerende, oude waterleidingscircuits of reservoirs zoals airconditioningsystemen, douches, jacuzzi's). De pathogenese omvat intracellulair overleven in macrofagen [17](#page=17).
#### 2.4.4 Fungi
Fungal infecties van de onderste luchtwegen zijn zeldzaam. Overdracht vindt plaats via sporen (conidia) in de lucht [17](#page=17).
* **Gisten**: *Cryptococcus* (gekapseld) komt ook in onze streken voor en kan iedereen ziek maken, vooral personen met een verminderde weerstand. Via de longen kunnen gistinfecties zich naar het bloed en andere organen verspreiden. Bij immuunsuppressie kan *Pneumocystis jirovecii* (een "atypische" fungus die veel mensen asymptomatisch koloniseert) ziekte veroorzaken [17](#page=17).
* **Schimmels**: Het prototype is *Aspergillus*. Deze komen voor bij patiënten met ernstige luchtwegaandoeningen (kolonisatie en latere infectie van bronchiectasieën en caviteiten van eerdere infecties) en bij ernstige immuunsuppressie [17](#page=17).
### 2.5 Pneumonie: Community-Acquired versus Hospital-Acquired
Pneumonieën die buiten het ziekenhuis ontstaan (community-acquired pneumonia, CAP) hebben een ander spectrum aan verwekkers dan pneumonieën die in het ziekenhuis ontstaan (hospital acquired pneumonia, HAP, en ventilator-associated pneumonia, VAP). De behandeling verschilt hierdoor [18](#page=18):
* **CAP**: Bij niet-ernstige CAP is de behandeling vaak gericht op pneumokokken. Bij ernstigere CAP wordt ook rekening gehouden met atypische verwekkers [18](#page=18).
* **HAP/VAP**: Hier wordt gestart met een breedspectrum antibioticum, en is het essentieel om een kweek met antibiogram te laten uitvoeren [18](#page=18).
### 2.6 Diagnostiek bij luchtweginfecties
#### 2.6.1 Noodzaak van verwekkeridentificatie
De noodzaak om de verwekker te identificeren, hangt af van de ernst van de infectie [19](#page=19).
#### 2.6.2 Klinisch relevante diagnostiek
* **Hemokultuur**: Nuttig bij ernstige infecties, zeker als er geen goede sputumstalen kunnen worden afgenomen [19](#page=19).
* **Kweek van sputum en hemokultuur**:
* Hemokultuur is een type I staal, vergelijkbaar met diagnostiek bij sepsis/endocarditis [19](#page=19).
* Sputum is een type II staal. Een kenmerk van sputum is dat het bij afname vaak gecontamineerd wordt door mondflora [19](#page=19).
> **Tip:** Om relevante diagnostiek met sputum te verkrijgen, is het belangrijk dat de aanvrager zorgt voor een monster van goede kwaliteit (fluimen, geen speeksel). Het laboratorium zoekt en rapporteert alleen potentiële respiratoire pathogenen. Grote aantallen van gekende verwekkers op gramkleuring of in kweek zijn een sterk argument voor pathogeniteit. Veel plaveiselepitheelcellen in de gramkleuring wijzen op een slechte staalkwaliteit [19](#page=19).
* **Monsterverwerking**: Stalen moeten snel naar het laboratorium getransporteerd worden om de pathogenen te behouden en de groei van "saprofyten" te beperken. Slechte resultaten zijn te verwachten bij slecht afgenomen stalen en bij stalen die na aanvang van antibiotica zijn afgenomen. Bij bijzondere klinische beelden of situaties is communicatie met het laboratorium noodzakelijk om de standaardwerkwijze aan te passen [19](#page=19).
#### 2.6.3 Specifieke testen
Afhankelijk van de ernst en de verdachte verwekker kunnen specifieke testen worden ingezet:
* **Antigeen/genoom testen**: Antigeentesten voor pneumokokken (en *Legionella*) in urine, aangezien bestanddelen van de bacterie via het bloed in de urine terechtkomen [19](#page=19).
* **Serologie en moleculaire tests**: Gebruikt in bepaalde omstandigheden, met name voor atypische verwekkers en virussen [19](#page=19).
### 2.7 Interpretatie in het bacteriologisch onderzoek
#### 2.7.1 Strategie van routine bacteriologisch onderzoek
De strategie in het routine bacteriologisch onderzoek is niet om alle bacteriën in een monster te identificeren en te interpreteren, aangezien monsters vaak commensale bacteriën bevatten. In plaats daarvan wordt de kweek- en identificatietechniek afgestemd op de klinische vraag [20](#page=20).
#### 2.7.2 Voorbeelden van interpretatie
* **Keeluitstrijk**: Alleen *Streptococcus pyogenes* (naast virussen) kan angina veroorzaken. Er wordt gezocht naar hemolytische kolonies op bloedagar. Indien deze niet worden gevonden, is het onderzoek negatief (antwoord: "banale flora"). Indien wel hemolytische kolonies worden gevonden, worden deze verder geïdentificeerd [20](#page=20).
* **Sputum**: Er worden selectieve media gebruikt om te zoeken naar kolonies van klassieke pathogenen zoals pneumokokken, *Haemophilus influenzae*, en *S. aureus*. Als er geen verdachte kolonies zijn, stopt het onderzoek (antwoord: "commensalen, kweek negatief"). Indien wel, worden deze geïdentificeerd en worden enkel pathogenen gerapporteerd [20](#page=20).
* **Fecesstaal**: Er worden selectieve media gebruikt om te zoeken naar verdachte kolonies van pathogenen zoals *Salmonella* en *Campylobacter*. Als er geen verdachte kolonies zijn, volgt een antwoord als "normale flora" of "onderzoek toont geen enteropathogenen". Indien wel verdachte kolonies worden gevonden, worden deze geïdentificeerd en enkel pathogenen gerapporteerd [20](#page=20).
