Cover
Aloita nyt ilmaiseksi EX SV Anatomie en fysiologie Anja.docx
Summary
# Studiehandleiding: Anatomie en Fysiologie van het Menselijk Lichaam
Dit studiehandleiding biedt een gedetailleerd overzicht van de fundamentele concepten van anatomie en fysiologie, inclusief de structuur en functie van het menselijk lichaam, de chemische basis van het leven, cellulaire organisatie, weefseltypen en de bouw van belangrijke orgaansystemen zoals het skelet, de spieren en de huid.
## Hoofdstuk 1: De studie van het menselijk lichaam
### De begrippen ‘anatomie en fysiologie’
Anatomie is de studie van de structuur van het menselijk lichaam, terwijl fysiologie de studie is van de functies en processen die zich daarbinnen afspelen. Fysiologische processen vinden vaak plaats op een niveau dat met het blote oog niet zichtbaar is.
* **Terminologie Anatomica:** Dit is de specifieke taal van de anatomie, vaak afkomstig uit het Grieks en Latijn, die wordt gebruikt door medici en paramedici om nauwkeurig te communiceren over anatomische structuren.
* **Niveaus van organisatie van het lichaam:** Het menselijk lichaam kan worden bestudeerd op verschillende niveaus, beginnend bij het atomair niveau, vervolgens moleculair, celniveau, weefselniveau, orgaanniveau, orgaanstelselniveau, tot slot het organismeniveau.
* **Homeostase:** Dit concept verwijst naar het behoud van een relatief stabiel intern milieu in het lichaam, ondanks veranderingen in de externe omgeving. Het is cruciaal voor het goed functioneren van cellen en organen.
#### Belangrijke mijlpalen in de fysiologie:
* 1900: Ontdekking van de bloedgroepen A, B en O.
* 1953: Ontdekking van de citroenzuurcyclus of Krebs-cyclus.
### De anatomische uitgangshouding (anatomische positie)
Dit is de standaard referentiehouding voor het beschrijven van de locatie van lichaamsdelen en bewegingen:
* Rechtopstaand
* Aangezicht en voeten naar voren gericht
* Armen hangend langs het lichaam
* Handpalmen naar voren gericht
### Lichaamsgebieden en Terminologie
Het menselijk lichaam kan worden opgedeeld in verschillende grote gebieden, elk met specifieke anatomische namen:
* **Hoofdgebied (Cephalisch gebied):** Inclusief het oraal gebied (rond de mond).
* **Nekgebied (Cervicaal gebied).**
* **Truncus (Rom)**: Verder onderverdeeld in:
* Thorax (borstkas)
* Abdomen (buik)
* Pelvis (bekken)
* **Bovenste ledematen (armen).**
* **Onderste ledematen (benen).**
Enkele specifieke gebieden met unieke namen:
* Oraal gebied (rond de mond)
* Sternaalgordel (rond het borstbeen)
* Axillair gebied (oksel)
* Mammaal gebied (borststreek)
* Brachiaal gebied (arm)
* Umbilicaal gebied (rond de navel)
* Inguinaal gebied (lies)
* Carpaal gebied (pols)
* Tarsaal gebied (enkel)
* Pedaal gebied (voet)
* Dorsaal gebied (rug)
* Vertebraal gebied (rond de wervelkolom)
* Lumbaal gebied (onderrug)
* Gluteaal gebied (billen)
#### Vormen van doorsneden:
* **Frontaal vlak:** Evenwijdig aan het voorhoofd, verdeelt het lichaam in een voorste en achterste deel.
* **Sagittaal vlak:** Evenwijdig aan het vlak dat tussen de ogen loopt, verdeelt het lichaam in een linker- en rechterdeel.
* **Transversaal vlak:** Evenwijdig aan de grond, verdeelt het lichaam in een bovenste en onderste deel.
