Cover
Aloita nyt ilmaiseksi wero.pdf
Summary
# Inleiding tot natuuronderwijs en de leefomgeving van kinderen
Dit onderwerp introduceert het belang van natuuronderwijs voor kinderen in hun eigen leefomgeving, definieert de leefomgeving en beschrijft wat een gezonde leefomming voor kinderen inhoudt.
### 1.1 Het belang van natuuronderwijs in de leefomgeving van kinderen
Natuuronderwijs is van cruciaal belang voor kinderen omdat het aansluit bij hun spontane belangstelling voor de concrete werkelijkheid om hen heen. Het stelt kinderen in staat om hun omgeving waar te nemen, te exploreren, te onderzoeken en te herkennen, waarbij zowel hun lichaam als hun zintuigen worden ingeschakeld. Via wereldoriëntatie verwerven kinderen kennis, inzichten en vaardigheden om interactie te treden met hun omgeving en ontwikkelen zij een positieve houding ten opzichte van zichzelf en de natuur. Dit is een belangrijke opdracht voor basisscholen, naast het leren zorg te dragen voor de natuur [7](#page=7) [8](#page=8).
### 1.2 De leefomgeving van kinderen
#### 1.2.1 Definitie van leefomgeving
Een leefomgeving verwijst naar de fysieke en sociale omgeving waarin individuen, dieren of planten leven. Dit omvat zowel de natuurlijke omgeving (land, water, lucht) als de gebouwde omgeving (huizen, steden, infrastructuur). De leefomgeving heeft een directe invloed op de gezondheid, het welzijn en het gedrag van levende organismen [6](#page=6).
#### 1.2.2 Kenmerken van een gezonde leefomgeving voor kinderen
Een gezonde leefomgeving voor kinderen omvat diverse elementen die essentieel zijn voor hun fysieke, mentale en emotionele welzijn. Deze omvatten [6](#page=6):
* **Veilige en schone fysieke omgeving:** Vrij van gevaren zoals giftige stoffen en onveilige structuren, met aandacht voor hygiëne en netheid [6](#page=6).
* **Gezonde voeding:** Toegang tot evenwichtige en voedzame voeding, met bewustwording van gezonde eetgewoonten [6](#page=6).
* **Voldoende beweging en speeltijd:** Ruimte en stimulans voor fysieke activiteit en buitenspelen [6](#page=6).
* **Sociale en emotionele ondersteuning:** Bevordering van emotionele intelligentie en veerkracht [7](#page=7).
* **Onderwijs en kennis van de natuur:** Stimulering van nieuwsgierigheid, creativiteit en zorg voor de natuur [7](#page=7).
* **Groene omgeving en natuur:** Positieve effecten van contact met natuur en groene ruimtes op gezondheid en welzijn [7](#page=7).
Het bieden van een dergelijke omgeving is essentieel voor de ontwikkeling van gezonde, gelukkige en veerkrachtige individuen [7](#page=7).
### 1.3 Natuuronderwijs als een doe-vak
#### 1.3.1 Het concept van natuuronderwijs
Natuuronderwijs is een "doe-vak" dat tegemoetkomt aan de natuurlijke interesse van kinderen voor hun omgeving. Het gaat verder dan alleen biologie en omvat ook scheikunde, natuurkunde en aardrijkskunde. Via wereldoriëntatie ontwikkelen kinderen kennis, inzichten, vaardigheden en een positieve houding ten opzichte van zichzelf en hun omgeving [7](#page=7).
#### 1.3.2 Belang van wereldoriëntatie voor kinderen
Wereldoriëntatie is belangrijk omdat het fundamentele elementen in de ontwikkeling van kinderen stimuleert, waaronder:
* Een positief zelfbeeld [7](#page=7).
* Motivatie [8](#page=8).
* Zelfinitiatief nemen [8](#page=8).
* Communicatie en samenwerking [8](#page=8).
* Zelfstandigheid [8](#page=8).
* Creatief en probleemoplossend omgaan met de omgeving [8](#page=8).
* Zelfgestuurd leren [8](#page=8).
#### 1.3.3 Bevordering van natuuronderwijs
Natuuronderwijs kan op verschillende manieren bevorderd worden:
* **In de klas:** Door een geschikte combinatie van werkvormen, activiteiten en hulpmiddelen die leren met concreet materiaal mogelijk maken [8](#page=8).
* **Beleving stimuleren:** Door de beleving van kinderen bij het omgaan met echt materiaal uit de directe omgeving in te schatten en te stimuleren [8](#page=8).
* **Uitnodigende leersituaties creëren:** Aangepast aan diverse leeftijden en achtergronden [8](#page=8).
* **Lesmaterialen hanteren en aanpassen:** Bestaande methodes kritisch beoordelen en aanpassen aan de groep [8](#page=8).
* **Onderzoeksvaardigheden ontwikkelen:** Bijvoorbeeld door het ontwerpen van werkbladen met duidelijke opdrachten [8](#page=8).
#### 1.3.4 Wereldoriëntatie als engagement
Kinderen hebben een aangeboren nieuwsgierigheid en belangstelling voor hun omgeving. Door op school aandacht te besteden aan wereldoriëntatie, sluit men aan bij deze natuurlijke belangstelling en bouwt men voort op een spontaan leerproces dat buiten de school al gaande is. Het begeleiden van kinderen in de complexe wereld en het aanleren van zorg voor de natuur is een belangrijke opdracht [8](#page=8).
#### 1.3.5 Doelen van wereldoriëntatie
Activiteiten binnen wereldoriëntatie stellen kinderen in staat om:
* Hun omgeving waar te nemen, te exploreren, te onderzoeken, te herkennen en er zorg voor te dragen [9](#page=9).
* Vaardigheden te verwerven om makkelijker om te gaan met zichzelf en de wereld [9](#page=9).
* Een kritische en opbouwende houding te ontwikkelen ten opzichte van zichzelf en hun omgeving, met zorg en aandacht voor de natuur [9](#page=9).
### 1.4 Biotoop
Een biotoop is een specifiek gebied of omgeving waar bepaalde planten en dieren leven en zich voortplanten. Het omvat zowel de fysieke als biologische aspecten van een habitat, zoals klimaat, bodem en de aanwezige soorten. Biotopen bieden de benodigde omstandigheden en hulpbronnen voor het overleven en gedijen van specifieke soorten en variëren sterk in kenmerken en samenstelling [9](#page=9).
### 1.5 Onderwerpen in biologie
Binnen de biologie kunnen verschillende aspecten bestudeerd worden [9](#page=9):
* **Morfologie:** Beschrijving van uitwendige kenmerken [9](#page=9).
* **Systematiek:** Ordening en naamgeving van organismen [9](#page=9).
* **Fysiologie:** De studie van levensverrichtingen [9](#page=9).
* * *
# Identificatie van planten en hun kenmerken
Deze sectie introduceert de identificatie van verschillende plantensoorten, waaronder loofbomen, naaldbomen, kruidachtige planten en paddenstoelen, met aandacht voor hun specifieke kenmerken, bouw en ecologische rol.
### 2.1 Bladkenmerken en determinatieprincipes
Het herkennen van planten begint vaak met de bestudering van hun bladeren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende bladkenmerken die essentieel zijn voor determinatie [11](#page=11).
#### 2.1.1 Het enkelvoudige blad
Een enkelvoudig blad kenmerkt zich door de aanwezigheid van één bladknop in de oksel per blad [12](#page=12).
* **Bladschijf:** Dit is het platte, groene deel van het blad, bestaande uit bladmoes en bladnerven [12](#page=12).
* **Bladvorm:** De vorm van de bladschijf wordt bepaald door de positie van het breedste punt van de schijf [13](#page=13).
* **Bladtip en -basis:** Zowel de top als de basis van de bladschijf kunnen variëren in hun opbouw [13](#page=13).
* **Nervatuur:** De nerven van een blad kunnen divers zijn.
* **Divergente nerven:** Dit omvat handnervige en veernervige structuren, typisch voor dicotylen zoals de boterbloem, eik en beuk [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Convergentie nerven:** Dit is de parallelnervige structuur, kenmerkend voor monocotylen zoals het sneeuwklokje, krokus en grassen [14](#page=14).
#### 2.1.2 De bladrand
De rand van een blad kan gaaf (glad) of ingesneden zijn [14](#page=14).