---
# Gastro-intestinale infecties
Dit deel behandelt infecties van het maag-darmkanaal, met een focus op de klinische presentatie, verwekkers, overdracht, pathogenese en diagnostiek van gastro-intestinale infecties en gerelateerde syndromen.
### 3.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Gastro-intestinale infecties manifesteren zich primair door diarree en braken, soms vergezeld van koorts. Belangrijke complicaties zijn onder andere uitdroging, wat wereldwijd een aanzienlijke oorzaak van sterfte is, met name bij jonge kinderen en ouderen. Andere complicaties kunnen optreden door de activiteit van toxines buiten het darmstelsel, zoals het hemolytisch uremisch syndroom (HUS) [21](#page=21).
De darm kan ook fungeren als toegangspoort voor micro-organismen die systeeminfecties veroorzaken via de bloedbaan, zonder noodzakelijk een gastro-enteritisbeeld te geven, zoals bij tyfuskoorts (door *Salmonella typhi*) en hepatitis A. Het is essentieel om onderscheid te maken tussen gastro-intestinale infecties, waarbij een micro-organisme de darm koloniseert en symptomen veroorzaakt, en voedselintoxicaties, waarbij bacteriën in voedsel enterotoxines aanmaken. Reizigersdiarree is een veelvoorkomend gevolg van verminderde feco-orale hygiëne en een breed scala aan verwekkers in bepaalde bestemmingen [21](#page=21).
Het spectrum van diarree kan variëren van vloeibaar tot waterig, bloederig, en dysenterie, gekenmerkt door etter en bloed in de stoelgang, vaak geassocieerd met ernstigere ziektebeelden zoals koorts en buikkrampen. De verwekkers omvatten bacteriën, virussen en protozoa. Infecties kunnen zich beperken tot het epitheel, gepaard gaand met inflammatie of enterotoxine-effecten, of invasie van de submucosa veroorzaken (dysenterie). Sommige verwekkers kunnen via de bloedbaan of lymfebaan dieper in het lichaam doordringen (bv. tyfuskoorts). *Giardia lamblia* bevindt zich primair in het duodenum en veroorzaakt vaak meer krampen dan diarree. *Helicobacter pylori* infecteert de maag en veroorzaakt maagontsteking en -zweren, zonder diarree [22](#page=22).
#### 3.1.1 Overdracht van gastro-intestinale infecties
Gastro-intestinale infecties zijn doorgaans exogeen van aard. Een belangrijke uitzondering is antibioticum-geassocieerde diarree door *Clostridioides difficile*, wat als endogeen kan worden beschouwd aangezien veel personen drager zijn, hoewel ziekenhuisoverdracht ook exogeen kan zijn [22](#page=22).
Het reservoir voor infecties varieert en kan mensen, dieren of de omgeving omvatten. Overdracht vindt voornamelijk plaats via de feco-orale route, direct via handen of indirect via voedsel. De effectiviteit van overdracht is mede afhankelijk van het inoculum; sommige verwekkers vereisen een zeer laag inoculum (bv. *Giardia* cysten, *Shigella*). Echter, factoren zoals verminderde maagzuurproductie of een vetrijke maaltijd kunnen de benodigde drempel verlagen. Jonge kinderen en populaties in "arme landen" zijn vaak gevoeliger voor infecties door verminderde hygiënische standaarden en slechte sanitatie, wat leidt tot contaminatie van voedsel en water. Direct contact met (niet-gekookte) dierlijke producten, contaminatie van drinkwater, en het gebruik van water voor voedselbereiding kunnen ook bronnen van infectie zijn. Gecontamineerde planten kunnen de infectieketen voortzetten via water met fecale materie of besmetting tijdens de verwerking [23](#page=23).
### 3.2 Pathogenese
De pathogenese van gastro-intestinale infecties door bacteriën en protozoa kan op verschillende manieren plaatsvinden [24](#page=24):
* **Enterotoxine-productie:** Dit verstoort de opname van vloeistoffen en zouten [24](#page=24).
* **Cellulaire toxines:** Sommige toxines hebben een direct effect op cellen [24](#page=24).
* **Stoornis van de brushborder:** Dit leidt tot absorptieverlies [24](#page=24).
* **Invasie van de submucosa:** Dit veroorzaakt inflammatie [24](#page=24).
Veel verwekkers maken gebruik van een combinatie van virulentiefactoren, en er kunnen stam-tot-stam verschillen bestaan. Lokale effecten omvatten waterverlies door verminderde absorptie of verhoogde excretie, inflammatie en/of bloedverlies. Hoewel specifieke fenomenen worden geassocieerd met bepaalde pathogenen, zijn symptomen globaal genomen weinig voorspellend voor de specifieke verwekker [24](#page=24).
Systemische effecten kunnen optreden door invasie, leidend tot bacteriëmie, infectie van lymfatische organen, abcessen of infectie van andere organen. *Entamoeba histolytica* kan bijvoorbeeld abcessen in de lever veroorzaken. Toxines, zoals shigatoxine, kunnen bij dysenterie systemische effecten hebben op het zenuwstelsel en de nieren (HUS) [24](#page=24).
### 3.3 De verwekkers
Er is een breed scala aan verwekkers van gastro-intestinale infecties, elk met specifieke biologische eigenschappen, ecologie, pathogenese en gevoeligheid voor antibiotica. Het opsporen van alle mogelijke verwekkers is complex en duur, en sommige zijn niet routinematig detecteerbaar. Vaak is causale behandeling niet nodig, waardoor identificatie van de verwekker niet altijd essentieel is. In specifieke situaties kan het echter voordelig zijn om de verwekker te kennen en gevoeligheidstesten uit te voeren [25](#page=25).
#### 3.3.1 Overzicht van verwekkers (illustratief)
* ***Shigella***: Bron is de mens, overdracht feco-oraal met een klein inoculum. Veroorzaakt dysenterie door shiga-toxine; komt niet in de bloedbaan. Diagnose via feceskweek [27](#page=27).