#### Richtingsaanduidingen:
* **Anterieur/Ventraal:** Voorkant
* **Posterior/Dorsaal:** Achterkant
* **Superior/Craniaal:** Bovenkant
* **Inferior/Caudaal:** Onderkant
* **Lateraal:** Zijkant
* **Mediaal:** Naar het midden toe
### De chemische basis van het leven
#### Basis Kennis Chemie
* **Atomen:** De kleinste deeltjes waaruit materie is opgebouwd. De vier meest voorkomende elementen in het menselijk lichaam zijn Zuurstof (O), Koolstof (C), Waterstof (H) en Stikstof (N).
* **Chemische binding:** Atomen verbinden zich om stabiliteit te bereiken.
* **Ionbinding:** Vorming van ionen (geladen atomen) die elkaar aantrekken. Zwak, breekt in water.
* **Kation:** Positief geladen ion (electron afgestaan).
* **Anion:** Negatief geladen ion (electron opgenomen).
* **Covalente binding:** Atomen delen elektronen. Sterk en meest voorkomend in het lichaam (bv. DNA).
* **Apolaire covalente binding:** Gelijkmatige verdeling van elektronen.
* **Polaire covalente binding:** Ongelijke verdeling van elektronen, wat leidt tot gedeeltelijke ladingen (δ⁺ en δ⁻).
* **ATP als energiedragende molecule:** Adenosinetrifosfaat (ATP) is de directe energievaluta van de cel. Energie uit voeding wordt opgeslagen in vetten en koolhydraten, en omgezet in ATP in de mitochondriën.
* **Kortetermijnopslag:** ATP (minuten, seconden)
* **Middellangetermijnopslag:** Koolhydraten (dagen)
* **Langetermijnopslag:** Vetten (jaren)
#### Anorganische Chemie
* **Water:** Cruciaal voor leven, dient als oplosmiddel, en de meeste chemische reacties vinden plaats in water. Het is een polaire molecule.
* Water splitst spontaan in H⁺ en OH⁻ ionen: $H₂O ⇌ H⁺ + OH⁻$.
* **pH:** De zuurtegraad, omgekeerd evenredig met de H⁺ concentratie.
* pH < 7: Zuur (veel H⁺).
* pH = 7: Neutraal.
* pH > 7: Basisch (weinig H⁺).
* **Zuren:** Geven H⁺ af, verlagen pH.
* **Basen:** Nemen H⁺ op, verhogen pH.
* **Buffers:** Systemen die pH-schommelingen minimaliseren, zoals het bicarbonaat–koolzuur-systeem.
#### Organische Chemie
Bevat biomoleculen, de bouwstenen van het leven.
* **Koolhydraten:** Belangrijkste energieleveranciers.
* **Monosachariden:** Enkele suikerbouwsteen (bv. glucose).
* **Disachariden:** Twee monosachariden verbonden (bv. sucrose).
* **Polysachariden:** Lange ketens (bv. glycogeen, zetmeel, cellulose).
* **Lipiden (vetten):** Apolaire moleculen, slecht oplosbaar in water.
* **Vetten (triglyceriden).**
* **Steroïden** (bv. cholesterol, testosteron).
* **Fosfolipiden:** Belangrijke componenten van celmembranen.
* **Eiwitten:** Opgebouwd uit aminozuren, essentieel voor structuur en functie.
* **Peptiden:** Bouwstenen van eiwitten.
* **Polypeptide:** Lange keten van aminozuren.
* **Enzymen:** Eiwitten die chemische reacties versnellen (katalyseren).
* **Nucleïnezuren:** Lange ketens van nucleotiden.
* **DNA:** Slaat genetische informatie op.
* **RNA:** Betrokken bij eiwitsynthese.
## Hoofdstuk 2: Cytologie en Histologie
### Wat is een cel?
De cel is de kleinste levende eenheid van het lichaam, in staat tot zelfstandig functioneren en homeostase. De celtheorie stelt dat alle levende organismen uit cellen bestaan en dat alle cellen voortkomen uit reeds bestaande cellen.
#### Bouw van een cel
Elke cel heeft een:
* **Celmembraan (Plasmamembraan):** Scheidt intra- en extracellulair milieu. Bestaat voornamelijk uit een fosfolipiden dubbellaag met ingebedde eiwitten. Het is semi-permeabel.
* **Cytoplasma:** Bevat het cytosol (vloeistof) en organellen.
