Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Samenvatting cluster 5 - vissen.pdf
Summary
# Algemene kenmerken van vissen en hun omgeving
Dit onderwerp verkent de unieke fysiologische eigenschappen van vissen, zoals poikilothermie en ectothermie, en de implicaties van hun aquatische omgeving, inclusief de voor- en nadelen voor hun fysiologie en voeding.
### 1.1 Bijzonderheden van vissen
#### 1.1.1 Poikilotherm en ectotherm
Vissen zijn doorgaans poikilotherm, wat betekent dat hun lichaamstemperatuur sterk kan variëren met de omgeving. Ze zijn ook ectotherm; de warmte die ze nodig hebben, is afkomstig uit de omgeving, en ze besteden geen energie aan thermoregulatie. Dit leidt ertoe dat hun metabolisme direct afhankelijk is van de omgevingstemperatuur. In vergelijking met homeotherme (warmbloedige) dieren hebben vissen een aanzienlijk lagere onderhoudsbehoefte, wel 10 tot 20 keer minder [2](#page=2).
> **Tip:** Het begrip 'koudbloedig' wordt vaak gebruikt als synoniem voor ectotherm, wat aangeeft dat de lichaamstemperatuur sterk varieert met de omgeving. Bij ectothermen is er een directe evenredigheid tussen de omgevingstemperatuur en het metabolisme: hoe warmer de omgeving, hoe hoger het metabolisme, en vice versa. Dit staat in contrast met endotherme (warmbloedige) dieren, waarbij de omgevingstemperatuur en het metabolisme omgekeerd evenredig zijn; een warmere omgeving leidt tot een lager metabolisme, en een koudere omgeving tot een hoger metabolisme [2](#page=2).
#### 1.1.2 Het waterige milieu
Het leven in een waterig milieu brengt zowel voordelen als nadelen met zich mee voor vissen.
##### 1.1.2.1 Voordelen van een waterig milieu
Een significant voordeel van het aquatische milieu is dat vissen geen steunend skelet nodig hebben om hun eigen gewicht te dragen, wat de belasting op hun skelet vermindert. Daarnaast is de excretie van ammoniak (NH₄⁺) en ammonium (NH₃) in water veel energie-efficiënter dan de ureumcyclus die door veel landdieren wordt gebruikt [2](#page=2).
##### 1.1.2.2 Nadelen van een waterig milieu
Het aquatische milieu kent ook nadelen. De omstandigheden kunnen variabeler zijn, waardoor de watertemperatuur een directere impact heeft op de lichaamstemperatuur van de vis. Een ander punt van aandacht is dat excretie en ademhaling in hetzelfde milieu plaatsvinden. Dit kan leiden tot potentieel toxische omstandigheden, vooral in aquacultuur, wat het belang van effectieve filtersystemen onderstreept. Bovendien is er een lage stabiliteit van nutriënten in water, wat het bewaren van deze voedingsstoffen bemoeilijkt [2](#page=2).
---
# Spijsverteringsstelsel en vertering van voedingsstoffen
Dit gedeelte bespreekt de anatomie van het spijsverteringsstelsel van vissen en de vertering van eiwitten, vetten en koolhydraten, rekening houdend met diverse factoren.
### 2.1 Spijsverteringsstelsel van vissen
#### 2.1.1 Algemene kenmerken
Het spijsverteringsstelsel van vissen is aangepast aan hun voedsel en voedingswijze. De tanden dienen primair voor het vangen en bijten, niet voor kauwen. De tong is over het algemeen weinig ontwikkeld. De pharynx (keel) bevat slijm en smaakreceptoren. De oesophagus (slokdarm) transporteert voedsel naar de maag of directe darm [3](#page=3).
#### 2.1.2 Dieet en anatomie
De anatomie van het spijsverteringsstelsel hangt sterk af van het dieet van de vis [3](#page=3).
* **Herbivoren:** Vissen die algen eten, zoals koraalvissen, hebben een complex darmstelsel [3](#page=3).
* **Detrivoren:** Vissen zoals garnalen die bodemmateriaal eten [3](#page=3).
* **Omnivoren:** Vissen die zowel plantaardig als dierlijk materiaal consumeren, zoals tilapia, hebben over het algemeen een simpel darmstelsel dat zinkend voedsel verwerkt [3](#page=3).