* ***Salmonella typhi* en *paratyphi***: Bron is de mens, overdracht feco-oraal. Veroorzaakt systeeminfectie (tyfuskoorts) met koorts, zelden diarree. Diagnose via bloedkweek. Een vaccin is beschikbaar met matige bescherming [27](#page=27).
* **Andere *Salmonella's***: Reservoir zijn dieren, overdracht feco-oraal of via gecontamineerde voeding. Tweede meest voorkomende oorzaak van bacteriële gastro-enteritis in België. Diarree is variabel, soms met bacteriëmie bij verminderde weerstand. Diagnose via feceskweek [27](#page=27).
* ***Campylobacter***: Reservoir zijn dieren, overdracht via dierlijke producten of feco-oraal. Meest voorkomende bacteriële gastro-enteritis in België. Klinisch verloop is variabel. Diagnose via feceskweek [28](#page=28).
* ***Vibrio cholerae***: Veroorzaakt cholera, een tropenziekte. Bron zijn menselijke dragers die water besmetten. Hoog inoculum nodig; onder normale hygiëne nauwelijks besmettelijk. Pathogenese is zuiver enterotoxine-werking met waterige, volumineuze diarree ("rijstwater") [28](#page=28).
* ***Clostridium difficile***: Zie andere lessen [28](#page=28).
* ***Yersinia enterocolitica***: Niet erg frequent [28](#page=28).
* ***Helicobacter pylori***: Zie andere cursussen; veroorzaakt maagontsteking en -zweren, geen diarree [28](#page=28).
* ***E. coli***: Bron is mens en dier, overdracht via voedsel of feco-oraal. Meerdere pathogenetische patronen. Enteropathogene *E. coli* wordt niet routinematig opgespoord, met uitzondering van EHECs. EHEC, STEC produceren shiga-toxine en kunnen HUS veroorzaken [28](#page=28).
* ***Rotavirus* en *Norovirus***: Zeer frequent, veroorzaken vloeibare tot waterige diarree en braken. Overdracht feco-oraal en via handen; handhygiëne is belangrijk. Er is een vaccin voor rotavirus. Diagnose via antigen- of genoomdetectie [29](#page=29).
* **Protozoa:**
* ***Giardia lamblia***: Feco-orale en contactoverdracht; import maar ook lokaal. Locatie duodenum, vaak meer krampen dan diarree. Kan langdurig persisteren indien onbehandeld. Detectie is voordelig voor behandeling met metronidazole. Diagnose via microscopisch onderzoek van stoelgang of antigendetectie [29](#page=29).
* ***Entamoeba histolytica***: Feco-orale overdracht, alleen importpathologie. Locatie dikdarm, invasie mucosa en dysenterie. Kan via bloedbaan uitzaaien naar lever. Belang van detectie voor behandeling met metronidazole. Diagnose via microscopisch onderzoek, antigendetectie, en serologie voor diepe infecties [29](#page=29).
* ***Cryptosporidium sp.***: Vergelijkbaar met *Giardia lamblia*, frequent. Kan ernstige chronische infectie veroorzaken bij immunosuppressie. Geen effectieve therapie beschikbaar [29](#page=29).
### 3.4 Diagnose
De diagnostiek van gastro-intestinale infecties omvat diverse methoden:
* **Microscopie:** Gramkleuring is doorgaans niet nuttig vanwege de grote hoeveelheid bacteriën in feces. Een uitzondering vormen protozoa en andere parasieten, die ongekleurd kunnen worden bekeken (trofozoïeten en cysten) [26](#page=26).
* **Kweek en identificatie:** Feceskweek (coprokultuur) met selectieve media wordt gebruikt om bekende enteropathogenen op te sporen (alleen voor bacteriën). Identificatie van *E. coli* volstaat vaak niet, omdat veel stammen niet-pathogeen zijn. De detectie van enteropathogene *E. coli* stammen is niet routinematig mogelijk. Dit proces duurt doorgaans 2-3 dagen [26](#page=26).
* **Antigen- of genoomdetectie:** Deze methoden zijn nuttig voor niet-kweekbare of moeilijk aan te tonen pathogenen zoals virussen, protozoa, en voor snelle detectie van bacteriën en hun toxine-genen [26](#page=26).
* **Serologie:** Heeft een zeer beperkte waarde vanwege de grote hoeveelheid verwekkers, kruisreacties, en antilichamen door oude contacten [26](#page=26).
Het opsporen van alle mogelijke verwekkers is kostbaar en tijdrovend, en niet alle verwekkers zijn routinematig beschikbaar of terugbetaald [26](#page=26).
### 3.5 Behandeling
De primaire doelstelling in de behandeling is het vermijden of corrigeren van dehydratatie. Het gebruik van motiliteitsremmers wordt afgeraden, zeker bij bloederige diarree of dysenterie. De meeste infecties zijn zelflimiterend of viraal, waardoor antibiotica en specifieke diagnose van de verwekker niet altijd nodig zijn [30](#page=30).
Identificatie van de verwekker kan echter belangrijk zijn voor het opsporen van epidemiologische ketens, met name bij uitbraken (bv. norovirus). In geselecteerde gevallen, afhankelijk van het klinische beeld en de epidemiologische context, is etiologische diagnose (inclusief antibiogram) wel noodzakelijk. Dit is ook nuttig voor het beheersen van epidemieën, waarbij niet alleen het individu, maar ook de bredere volksgezondheid centraal staat [30](#page=30) [32](#page=32).
> **Tip:** Hoewel veel gastro-intestinale infecties zelflimiterend zijn, is het herkennen van complicaties zoals dehydratatie cruciaal, vooral bij kwetsbare populaties [21](#page=21).
> **Tip:** In de routine diagnostiek is het niet altijd nodig om de exacte verwekker te identificeren, tenzij er specifieke redenen zijn (bv. verdenking op ernstige infectie, uitbraak, of noodzaak voor antibiotische behandeling) [25](#page=25) [30](#page=30).