#### 2.1.3 Enkelvoudig versus samengesteld blad
* **Enkelvoudig blad:** Heeft één bladknop per blad [12](#page=12).
* **Samengesteld blad:** Bestaat uit een algemene bladsteel waaraan meerdere deelblaadjes groeien, met één bladknop voor al deze deelblaadjes [15](#page=15).
#### 2.1.4 Bladstand
De bladstand beschrijft de rangschikking van de bladeren ten opzichte van elkaar op de stengel [15](#page=15).
* **Verspreide bladstand:** Slechts één blad op elke hoogte van de stengel [15](#page=15).
* **Kruisgewijze bladstand:** Twee bladeren op dezelfde hoogte, die loodrecht op elkaar staan (bv. lipbloemigen) [15](#page=15).
* **Kransgewijze bladstand:** Meer dan twee bladeren op dezelfde hoogte [15](#page=15).
#### 2.1.5 Determinatietools
Voor de identificatie van planten kunnen determinatietabellen en gespecialiseerde apps worden gebruikt [16](#page=16).
### 2.2 Kenmerken van courante boomsoorten
De documentatie beschrijft diverse courante loof- en naaldbomen, met aandacht voor hun identificerende kenmerken.
#### 2.2.1 Loofbomen
* **Eik (Quercus):** Kenmerkend zijn de stevige takken en gelobde bladeren. De vrucht is een dopvruchtje in een napje. Eiken zijn taai, groeien op diverse gronden en schaduwverdragend, met hout gebruikt voor scheepsbouw, vaten en meubels. Eikengallen, veroorzaakt door een galwesp, zijn ook een kenmerk [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Beuk (Fagus sylvatica):** Heeft een gladde, grijze schors en glanzende, donkergroene bladeren. De bladeren zijn enkelvoudig, gesteeld, veernervig met een gegolfde rand. De vrucht is een driehoekig, oliehoudend beukennootje. Beuken gedijen in vochtige klimaten en kunnen hoge leeftijden bereiken [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Haagbeuk (Carpinus betulus):** Lijkt op de beuk, maar heeft een gladdere, grijzere schors en dubbel gezaagde bladeren [23](#page=23).
* **Linde (Tilia):** Bekend om geurige bloemen en hartvormige, gezaagde bladeren. De bloemen hangen in groepjes met een schutblad. Lindebloesem wordt gebruikt voor thee en wordt toegeschreven met geneeskrachtige en magische eigenschappen [24](#page=24).
* **Es (Fraxinus excelsior):** Heeft samengestelde, oneven geveerde bladeren met 7-13 fijn gezaagde deelblaadjes. Kenmerkend zijn de gevleugelde nootjes als vrucht. De es kan hoog worden en heeft zwarte knoppen. Het hout is hard en elastisch, gebruikt voor sportartikelen. De es wordt bedreigd door essentaksterfte [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Berk (Betula):** Herkenbaar aan de witte schors en driehoekige, dubbel gezaagde bladeren. De vruchten zijn gevleugelde nootjes. Berken zijn pioniersoorten die veel licht nodig hebben. Het hout wordt gebruikt voor klompen en bezems. "Heksenbezems" kunnen voorkomen, veroorzaakt door zwammen [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Els (Alnus):** Houdt van vochtige grond en heeft ovale, licht getande bladeren. De vruchten lijken op kegeltjes en blijven lang aan de boom. Elzen verhogen de bodemvruchtbaarheid door stikstofbinding in hun wortels [28](#page=28).
* **Wilg (Salix):** Heeft enkelvoudige, langwerpige, gezaagde bladeren. De bloemen zijn katjes en de vruchten kleine doosvruchtjes. Het hout rot snel, wat het tot een habitat voor dieren maakt. Wilgentenen worden gebruikt voor vlechtwerk en versteviging [29](#page=29).
* **Populieren (Populus x canadensis):** Hebben enkelvoudige, ronde bladeren aan lange steeltjes. Populieren zijn tweehuizig met doosvruchtjes. Ze groeien snel, worden hoog en verdragen geen schaduw [30](#page=30).
* **Tamme kastanje (Castanea sativa):** Heeft enkelvoudige, getande, langwerpige bladeren. De vruchten zijn stekelige dopvruchten die drie kastanjes bevatten. Het hout wordt gebruikt als brandhout [31](#page=31).
* **Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum):** Heeft samengestelde, handvormige, veernervige bladeren. De vrucht is een bolster zonder stekels met 1-2 grote zaden. De vruchten zijn eetbaar voor vee. Het hout is zacht, gebruikt voor kistjes en speelgoed [32](#page=32).
* **Plataan (Platanus acerifolia):** Heeft verspreide, handnervige, gelobde en getande bladeren. De vrucht is een plataankogel met dopvruchtjes. Kenmerkend is de in grote plakken afschilferende schors [33](#page=33).
* **Esdoorn (Acer pseudoplatanus):** Bekend om de spectaculaire herfstkleuren. De bladeren zijn scherp ingesneden, enkelvoudig, handvormig en staan tegenoverstaand. De vruchten zijn gevleugelde splitvruchten ("helikoptertjes"). De gewone esdoorn heeft een afschilferende schors en verdraagt schaduw [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Meidoorn (Crataegus):** Heeft gelobde bladeren kleiner dan 7 cm. De vruchten zijn kleine, rode bessen (oneetbare nootjes). Vroeger veel gebruikt als haag [36](#page=36).
* **Hazelaar (Corylus avellana):** Heeft dubbel gezaagde, behaarde bladeren. De vruchten zijn hazelnoten. Het is een struik met behaarde twijgen en hangende gele mannelijke katjes [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Olm (Ulmus minor):** Kenmerkend is de asymmetrische bladvoet van de dubbel gezaagde bladeren. De vruchtjes zijn kleine, rondom gevleugelde nootjes. Olmen zijn zeldzaam geworden door ziekte [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Robinia (Robinia pseudoacacia):** Snelgroeiende boom met karakteristieke koepelvormige kroon, vaak met stekels op de takken. De bladeren zijn veervormig samengesteld. De vruchten zijn peulen. Vooral schors en peulen zijn giftig. Het hout is hard en duurzaam [38](#page=38) [39](#page=39).
[2.2.1.1 Samenvatting kenmerken van loofbomen](#page=40) [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 2.2.2 Naaldbomen
* **Jeneverbes (Juniperus communis L.):** Naaldbomen met vlezige kegelschubben die lijken op bessen. De mannelijke exemplaren hebben stekelige naaldjes. Verdraagt nauwelijks schaduw en is een heideplant [42](#page=42).
* **Taxus:** Heeft mannelijke en vrouwelijke planten. Vormt geen echte kegel; de zaadknop is omgeven door een vlezig omhulsel. Naalden zijn plat en schroefvormig ingeplant. Hout, schors en bladeren zijn giftig [43](#page=43).
* **Lork (Larix):** Een van de weinige naaldbomen die in de winter kaal zijn. De naalden zijn zacht en staan in bundeltjes [43](#page=43).
* **Ceder (Cedrus):** Naalden staan in groepen van 10 tot 45 dicht opeen. Blijven in de winter aan de boom [44](#page=44).
* **Den (Pinus):** Naalden staan in bundels van twee, drie of vijf. De vruchten zijn verhoute kegels. Grove den is geschikt voor arme, droge zandgronden [44](#page=44).
* **Zilverspar (Abies):** Naaldjes staan afzonderlijk ingeplant, niet in groepjes. De naalden zijn plat en vaak wit aan de onderzijde. Kegels staan rechtopstaand en vallen bij rijpheid uiteen [45](#page=45).
* **Spar (Picea):** Naalden zijn groen met fijne witte strepen aan de onderzijde. De vrucht is een kegel. Veel voorkomend in de Ardennen en gebruikt voor herbebossing [45](#page=45).
* **Cipres:** Bladeren zijn donkergroen, schubachtig en driehoekig. Mannelijke kegels zijn ei-vormig, vrouwelijke kegels bolvormig. Worden vaak als haag gebruikt en kunnen tegen snoeien [46](#page=46).
### 2.3 Kruidachtige planten en paddenstoelen
#### 2.3.1 Kruidachtige planten
De documentatie noemt diverse kruidachtige planten, waarbij de nadruk ligt op herkenning op basis van foto's, zonder dat specifieke kenmerken gekend hoeven te zijn. Enkele families en voorbeelden zijn [46](#page=46):
* **Boraginaceae (Ruwbladigen):** Smeerwortel, vergeet-mij-nietje [47](#page=47).