* **Carnivoren:** Vissen die dierlijk materiaal eten, zoals salmoniden, meervallen, palingen, tarpoen en pelagische vissen, hebben een zeer simpel darmstelsel en hebben drijvend voedsel nodig [3](#page=3).
#### 2.1.3 Maag
Niet alle vissen bezitten een maag. Vissen zonder maag zijn vaak tropische of siervissen, zoals karperachtigen. Vissen met een maag zijn typisch carnivoren (salmoniden, meervallen, palingen) en tilapia. De maag is zeer uitrekbaar en dient als opslagorgaan voor opportunistische en carnivore vissen. De maag produceert zoutzuur (HCl) en pepsinogeen [4](#page=4).
#### 2.1.4 Pylorische caeca
Pylorische caeca, verschillend van die bij vogels en zoogdieren, spelen een rol in de enzymatische vertering bij vissen. Hun aanwezigheid varieert per soort. Veronderstelde functies omvatten ondersteuning van de maagfunctie, vergroting van het absorptieoppervlak, functioneren als bijkomend reservoir, en absorptie van koolhydraten, vetten, water en ionen [4](#page=4).
#### 2.1.5 Darm
De darm kan een relatief eenvoudige buis zijn, wat leidt tot een simpel darmstelsel, maar met een trage voedselpassage voor de vertering van moeilijk verteerbaar voedsel. Enterocyten in de darmwand beschikken over villi en microvilli. Proximaal in de darm worden gal en pancreassappen toegevoegd. Distale darmcellen bevatten granulen met geabsorbeerde voedingsstoffen [4](#page=4).
#### 2.1.6 Rectum
Het rectum kenmerkt zich door een dikkere lamina muscularis en een hoger aantal slijmbekercellen, waarvan het aantal afhankelijk is van het dieet. Sommige soorten beschikken over een ileorectale klep [4](#page=4).
### 2.2 Vertering van voedingsstoffen
#### 2.2.1 Vertering van eiwitten
##### 2.2.1.1 Algemeen
Vissen met een maag ondergaan klassieke eiwitvertering in de maag via pepsine. Vissen zonder maag maken gebruik van alkalische proteasen in plaats van pepsinogeen of zoutzuur [5](#page=5).
##### 2.2.1.2 Eerste levensfasen (larven)
Zeer jonge vissen, ongeacht of ze een maag hebben of niet, verteren eiwitten uitsluitend via alkalische proteasen. Dit kan leiden tot problemen met bepaalde voeders, waardoor levend voeder zoals rotifera en Artemia noodzakelijk kan zijn voor detectie als voedsel [5](#page=5).
##### 2.2.1.3 Pancreas
Het pancreas produceert enzymen zoals trypsine, chymotrypsine en carboxypeptidasen voor de eiwitvertering. Eiwitten worden geabsorbeerd als aminozuren, dipeptiden of mogelijk polypeptiden. De activiteit van proteasen is temperatuurafhankelijk: hogere temperaturen leiden tot actievere proteasen en betere eiwitvertering, terwijl lagere temperaturen de activiteit verminderen [5](#page=5).
#### 2.2.2 Vertering van vetten
##### 2.2.2.1 Beïnvloedende factoren
De vertering van vetten wordt door verschillende factoren beïnvloed. De hoeveelheid vet in de voeding en het vettype (verzadigingsgraad) maken de vertering moeilijker. Een hogere watertemperatuur verbetert de vetvertering. Langere vetzuurketens worden beter verteerd [6](#page=6).
##### 2.2.2.2 Vetzuren
De aard van de vetzuren in de voeding van vissen heeft een grote invloed op diverse metabole routes. Tekorten aan bepaalde vetzuren kunnen leiden tot stilvalling van de reproductie [6](#page=6).
##### 2.2.2.3 HUFA
HUFA's (highly unsaturated fatty acids) zijn zeer lange PUFA's (poly unsaturated fatty acids). De behoefte aan HUFA's in de voeding creëert een noodzaak voor antioxidanten. Belangrijke omega-3 vetzuren zijn EPA (eicosapentaeenzuur, 20:5n-3) en DHA (docosahexaeenzuur, 22:6n-3) [6](#page=6).