> **Example:** Bij reizigersdiarree, die vaak wordt veroorzaakt door een breed spectrum aan pathogenen door verschillen in hygiëne en micro-organismen, is symptomatische behandeling gericht op hydratatie vaak voldoende. Echter, bij ernstige symptomen of specifieke reisbestemmingen kan een gerichte diagnostiek overwogen worden [21](#page=21) [23](#page=23).
---
# Urineweginfecties
Urineweginfecties (UWI) omvatten infecties van de urinewegen en het nierparenchym, waaronder cystitis, pyelonefritis en prostatitis, met diverse symptomen, pathogenese, diagnostiek en behandelingsstrategieën, afhankelijk van de locatie en de patiëntengroep [33](#page=33).
## 4.1 Definities en soorten
Urineweginfecties zijn infecties van de blaas, de urineafvoerwegen, de nieren en de prostaat [33](#page=33).
* **Cystitis:** Infectie van de blaas, gekenmerkt door vervelende symptomen, maar over het algemeen niet gevaarlijk en goed behandelbaar [33](#page=33).
* **Pyelonefritis:** Infectie van het nierparenchym, wat gevaarlijk is door het risico op nierinsufficiëntie, bacteriëmie en sepsis, en moeilijker te behandelen met antibiotica [33](#page=33).
* **Prostatitis:** Infectie van de prostaat, waar antibiotica door beperkte penetratie minder effectief zijn [33](#page=33).
Bij vrouwen is cystitis frequent door een minder efficiënte barrière tegen opstijgende infecties en is deze vaak niet-gecompliceerd. Pyelonefritis wordt beschouwd als een gecompliceerde UWI, zijnde een weefselinfectie. Bij mannen, kinderen en ouderen worden urineweginfecties per definitie als gecompliceerd beschouwd, omdat er vrijwel altijd sprake is van een afvloeistoornis van de urine. Symptomen van UWI kunnen lijken op die van bepaalde seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's) zoals urethritis en bekkenontsteking (PID) [33](#page=33).
## 4.2 Symptomen, ernst en gevolgen
### 4.2.1 Cystitis
* Strangurie/dysurie, pollakisurie, plasdrang (urgency): veroorzaakt door irritatie van de urineafvoerwegen [34](#page=34).
* Soms buikpijn [34](#page=34).
### 4.2.2 Pyelonefritis
* Koorts (met rillingen) [34](#page=34).
* Algemeen ziek gevoel [34](#page=34).
* Pijn in de nierloge (slagpijn) door inflammatie [34](#page=34).
### 4.2.3 Prostatitis
* Koorts [34](#page=34).
* Algemeen ziek gevoel [34](#page=34).
* Prostaatpijn [34](#page=34).
* Opstoten met meer symptomen en cystitisklachten, die moeilijk te elimineren zijn [34](#page=34).
### 4.2.4 Eventuele complicaties
* **Bacteriëmie:** Kan ontstaan vanuit een UWI, mogelijk leidend tot systemische inflammatoire respons syndroom (SIRS), met infecties op afstand zoals prothese-, endocarditis-, hersenabcessen of spondilodiscitis [34](#page=34).
* **Nierinsufficiëntie:** Kan ontstaan bij ernstige nierparenchymschade, vooral bij herhaalde infecties [34](#page=34).
### 4.2.5 Terminologie
* **Bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal [34](#page=34).
* **Significante bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal waarbij aangenomen wordt dat deze bacteriën ook in de blaas aanwezig zijn [34](#page=34).
* **Symptomatische bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal én symptomen van een UWI. Significante bacteriurie zonder symptomen behoeft slechts in uitzonderlijke gevallen behandeling en opsporing [34](#page=34).
## 4.3 Bescherming tegen infectie en pathogenese
Een reeks barrièrefactoren beschermt tegen infectie. Bij vrouwen is deze barrière minder efficiënt in het weghouden van bacteriën uit het colon [35](#page=35).
Infecties ontstaan door:
* **Uropathogene stammen:** Vooral uropathogene *E. coli* zijn stammen die gemakkelijk de urinewegen koloniseren. Indien zo'n stam de darm koloniseert, zijn weinig andere uitlokkende factoren nodig om een infectie te ontwikkelen. Dit is het meest voorkomende mechanisme bij vrouwen in de geslachtsrijpe levensfase, waarbij seksuele activiteit een zeer significante risicofactor is [35](#page=35).
* **Afvloeistoornissen van de urine (onvolledige lediging):** Dit kan veroorzaakt worden door congenitale afwijkingen (bij jonge, vooral mannelijke, kinderen), zwangerschap, tumoren, blaas- of ureterstenen, prostaatvergroting, blaasverlamming en vreemd lichaam in de urinewegen (bv. blaassonde). Het risico op afvloeistoornissen neemt toe met de leeftijd [35](#page=35).
*E. coli* is een frequente verwekker omdat deze bij iedereen in de darm aanwezig is en de urinewegen relatief goed kan koloniseren. Meer antibioticagebruik en urogenitale manipulaties (zoals sonderingen) vergroten de kans dat andere Gram-negatieve staven de plaats van *E. coli* innemen in de darm en vervolgens in de urinewegen [35](#page=35).
**Overdracht:**
* Grotendeels endogene infectie [35](#page=35).
* Bij zorginfecties: indirecte overdracht via handen, instrumenten, katheters [35](#page=35).
### 4.3.1 Uropathogene *E. coli*
Virulentiefactoren bij uropathogene *E. coli* omvatten extra adhesines en toxines, zoals hemolysines [36](#page=36).
* **Type-1 fimbriae:** Hechten via het FimH-adhesine aan trimannosereceptoren op uroplakinen van de urethra, blaas en vagina. Dit faciliteert binnendringen in het blaasepitheel, wat een verklaring kan zijn voor recidieven en vals-negatieve kweekresultaten. Het kan leiden tot opstijging naar de ureters en nieren bij bepaalde types [36](#page=36).
* **P-fimbriae of type-II fimbriae:** Hechten aan glycolipidenreceptoren op niercellen [36](#page=36).
