Cover
Aloita nyt ilmaiseksi chondrichtyes.docx
Summary
# Bijzondere kenmerken van kraakbeenvissen
Kraakbeenvissen kenmerken zich door een unieke anatomische en fysiologische opbouw die hen onderscheidt van andere visgroepen.
### 1.1 Habitus en skelet
Haaien hebben een torpedovormig lichaam. Vaak is er een **spiraculum** aanwezig, wat een omgevormde eerste kieuwspleet is die dient voor wateropname tijdens het ademen. Het skelet van kraakbeenvissen is opgebouwd uit kraakbeen, dat zeer hard is door verkalking.
* **Schedeldoos (neurocranium):** Volledig gevormd door kraakbeen en zonder naden, aangezien er geen dekbeenderen zijn die vergroeid zijn.
* **Wervels:** Omvatten de chorda dorsalis en de neurale boog. In de staart bevinden zich ventrale hemale bogen, waar belangrijke bloedvaten doorheen lopen.
* **Kaak:** Het splanchnocranium (kaakgedeelte) scharniert niet rechtstreeks op het neurocranium.
### 1.2 Huid en schubben
De huid van kraakbeenvissen is bedekt met **placoïde schubben**. Deze schubben zijn ingebed in de huid en hebben een uitstekende, naar achter wijzende doorn die is opgebouwd uit dentine en bedekt met een glazuurlaag. Ze bevatten een centrale pulpaholte. Tanden worden beschouwd als uitvergrote placoïde schubben en verhogen de hydrodynamische kwaliteit van het lichaam. Zwemspieren hechten zich aan de huid, waardoor spiercontracties de huid aantrekken en beweging veroorzaken.
### 1.3 Vinnen
De wervelkolom loopt door in de staartvin, meestal tot de dorsale lob. Dit resulteert in een **heterocercale** vin, wat een asymmetrische vin is met een grotere dorsale lob. Een minder uitgesproken verschil tussen de lobben wordt als **difycercaal** aangeduid. De paarse vinnen (pectorale en pelvische vinnen) zijn ondersteund door kraakbeenstralen en hoornige ceratotrichia.
### 1.4 Ademhaling
Kraakbeenvissen beschikken over vijf paar kieuwen, elk met een eigen kieuwspleet. Water wordt opgenomen via de mond of de spiracula en verlaat de farynx via de kieuwspleten. Bij een te grote waterstroom kan deze ook via de spiracula verlaten worden. Gasuitwisseling (afgifte van koolstofdioxide en opname van zuurstof) vindt plaats door diffusie over de bloedvatwand in de lamellen van de kieuwen. Het bloed van kraakbeenvissen bevat rode bloedcellen en hemoglobine.
### 1.5 Bloedvatenstelsel
Zuurstofrijk bloed verlaat de kieuwen en stroomt via de dorsale aorta naar de weefsels van het hele lichaam. Na het afgeven van zuurstof wordt het bloed verzameld in de ventrale venen en keert het terug naar het hart. Het hart van kraakbeenvissen heeft vier kamers:
* **Sinus venosus:** Een bloedvatholte waar veneus bloed wordt verzameld.
* **Atrium:** Waar het bloed het hart binnenkomt.
* **Ventriculus:** De gespierde pompkamer.
* **Conus arteriosus:** Een dik bloedvat dat aftakkingen heeft naar elke kieuw.
Er bevindt zich nooit zuurstofrijk bloed in het hart van kraakbeenvissen.
### 1.6 Spijsverteringstelsel
Het darmkanaal van kraakbeenvissen vertoont een karakteristieke spiraalplooi, wat de oppervlakte voor absorptie vergroot.
### 1.7 Excretie en osmoregulatie
De excretie van stikstofhoudende afvalstoffen gebeurt voornamelijk onder de vorm van ammoniak ($NH_3$), die wordt uitgescheiden via de kieuwen. Andere afvalstoffen blijven opgelost in de lichaamsvloeistoffen, waardoor de lichaamsvloeistoffen in osmotisch evenwicht zijn met het omgevende water. Een teveel aan ionen wordt afgescheiden door de rectale klier, die uitmondt in de cloaca. De nieren hebben hierbij een bijkomende functie.
### 1.8 Zintuigen
* **Horen:** Kraakbeenvissen missen gehoorbeentjes, wat resulteert in een minder specifieke waarneming van geluid.
* **Geur:** De neusopeningen zijn niet verbonden met de ademhalingswegen.
* **Tast:** Het **zijlijnorgaan** is een kanaalsysteem dat in verbinding staat met de buitenwereld, waardoor water naar binnen kan stromen. Dit orgaan bevat zenuwen met zintuiguitlopers genaamd neuromasten. De neuromasten bestaan uit een cupula met daarin cilia, die verbonden zijn met zenuwen. Beweging van de cupula zet de cilia in beweging, wat signalen doorgeeft aan de zenuwen.