#### 2.2.3 Vertering van koolhydraten
##### 2.2.3.1 Algemeen
Zetmeel komt zelden voor in het aquatische milieu, wat resulteert in een lage verteerbaarheid van complexe koolhydraten. Vissen beschikken over carbohydrasen (uit de pancreas), maar hun amylase activiteit is zeer laag. Herbivore vissen produceren enzymen voor de vertering of fermentatie van laminarine (een β-glucaan) in wieren. Het is raadzaam om niet te veel koolhydraten in het voer op te nemen [6](#page=6).
##### 2.2.3.2 Vezels
Vezels hebben over het algemeen een negatief effect op de groei en voederconversie van vissen en kunnen schade aan de darm veroorzaken. De impact van vezel op de vertering varieert echter sterk per diersoort [6](#page=6).
---
# Behoeften van vissen op het gebied van energie, nutriënten en andere componenten
Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Behoeften van vissen op het gebied van energie, nutriënten en andere componenten", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 3 Behoeften van vissen op het gebied van energie, nutriënten en andere componenten
Dit onderwerp beschrijft de essentiële voedingsbehoeften van vissen, variërend van energiebronnen tot specifieke nutriënten en functionele componenten, en de factoren die deze behoeften beïnvloeden.
### 3.1 Energie
Vissen verkrijgen energie uit verschillende bronnen, waarbij de efficiëntie en voorkeur sterk variëren per soort en omgevingsfactoren [8](#page=8).
#### 3.1.1 Energiebronnen
De belangrijkste energiebronnen voor vissen zijn eiwitten, vetten en koolhydraten [8](#page=8).
##### 3.1.1.1 Eiwit
Eiwit is de belangrijkste energiebron voor vissen. Herbivore vissen hebben doorgaans 25-30% eiwit in hun dieet nodig, terwijl carnivore vissen rond de 40% nodig hebben [8](#page=8).
##### 3.1.1.2 Vetten
Vetten fungeren als een eiwitsparend nutriënt; een hoger vetgehalte in de voeding vermindert de benodigde hoeveelheid eiwit. De benutting van vet als energiebron is echter begrensd door de Krebscyclus, waardoor er altijd een minimale eiwitbehoefte blijft [8](#page=8).
##### 3.1.1.3 Koolhydraten
Koolhydraten worden goed benut door warmwaterherbivoren en omnivoren, maar worden slecht benut door carnivoren [8](#page=8).
#### 3.1.2 Beïnvloedende factoren
Verschillende factoren beïnvloeden de energiebehoefte van vissen [8](#page=8).
##### 3.1.2.1 Algemeen
* **Leeftijd:** Het metabolisme daalt met het ouder worden [8](#page=8).
* **Lichaamsgrootte (metabool gewicht):** De invloed hiervan is minder significant dan bij landdieren, mede door de afwezigheid van zwaartekracht [8](#page=8).
* **Arbeid:** De invloed van fysieke inspanning is minder significant dan bij landdieren [8](#page=8).
* **Stress:** Stressfactoren zoals hoge visconcentraties, zuurstoftekort, slechte voeding en afvalstoffen verhogen de energiebehoefte. Goed functionerende filtersystemen zijn cruciaal voor het minimaliseren van afvalstoffen [8](#page=8).
##### 3.1.2.2 Zuurstofbeschikbaarheid & temperatuur
Hoge watertemperaturen leiden tot een lagere zuurstofoplosbaarheid. Een tekort aan zuurstof kan paradoxaal genoeg een hoger metabolisme veroorzaken. Een groeistop treedt op wanneer de temperatuur 6-7 graden Celsius onder de standaardtemperatuur ligt. Temperatuurschommelingen hebben een negatief effect [8](#page=8).
##### 3.1.2.3 Gonadengroei
Gonadengroei kan tijdens het paaiseizoen oplopen tot 40% van het lichaamsgewicht. In de visteelt worden middelen ingezet om reproductiegroei tegen te gaan [8](#page=8).
##### 3.1.2.4 Osmoregulatie
Osmoregulatie, het handhaven van de interne zout- en waterbalans, vereist veel energie, vooral bij zoutwatervissen [9](#page=9).
* **Zoutwatervissen (bv. zeetong):** Deze vissen moeten continu water opnemen en verliezen lichaamsvocht door osmose aan het zoute milieu. Hun kieuwen en nieren werken hard om uitdroging en een te hoge zoutconcentratie te voorkomen [9](#page=9).