* De receptoren waarop de bacterie bindt, zijn individueel variabel, wat verklaart waarom sommigen geen UWI ontwikkelen, zelfs bij de aanwezigheid van deze pathogenen [36](#page=36).
## 4.4 Risicofactoren en epidemiologie
De onderliggende of bevorderende factoren van UWI bepalen de epidemiologie qua man-vrouwverhouding en leeftijdsverloop [37](#page=37).
* **Heel jong:** Congenitale afwijkingen [37](#page=37).
* **Volwassenen:** Voornamelijk vrouwen (uropathogenen, seksueel contact) en zwangere vrouwen [37](#page=37).
* **Ouderen:** Toenemende afvloeistoornissen, verminderde beschermende vaginale microflora, kans op antibioticagebruik en contact met de zorgsector [37](#page=37).
* **Alle leeftijden:** Urologische manipulatie is een risicofactor. Afvloeistoornissen zijn een belangrijke risicofactor [37](#page=37).
## 4.5 Diagnostiek
### 4.5.1 Klinische diagnose
Vaak (maar niet altijd) is de klinische diagnose typisch. Tijdens de consultatie kan de diagnose bevestigd worden met urineonderzoek met sticks, die nitraatmetabolisme van Gram-negatieve bacteriën en leucocytenesterase (afkomstig van neutrofielen) meten [38](#page=38).
### 4.5.2 Laboratoriumdiagnose
* **Microscopie:** Onderzoek van het urine sediment kan inflammatie aantonen (neutrofielen in sediment duidt op pyurie) [38](#page=38).
* **Kweek van bacteriën:** Agarbodems zijn kwantitatief en de kolonies worden geïdentificeerd. Urine is een type II-staal, wat betekent dat gevonden bacteriën ook contaminanten kunnen zijn (bv. normale flora van urethra, vulva) [38](#page=38).
* **Hemocultuur:** Kan genomen worden bij ernstige gevallen (pyelonefritis, sepsis) en wanneer een goed urinestaal niet verkregen kan worden [38](#page=38).
### 4.5.3 Verzamelen van urinestalen (Type II staal)
Om een juist resultaat te verkrijgen, is het belangrijk dat het labo en de arts de specifieke verwekkers van UWI kennen en alleen deze opzoeken [39](#page=39).
**Goede afname met minimale contaminatie:**
* **Midstream afname:** De urine wordt midden in de plas verzameld. Recenter wordt aangenomen dat de reiniging vooraf minder belangrijk is dan de midstream afname zelf [39](#page=39) [42](#page=42).
* **Eenmalige katheterisatie:** Levert nog minder contaminatie op, maar is niet zonder risico [39](#page=39).
* **Andere invasieve afnames:** Zoals suprapubische aspiratie (blaaspunctie), wat zeer goede staalkwaliteit geeft en nuttig is bij jonge kinderen waar een midstream staal moeilijk te verkrijgen is. Deze techniek is niet frequent uitgevoerd [43](#page=43).
* **Urine uit een verblijfskatheter:** Urine uit de drainagetas moet niet getest worden, omdat deze urenlang kan hebben gestaan [43](#page=43).
**Goed transport:**
* Snel transport, of indien niet mogelijk, afkoelen om de groei van 'kleine aantallen' bacteriën te voorkomen [39](#page=39).
**Kwantitatieve kweek en interpretatie:**
* **Criterium van Kass:** Oorspronkelijk toonde dit aan dat bij pyelonefritis bijna steeds $10^5$ bacteriën/ml aanwezig zijn, maar ook dat een kleiner aantal mogelijk is. Bij asymptomatische personen werd ook een aantal van $10^5$ bacteriën niet als contaminatie beschouwd, hoewel dit bij kleinere aantallen minder duidelijk is [39](#page=39).
* Latere studies (o.a. Stamm) toonden aan dat bij symptomatische personen vaak $10^5$ bacteriën/ml worden gevonden, maar dat ook $10^4$ (en zelfs $10^3$, hoewel extreem) aan 'uropathogenen' (specifiek voor *E. coli*) als significant kunnen worden beschouwd en dus behandeld moeten worden. Het gebruik van de Kass cutoff van $10^5$ bacteriën/ml kan leiden tot het missen van 30% van de infecties [39](#page=39).
* Bij stalen van mannen, en ook bij stalen afgenomen via katheterisatie, is er minder twijfel en contaminatie, waardoor lagere aantallen significant zijn [39](#page=39).
* Een dipslide kweek kan door de huisarts gebruikt worden [39](#page=39).