* **Celkern (Nucleus):** Bevat het genetische materiaal (DNA).
#### Celmembraan (Plasmamembraan)
* **Fosfolipiden dubbellaag:** Polaire koppen naar buiten, apolaire staarten naar binnen.
* **Transporteiwitten:** Faciliteren het transport van specifieke moleculen (bv. natrium-kaliumpomp).
* **Receptoren:** Eiwitten die specifieke moleculen (liganden) binden, wat signaalcascades in de cel start (bv. testosteron).
#### Celkern (Nucleus)
* Bevat 46 chromosomen (DNA).
* **Chromatinedraden:** Spiraliseren tot chromosomen tijdens celdeling.
* DNA codeert voor eiwitproductie.
#### Cytoplasma
* **Cytosol:** De vloeibare component.
* **Organellen:**
* **Endoplasmatisch reticulum (ER):** Netwerk van membranen.
* **Ruw ER:** Met ribosomen, betrokken bij eiwitproductie.
* **Glad ER:** Zonder ribosomen, betrokken bij lipide- en koolhydraatsynthese.
* **Ribosomen:** Verantwoordelijk voor eiwitsynthese (translatie: mRNA → polypeptide).
* **Golgi-apparaat:** Verfijnt, verpakt en transporteert moleculen.
* **Lysosomen:** Bevatten afbraakenzymen voor intracellulaire spijsvertering.
* **Mitochondriën:** De "krachtcentrales" van de cel; produceren ATP via celademhaling.
#### Transport binnen en buiten de cel
* **Passief transport:** Vereist geen energie (bv. diffusie, osmose).
* **Actief transport:** Vereist energie (ATP) (bv. natrium-kaliumpomp).
* **Blaasjestransport:** Via endocytose (naar binnen) en exocytose (naar buiten).
#### Metabolisme (stofwisseling)
Alle biochemische processen in de cel.
* **Anabole reacties:** Bouwen grote moleculen uit kleinere; vereisen energie (ATP).
* **Katabole reacties:** Breken grote moleculen af; geven energie vrij (ATP).
* **Celademhaling:** Omzetting van O₂ in CO₂, gekoppeld aan gasuitwisseling in de longen.
#### Mitose en Meiose
* **Mitose:** Celdeling voor groei en herstel; produceert twee identieke diploïde dochtercellen.
* **Meiose:** Celdeling voor geslachtscellen (gameten); produceert vier genetisch unieke haploïde dochtercellen.
### Histologie (Studie van weefsels)
Een weefsel is een groep van gespecialiseerde cellen en hun extracellulaire matrix die een specifieke functie uitvoeren.
#### Epitheelweefsel (Dekweefsel)
* Bedekt vrije oppervlakken van het lichaam.
* Dicht opeengepakte cellen, geen matrix.
* Regeneratie via stamcellen.
* **Indeling:** Eenlagig of meerlagig, en naar celvorm (plaveisel-, kubisch-, cilindrisch).
* **Kliercellen:** Exocriene (product naar oppervlak) en endocriene (product als hormoon in bloed).
#### Bindweefsel
* Ondersteunt, verbindt, slaat op en transporteert.
* Bestaat uit cellen en een extracellulaire matrix met vezels (collageen, elastine, reticulaire vezels).
* **Soorten:** Bloed, lymfe, kraakbeen, beenweefsel, vast, elastisch en los bindweefsel, vetweefsel.
#### Spierweefsel
* Gespecialiseerd in samentrekken, zorgt voor beweging.
* **Soorten:**
* **Skeletspierweefsel:** Willekeurig, dwarsgestreept.
* **Glad spierweefsel:** Onwillekeurig, in organen en bloedvaten.
* **Hartspierweefsel:** Onwillekeurig, in het hart, gestreept.
#### Zenuwweefsel
* Geleidt prikkels.
* **Neuronen:** Prikkelgeleidende cellen.
* **Gliacellen:** Ondersteunende cellen.
## Hoofdstuk 3: Tot het beenderstelsel
### Functies van het beenderstelsel
* **Ondersteunen en dragen:** Vormt het geraamte.