* **Zoetwatervissen (bv. paling):** Deze vissen moeten voorkomen dat ze te veel water opnemen uit het zoete milieu en voorkomen dat ze NaCl verliezen aan het omringende water. Hun kieuwen en nieren reguleren de balans om opzwelling te voorkomen [9](#page=9).
Katadrome en anadrome vissen zijn soorten die zowel in zout als zoet water kunnen leven [9](#page=9).
### 3.2 Eiwit
De eiwitbehoefte van vissen is relatief hoog in vergelijking met landdieren. Dit is deels te wijten aan hun poikilotherme aard, waardoor ze minder energie nodig hebben voor onderhoud en dus een hoger eiwitgehalte in hun voeding kunnen verdragen. Vissen hebben een voorkeur voor eiwit als energiebron en benutten dit efficiënter omdat de excretie van energie-arme ammoniak/ammonium minder energie kost. Vissen hebben tevens een hoge behoefte aan essentiële aminozuren, aangezien ze zelf eiwitrijk zijn [10](#page=10).
### 3.3 Vet
Vetten zijn essentieel voor vissen, met specifieke vereisten voor bepaalde vetzuren [10](#page=10).
#### 3.3.1 Vetzuren
Vissen hebben linolzuur en linoleenzuur nodig, en kennen een algemene behoefte aan onverzadigde vetzuren. Deze behoefte neemt toe bij lagere temperaturen, hogere zoutconcentraties en een hogere mate van carnivorie [10](#page=10).
#### 3.3.2 Stenohaline zoutwatervissen
Stenohaline zoutwatervissen, die weinig variatie in zoutconcentratie kunnen verdragen, hebben een hoge behoefte aan eicosapentaeenzuur (EPA) en docosahexaeenzuur (DHA), de belangrijkste omega-3 vetzuren. Carnivore zoutwatervissen in koude klimaten hebben de hoogste behoefte aan onverzadigde vetzuren [10](#page=10).
### 3.4 Koolhydraten
De nutritionele waarde van koolhydraten varieert sterk per vissoort, en er is geen strikte noodzaak voor koolhydraten. Zetmeel wordt vaak gebruikt in visvoer vanwege de bindende eigenschappen bij de productie van extrudaten en pellets. Soms worden alginaten (uit algen) gebruikt als alternatief voor zetmeel vanwege hun gelvormende eigenschappen [10](#page=10).
#### 3.4.1 Insulineregeling
De insulineregeling bij vissen vertoont overeenkomsten met die van diabetici. Ze ervaren verlengde hyperglycemie, hebben een beperkt vermogen om hoge koolhydraatgehalten te verwerken, en bezitten relatief weinig insulineresceptoren [10](#page=10).
### 3.5 Vitaminen & mineralen
Vitaminen en mineralen zijn cruciaal voor diverse fysiologische processen bij vissen [11](#page=11).
#### 3.5.1 Wateroplosbare vitaminen
Wateroplosbare vitaminen kunnen uit het voer "lekken", wat leidt tot verlies van nutriënten en vervuiling van het water. Een coating, zoals alginaten, kan dit verlies helpen voorkomen [11](#page=11).
#### 3.5.2 Vetoplosbare vitaminen
Vitamine E wordt als antioxidant toegevoegd aan voer om sterk onverzadigde vetten intact te houden [11](#page=11).
#### 3.5.3 Mineralen
Mineralen worden zowel uit het voer als uit het water opgenomen via de kieuwen en huid. De absorptie varieert per mineraal, soort en waterbron, waardoor de specifieke minerale behoefte niet altijd evident is. Een juiste voeding en een efficiënt filtersysteem zijn hierdoor van groot belang [11](#page=11).
### 3.6 Andere componenten
Naast energie, eiwitten, vetten, koolhydraten, vitaminen en mineralen, zijn er andere functionele componenten die belangrijk zijn in visvoer [11](#page=11).
* **Antioxidanten:** Helpen bij het behouden van de integriteit van vetten [11](#page=11).
* **Pigmenten (bv. canthaxanthine & astaxanthine):** Verantwoordelijk voor de oranje kleur van zalm [11](#page=11).
* **Geslachtshormonen:** Beïnvloeden de kuitzetting of juist het uitblijven daarvan [11](#page=11).