**Voorbeeld van kwantitatieve kweek interpretatie:** | CFU/ml | Katheterisatie of sondering (beste staalkwaliteit) | Verblijfskatheter | Dipslide kweek | | :----- | :------------------------------------------------- | :---------------- | :------------- | | $10^2$ | | | | | $10^3$ | Uropathogenen** | Uropathogenen** | | | $10^4$ | Uropathogenen** | Uropathogenen** | Uropathogenen** | | $10^5$ | Uropathogenen** | | Uropathogenen** | | $10^6$ | | | | | $10^7$ | | | | ### 4.5.4 Interpretatie in de praktijk | Afname | Asymptomatisch* | Symptomatisch | | :--------------- | :------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------- | | Midstream | $\geq 10^5$ bacteriën/ml Uropathogenen** | $\geq 10^4$ bacteriën/ml Uropathogenen** (eigenlijk zou $\geq 10^3$ een goed criterium kunnen zijn, maar dan zijn er te veel vals positieven) | | Sondering/Punctie | $\geq 10^3$ bacteriën/ml Uropathogenen** | $\geq 10^3$ bacteriën/ml Uropathogenen** | * Alleen te behandelen bij zwangeren en als voorbereiding op urologische chirurgie. In andere gevallen niet behandelen en dus best niet laten kweken, zelfs bij pyurie. Dit leidt vaak tot verkeerd antibioticagebruik [41](#page=41). ** Uropathogenen: dus niet gisten, lactobacillen en bacteriën die normaal in vagina of huid aanwezig zijn. Wel *E. coli*, *S. saprophyticus*, enterokokken en diverse Gram-negatieve staven [41](#page=41). ## 4.6 Urineweginfecties bij specifieke patiëntengroepen ### 4.6.1 Mannen UWI bij mannen zijn altijd gecompliceerd vanwege de grote kans op afvloeistoornissen. De oorzaak moet dus worden opgespoord [44](#page=44). * **Kinderen:** Congenitale afwijkingen [44](#page=44). * **Oudere mannen:** Prostaatvergroting [44](#page=44). * **Specifieke complicatie:** Bacteriële prostatitis, waarbij urinekweken negatief kunnen zijn, maar kweken van semen of prostaatmassagevocht positief [44](#page=44). ### 4.6.2 Kinderen UWI bij kinderen, met name bij jongens, zijn altijd gecompliceerd vanwege mogelijke congenitale afwijkingen [44](#page=44). ### 4.6.3 Zwangere vrouwen Fysiologische veranderingen tijdens de zwangerschap (hormonale dilatatie van ureter en pyelum, mechanische obstructie door de uterus) verhogen de kans op infectie en complicaties [44](#page=44). * **Gevolgen:** Moeder: acute pyelonefritis, sepsis. Foetus: groeivertraging, prematuriteit [44](#page=44). * **Behandeling:** Vereist een 'zwaardere' behandeling, met name langere duur [44](#page=44). * **Screening:** Zwangere vrouwen worden gescreend op urineweginfecties, wat een van de weinige indicaties is voor UWI-screening [44](#page=44). ### 4.6.4 Asymptomatische bacteriurie (buiten zwangerschap) * **Frequentie:** Vaak bij bejaarden, diabetici, patiënten met een blaaskatheter, urologische patiënten en bedlegerigen [44](#page=44). * **Behandeling:** Niet nodig en dus dient er niet op gescreend te worden [44](#page=44). * **Probleem:** Heel frequent wordt asymptomatische bacteriurie onterecht behandeld, wat een belangrijke oorzaak is van overbodig antibioticagebruik en resistentie [44](#page=44). ## 4.7 Verwekkers van UWI De meest voorkomende verwekker van urineweginfecties is *E. coli*. De verwekkers van niet-gecompliceerde UWI in de algemene praktijk verschillen van die in een ziekenhuisomgeving, wat duidt op een andere epidemiologie, overdracht, risicofactoren en pathogenetische mechanismen. In ziekenhuizen geïsoleerde bacteriën dragen vaak meervoudige antibioticaresistenties en koloniseren patiënten die antibiotica ontvangen [45](#page=45). ## 4.8 Behandeling De ernst, het risico op complicaties en resistentie bepalen de aard, dosering en duur van de behandeling [46](#page=46). ### 4.8.1 Cystitis zonder extra risicofactoren Cystitis zonder extra risicofactoren geneest vaak vlot en spontaan [46](#page=46). ### 4.8.2 Urinaire antiseptica Dit zijn antibiotica met een hoge concentratie in de urine, maar laag elders. Ze kennen weinig resistentie omdat ze in geen enkele andere situatie gebruikt worden. Voorbeelden zijn furadantine en fosfomycine. Ze zijn niet geschikt voor systemische infecties, dus ook niet bij parenchyminfecties zoals pyelonefritis of prostatitis [46](#page=46). ### 4.8.3 Aanbevelingen voor behandeling * **Niet-gecompliceerde cystitis (vrouw, geen frequente recidieven):** Urinaire antiseptica, louter empirisch volstaat met een korte kuur [46](#page=46). * Nitrofurantoïne of trimetoprim (3-5 dagen) [46](#page=46). * Fosfomycine (1 dosis) [46](#page=46). Deze zijn werkzaam tegen een groot deel van *E. coli*, *S. saprophyticus* en enkele andere verwekkers [46](#page=46). * **Andere infecties (bv. pyelonefritis, prostatitis):** * Het verdient de voorkeur om de verwekker te identificeren en een antibiogram uit te voeren [46](#page=46). * Empirisch start men met antibiotica met een grote kans op activiteit (breder spectrum), voldoende weefselconcentratie en een langere duur (7 tot 10 dagen of langer, langer bij pyelonefritis) [46](#page=46). --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
**Voorbeeld van kwantitatieve kweek interpretatie:** | CFU/ml | Katheterisatie of sondering (beste staalkwaliteit) | Verblijfskatheter | Dipslide kweek | | :----- | :------------------------------------------------- | :---------------- | :------------- | | $10^2$ | | | | | $10^3$ | Uropathogenen** | Uropathogenen** | | | $10^4$ | Uropathogenen** | Uropathogenen** | Uropathogenen** | | $10^5$ | Uropathogenen** | | Uropathogenen** | | $10^6$ | | | | | $10^7$ | | | | ### 4.5.4 Interpretatie in de praktijk | Afname | Asymptomatisch* | Symptomatisch | | :--------------- | :------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------- | | Midstream | $\geq 10^5$ bacteriën/ml Uropathogenen** | $\geq 10^4$ bacteriën/ml