* **Ampullae van Lorenzini:** Dit zijn specifieke organen die elektrische en elektromagnetische velden kunnen detecteren. Ze helpen bij oriëntatie, het waarnemen van spiercontracties van andere organismen en de aanwezigheid van andere levende wezens.
* **Zicht:** Kraakbeenvissen hebben goed ontwikkelde ogen.
* **Smaak:** Ze bezitten chemoreceptoren voor smaakwaarneming.
### 1.9 Voortplanting
De bevruchting bij kraakbeenvissen is intern en vindt plaats na copulatie. Mannetjes beschikken over gespecialiseerde copulatieorganen, de **mixopterygia**, die zich tussen de pelvische vinnen bevinden.
* **Ovipaar (eierleggend):** Sommige soorten leggen eieren, die vaak omgeven zijn door een hoornig kapsel voor bescherming en een langzame ontwikkeling.
* **Ovovivipaar (ei-levendbarend):** De meeste soorten ontwikkelen de eieren in het lichaam van de moeder, waarna de jongen levend geboren worden. Het achterste deel van het oviduct is omgevormd tot een uterus met bloedvaten. De uterus ligt in nauw contact met de dooierzak voor gasuitwisseling. Bij sommige soorten, zoals *Mustelus*, wordt na uitputting van de dooierzak een placenta gevormd, waarlangs het embryo gevoed wordt door diffusie.
### 1.10 Belangrijke recente groepen
Kraakbeenvissen worden onderverdeeld in twee belangrijke subklassen:
#### 1.10.1 Subclassis Holocephali (zeekatten of chimeren)
* Vier paar kieuwen die overdekt zijn door een enkel, vals operculum.
* Geen spiraculum.
* Volwassen exemplaren missen placoïde schubben.
* Geen cloaca.
* Kenmerkend is de zweepvormige staart en grote pectorale vinnen voor zwemmen.
* De dorsale vin is voorzien van een doorn met een gifklier.
#### 1.10.2 Subclassis Elasmobranchii (haaien en roggen)
* Vijf tot zeven paar kieuwen en kieuwspleten.
* Meestal wel een spiraculum aanwezig.
* Placoïde schubben zijn bij volwassen exemplaren meestal aanwezig.
* Altijd een cloaca aanwezig.
##### 1.10.2.1 Haaien
* Vinnen met goed ontwikkelde ceratotrichia.
* Kieuwspleten bevinden zich lateraal, achter de kop.
* Voornamelijk marien en pelagisch, soms ook in zoetwater.
* Voortbeweging gebeurt door laterale staartbewegingen.
* Meestal roofdieren, maar grote haaien voeden zich met plankton.
##### 1.10.2.2 Roggen
* Pectorale vinnen hebben een rostrale lob die vergroeid is met de zijkant van de kop en gesteund wordt door ceratotrichia.
* Kieuwopeningen bevinden zich ventraal.
* Spiracula monden dorsaal en postoculair uit.
* Levenswijze is bodembewonend.
* Lichaam is dorsoventraal afgeplat.
* Ademhalingswater stroomt via de spiracula binnen en verlaat het lichaam via de kieuwspleten.
* Zijn carnivoren.
* Voortbeweging geschiedt door de grotere pectorale vinnen.
---
# Excretie, osmoregulatie en zintuigen bij kraakbeenvissen
Dit deel van het document beschrijft de mechanismen waarmee kraakbeenvissen afvalstoffen uitscheiden, hun interne milieu reguleren ten opzichte van de omgeving en de diverse zintuigen die ze gebruiken voor waarneming.
### 2.1 Excretie en osmoregulatie
Kraakbeenvissen scheiden stikstofhoudende afvalstoffen uit in de vorm van ammoniak ($\text{NH}_3$). Deze ammoniak wordt primair via de kieuwen uitgescheiden. Andere afvalstoffen blijven opgelost in de lichaamsvloeistoffen, wat essentieel is voor het handhaven van een osmotisch evenwicht met het omringende water.
#### 2.1.1 Regulatie van ionenbalans
Een teveel aan ionen in het lichaam wordt uitgescheiden door de rectale klier, die uitmondt in de cloaca. De nieren spelen een aanvullende rol in de excretie en osmoregulatie.
> **Tip:** Het vermogen om het interne milieu te reguleren is cruciaal voor kraakbeenvissen, aangezien ze zich in zowel zoutwater- als in zoetwateromgevingen kunnen bevinden.