* **Ankerplaatsen voor spieren:** Maakt beweging mogelijk.
* **Beschermen van vitale organen:** Schedel, ribbenkast, wervelkolom.
* **Reservoir voor mineralen:** Calcium en fosfaat.
* **Hematopoëse:** Productie van bloedcellen in het rode beenmerg.
#### Indeling van het skelet
* **Axiaal skelet:** Schedel, wervelkolom, ribben, borstbeen.
* **Appendiculair skelet:** Ledematen, schouder- en bekkengordel.
### Macroscopische bouw van een bot
Botten worden ingedeeld naar vorm:
* **Lange beenderen** (bv. femur).
* **Korte beenderen** (bv. handwortelbeentjes).
* **Platte beenderen** (bv. schedelbotten).
* **Onregelmatige beenderen** (bv. wervels).
* **Sesambeenderen** (bv. patella).
#### Bouw van lange beenderen
* **Compact beenweefsel:** Dicht en solide.
* **Spongieus beenweefsel:** Honingraatstructuur.
* **Kenmerken:** Schacht (diafyse), epifysen (uiteinden), metafyse, periost (botvlies).
### De schedel
* **Cranium cerebrale (hersenschedel):** Beschermt de hersenen (8 beenderen).
* **Cranium viscerale (aangezichtsschedel):** Vormt het gezicht (14 beenderen).
* Bevat ook 6 gehoorbeentjes en het tongbeen.
* **Sinussen:** Luchtgevulde holtes in schedelbeenderen.
### Wervelkolom en borstkas
* **Wervelkolom:** Bestaat uit 5 regio's: cervicale, thoracale, lumbale, sacrum (heiligbeen) en coccygis (staartbeen).
* Vier krommingen: cervicale lordose, thoracale kyfose, lumbale lordose, sacrale kyfose.
* **Wervelkenmerken:** Wervellichaam, wervelgat, wervelboog, dwarsuitsteeksels, doornuitsteeksel, gewrichtsuitsteeksels.
* **Tussenwervelschijven:** Fibreus kraakbeen dat als schokdemper dient.
* **Borstkas (Thorax):** Bestaat uit borstwervels, ribben en het borstbeen (sternum).
* **Ware ribben (7 paar):** Direct verbonden met sternum.
* **Valse ribben (5 paar):** Indirect verbonden of zwevend.
### Schoudergordel en bovenste ledemaat
* **Scapula (schouderblad):** Driehoekig bot dat de arm fixeert.
* **Clavicula (sleutelbeen):** S-vormig bot.
* **Humerus (opperarm):** Lang bot van de bovenarm.
* **Onderarm:** Radius (spaakbeen, lateraal) en Ulna (ellepijp, mediaal).
* **Hand (Manus):** Ossa carpi (handwortelbeentjes), metacarpus (middenhandbeentjes), phalanges (vingerkootjes).
### Bekkengordel en onderste ledemaat
* **Bekkengordel (Pelvis):** Bestaat uit het os coxae (linker- en rechterheupbeen) en het sacrum.
* **Os coxae:** Os pubis (schaambeen), os ilium (darmbeen), os ischium (zitbeen).
* Verschillen tussen mannelijk en vrouwelijk bekken.
* **Femur (dijbeen):** Sterkste en grootste bot.
* **Patella (knieschijf):** Grootste sesambeen.
* **Onderbeen:** Tibia (scheenbeen, mediaal) en Fibula (kuitbeen, lateraal).
* **Voet:** Ossa tarsi (voetwortelbeentjes, waaronder talus en calcaneus), ossa metatarsi (middenvoetsbeentjes), phalanges (teenkootjes).
### Beenverbindingen (Articulaties)
* **Fibreuze verbindingen:** Botten verbonden met collageenvezels.
* **Kraakbeenverbindingen.**
* **Synoviale gewrichten (Diartrosen):** Echte gewrichten met gewrichtskapsel, synoviaal membraan en synoviaal vocht. Bieden veel beweging.
## Hoofdstuk 4: Skeletspierweefsel
### Functies van skeletspieren
* Beweging en stabilisatie van botten en gewrichten.