Uropathogenen** (eigenlijk zou $\geq 10^3$ een goed criterium kunnen zijn, maar dan zijn er te veel vals positieven) | | Sondering/Punctie | $\geq 10^3$ bacteriën/ml Uropathogenen** | $\geq 10^3$ bacteriën/ml Uropathogenen** | * Alleen te behandelen bij zwangeren en als voorbereiding op urologische chirurgie. In andere gevallen niet behandelen en dus best niet laten kweken, zelfs bij pyurie. Dit leidt vaak tot verkeerd antibioticagebruik [41](#page=41). ** Uropathogenen: dus niet gisten, lactobacillen en bacteriën die normaal in vagina of huid aanwezig zijn. Wel *E. coli*, *S. saprophyticus*, enterokokken en diverse Gram-negatieve staven [41](#page=41). ## 4.6 Urineweginfecties bij specifieke patiëntengroepen ### 4.6.1 Mannen UWI bij mannen zijn altijd gecompliceerd vanwege de grote kans op afvloeistoornissen. De oorzaak moet dus worden opgespoord [44](#page=44). * **Kinderen:** Congenitale afwijkingen [44](#page=44). * **Oudere mannen:** Prostaatvergroting [44](#page=44). * **Specifieke complicatie:** Bacteriële prostatitis, waarbij urinekweken negatief kunnen zijn, maar kweken van semen of prostaatmassagevocht positief [44](#page=44). ### 4.6.2 Kinderen UWI bij kinderen, met name bij jongens, zijn altijd gecompliceerd vanwege mogelijke congenitale afwijkingen [44](#page=44). ### 4.6.3 Zwangere vrouwen Fysiologische veranderingen tijdens de zwangerschap (hormonale dilatatie van ureter en pyelum, mechanische obstructie door de uterus) verhogen de kans op infectie en complicaties [44](#page=44). * **Gevolgen:** Moeder: acute pyelonefritis, sepsis. Foetus: groeivertraging, prematuriteit [44](#page=44). * **Behandeling:** Vereist een 'zwaardere' behandeling, met name langere duur [44](#page=44). * **Screening:** Zwangere vrouwen worden gescreend op urineweginfecties, wat een van de weinige indicaties is voor UWI-screening [44](#page=44). ### 4.6.4 Asymptomatische bacteriurie (buiten zwangerschap) * **Frequentie:** Vaak bij bejaarden, diabetici, patiënten met een blaaskatheter, urologische patiënten en bedlegerigen [44](#page=44). * **Behandeling:** Niet nodig en dus dient er niet op gescreend te worden [44](#page=44). * **Probleem:** Heel frequent wordt asymptomatische bacteriurie onterecht behandeld, wat een belangrijke oorzaak is van overbodig antibioticagebruik en resistentie [44](#page=44). ## 4.7 Verwekkers van UWI De meest voorkomende verwekker van urineweginfecties is *E. coli*. De verwekkers van niet-gecompliceerde UWI in de algemene praktijk verschillen van die in een ziekenhuisomgeving, wat duidt op een andere epidemiologie, overdracht, risicofactoren en pathogenetische mechanismen. In ziekenhuizen geïsoleerde bacteriën dragen vaak meervoudige antibioticaresistenties en koloniseren patiënten die antibiotica ontvangen [45](#page=45). ## 4.8 Behandeling De ernst, het risico op complicaties en resistentie bepalen de aard, dosering en duur van de behandeling [46](#page=46). ### 4.8.1 Cystitis zonder extra risicofactoren Cystitis zonder extra risicofactoren geneest vaak vlot en spontaan [46](#page=46). ### 4.8.2 Urinaire antiseptica Dit zijn antibiotica met een hoge concentratie in de urine, maar laag elders. Ze kennen weinig resistentie omdat ze in geen enkele andere situatie gebruikt worden. Voorbeelden zijn furadantine en fosfomycine. Ze zijn niet geschikt voor systemische infecties, dus ook niet bij parenchyminfecties zoals pyelonefritis of prostatitis [46](#page=46). ### 4.8.3 Aanbevelingen voor behandeling * **Niet-gecompliceerde cystitis (vrouw, geen frequente recidieven):** Urinaire antiseptica, louter empirisch volstaat met een korte kuur [46](#page=46). * Nitrofurantoïne of trimetoprim (3-5 dagen) [46](#page=46). * Fosfomycine (1 dosis) [46](#page=46). Deze zijn werkzaam tegen een groot deel van *E. coli*, *S. saprophyticus* en enkele andere verwekkers [46](#page=46). * **Andere infecties (bv. pyelonefritis, prostatitis):** * Het verdient de voorkeur om de verwekker te identificeren en een antibiogram uit te voeren [46](#page=46). * Empirisch start men met antibiotica met een grote kans op activiteit (breder spectrum), voldoende weefselconcentratie en een langere duur (7 tot 10 dagen of langer, langer bij pyelonefritis) [46](#page=46). --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Syndroom | Een verzameling van gelijktijdige symptomen die samen wijzen op een bepaalde aandoening of ziekte, in plaats van een specifieke oorzaak. |
| Barrières (biologisch) | Fysieke, chemische of immunologische mechanismen die het lichaam beschermen tegen indringende micro-organismen of schadelijke stoffen. Voorbeelden zijn de huid, slijmvliezen en het immuunsysteem. |
| Pathogenese | Het mechanisme of de reeks gebeurtenissen die leiden tot de ontwikkeling van een ziekte, inclusief hoe micro-organismen schade aan de gastheer veroorzaken. |
| Virulentie | De mate waarin een ziekteverwekker in staat is om ziekte te veroorzaken, vaak gemeten aan de hand van de ernst van de infectie of de hoeveelheid micro-organismen die nodig is om de ziekte te veroorzaken. |
| Kolonisatie | De aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen op of in een gastheer, zonder noodzakelijk ziekte te veroorzaken. |
| Droplets | Kleine vloeistofdruppeltjes die door hoesten, niezen of spreken worden uitgestoten en ziekteverwekkers kunnen verspreiden. |
| Surinfectie | Een infectie die optreedt bovenop een reeds bestaande infectie, vaak veroorzaakt door een ander micro-organisme. |
| Fagocytose | Het proces waarbij cellen van het immuunsysteem, zoals macrofagen en neutrofielen, ziekteverwekkers of lichaamsvreemde deeltjes "inslikken" en vernietigen. |
| IgAse | Een enzym geproduceerd door bepaalde bacteriën dat immunoglobuline A (IgA), een belangrijk antilichaam in slijmvliezen, afbreekt. Dit helpt de bacterie te ontsnappen aan de immuunrespons. |