* **Caryophyllaceae (Anjerfamilie):** Vogelmuur, grootbloemige muur, koekoeksbloem [47](#page=47).
* **Composieten:** Madeliefje, paardenbloem, boerenwormkruid [47](#page=47).
* **Convolvulaceae (Windefamilie):** Haagwinde [47](#page=47).
* **Cruciferae (Kruisbloemenfamilie):** Herderstasje, pinksterbloem, look-zonder-look [47](#page=47).
* **Euphorbiaceae (Wolfsmelkfamilie):** Kroontjeskruid [47](#page=47).
* **Geraniaceae (Ooievaarsbekfamilie):** Ooievaarsbek, robertskruid [47](#page=47).
* **Hypericaceae (Hertshooifamilie):** Sint-janskruid [47](#page=47).
* **Labiaceae (Lipbloemigen):** Paarse dovenetel, witte dovenetel, gele dovenetel, hondsdraf [47](#page=47).
* **Papaveraceae (Papaverfamilie):** Klaproos, stinkende gouwe [48](#page=48).
* **Papilionaceae (Vlinderbloemigen):** Vogelwikke, klaver (rood/wit) [48](#page=48).
* **Plantaginaceae (Weegbreefamilie):** Smalle weegbree, ereprijs [48](#page=48).
* **Polygonaceae (Duizendknoopfamilie):** Perzikkruid [48](#page=48).
* **Ranunculaceae (Ranonkelfamilie):** Speenkruid, boterbloem [48](#page=48).
* **Rubiaceae (Walstrofamilie):** Kleefkruid [48](#page=48).
* **Umbelliferae (Schermbloemenfamilie):** Fluitekruid [48](#page=48).
* **Urticaceae (Brandnetelfamilie):** Brandnetel [48](#page=48).
* **Violaceae (Viooltjesfamilie):** Viooltje [48](#page=48).
#### 2.3.2 Paddenstoelen
Ook voor paddenstoelen ligt de nadruk op herkenning van de Nederlandse naam op basis van foto's. Enkele voorbeelden zijn [49](#page=49):
* **Gewone zwavelkop (Hypholoma fasciculare):** Groeit vaak in groepen op dood hout [49](#page=49).
* **Vliegenzwam (Amanita muscaria):** Iconisch met rode hoed en witte stippen [49](#page=49).
* **Echte tonderzwam (Fomes fomentarius):** Harde, kurkachtige structuur, groeit op boomstammen [50](#page=50).
* **Eekhoorntjesbrood (Boletus edulis):** Smakelijke eetbare paddenstoel met bruine hoed [50](#page=50).
* **Porseleinzwam (Oudemansiella mucida):** Kleine witte paddenstoel die op loofhout groeit [50](#page=50).
* **Bovist (Calvatia gigantea):** Ronde paddenstoel, lijkend op een aardappel [51](#page=51).
* **Gewone fopzwam (Laccaria laccata):** Kleine paddenstoel met oranjebruine hoed [51](#page=51).
* **Hanenkam (Hericium erinaceus):** Opvallend met lange, witte strengen [51](#page=51).
### 2.4 Technieken voor boomdeterminatie
Determinatietabellen zijn toegankelijke hulpmiddelen voor het identificeren van bomen. De belangrijkste kenmerken voor determinatie zijn het type blad (enkelvoudig/samengesteld), de bladrand, de bladstand en de nerven [53](#page=53).
### 2.5 Ecologische rol en bosstructuur
Bomen en hun onderdelen spelen een rol in het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de dode bladeren en takken van loofbomen leveren relatief meer voedsel op en ondersteunen daardoor meer soorten planten en dieren dan naaldbomen. Bossen vertonen een gelaagde structuur, met een kroonlaag, struiklaag, kruidlaag en moslaag, die bepalen welke organismen er leven door de beschikbare hoeveelheid licht [92](#page=92) [94](#page=94).
#### 2.5.1 Vergelijking naald- en loofbomen
KenmerkNaaldbomenLoofbomenVoorkomenKoud gematigd klimaatGematigd tot warm klimaatBladNaald- of schubvormig, altijd naaldachtige topVlak en dun, enkelvoudige of samengestelde bladerenHerfstNiet specifiek (behalve lork), naalden zorgen voor zure humusBladval zorgt voor vruchtbare humus, voorjaarsbloeiers voor de bladeren aan de bomenBetakkingKransgewijsVerspreidBloemEenslachtigMeestal tweeslachtigVruchtKegel of bes, naaktzadigen (zaden niet in vrucht opgesloten)Diverse soorten (peul, bes, noot), bedektzadigen (zaden in vrucht opgesloten)ZadenMeestal gevleugeldAlle soorten
#### 2.5.2 Het bos als ecosysteem
Een bos is meer dan een verzameling bomen; alle levende wezens zijn aangepast aan deze omgeving en hebben onderlinge relaties. Dood hout is een belangrijk leefmilieu voor ongewervelde dieren. Typische bosbewoners zijn vogels (bosuil, specht) en zoogdieren (reeën, eekhoorns). De meeste bossen in Europa zijn cultuurlandschappen, gevormd door menselijke activiteit [93](#page=93) [94](#page=94) [95](#page=95).
### 2.6 Indeling van het plantenrijk
Het plantenrijk wordt onderverdeeld in hoofdafdelingen, onderafdelingen en klassen op basis van voortplantingswijze en bouw [67](#page=67).
* **I. Hoofdafdeling: Sporenplanten**
* **1\. Onderafdeling: Thallusplanten** (geen echte wortel, stengel, bladeren)
* Klasse A: Zwammen (Fungi) [67](#page=67) [72](#page=72).
* Klasse B: Wieren (Algae) [67](#page=67) [76](#page=76).
* Klasse C: Korstmossen (Lichenes) [67](#page=67) [76](#page=76).
* **2\. Onderafdeling: Mosplanten** (bladeren en stengel, geen echte wortel) [67](#page=67) [77](#page=77).
* Klasse A: Levermossen [67](#page=67) [80](#page=80).
* Klasse B: Bladmossen [67](#page=67) [80](#page=80).
* **3\. Onderafdeling: Vaatcryptogamen** (varens, paardenstaarten, wolfsklauwachtigen) [67](#page=67).
* Varens [82](#page=82).
* Paardenstaarten [83](#page=83).
* Wolfsklauwachtigen [84](#page=84).
* **II. Hoofdafdeling: Zaadplanten**
* **1\. Onderafdeling Naaktzadigen** (zaden vrij, bv. naaldbomen) [67](#page=67) [89](#page=89).
* **2\. Onderafdeling Bedektzadigen** (zaden in een vrucht) [67](#page=67) [90](#page=90).
* Klasse A: Tweezaadlobbigen (Dicotylen) [67](#page=67) [90](#page=90).
* Klasse B: Eenzaadlobbigen (Monocotylen) [67](#page=67) [90](#page=90).
#### 2.6.1 Kenmerken van Dicotylen en Monocotylen
KenmerkDicotylen (Tweezaadlobbigen)Monocotylen (Eenzaadlobbigen)Zaadlobben21WortelHoofdwortelMeest bijwortelStengelVertakt, secundaire diktegroei mogelijkOnvertakt, geen secundaire diktegroeiBladEnkelvoudig of samengesteldEnkelvoudigNervatuurHandnervig, veernervigParallelnervig of kromnervigGrondtal bloem2, 4 of 53VoorbeeldenKoekoeksbloem, boterbloem, linde, eikTulp, narcis
* * *
# Aanpassingen van planten en dieren aan de winter
De herfst en winter stellen planten en dieren voor uitdagingen door kortere dagen, lagere temperaturen en verminderde energie van de zon, waardoor zij zich op diverse manieren moeten aanpassen om te overleven .
### 3.1 Planten in de winter
Planten passen zich op verschillende manieren aan de winterse omstandigheden aan, waarbij de focus ligt op het behoud van energie en het voorkomen van schade door vorst .
#### 3.1.1 Loofbomen verliezen hun bladeren
Het proces van bladeren verliezen begint al in augustus, gestuurd door de verkorting van de dagen. Dit is een noodzakelijke aanpassing omdat de wateropname via de wortels beperkt wordt bij vriestemperaturen, en bladeren water blijven verdampen, wat tot uitdroging en bevriezing van de boom kan leiden .