* Bescherming van weke delen.
* Openen en sluiten van in- en uitgangen.
* Behoud van lichaamstemperatuur.
#### Algemene werking en bouw van een spier
* Spieren zijn opgebouwd uit spiervezels die myofibrillen bevatten (actine en myosine).
* Contractie vindt plaats door de interactie van actine- en myosinefilamenten.
* **Origo:** Aanhechting aan het statische bot.
* **Insertie:** Aanhechting aan het bewegende bot.
* **Agonisten:** Spieren met dezelfde werking.
* **Antagonisten:** Spieren met tegenovergestelde werking.
#### Metabole activiteiten van skeletspieren
* **Rust:** Aanvullen van energiereserves (glucose → glycogeen, vetzuren → ATP → creatinefosfaat).
* **Milde, aerobe activiteit:** Voldoende zuurstof; gebruik van vetzuren, triglyceriden en glucose.
* **Anaerobe activiteit:** Zuurstoftekort; gebruik van snelle reserves (creatinefosfaat, glycogeen → lactaat).
#### Bewegingen
* **Sagittale vlak:** Flexie (buiging), extensie (strekking).
* **Frontale vlak:** Abductie (weg van middenlijn), adductie (naar middenlijn).
* **Rotatie:** Endorotatie (naar ventrale zijde), exorotatie (naar dorsale zijde).
* **Specifieke bewegingen:** Pronatie/supinatie (onderarm), dorsi-/plantairflexie (pols/enkel), inversie/eversie (enkel), elevatie/depressie, ulnaire/radiale abductie (pols), lateroflexie (wervelkolom).
#### Belangrijke spieren
Spiernamen zijn vaak afgeleid van vorm, insertie/origo, of functie. Kennis van de belangrijkste oppervlakkige spieren, zowel ventraal (voorkant) als dorsaal (achterkant), is essentieel.
* **Hoofdspieren:** m. Platysma, m. Sternocleidomastoideus.
* **Schouderspieren:** m. Deltoideus, m. Trapezius, m. Latissimus dorsi.
* **Borst- en buikspieren:** m. Pectoralis major, m. Rectus abdominis, mm. Obliqui externus/internus abdominis, m. Transversus abdominis.
* **Armspieren:** Bovenarm (m. Triceps brachii, m. Biceps brachii, m. Brachioradialis), onderarm, hand.
* **Heup- en bovenbeenspieren:** m. Iliopsoas, m. Sartorius, m. Quadriceps femoris (vierhoofdig), hamstrings (m. Semimembranosus, m. Biceps femoris, m. Semitendinosus).
* **Onderbeenspieren:** m. Gastrocnemius, m. Soleus.
**Injectieplaatsen:**
* Musculus gluteus medius
* Musculus vastus lateralis (van m. Quadriceps femoris)
* Musculus Deltoideus
## Hoofdstuk 5: De Huid
De huid is het grootste orgaan van het lichaam en vervult cruciale functies zoals bescherming, thermoregulatie en sensorische waarneming.
### Bouw en functies van de huid
De huid bestaat uit drie lagen:
* **Epidermis:** Bovenste laag, dekweefsel, geen bloedvaten. Gemaakt van meerlagig plaveiselepitheel.
* **Keratinocyten:** Produceren keratine, maken de huid waterafstotend en stevig.
* **Melanocyten:** Produceren melanine voor UV-bescherming.
* **Lagen van de epidermis:** Stratum basale, stratum spinosum, stratum granulosum, stratum corneum (en soms stratum lucidum). De huid vernieuwt zich ongeveer maandelijks.
* **Dermis (lederhuid):** Bindweefsel, bevat bloedvaten, zenuwen, haarzakjes, talg- en zweetklieren.
* **Stratum papillare en reticulare.**
* Regulatie van lichaamstemperatuur via vasodilatatie en vasoconstrictie.
* **Hypodermis:** Onder de huid, voornamelijk vetweefsel. Verankert de huid, isoleert en beschermt.
### Functies van de huid
* **Homeostase:** Behoud van het interne milieu.