* **Bindingsmiddelen:** Zorgen ervoor dat het voer niet uiteenvalt, dat nutriënten niet lekken en bepalen of de korrel drijft of zinkt [11](#page=11).
* **Attractantia:** Stoffen die vissen onmiddellijk naar het voer trekken, wat zowel economisch als ecologisch voordelig is [11](#page=11).
> **Tip:** Het belang van een goed filtersysteem kan niet genoeg benadrukt worden, met name voor het verwijderen van afvalstoffen die stress kunnen veroorzaken en de waterkwaliteit beïnvloeden, wat direct impact heeft op de voedingsbehoeften van de vissen [8](#page=8).
>
> **Tip:** De variabiliteit in de opname van mineralen tussen soorten en waterbronnen maakt het noodzakelijk om de voeding nauwkeurig af te stemmen op de specifieke omstandigheden [11](#page=11).
---
# Microbiële vertering in vissen
Dit onderdeel verkent de rol van micro-organismen bij de vertering van voedsel bij vissen, met name bij detrivoren, en de afbraak van specifieke componenten zoals chitine [7](#page=7).
### 4.1 Detrivoren en microbieel metabolisme
Detrivoren kenmerken zich door een relatief overvloedige microbiële flora in hun spijsverteringskanaal. Deze micro-organismen spelen een cruciale rol in de afbraak van diverse voedingsstoffen door middel van verschillende enzymatische processen [7](#page=7):
* **Proteolyse:** Afbraak van eiwitten [7](#page=7).
* **Amylolyse:** Afbraak van zetmeel [7](#page=7).
* **Chitinase:** Afbraak van chitine [7](#page=7).
* **Lecithinase:** Dit enzym helpt bij het emulgeren van vetten in prooien van carnivoren en maakt het mogelijk lecithine te recupereren [7](#page=7).
### 4.2 De rol van chitine bij vissen
Chitine is een belangrijk structureel bestanddeel dat voorkomt in het exoskelet van geleedpotigen, zoals crustacea, amphipoden en plankton, evenals in de schubben van prooivissen [7](#page=7).
Het enzym chitinase wordt geproduceerd door carnivore en omnivore vissen om chitine af te breken. Echter, voer dat chitine-houdend materiaal bevat, kan de verteerbaarheid van het voedsel negatief beïnvloeden, zelfs in aanwezigheid van chitinase. Dit effect is vergelijkbaar met de impact van vezels bij landdieren [7](#page=7).
> **Tip:** Het begrijpen van de rol van micro-organismen en specifieke enzymen zoals chitinase is essentieel voor het optimaliseren van visdiëten, met name wanneer deze chitine-houdende componenten bevatten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Poikilotherm | Een organisme waarvan de lichaamstemperatuur sterk varieert met de omgevingstemperatuur. |
| Ectotherm | Een organisme dat zijn lichaamswarmte voornamelijk uit de omgeving haalt en geen of weinig energie besteedt aan interne thermoregulatie. |
| Homeothermen | Warmbloedige organismen die hun lichaamstemperatuur constant houden, onafhankelijk van de omgevingstemperatuur. |
| Thermoregulatie | Het proces waarmee een organisme zijn lichaamstemperatuur regelt om deze binnen een optimaal bereik te houden. |
| Metabolisme | Het geheel van chemische processen in een organisme die nodig zijn voor het leven, waaronder stofwisseling en energieomzetting. |
| Excretie | Het uitscheiden van afvalstoffen uit het lichaam. |
| Ammoniak (NH4+ / NH3) | Een stikstofhoudend afvalproduct van eiwitmetabolisme dat door vissen in het water wordt uitgescheiden. |
| Ureumcyclus | Een biochemische route in de lever van veel gewervelden die ammoniak omzet in ureum, een minder giftige stof die gemakkelijker uit te scheiden is. |
| Nutriënten | Stoffen die essentieel zijn voor groei, onderhoud en herstel van een organisme. |
| Spijsverteringsstelsel | Het orgaansysteem dat verantwoordelijk is voor het opnemen, verteren en opnemen van voedsel. |
| Tanden (vis) | Structuren in de mond van vissen die primair dienen voor het vangen en vasthouden van voedsel, niet voor kauwen. |