* **Afbraak van bladgroen:** De verkorting van de daglichturen leidt tot de afbraak van bladgroen. De resterende pigmenten geven de bladeren hun kenmerkende herfstkleuren. Zonder bladgroen stopt de fotosynthese, waardoor geen suikers (voedsel) meer worden aangemaakt en de behoefte aan water sterk vermindert .
* **Vorming van scheurweefsel:** Op de grens tussen de bladsteel en de twijg wordt speciaal kurkachtig weefsel aangelegd dat de waterdoorlaatbaarheid beperkt. Wanneer dit weefsel volledig verkurkt is, valt het blad af. Dit afwerpen van bladeren is een actief proces waarbij de boom zelf de bladeren loslaat .
> **Tip:** Het afwerpen van bladeren is dus een actieve aanpassing om te voorkomen dat de boom uitdroogt of bevriest door waterverlies via de bladeren, gecombineerd met een verminderde wateropname door de wortels .
#### 3.1.2 Naaldbomen
Naaldbomen kunnen vaak 'in blad' blijven staan gedurende de winter dankzij hun specifieke aanpassingen .
* **Kleine bladoppervlak en waslaag:** De naalden hebben een klein bladoppervlak en zijn bedekt met een waslaag, waardoor ze weinig water verdampen. Dit stelt de meeste naaldbomen in staat om ook bij lage temperaturen water vast te houden en te voorkomen dat ze uitdrogen .
* **Uitzondering: de lork/lariks:** De lork of lariks is een naaldboom die wel zijn naalden verliest in de herfst, en vormt daarmee een uitzondering op deze regel .
#### 3.1.3 Kruidachtige planten
Kruidachtige planten hebben verschillende strategieën om de winter te doorstaan:
* **Ondergrondse wortelstructuren:** Veel kruidachtige planten, zoals het meiklokje, brandnetels, tulpen en sneeuwklokjes, overwinteren via ondergrondse structuren zoals knollen, bollen en wortelstokken. Deze structuren bevatten reserves die de plant nodig heeft om in het voorjaar weer te kunnen groeien .
* **Zaden:** Sommige planten overwinteren in zaadvorm. Veel zaden hebben een periode van koude nodig om te kunnen kiemen zodra de temperatuur weer stijgt. Voorbeelden hiervan zijn granen, mais en zonnebloemen .
* **Overblijvende planten (vaste planten):** Dit zijn planten die meerdere jaren leven en elk jaar opnieuw bloeien. Zij overwinteren en komen het volgende jaar weer tot bloei, zoals bepaalde grassen en rozen .
### 3.2 Dieren in de winter
Dieren, die direct of indirect afhankelijk zijn van planten voor voedsel, worden geconfronteerd met voedselschaarste in de winter. Zij hebben diverse strategieën ontwikkeld om deze periode te overbruggen .
#### 3.2.1 Wintervacht
Vrijwel alle zoogdieren ontwikkelen een wintervacht als bescherming tegen de kou .
* **Opbouw:** De wintervacht bestaat uit dikke, stugge dekharen die bescherming bieden tegen kou, sneeuw en vocht. Daaronder bevinden zich wolharen, die een isolerende luchtlaag creëren, vergelijkbaar met dubbele beglazing .
* **Camouflage:** Sommige dieren, zoals herten en hermelijnen, krijgen een andere vachtkleur in de winter om minder op te vallen in het besneeuwde landschap .
* **Voorbeelden:** Dieren zoals pony's, schapen en honden kunnen dankzij hun wintervacht buiten blijven .
#### 3.2.2 Hamsteren
Bepaalde dieren leggen in de herfst een voedselvoorraad aan om de winter door te komen .
* **Verzamelen en verstoppen:** Ze verzamelen voedzame vruchten en zaden en verstoppen deze onder de grond of in hun nest .
* **Voorbeelden:**
* **Vlaamse Gaai:** Dit dier verzamelt en verstopt voedsel .
* **Eekhoorn:** Een eekhoorn legt talrijke voorraadplekken aan in holen, nesten of de grond, waar hij eikels, beukennootjes en dennenkegels opslaat. Hoewel vergeten voorraden kunnen bijdragen aan bosverspreiding, kan het voor de eekhoorn levensbedreigend zijn als hij zijn voorraden niet kan vinden, zeker tijdens langere vorstperiodes. Eekhoorns maken nesten van mos en haren en houden een soort winterrust waarbij ze regelmatig wakker worden .
> **Tip:** Het feit dat eekhoorns soms hun voorraden vergeten, draagt onbedoeld bij aan de verspreiding van bomen .
#### 3.2.3 Winterslaap
Echte winterslaap is een staat waarin de lichaamstemperatuur daalt en de levensverrichtingen sterk vertragen of stilvallen, waardoor energieverbruik en de behoefte aan voedsel minimaal zijn .
* **Koudbloedige dieren:** Deze dieren hebben geen constante lichaamstemperatuur; hun temperatuur past zich aan de omgeving aan. Bij lagere temperaturen koelen ze af en vertragen hun levensprocessen. Alle koudbloedige dieren houden daarom een winterslaap en zoeken een vorstvrije schuilplaats .
* **Voorbeelden:** Kikkers, padden en salamanders. Kikkers lijken levenloos, maar dit is een overlevingsstrategie die hen beschermt tegen vijanden. Ze ademen voornamelijk via hun huid en zoeken warme plekken op om te overleven, zoals onder stenen (bruine kikker), in de grond (pad) of in de modder (groene kikker) .
* **Warmbloedige dieren met winterslaap:** Dit is een uitzonderlijk verschijnsel voor warmbloedige dieren met een stabiele lichaamstemperatuur .
* **Egel:** Hoewel de egel ook insecten, slakken, wormen, fruit en eieren eet, kan hij in de winter onvoldoende voedsel vinden. Zijn winterslaap duurt van half november tot half maart. Tijdens de winterslaap kan zijn temperatuur dalen tot 5°C en zijn hartslag tot 4-5 slagen per minuut. Dit verbruikt nauwelijks energie, waardoor hij zijn vetreserves niet aanspreekt. Bij strenge vorst kan een egel wakker worden om op te warmen, wat soms ten koste gaat van zijn vetreserves en zijn overlevingskansen. Natuurverenigingen adviseren om in tuinen blader- en takkenhopen aan te leggen als schuilplaats voor egels .
* **Vleermuis:** Vleermuizen houden ook een winterslaap, omdat ze afhankelijk zijn van insecten als voedselbron. Ze doen aan bradymetabolisme .
> **Tip:** Geef egels in winterslaap geen melk, dit kan diarree veroorzaken; kattenkorrels zijn een betere optie .
#### 3.2.4 Winterrust
Winterrust is een periode van veel slaap en weinig activiteit bij warmbloedige dieren, zonder een daling van de lichaamstemperatuur .
* **Kenmerken:** Dieren trekken zich terug in een vorstvrij hol of nest, slapen veel en bewegen weinig, waardoor ze minder voedsel nodig hebben. Ze worden af en toe wakker om te eten, waarbij ze hun eigen voedselvoorraad aanspreken of op zoek gaan naar voedsel .
* **Voorbeelden:** Eekhoorns, muizen en ratten .
#### 3.2.5 Winterverstoppers
Koudbloedige dieren zoals lieveheersbeestjes en spinnen zoeken, net als amfibieën, een beschutte plek om de koude winter te ontwijken .
* **Verzamelen en verstoppen:** Deze insecten zoeken vaak in groepen geschikte holletjes om zich te verstoppen voor de kou. Ze kunnen zich bijvoorbeeld verschuilen tussen zonnebloembladeren of zelfs in huizen .
#### 3.2.6 Nakomelingen overwinteren
Veel insecten en spinnen die de kou niet kunnen weerstaan, sterven in de winter. Hun nakomelingen overleven echter als ei, pop of larve, vaak verstopt onder de grond .
#### 3.2.7 Wegtrekken
Een belangrijke overlevingsstrategie voor veel dieren is migratie naar gebieden met mildere winterse omstandigheden .
* **Trekvogels:** Echte trekvogels volgen vaste routes naar specifieke overwinteringsgebieden .