* **Thermoregulatie:** Reguleren van lichaamstemperatuur.
* **Bescherming:** Tegen mechanische schade, UV-straling, uitdroging en ziekteverwekkers.
* **Aanmaak vitamine D.**
* **Sensorische waarneming:** Pijn, druk, temperatuur.
#### Huidcomponenten
* **Haar:** Beschermt tegen UV, isoleert, reageert op koude.
* **Zweetklieren:** Eccrien (temperatuurregulatie) en apocrien (feromonen).
* **Talgklieren:** Houden haar en huid soepel, remmen bacteriegroei.
* **Nagels:** Bescherming van vingertoppen en tenen.
#### Huidskleur
Wordt bepaald door drie pigmenten:
* **Melanine:** Bruin-zwart, UV-bescherming.
* **Caroteen:** Geeloranje, uit voeding.
* **Hemoglobine:** Rood, in rode bloedcellen; geeft een roze tint bij voldoende zuurstof.
#### Pathologieën
* **Melanoom:** Kwaadaardige vorm van huidkanker.
* **Psoriasis:** Verstoorde uitrijping van keratinocyten.
* **Huidstriemen (striae):** Inwendige littekens door rek van de dermis.
* **Icterus (geelzucht):** Ophoping van bilirubine.
* **Albinisme:** Geringe of geen melanineproductie.
Glossary
# Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Anatomie | De wetenschap die zich bezighoudt met de studie van de structuur van het menselijk lichaam, inclusief de onderdelen en hun relaties. |
| Fysiologie | De studie van de normale functies en mechanismen binnen levende organismen, met focus op hoe deze functies worden uitgevoerd. |
| Homeostase | Het proces waarbij het lichaam een stabiel intern evenwicht handhaaft, ongeacht veranderingen in de externe omgeving, om optimale omstandigheden voor lichaamsprocessen te garanderen. |
| Terminologie Anatomica | Het gestandaardiseerde Latijnse en Griekse vocabulaire dat wordt gebruikt om anatomische structuren en locaties nauwkeurig te beschrijven en te communiceren binnen de medische en paramedische wereld. |
| Macroscopische anatomie | De studie van anatomische structuren die met het blote oog zichtbaar zijn, zonder gebruik van vergrotende instrumenten. |
| Microscopische anatomie | De studie van anatomische structuren die alleen zichtbaar zijn met behulp van beeldvergrotende instrumenten, zoals een microscoop, inclusief cytologie (cellen) en histologie (weefsels). |
| Systematische anatomie | De studie van het menselijk lichaam door middel van het bestuderen van elk orgaansysteem afzonderlijk en in detail. |
| Topografische anatomie | De studie van de anatomische relaties tussen verschillende structuren binnen specifieke regio's van het lichaam. |
| Atoom | Het kleinste ondeelbare deeltje van een element dat de chemische eigenschappen van dat element behoudt en de fundamentele bouwsteen is van alle materie. |
| Molecuul | Een groep van twee of meer atomen die chemisch aan elkaar gebonden zijn, en die de kleinste entiteit is die de kenmerkende chemische eigenschappen van een verbinding vertegenwoordigt. |
| Ionbinding | Een chemische binding die ontstaat door de elektrostatische aantrekking tussen tegengesteld geladen ionen (kationen en anionen) die gevormd worden door het opnemen of afstaan van elektronen. |
| Covalente binding | Een chemische binding waarbij twee atomen elektronen delen om stabiliteit te bereiken, wat resulteert in de vorming van moleculen. |
| ATP (Adenosinetrifosfaat) | Een energierijke molecule die fungeert als de universele energiedrager in cellen, waarbij de energie wordt vrijgegeven wanneer een fosfaatgroep wordt afgesplitst. |
| pH | Een maat voor de zuurgraad of alkaliteit van een oplossing, gebaseerd op de concentratie van waterstofionen (H⁺); een lage pH duidt op zuur, een hoge pH op basisch. |
| Buffer | Een chemische stof of een systeem van stoffen die in staat is de pH van een oplossing te stabiliseren door zowel zuren als basen te neutraliseren en zo extreme schommelingen te voorkomen. |