| Pharynx (keel) | Het deel van de keelholte direct achter de mond, dat bij vissen slijm en smaakreceptoren kan bevatten. |
| Oesophagus (slokdarm) | De buis die voedsel van de keel naar de maag of direct naar de darm transporteert. |
| Maag | Een orgaan in het spijsverteringskanaal dat voedsel opslaat en begint met de vertering, voornamelijk van eiwitten. Niet alle vissen hebben een functionele maag. |
| HCl (Zoutzuur) | Een sterk zuur dat in de maag wordt geproduceerd en helpt bij de afbraak van eiwitten en de activering van pepsine. |
| Pepsinogeen | Een inactieve voorloper van het enzym pepsine, dat wordt omgezet in actieve pepsine in de zure omgeving van de maag om eiwitten te verteren. |
| Pylorische caeca | Vingervormige uitstulpingen van de dunne darm nabij de maag, die enzymen produceren en de absorptie van voedingsstoffen kunnen ondersteunen. |
| Darm | Het deel van het spijsverteringskanaal waar de belangrijkste absorptie van verteerde voedingsstoffen plaatsvindt. |
| Enterocyten | De gespecialiseerde cellen die de binnenwand van de darm bekleden en verantwoordelijk zijn voor absorptie. |
| Villi en microvilli | Kleine vingerachtige uitsteeksels aan de binnenwand van de darm die het absorptieoppervlak aanzienlijk vergroten. |
| Rectum | Het laatste deel van de dikke darm dat uitkomt in de anus, verantwoordelijk voor de opslag en uitscheiding van onverteerde resten. |
| Proteasen | Enzymen die eiwitten afbreken tot kleinere peptiden en aminozuren. |
| Alkalische proteasen | Proteasen die optimaal functioneren in een alkalisch (hoge pH) milieu, vaak gevonden in organismen zonder maagzuur. |
| Levend voeder | Voedsel dat nog leeft, zoals rotiferen en artemia, vaak gebruikt voor larvale stadia van vissen. |
| Rotifera | Een groep kleine, meercellige ongewervelden die vaak in zoet- en brakwater voorkomen en als voedsel voor jonge vissen dienen. |
| Artemia | Kleine schaaldieren, ook wel pekelkreeftjes genoemd, die veel worden gebruikt als levend voeder in de aquacultuur. |
| Pancreas | Een klier die spijsverteringsenzymen en hormonen produceert, zoals insuline. |
| Trypsine, chymotrypsine, carboxypeptidasen | Belangrijke spijsverteringsenzymen geproduceerd door het pancreas die eiwitten helpen afbreken. |
| Aminozuren | De bouwstenen van eiwitten. |
| Dipeptiden en polypeptiden | Korte ketens van aminozuren. |
| Vetzuren | Organische zuren die vetten vormen; ze worden onderverdeeld in verzadigde en onverzadigde vetzuren. |
| Verzadigde vetzuren | Vetzuren die geen dubbele bindingen tussen koolstofatomen bevatten; ze zijn meestal vast bij kamertemperatuur. |
| Onverzadigde vetzuren | Vetzuren die één of meer dubbele bindingen tussen koolstofatomen bevatten; ze zijn meestal vloeibaar bij kamertemperatuur. |
| PUFA (poly-onverzadigde vetzuren) | Vetzuren met meer dan één dubbele binding. |
| HUFA (hoog onverzadigde vetzuren) | Zeer lange keten PUFA's die essentieel zijn voor veel aquatische dieren. |
| Omega 3 vetzuren | Een familie van onverzadigde vetzuren die belangrijk zijn voor de gezondheid, zoals EPA en DHA. |
| EPA (eicosapentaeenzuur) | Een belangrijk omega 3 vetzuur met 20 koolstofatomen en 5 dubbele bindingen. |
| DHA (docosahexaeenzuur) | Een belangrijk omega 3 vetzuur met 22 koolstofatomen en 6 dubbele bindingen. |
| Koolhydraten | Organische verbindingen die energie leveren, bestaande uit suikers, zetmeel en vezels. |
| Zetmeel | Een complexe koolhydraat die wordt opgeslagen in planten en dient als energiebron. |
| Amylase | Een enzym dat zetmeel afbreekt tot kleinere suikers. |
| Laminarine (β-glucaan) | Een type koolhydraat (polysaccharide) dat voorkomt in zeewier en door sommige herbivore vissen kan worden afgebroken. |