* **Variabele trek:** Bij andere soorten hangt de trek af van de strengheid van de winter; hoe kouder, hoe verder naar het zuiden de dieren trekken .
* **Nieuwkomers:** In onze streken overwinteren ook veel dieren uit Noord-Europa .
> **Samenvatting:** Dieren bereiden zich op diverse manieren voor op de winter: door een wintervacht te ontwikkelen, voedsel te hamsteren, een winterslaap of winterrust te houden, zich te verstoppen, hun nakomelingen als overwinterende stadia achter te laten, of weg te trekken naar warmere gebieden .
* * *
# Ecosystemen en de onderlinge samenhang van organismen
Dit hoofdstuk verkent de dynamiek van ecosystemen, met een focus op de interacties tussen levende organismen en hun omgeving, geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit het loofbos.
## 7.1 Abiotische en biotische factoren
Het leven van planten en dieren is onlosmakelijk verbonden met hun omgeving en de invloeden die deze uitoefent. Deze invloeden worden onderverdeeld in twee categorieën:
### 7.1.1 Abiotische factoren
Dit zijn de invloeden die voortkomen uit de niet-levende natuur.
#### 7.1.1.1 Klimaat
* **Licht:** Essentieel voor fotosynthese; een dicht bladerdek beperkt licht voor ondergroei .
* **Temperatuur:** Late vorst kan jonge blaadjes beschadigen, hitte kan leiden tot uitdroging .
* **Wind:** Hoge windsnelheden kunnen leiden tot stormschade (ontworteling, breuk), maar creëren ook open plekken voor nieuwe groei en leefgebieden voor amfibieën .
* **Neerslag en vochtigheid:** Onvoldoende watertoevoer leidt tot droogteverschijnselen en vroegtijdig bladverlies; grondwaterwinning verlaagt de grondwatertafel .
* **Bliksem:** Kan schade aan bomen veroorzaken en bij droogte leiden tot bosbranden .
* **Daglengte en seizoenen:** Beïnvloeden de typische seizoensgebonden verschijnselen in het bos, zoals bladverkleuring, winterslaap en nieuw leven in de lente .
#### 7.1.1.2 Hoogteligging, reliëf en bodem
* **Hoogteligging:** Boven een bepaalde hoogte worden loofbomen vervangen door naaldbomen (bv. in de Alpen tussen 1000-1500 m) .
* **Reliëf:** Stenige hellingen kunnen leiden tot ondiepe wortelstelsels en gevoeligheid voor stormschade of grondverschuivingen .
* **Samenstelling van de bodem en vochtigheid:** Bodemsoort bepaalt boomsoorten; rijke grond voor eiken/beuken, arme zandgrond voor berken, vochtige bodem voor elzen .
#### 7.1.1.3 Waterkwaliteit en diepte
De zuurtegraad, voedselrijkdom en diepte van waterlichamen bepalen welke dieren en planten er leven; zuur water kan bijvoorbeeld geen vissen herbergen .
#### 7.1.1.4 Invloed van levende wezens op abiotische factoren
Levende organismen kunnen abiotische factoren beïnvloeden; het bladerdek van bomen beïnvloedt de lichtinval, en bomen in een bos maken de omgeving koeler en vochtiger .
### 7.1.2 Biotische factoren
Dit omvat alle levende organismen en hun onderlinge relaties (virussen, bacteriën, planten, dieren) .
#### 7.1.2.1 Relaties tussen levende wezens
* **Concurrentie:** Om grondstoffen zoals licht en mineralen; de best aangepaste soort verdringt de ander (bv. zomereik versus grove den) .
* **Afhankelijkheid voor voedsel:** Jonge bomen moeten beschermd worden tegen vraat .
* **Afhankelijkheid voor groeiplaats of steun:** Klimplanten gebruiken bomen om licht te bereiken .
* **Beschutting en nestplaats:** Bomen bieden schuilplaats voor dieren .
* **Afhankelijkheid van ontbindende stoffen:** Organismen zoals pissebedden, miljoenpoten en regenwormen beginnen met de afbraak van dood organisch materiaal, waarna zwammen en bacteriën de verdere afbraak tot mineralen verzorgen .
* **Parasitisme:** Een relatie waarbij één organisme (de gastheer) geschaad wordt, zoals de honingzwam die op boomwortels groeit. Halfparasieten zoals maretak nemen water en mineralen op van de gastheer, maar doen zelf aan fotosynthese .
* **Symbiose (mutualisme):** Samenleven met wederzijds voordeel, zoals mycorrhiza (bodemschimmels en planten) waarbij schimmels mineralen leveren en planten suikers .
* **Invloed op voortplanting:** Dieren zoals eekhoorns en gaaien verspreiden boomzaden door ze te begraven en te vergeten .
## 7.2 Biotopen en ecosystemen
### 7.2.1 Begrippen
* **Ecosysteem:** Het samenhangende geheel van abiotische en biotische factoren in een bepaald gebied, met nadruk op de onderlinge relaties. Ecosystemen kunnen variëren in grootte en beïnvloeden elkaar; alle ecosystemen op aarde zijn met elkaar verbonden, wat leidt tot de GAIA-hypothese en het 'systeem aarde' concept .
* **Biotoop:** Een gebied met welbepaalde kenmerken (bodem, klimaat, levende wezens); het beschrijft een plaats of gebied .
### 7.2.2 Graslanden als biotopen
Graslanden, zoals steppen en savannen, worden gedomineerd door grassen. In West-Europa zijn graslanden vaak het resultaat van menselijk beheer (maaien, beweiden, etc.). Zonder dit beheer zouden ze evolueren naar bos .
#### 7.2.2.1 Ontstaan door de mens
Halfnatuurlijke graslanden, ontstaan door constant beheer, herbergen unieke planten- en diersoorten .
#### 7.2.2.2 Aantasting van halfnatuurlijke graslanden
Intensieve landbouw, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest hebben geleid tot de verdwijning van soortenrijke graslanden en de vorming van monoculturen. Dit heeft gevolgen voor de biodiversiteit, waarbij stikstofminnende planten zoals brandnetels en distels domineren op bemeste percelen. Veel van deze gebieden krijgen nu de status van natuurreservaat .
#### 7.2.2.3 Planten van de weide
Naast grassen groeien er kruidachtige planten, vaak tredplanten die aangepast zijn aan vertrapping, maaien en afgrazen. Kenmerken hiervan zijn een rozetvormige groei en een sterke wortel .
#### 7.2.2.4 Dieren in de weide
In de bodem leven ongewervelden zoals regenwormen. Mollen jagen op regenwormen. Vogels voeden zich met insecten en regenwormen; de kievit is een voorbeeld van een weidevogel die sterk afneemt door moderne landbouw .
### 7.2.3 Houtwal en andere omheiningen
Natuurlijke omheiningen zoals houtwallen en hagen bieden voordelen voor de biodiversiteit (nestplaatsen, voedsel) en de landbouw (vochtregulatie, windbeschutting), maar verdwijnen door de behoefte aan grote landbouwpercelen .
## 7.3 Voedselrelaties in een ecosysteem
### 7.3.1 Voedselketen
Een opeenvolging van organismen waarbij energie en voedingsstoffen worden doorgegeven door 'eten en gegeten worden' .
* **Producenten:** Planten die zonne-energie vastleggen via fotosynthese .
* **Consumenten:** Organismen die andere organismen consumeren; dit kunnen planteneters (herbivoren), vleeseters (carnivoren), alleseters (omnivoren) of aaseters zijn .
* **Toppredator:** Een vleeseter die zelf niet gegeten wordt door andere vleeseters .
* Organismen onderaan in de voedselketen zijn meestal kleiner en produceren meer jongen; hoe hoger, hoe groter en minder jongen .
### 7.3.2 Voedselweb
In werkelijkheid zijn voedselrelaties complexer dan een simpele keten; talloze onderling verweven voedselketens vormen een voedselweb .
### 7.3.3 Verstoring in het voedselweb
Gifstoffen kunnen accumuleren in hogere schakels van de voedselketen, met potentieel dodelijke gevolgen voor organismen (bv. imidacloprid bij bijen) .
### 7.3.4 Voedselpiramide
De voedselverdeling in een ecosysteem kan als een piramide worden weergegeven, met producenten aan de basis, gevolgd door planteneters, vleeseters en toppredatoren .