### 2.2 Zintuigen
Kraakbeenvissen beschikken over een breed scala aan zintuigen om hun omgeving waar te nemen, wat hen helpt bij het jagen, navigeren en sociale interacties.
#### 2.2.1 Gehoor
Hoewel kraakbeenvissen geen gehoorbeentjes hebben, kunnen ze geluiden waarnemen. Dit gehoor is echter minder specifiek dan bij andere diergroepen.
#### 2.2.2 Reuk
Reuk is een belangrijk zintuig voor kraakbeenvissen, waargenomen via neusopeningen. Het is belangrijk op te merken dat deze neusopeningen niet worden gebruikt voor ademhaling.
#### 2.2.3 Tast en laterale lijn orgaan
Het tastzintuig is sterk ontwikkeld, met name door het laterale lijnorgaan. Dit is een kanaalsysteem dat water geleidt en inwendig in verbinding staat met het zijlijnorgaan.
##### 2.2.3.1 Werking van het zijlijnorgaan
Het zijlijnorgaan bestaat uit zenuwen met zintuiguitlopers, neuromasten genaamd. Elke neuromast bevat een cupula met inwendige cilia die verbonden zijn met zenuwen. Wanneer de cupula beweegt, worden de cilia gestimuleerd, wat signalen doorgeeft aan de zenuwen. Dit stelt de vis in staat om:
* Omgevingsveranderingen te detecteren.
* Elektrische en elektromagnetische velden waar te nemen.
* Zich te oriënteren.
* De bewegingen van spiercontracties van andere organismen waar te nemen.
* De aanwezigheid van andere organismen te detecteren.
#### 2.2.4 Ampullae van Lorenzini
Deze zintuigen detecteren elektrische en elektromagnetische velden. Ze spelen een belangrijke rol bij de oriëntatie en het lokaliseren van prooien.
#### 2.2.5 Zicht
Kraakbeenvissen hebben goed ontwikkelde ogen, wat hen in staat stelt om hun omgeving visueel waar te nemen.
#### 2.2.6 Smaak
Smaak wordt waargenomen via chemoreceptoren, wat helpt bij het identificeren van voedsel en andere chemische prikkels in het water.
---
# Voortplanting en recente groepen kraakbeenvissen
Kraakbeenvissen worden gekenmerkt door interne bevruchting en diverse voortplantingsstrategieën, terwijl recente groepen zoals zeekatten en haaien/roggen specifieke morfologische en ecologische adaptaties vertonen.
## 3. Voortplanting en recente groepen kraakbeenvissen
Kraakbeenvissen, waartoe de haaien en roggen behoren, omvatten ongeveer 1200 soorten en vertonen een reeks aanpassingen voor hun voortplanting en levenswijze.
### 3.1 Voortplantingsstrategieën
Kraakbeenvissen kennen **interne bevruchting**, wat plaatsvindt na copulatie. Mannetjes beschikken hiervoor over gespecialiseerde copulatieorganen genaamd mixopterygia, die zich tussen de bekkenvinnen bevinden. De ontwikkeling van de jongen kent verschillende strategieën:
* **Ovipaar (eierleggend):** Sommige soorten leggen eieren die omgeven zijn door een hoornig kapsel, wat resulteert in een trage ontwikkeling.
* **Ovovivipaar (ei-levendbarend):** De meerderheid van de kraakbeenvissen is ovovivipaar. Hierbij ontwikkelt het ei zich in het lichaam van de moeder. De jongen worden levend geboren. Het achterste deel van de oviductus van de moeder is omgevormd tot een uterus, die rijk is aan bloedvaten. De uterus bevindt zich in nauw contact met de dooierzak, wat gasuitwisseling faciliteert. Bij sommige soorten, zoals *Mustelus*, vormt zich een placenta nadat de dooierzak is uitgeput. Het zich ontwikkelende embryo wordt dan via diffusie gevoed.
### 3.2 Belangrijke recente groepen
De kraakbeenvissen worden onderverdeeld in twee belangrijke recente subclassis:
#### 3.2.1 Subclassis Holocephali (zeekatten of chimeren)
De zeekatten, ook wel chimeren genoemd, onderscheiden zich door de volgende kenmerken:
* Ze bezitten vier paar kieuwen die overdekt zijn door één enkel, vals operculum (kieuwdeksel).
* Er is geen spiraculum aanwezig.
* Volwassen exemplaren missen placoïde schubben.
* Ze hebben geen cloaca.
* De staart is zweepvormig en de grote pectorale vinnen worden gebruikt voor voortbeweging.
* De dorsale vin is voorzien van een doorn die verbonden is met een gifklier.
#### 3.2.2 Subclassis Elasmobranchii (haaien en roggen)
Deze subclassis omvat de haaien en roggen en deelt de volgende kenmerken:
* Ze bezitten vijf tot zeven paar kieuwen, elk met een eigen kieuwspleet.