| Vezels | Onverteerbare delen van planten die een rol spelen in de spijsvertering. |
| Microbiële vertering | Het proces waarbij micro-organismen (bacteriën, schimmels) helpen bij de afbraak van voedselcomponenten. |
| Detrivoren | Organismen die zich voeden met dood organisch materiaal (detritus). |
| Proteolyse | De afbraak van eiwitten. |
| Amylolyse | De afbraak van zetmeel. |
| Chitinase | Een enzym dat chitine afbreekt, een bestanddeel van de celwand van schimmels en het exoskelet van geleedpotigen. |
| Chitine | Een polymeer dat een belangrijk structureel component is van de celwanden van schimmels en het exoskelet van insecten, schaaldieren en andere geleedpotigen. |
| Lecithinase | Een enzym dat fosfolipiden, zoals lecithine, afbreekt. |
| Energiebehoefte | De hoeveelheid energie die een organisme nodig heeft voor groei, onderhoud en activiteiten. |
| Eiwit (als energiebron) | Eiwitten kunnen door vissen als energiebron worden gebruikt, vooral wanneer andere bronnen beperkt zijn. |
| Eiwitsparend nutriënt | Een voedingsstof, zoals vet, die ervoor zorgt dat eiwitten primair worden gebruikt voor groei en herstel in plaats van energieproductie. |
| Krebscyclus (citroenzuurcyclus) | Een centrale reeks biochemische reacties in aerobe organismen die betrokken is bij de cellulaire ademhaling, waarbij energie wordt geproduceerd uit acetyl-CoA. |
| Metabool gewicht | Een maat voor het metabolisme van een dier, vaak gerelateerd aan lichaamsgrootte. |
| Zuurstofbeschikbaarheid | De hoeveelheid opgeloste zuurstof in het water, cruciaal voor de ademhaling van vissen. |
| Gonadengroei | De ontwikkeling van de voortplantingsorganen (gonaden) bij vissen. |
| Osmoregulatie | Het proces waarmee organismen de water- en zoutbalans in hun lichaam handhaven. |
| Zoutwater vissen | Vissen die leven in een omgeving met een hoge zoutconcentratie (zee). |
| Zoetwater vissen | Vissen die leven in een omgeving met een lage zoutconcentratie (rivieren, meren). |
| Katadrome vissen | Vissen die in zoetwater opgroeien en naar zout water migreren om zich voort te planten (bv. paling). |
| Anadrome vissen | Vissen die in zout water opgroeien en naar zoet water migreren om zich voort te planten (bv. zalm). |
| Essentiële aminozuren | Aminozuren die een organisme niet zelf kan synthetiseren en via de voeding moet verkrijgen. |
| Linolzuur en linolzuur | Essentiële vetzuren die vissen nodig hebben voor diverse lichaamsfuncties. |
| Stenohaline | Een organisme dat slechts een beperkt tolerantiebereik heeft voor veranderingen in de zoutconcentratie van zijn omgeving. |
| Hyperglycemie | Een verhoogd glucosegehalte in het bloed. |
| Insuline receptoren | Moleculen op het celoppervlak die insuline binden en signalen doorgeven om de glucoseopname te reguleren. |
| Vitaminen | Organische verbindingen die in kleine hoeveelheden nodig zijn voor de normale groei en het functioneren van een organisme. |
| Mineralen | Anorganische elementen die essentieel zijn voor verschillende lichaamsfuncties. |
| Wateroplosbare vitaminen | Vitaminen die oplossen in water, zoals B-vitaminen en vitamine C. |
| Vetoplosbare vitaminen | Vitaminen die oplossen in vet, zoals vitamine A, D, E en K. |
| Antioxidanten | Stoffen die cellen beschermen tegen schade veroorzaakt door vrije radicalen. |
| Pigmenten | Kleurstoffen die voorkomen in organismen, zoals canthaxanthine en astaxanthine in zalm. |
| Geslachtshormonen | Hormonen die betrokken zijn bij de ontwikkeling en regulatie van de voortplantingsorganen en -kenmerken. |
| Bindingsmiddelen | Ingrediënten die worden gebruikt om visvoerkorrels te binden, zodat de voedingsstoffen niet lekken. |
| Attractantia | Stoffen die worden toegevoegd aan voer om het aantrekkelijker te maken voor vissen. |