### 7.3.5 De energiestroom in een ecosysteem
Bij de doorgifte van energie tussen voedselniveaus gaat ongeveer 90% van de energie verloren; slechts zo'n 10% wordt doorgegeven aan het volgende niveau. Dit betekent dat er aan de basis van een voedselketen veel meer energie beschikbaar is dan bovenaan. Energie kan niet worden gerecycled, in tegenstelling tot voedingsstoffen, wat het belang van zonne-energie en fotosynthese benadrukt .
## 7.4 Kringlopen
Organismen zijn niet alleen afhankelijk van elkaar voor voedsel, maar ook voor water, mineralen en gassen. Deze kringlopen worden door de mens beïnvloed .
## 7.5 Didactische uitdieping
* **Systeemdenken:** De interactie en wederzijdse beïnvloeding tussen onderdelen van een systeem, waarbij oorzaak en gevolg in beide richtingen werken .
* **Ervaringsgericht werken:** Methoden om voedselketens en -webben uit te werken door middel van praktische activiteiten .
* * *
# De mens en zijn zintuigen en lichaamsfuncties
Dit onderdeel behandelt de anatomie en fysiologie van het menselijk lichaam, inclusief het skelet, de spieren, het spijsverteringsstelsel, de bloedsomloop, de zintuigen en de huid, en hoe deze samenwerken om vitale functies te ondersteunen.
### 5.1 Het skelet
Bewegen is een fundamenteel kenmerk van levende organismen. Het menselijk geraamte is een complex systeem dat stevigheid en beweeglijkheid combineert. Elk bot heeft een specifieke vorm die gerelateerd is aan zijn functie. Beweeglijkheid wordt mogelijk gemaakt door gewrichten en hun banden .
#### 5.1.1 Aantal beenderen
Volwassen mannen en vrouwen hebben 206 beenderen. Pasgeboren baby's hebben echter 350 beenderen, omdat veel botten, zoals de schedelbeenderen, na de geboorte nog aan elkaar moeten groeien .
#### 5.1.2 Rol van het geraamte
Het geraamte vervult meerdere cruciale functies:
* **Steun:** Het biedt de lichaamsstructuur, zoals de wervelkolom en de beenderen van de ledematen .
* **Bescherming:** Het beschermt vitale organen, zoals de hersenen (schedel) en het hart en de longen (borstkas) .
* **Aanhechting van spieren:** Het dient als aanhechtingspunt voor spieren, via uitsteeksels op botten zoals het schouderblad .
#### 5.1.3 Beenderen van het geraamte
Het skelet bestaat uit verschillende delen:
* **Schedelbeenderen:** Dit omvat de hersenschedel en het aangezichtsgedeelte. De onderkaak is het enige beweeglijke bot in het aangezicht .
* **Romp:**
* **Wervelkolom:** Bestaat uit 33 wervels: 7 halswervels, 12 rugwervels, 5 lendenwervels, en de samengegroeide heiligbeenwervels (heiligbeen) en staartwervels (staartbeen) .
* **Ribben:** Er zijn 7 paar ware ribben, 3 paar valse ribben en 2 paar zwevende ribben [271-272](#page=271,272).
* **Borstbeen:** Vormt de voorkant van de borstkas .
* **Ledematen:** De botten van armen en benen .
#### 5.1.4 Soorten beenderen
Beenderen kunnen worden ingedeeld naar hun vorm:
* **Lange beenderen:** Lang en rond op doorsnede, zoals het dijbeen .
* **Platte beenderen:** Zoals het schouderblad en de ribben .
* **Korte beenderen:** Zoals de hand- en voetwortelbeentjes .
* **Bekkenbeenderen:** Vormen een komvormige structuur .
#### 5.1.5 Verbindingen tussen beenderen
Botten kunnen op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn:
* **Onbeweeglijke verbindingen:**
* **Vergroeiing:** Bijvoorbeeld het darmbeen, zitbeen en schaambeen die samen het heupbeen vormen .
* **Naden:** Zoals in de schedel .
* **Weinig beweeglijke verbindingen:**
* **Via kraakbeen:** Zoals tussen het borstbeen en de ware ribben, en de verbinding van de schaambeenderen .
* **Beweeglijke verbindingen (gewrichten):**
* **Kogelgewricht:** Maakt beweging in meerdere richtingen mogelijk (bv. heup, schouder) .
* **Scharniergewricht:** Maakt beweging in één richting mogelijk (bv. elleboog, knie, vingers) .
* **Rolgewricht:** Waarbij één bot om een ander draait (bv. spaakbeen en ellepijp, nek) .
* **Zadelgewricht:** Maakt beweging in twee loodrechte richtingen mogelijk (bv. pols, voetbeentjes) .
#### 5.1.6 Bouw van een been
Beenderen bestaan uit cellen die vezelachtig stevig weefsel vormen. Ze bevatten :
* **Kalkzouten:** Zorgen voor stevigheid .
* **Osseïne:** Zorgt voor buigzaamheid en veerkracht. Dit gehalte is hoger bij kinderen en lager bij ouderen .
### 5.2 De spieren
Spieren stellen ons in staat om te bewegen, zowel uitwendig als inwendig, en vertegenwoordigen bijna de helft van het lichaamsgewicht .
#### 5.2.1 Bouw van een dwarsgestreepte spier
De bouw van een dwarsgestreepte spier wordt grafisch weergegeven .
#### 5.2.2 Werking van de spieren
Spiervezels worden korter wanneer ze worden geprikkeld door signalen van het zenuwstelsel. Spieren kunnen alleen samentrekken na ontvangst van een impuls van het zenuwstelsel .
* **Respons van het zenuwstelsel:**
* **Onwillekeurig (autonoom):** Automatische processen die de lichaamshuishouding regelen, zoals de spieren van het spijsverterings- en ademhalingsstelsel .
* **Willekeurig:** Worden gestuurd door gedachten en kunnen samengaan met sensorische prikkels, zoals lopen .
* **Reflexen:** Reacties op prikkels via spieren die onder bepaalde omstandigheden willekeurig zijn, maar onwillekeurig op prikkels reageren (bv. hand wegtrekken bij een vlam) .
* **Andere functies van het zenuwstelsel:** Naast spierwerking regelt het zenuwstelsel ook de instructies aan organen en klieren, inclusief de afscheiding van klieren .
#### 5.2.3 Beweging
* **Biceps:** De tweehoofdige armspier (buiger). Deze spier trekt samen en wordt korter wanneer de arm wordt gebogen. Pezen brengen de trekkracht van spieren over op botten .
* **Triceps:** De driehoofdige armspier (strekker). Deze spier trekt samen en wordt korter wanneer de arm wordt gestrekt .
* **Antagonisten:** Spieren kunnen uit zichzelf samentrekken, maar niet ontspannen. Ze hebben een tegenwerker (antagonist) nodig om terug te keren naar hun oorspronkelijke toestand. De samenwerking van antagonisten maakt beweging mogelijk .
#### 5.2.4 Indeling van de spieren naar aanhechtingsplaats
* **Geraamtespieren:** Aangehecht aan botten, zoals de biceps .
* **Huidspieren:** Aangehecht aan de huid, zoals de spieren die voorhoofdsrimpels veroorzaken .
* **Kringspieren:** Sluiten holten of kanalen af (sluitspieren) of omsluiten deze .
#### 5.2.5 Indeling van de spieren naar werking
* **Willekeurige spieren:**
* Werken onder invloed van de wil .
* Werken krachtig en snel .
* Zijn snel vermoeid .
* Zijn dwarsgestreept onder de microscoop (bv. arm- en beenspieren) .
* **Onwillekeurige spieren:**
* Staan niet onder invloed van de wil .
* Werken traag .
* Zijn haast onvermoeibaar .
* Zijn glad onder de microscoop (bv. maag- en darmspieren) .
#### 5.2.6 Biochemische werking van de spieren
Spieren hebben brandstof nodig om te bewegen .
* **Energieproductie:** Glucose reageert met zuurstof tot energie, water en koolstofdioxide .
* **Afvalproducten:** Water en koolstofdioxide worden via de bloedsomloop en longen verwijderd .
* **Melkzuurvorming:** Bij langdurige inspanning, wanneer zuurstoftekort optreedt, wordt glucose omgezet in melkzuur, wat krampen kan veroorzaken .
### 5.3 Het spijsverteringsstelsel
Het spijsverteringsstelsel breekt voedsel af tot eenvoudige stoffen die door het bloed kunnen worden opgenomen .