* Een spiraculum is meestal aanwezig.
* Volwassen exemplaren hebben doorgaans placoïde schubben.
* Een cloaca is altijd aanwezig.
##### 3.2.2.1 Haaien
Haaien kenmerken zich door:
* Vinnen met goed ontwikkelde ceratotrichia (hoornige staafjes).
* Kieuwspleten die zich lateraal achter de kop bevinden.
* Ze leven voornamelijk in zee en zijn pelagisch, hoewel sommige soorten ook in zoetwater voorkomen.
* Zwemmen gebeurt door laterale staartbewegingen.
* De meeste haaien zijn roofdieren, maar grote soorten voeden zich met plankton.
##### 3.2.2.2 Roggen
Roggen wijken af van haaien door:
* De pectorale vinnen zijn uitgebreid en hebben een rostrale lob die vergroeid is met de zijkant van de kop. Ze worden ondersteund door ceratotrichia.
* De kieuwopeningen bevinden zich ventraal (aan de onderzijde).
* Spiracula monden dorsaal en postoculair (achter de ogen) uit.
* Roggen zijn bodembewonend en hun lichaam is dorsoventraal afgeplat.
* Ademhalingswater stroomt via de spiracula binnen en verlaat de kieuwopeningen.
* Ze zijn carnivoren en bewegen zich voort met behulp van hun vergrote pectorale vinnen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Chondrichtyes | Een klasse van gewervelde dieren die kraakbeenvissen omvat, waaronder haaien, roggen en zeekatten. Ze worden gekenmerkt door een skelet van kraakbeen in plaats van bot. |
| Placoïde schubben | Kleine, tandachtige schubben die de huid van kraakbeenvissen bedekken. Ze zijn opgebouwd uit dentine en bedekt met glazuur, en hebben een pulpaholte, wat bijdraagt aan een gestroomlijnd lichaam en bescherming. |
| Heterocercaal | Een type staartvin waarbij de ruglob groter is dan de buiklob, wat vaak voorkomt bij haaien. De wervelkolom loopt door tot in de bovenste lob van de staartvin. |
| Spiraculum | Een opening achter het oog bij veel kraakbeenvissen, die oorspronkelijk de eerste kieuwspleet was. Het dient als een extra toegangsweg voor water naar de kieuwen, vooral bij bodembewonende soorten die hun mond niet gebruiken om te ademen. |
| Neurocranium | Het gedeelte van de schedel dat de hersenen omvat. Bij kraakbeenvissen is het neurocranium een vergroeide structuur zonder naden, omdat het niet wordt omgeven door dekbeenderen. |
| Laterale lijn | Een systeem van kanalen langs de flanken van vissen die water kunnen opnemen. Het bevat zintuigcellen (neuromasten) die veranderingen in waterdruk en beweging detecteren, wat helpt bij oriëntatie en het waarnemen van stromingen. |
| Ampullae van Lorenzini | Speciale zintuigorganen, gevonden bij kraakbeenvissen, die elektrische en elektromagnetische velden in de omgeving kunnen detecteren. Ze spelen een rol bij het lokaliseren van prooi en het navigeren. |
| Myxopterygia | Gevorkte, buisvormige structuren die de inwendige voortplantingsorganen van mannelijke kraakbeenvissen vormen. Ze worden gebruikt voor het overbrengen van sperma naar het vrouwtje tijdens de copulatie. |
| Ovipaar | Een voortplantingsstrategie waarbij eieren extern worden gelegd en zich buiten het lichaam van de moeder ontwikkelen. De eieren van kraakbeenvissen zijn vaak omgeven door een beschermend, hoornig kapsel. |
| Ovovivipaar | Een voortplantingsstrategie waarbij de eieren zich binnen het lichaam van de moeder ontwikkelen, maar zonder directe voedseluitwisseling via een placenta. De jongen komen levend ter wereld na het uitkomen van de eieren in het moederlichaam. |
| Cloaca | Een gemeenschappelijke opening aan de achterzijde van het lichaam van veel gewervelde dieren, waaronder kraakbeenvissen. Het dient als uitgang voor het spijsverterings-, urine- en voortplantingsstelsel. |
| Ceratotrichia | Hoornige, straalvormige structuren die de vinnen van kraakbeenvissen ondersteunen. Ze zijn flexibeler dan kraakbeenstralen en dragen bij aan de efficiëntie van de vinbewegingen. |
| Rectale klier | Een klier in het spijsverteringskanaal van kraakbeenvissen die overtollige zouten en andere ionen uitscheidt om de osmoregulatie te helpen handhaven. |