| Koolhydraten | Een klasse van organische moleculen die dienen als belangrijke energiebronnen voor het lichaam en bestaan uit koolstof, waterstof en zuurstof. |
| Lipiden | Een diverse groep apolaire organische moleculen, waaronder vetten, oliën en steroïden, die slecht oplosbaar zijn in water en verschillende functies hebben zoals energieopslag en hormoonproductie. |
| Eiwitten | Complexe organische moleculen die zijn opgebouwd uit aminozuren en essentiële functies uitvoeren in het lichaam, zoals structurele ondersteuning, enzymatische activiteit en transport. |
| Nucleïnezuren | Lange ketens van nucleotiden die genetische informatie opslaan en doorgeven, waarvan DNA en RNA de belangrijkste voorbeelden zijn. |
| Cel | De kleinste structurele en functionele eenheid van alle bekende levende organismen, in staat tot zelfstandige reproductie en stofwisseling. |
| Cytoplasma | Het gehele inhoud van een cel exclusief de celkern, bestaande uit cytosol en organellen. |
| Celmembraan (Plasmamembraan) | De buitenste laag van een dierlijke cel, die de celomringt en de intracellulaire inhoud scheidt van de extracellulaire omgeving, en selectief transport van stoffen reguleert. |
| Celkern (Nucleus) | Een membraanomsloten organel dat het genetische materiaal (DNA) van een eukaryote cel bevat en de celgroei en -reproductie reguleert. |
| Organellen | Gespecialiseerde structuren binnen het cytoplasma van een cel die specifieke functies uitvoeren, zoals de mitochondriën voor energieproductie of de ribosomen voor eiwitsynthese. |
| Metabolisme | De totale reeks van biochemische processen die plaatsvinden in een levend organisme om leven te onderhouden, inclusief de afbraak van moleculen om energie te produceren (katabolisme) en de synthese van moleculen voor groei en herstel (anabolisme). |
| Mitose | Een proces van celdeling waarbij een diploïde moedercel zich deelt tot twee genetisch identieke diploïde dochtercellen, essentieel voor groei en weefselherstel. |
| Meiose | Een proces van celdeling dat plaatsvindt in geslachtscellen (gameten), waarbij een diploïde moedercel zich deelt tot vier genetisch unieke haploïde dochtercellen, cruciaal voor seksuele reproductie. |
| Weefsel | Een groep vergelijkbare cellen en hun extracellulaire matrix die samenwerken om een specifieke functie uit te voeren. |
| Epitheelweefsel | Een type weefsel dat lichaamsoppervlakken bedekt, organen bekleedt en klieren vormt, gekenmerkt door dicht opeengepakte cellen zonder intercellulaire matrix. |
| Bindweefsel | Een van de vier primaire weefseltypen, gekenmerkt door een extracellulaire matrix die de cellen omringt en ondersteunt, en betrokken bij ondersteuning, verbinding, opslag en transport. |
| Spierweefsel | Een type weefsel dat gespecialiseerd is in contractie, wat beweging mogelijk maakt op cellulair, orgaan- en lichaamsniveau. |
| Zenuwweefsel | Een type weefsel dat signalen door het lichaam leidt, bestaande uit neuronen (zenuwcellen) voor signaalgeleiding en gliacellen voor ondersteuning. |
| Skelet | Het geheel van beenderen in het lichaam dat zorgt voor ondersteuning, bescherming, beweging, opslag van mineralen en productie van bloedcellen. |
| Axiaal skelet | Het deel van het skelet dat langs de lichaamsas loopt, inclusief de schedel, wervelkolom en ribbenkast. |
| Appendiculair skelet | Het deel van het skelet dat bestaat uit de ledematen en de bekkengordel en schoudergordel, die verbinding maken met het axiale skelet. |
| Synoviaal gewricht | Een beweegbaar gewricht dat wordt gekenmerkt door een gewrichtsholte gevuld met synoviaal vocht, omgeven door een gewrichtskapsel, en mogelijk extra structuren zoals kraakbeen en banden voor stabiliteit en beweging. |