#### 5.3.1 De tanden
De tanden in de mond maken voedsel kleiner .
* **Soorten tanden:** Snijtanden, hoektanden en kiezen (maaltanden) .
* **Snijtanden:** Beitelsvormig, dienen om voedsel af te bijten .
* **Hoektanden:** Puntiger, bij de mens vergelijkbaar met snijtanden .
* **Kiezen:** Knobbelige bovenkant om voedsel fijn te malen .
#### 5.3.2 Bouw van de tanden
Een tand bestaat uit:
* **Kroon:** Het witglanzende deel .
* **Wortel:** Het gele, ruwe deel .
* **Hals:** De overgang tussen kroon en wortel . De tand is benig en bevat tandbeen (ivoor). Het kroongedeelte is bedekt met glazuur, het wortelgedeelte met cement. Binnenin zit een tandholte met zenuwen en bloedvaten .
#### 5.3.3 Een gezond gebit
Regelmatig poetsen verwijdert tandplak, een laag bestaande uit bacteriën, etensresten en speeksel .
#### 5.3.4 Tandvleesontsteking
Niet verwijderde tandplak kan verkalken tot tandsteen. Bacteriën in tandplak zetten suikers uit voedsel om in zuur, wat het glazuur kan oplossen. Herhaaldelijk eten geeft het glazuur onvoldoende tijd om te herstellen, wat tot gaatjes kan leiden. Tandpasta met fluoride bevordert het herstel van tandglazuur .
#### 5.3.5 Delen van het spijsverteringsstelsel en bijbehorende klieren
* Mondholte (met speekselklieren) .
* Keelholte .
* Slokdarm .
* Maag (met maagsapklieren) .
* Twaalfvingerige darm .
* Lever (scheidt gal af) .
* Alvleesklier (scheidt alvleessap af) .
* Dunne darm (met darmsapklieren) .
* Dikke darm .
#### 5.3.6 De spijsvertering
Spijzen worden afgebroken tot eenvoudige stoffen door verteringssappen:
* **Sachariden:** Afgebroken tot glucose (door speeksel, alvleessap, darmsap) .
* **Eiwitten:** Gesplitst in aminozuren (door maagsap, alvleessap, darmsap) .
* **Vetten:** Omgezet in vetzuren en glycerine (door gal, alvleessap, darmsap) . De omvorming van voedselbestanddelen tot voedingsstoffen heet spijsvertering .
#### 5.3.7 Opslorping in de dunne darm
De binnenwand van de dunne darm heeft plooien met darmvlokken (kleine instulpingen) .
* Darmvlokken zijn rijk aan bloedvaten en chylvaten .
* Water, glucose en aminozuren worden in het bloed opgenomen .
* Vetzuren en glycerine worden door de chylvaten opgenomen .
* Overgebleven materiaal gaat naar de dikke darm voor verwerking tot feces .
#### 5.3.8 Darmflora
Nuttige bacteriën in de dunne darm produceren vitamines, zorgen voor zuurbalans, controleren ziekteverwekkers en verbeteren de afweer .
### 5.4 Bloed, bloedvaten en bloedsomloop
#### 5.4.1 Het bloed
Bloed bestaat uit bloedplasma en vaste bloedcellen. Een volwassen vrouw heeft ongeveer 4.5 liter bloed, een man 5 liter .
* **Bloedplasma:** Bevat zouten, voedingsstoffen, afvalstoffen en fibrinogeen. Fibrinogeen zet om in fibrine buiten de bloedvaten, wat helpt bij bloedstolling. Plasma zonder fibrinogeen heet serum .
* **Rode bloedlichaampjes:**
* **Uitzicht:** Ronde schijfjes die meegesleept worden door de bloedstroom .
* **Rol:** Vervoeren zuurstof en koolstofdioxide dankzij hemoglobine. Hemoglobine vormt oxyhemoglobine met zuurstof (helderrood) en carbohemoglobine met koolstofdioxide (donkerrood) .
* **Levensduur:** Ongeveer 120 dagen. Afbraak in lever en milt, opbouw in rood beenmerg .
* **Witte bloedlichaampjes:**
* **Uitzicht:** Groter dan rode bloedlichaampjes, maar minder talrijk. Verschillende types met verschillende vormen en rollen. Kunnen schijnvoetjes vormen .
* **Rol:** Onderdeel van het afweermechanisme. Ruimen schadelijke of nutteloze zaken op, eten bacteriën, sporen kankercellen en infecties \[287-288\](#page=287,288.
* **Levensduur:** 3-5 dagen. Afbraak in milt en lever. Opbouw in rood beenmerg, milt en lymfeknopen .
* **Bloedplaatjes:**
* Zeer klein .
* **Rol:** Belangrijk bij bloedstolling (omzetting van fibrinogeen in fibrine) .
* **Levensduur:** 3-5 dagen. Afbraak in milt en lever. Opbouw in rood beenmerg .
#### 5.4.2 De bloedbanen
* **Slagaders:** Vervoeren bloed van het hart weg. Zijn elastisch en gespierd, zetten uit en krimpen mee met het hart. Liggen meestal diep in de weefsels .
* **Haarvaten:** Zeer dunne bloedvaatjes waarin uitwisseling van stoffen plaatsvindt. Liggen door het hele lichaam \[288-289\](#page=288,289.
* **Aders:** Voeren bloed terug naar het hart. Hebben slappe, dunne wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. Liggen meestal aan de oppervlakte .
#### 5.4.3 Het hart
* **Bouw:** De grootte van een vuist, verdeeld in een rechter- en linkerhelft. Elke helft heeft een dunwandige boezem (boven) en een dikwandige kamer (onder). Aders monden uit in de boezems, slagaders vertrekken uit de kamers. Kleppen tussen boezem en kamer, en tussen kamer en slagader, zorgen voor eenrichtingsverkeer van bloed .
* **Werking:** Elke hartslag bestaat uit twee tijden: eerst samentrekking van de boezems, daarna van de kamers .
* **Weg van het bloed:**
* Rechterhelft: aders -> rechterboezem -> rechterkamer -> longslagader .
* Linkerhelft: longaders -> linkerboezem -> linkerkamer -> aorta .
#### 5.4.4 De bloedsomloop
* **Kleine bloedsomloop:** Van de rechterkamer naar de linkerboezem, via de longen .
* **Grote bloedsomloop:** Van de linkerkamer naar de rechterboezem, door het hele lichaam .
### 5.5 De lever
De lever controleert bloed dat uit de darmen komt. Het slaat glucose op, geeft het af bij tekort, breekt overtollige aminozuren af (tot ureum) en voert het afval naar de nieren .
### 5.6 Het lymfestelsel en de lymfe-omloop
#### 5.6.1 Lymfe
Lymfe is serum dat uit de haarvaten sijpelt en weefselcellen omspoelt, samen met witte bloedlichaampjes .
#### 5.6.2 Lymfeknoop
Lymfevaten hebben kleppen. Langs de lymfevaten liggen lymfeknopen, waar witte bloedlichaampjes worden aangemaakt .
#### 5.6.3 Rol van het lymfestelsel
* Transporteert voedingsstoffen en zuurstof naar weefselcellen .
* Voert afbraakproducten en koolstofdioxide af .
* Witte bloedlichaampjes in de lymfe vernietigen bacteriën en ruimen dode cellen op .
* Lymfeknopen filteren bacteriën en stofdeeltjes uit de lymfe en produceren witte bloedlichaampjes .
### 5.7 Het ademhalingsstelsel
#### 5.7.1 Samenstelling van de lucht
* **Ingeademde lucht:** ca. 80% stikstof, 20% zuurstof .
* **Uitgeademde lucht:** ca. 80% stikstof, 15% zuurstof, 5% koolstofdioxide . Het lichaam neemt zuurstof op en geeft koolstofdioxide en waterdamp af (gasuitwisseling) .
#### 5.7.2 De weg die de lucht doorloopt
1. **Neusholte:** Verwarmt, bevochtigt en filtert de lucht door het grote oppervlak van het slijmvlies en de neusschelpen .
2. **Luchtpijp:** Gesteund door kraakbeenringen, bekleed met trilhaartjes die stofdeeltjes naar de keelholte sturen .