| Superantigeen | Een type toxine dat het immuunsysteem op een extreme manier kan activeren, leidend tot een massale afgifte van cytokines en mogelijk tot ernstige ziekte, zoals het toxische shocksyndroom. |
| Micro-aspiratie | Het onbewust inademen van kleine hoeveelheden materiaal uit de keel of maag in de luchtwegen, wat kan leiden tot longontsteking. |
| Transcellulaire migratie | Het vermogen van micro-organismen om cellen binnen te dringen en aan de andere kant weer te verlaten, wat een manier kan zijn om barrières te passeren, zoals de bloed-hersenbarrière. |
| Disbacteriose | Een onbalans in de normale bacteriële flora van het lichaam, bijvoorbeeld in de darmen of op de huid. |
| Enterotoxine | Een toxine dat specifiek geproduceerd wordt door bacteriën in het maag-darmkanaal en dat diarree en braken kan veroorzaken door de water- en zoutopname te verstoren. |
| HUS (Hemolytisch Uremisch Syndroom) | Een ernstige complicatie van bepaalde bacteriële infecties, met name EHEC, die leidt tot bloedarmoede (hemolyse), een laag aantal bloedplaatjes (trombocytopenie) en nierfalen (uremie). |
| Bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in de urine. |
| Significante bacteriurie | Een hoeveelheid bacteriën in een urinestaal die wijst op een actieve infectie in de urinewegen, meestal gedefinieerd door een specifiek aantal bacteriën per milliliter urine. |
| Symptomatische bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in de urine in combinatie met symptomen van een urineweginfectie. |
| Uropathogeen | Een micro-organisme dat specifiek infecties van de urinewegen kan veroorzaken. |
| Coloniseren | Het vermogen van een micro-organisme om zich te vestigen en te vermenigvuldigen in of op een gastheer, zonder noodzakelijk ziekte te veroorzaken. |
| Fecale-orale overdracht | Een route van infectie waarbij ziekteverwekkers uit de ontlasting van een geïnfecteerd individu worden overgedragen naar de mond van een ander individu, vaak via besmet voedsel, water of handen. |
| Inoculum | Het aantal micro-organismen dat nodig is om een infectie te veroorzaken. Een klein inoculum betekent dat zeer weinig micro-organismen al ziekte kunnen veroorzaken. |
| Bronchiolitis | Een ontsteking van de kleine luchtwegen (bronchiolen) in de longen, meestal veroorzaakt door virussen, en frequent voorkomend bij jonge kinderen. |
| Pneumonie | Een infectie van de longblaasjes (alveoli) en het omliggende longweefsel, die kan worden veroorzaakt door bacteriën, virussen of schimmels. |
| COPD (Chronisch Obstructief Longlijden) | Een chronische longziekte die gekenmerkt wordt door beperking van de luchtstroom, zoals chronische bronchitis en emfyseem. |
| Tachypneu | Een snelle ademhaling. |
| Cyanose | Een blauwachtige verkleuring van de huid en slijmvliezen als gevolg van een tekort aan zuurstof in het bloed. |
| Pleura-empyeem | Een ophoping van pus in de pleuraholte, de ruimte tussen de longen en de borstwand. |
| Atypische pneumonie | Een vorm van longontsteking die wordt veroorzaakt door micro-organismen die afwijken van de typische bacteriële verwekkers, zoals Mycoplasma pneumoniae, Chlamydia pneumoniae en Legionella pneumophila. Deze worden vaak gekenmerkt door een atypisch ziektebeeld en radiologische bevindingen. |
| Zorginfectie | Een infectie die is opgelopen tijdens of als gevolg van zorgverlening in een medische setting, zoals een ziekenhuis of verpleeghuis. |
| Sepsis | Een potentieel levensbedreigende aandoening waarbij de reactie van het lichaam op een infectie leidt tot orgaandisfunctie en weefselbeschadiging. |
| SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome) | Een gegeneraliseerde inflammatoire reactie van het lichaam op een ernstige ziekte, infectie of trauma. Het kan leiden tot orgaanfalen als het niet wordt behandeld. |
| Urethritis | Ontsteking van de urinebuis. |
| PID (Pelvic Inflammatory Disease) | Bekkenontsteking, een infectie van de vrouwelijke voortplantingsorganen. |
| Bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. |
| Spondylodiscitis | Een infectie van de wervels en de tussenwervelschijven. |
| Blaassonde | Een dunne, flexibele buis die wordt ingebracht in de blaas om urine af te voeren. |
| Uropathogene E. coli | Een specifieke stam van de bacterie Escherichia coli die urineweginfecties kan veroorzaken. |
| Fimbriae | Kleine, draadachtige uitsteeksels op het oppervlak van bacteriën die helpen bij de hechting aan gastheercellen. |
| Uroplakinen | Eiwitten die aanwezig zijn op de cellen van de blaaswand en die een rol spelen bij de bescherming tegen infecties. |
| Trimannosereceptor | Een receptor op uroplakinen waaraan bepaalde adhesines van bacteriën, zoals FimH van E. coli, kunnen binden. |
| Glycolipidenreceptor | Een receptor op niercellen waaraan P-fimbriae van E. coli kunnen binden. |
| Yersinia enterocolitica | Een bacterie die gastro-enteritis kan veroorzaken, vooral bij kinderen, en die soms kan leiden tot complicaties zoals appendicitis of artritis. |
| Furadantine (nitrofurantoïne) | Een urinsepticum dat gebruikt wordt voor de behandeling van ongecompliceerde urineweginfecties. Het werkt door hoge concentraties in de urine te bereiken. |
| Fosfomycine | Een breedspectrumantibioticum dat als een urinsepticum wordt gebruikt voor de behandeling van ongecompliceerde cystitis. |
| Trimetoprim | Een antibioticum dat vaak wordt gebruikt voor de behandeling van urineweginfecties, soms in combinatie met sulfamethoxazol. |
| BAPCOC | Mogelijk een afkorting voor een richtlijn of adviesorgaan met betrekking tot antibiotica gebruik, zoals de Belgische Commissie voor de Promotie van het Rationele Antibiotica Gebruik (BAPCOC). |