3. **Longen:** De luchtpijp vertakt zich in luchtpijptakken en fijnere kanaaltjes die eindigen in longblaasjes .
* De wanden van de longblaasjes zijn dun en omgeven door een dicht haarvatennet, wat gasuitwisseling mogelijk maakt .
* De linkerlong heeft twee lobben, de rechterlong drie .
#### 5.7.3 Het principe van de ademhaling
* **Inademen:** Borstkas wordt groter, longen zetten uit, lucht stroomt binnen .
* **Uitademen:** Borstkas wordt kleiner, longen krimpen, lucht stroomt naar buiten .
#### 5.7.4 Ademhalingswijzen
* **Buik- of middenrifademhaling:** Het middenrif trekt samen, drukt ingewanden omlaag, borstkas wordt groter. Verslapping zorgt voor uitademing .
* **Borst- en ribademhaling:** Tussenribspieren trekken samen, borstbeen en ribben bewegen naar voren/boven, borstkas verruimt. Verslapping zorgt voor uitademing .
#### 5.7.5 Betekenis van de ademhaling
* **Inwendige ademhaling:** In de weefsels, waar cellen zuurstof opnemen en koolstofdioxide afstaan .
* **Uitwendige ademhaling:** In de longen, waar het bloed zuurstof opneemt en koolstofdioxide afstaat .
### 5.8 Het strottenhoofd en de stem
Het strottenhoofd, bovenin de luchtpijp, bevat de stembanden. Trilling van de stembanden produceert stemgeluid. De eigenschappen van de stem worden bepaald door de stemspleet, lengte van de stembanden, kracht van trilling en de vorm van de neus-, keel- en borstholte .
### 5.9 Het uitscheidingsstelsel: de nieren en andere organen
#### 5.9.1 De nieren
De nieren zuiveren het bloed van schadelijke en nutteloze stoffen .
#### 5.9.2 Andere uitscheidingsorganen
* **Lever:** Scheidt afbraakproducten van rode bloedlichaampjes uit via de gal, dikke darm en endeldarm .
* **Zweetklieren:** Scheiden water en schadelijke stoffen uit via de huid .
* **Longen:** Scheiden koolstofdioxide en waterdamp uit, gevormd bij de verbranding van sachariden .
### 5.10 De huid
#### 5.10.1 Bouw
De huid bestaat uit de opperhuid en de lederhuid .
* **Opperhuid:**
* **Hoornlaag:** Buitenste laag, bestaande uit dode cellen .
* **Slijmlaag:** Laag levende cellen eronder, die de hoornlaag, haren en nagels vormt. Bevat pigmentkorrels .
* **Lederhuid:** Bevat zenuwuitlopers, haarvaten, smeerklieren en zweetklieren .
#### 5.10.2 Rol van de huid
De huid beschermt het lichaam op diverse manieren:
* **Bescherming tegen infectie:** De dode cellen en talg belemmeren de groei van micro-organismen .
* **Bescherming tegen UV-straling:** Pigmentkorrels (door bruinen) beschermen tegen schadelijke straling en helpen huidkanker voorkomen .
* **Bescherming tegen extreme temperaturen:** Een temperatuurregelsysteem en zweetklieren helpen de lichaamstemperatuur te handhaven .
* **Bescherming tegen gevaar:** Gevoeligheid voor pijn, hitte en kou zorgt voor alertheid .
* **Regelt de lichaamstemperatuur:** Bij warmte verwijden bloedvaten en produceren zweetklieren zweet, wat door verdamping verkoelt. Bij kou vernauwen bloedvaten, en haren gaan rechtop staan (kippenvel) om warmte vast te houden [299-300](#page=299,300).
* **Werkt als zintuig** .
* **Werkt als uitscheidingsorgaan** (produceert zweet) .
### 5.11 De zintuigen
De zintuigen nemen prikkels waar uit de omgeving en het lichaam, die via zenuwbanen naar de hersenen worden geleid voor interpretatie en respons. Het document verwijst naar een PPT op Toledo voor gedetailleerde informatie over de zintuigen .
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wereldoriëntatie | Een breed vakgebied dat kinderen helpt kennis en inzichten te verwerven in zichzelf, hun omgeving en hun relatie daarmee, met als doel vaardigheden te ontwikkelen om in te grijpen in die omgeving en een positieve houding te stimuleren. |
| Biotoopstudie | Een studie van een specifiek gebied of omgeving waarin bepaalde planten en dieren leven en zich voortplanten, waarbij zowel de fysieke als biologische aspecten van een habitat worden onderzocht. |
| Herbarium | Een verzameling van gedroogde en geconserveerde planten, meestal gedrukt tussen vellen papier en georganiseerd voor identificatie en studie. |
| Leefomgeving | De fysieke en sociale omgeving waarin individuen, dieren of planten leven, inclusief natuurlijke en gebouwde elementen, die invloed heeft op gezondheid, welzijn en gedrag. |
| Natuuronderwijs | Een vorm van onderwijs waarbij kinderen actief en zintuiglijk leren over de concrete werkelijkheid om hen heen, waarbij zowel lichaam als zintuigen worden ingeschakeld. |
| Systematiek (in biologie) | De wetenschappelijke discipline die zich bezighoudt met de ordening en naamgeving van organismen, gebaseerd op hun kenmerken en verwantschap. |
| Ecologie | De wetenschap die de relaties tussen organismen en hun milieu bestudeert, op verschillende niveaus zoals organisme, populatie, levensgemeenschap en ecosysteem. |
| Ecosysteem | Het geheel van alle levensgemeenschappen met hun niet-levende omgeving in een begrensd gebied, waarbij aandacht wordt besteed aan de onderlinge relaties tussen alle factoren. |
| Fotosynthese | Het proces waarbij planten met behulp van zonlicht, koolstofdioxide en water energierijke stoffen (zoals glucose) aanmaken, waarbij zuurstof als bijproduct vrijkomt. |
| Zaadplanten | Planten die zich verspreiden via zaden, die voedsel en een embryo bevatten, en die verder onderverdeeld worden in naaktzadigen en bedektzadigen. |
| Sporenplanten | Planten die zich voortplanten via microscopisch kleine sporen, zoals zwammen, mossen en varens, en die verder worden onderverdeeld in thallusplanten, mosplanten en vaatcryptogamen. |
| Zoogdieren | Warmbloedige, meestal levendbarende gewervelde dieren die hun jongen zogen met moedermelk en een vacht of haar hebben als lichaamsbedekking. |
| Amfibieën | Koudbloedige gewervelde dieren die een deel van hun leven in water doorbrengen, een naakte huid hebben en zich voortplanten via eitjes die buiten het water drogen. |
| Insecten | Geleedpotige dieren met een lichaam dat verdeeld is in kop, borststuk en achterlijf, waarbij het borststuk drie paar poten en meestal één of twee paar vleugels draagt. |
| Reptielen | Koudbloedige gewervelde landdieren met een huid bedekt met schubben, die eieren leggen met een stevige eischaal of eierlevendbarend zijn, en geen gedaanteverwisseling kennen. |
| Zeezoogdieren | Zoogdieren die zich hebben aangepast aan het leven in zee, gekenmerkt door een gestroomlijnde lichaamsbouw, de mogelijkheid om de adem in te houden en aanpassingen voor temperatuurregulatie. |
| Duurzame ontwikkeling | Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien, in gevaar te brengen, waarbij economische, sociale en ecologische aspecten harmonieus samenwerken. |
| Ladder van Lansink | Een rangorde voor de omgang met afval, van meest milieuvriendelijk naar minst milieuvriendelijk: afvalpreventie, hergebruik, sorteren, recycleren, verbranden en storten. |
| Cultuurlandschap | Een landschap dat is gevormd of veranderd door menselijke activiteiten, zoals landbouw, bebouwing of bosbouw, in tegenstelling tot 'oernatuur'. |
| Voedselketen | Een reeks organismen waarin voedingsstoffen worden doorgegeven door een keten van eten en gegeten worden, beginnend bij producenten en eindigend bij toppredatoren. |
| Voedselweb | Een complex systeem van onderling geschakelde voedselketens in een ecosysteem, dat de werkelijke voedselrelaties tussen organismen weergeeft. |
| Systeemdenken | Een manier van denken die zich richt op het besef dat alles op een bepaalde manier met alles samenhangt, waarbij de relaties en interacties tussen onderdelen van een systeem worden begrepen. |