Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Syllabus Partim Romeins Ba1_2025-2026_compressed.pdf
Summary
## Studiehandleiding: Inleiding tot de Etruskische en Romeinse Architectuur en Beeldende Kunst
Dit studieoverzicht belicht de ontwikkeling, kenmerken en betekenis van de Etruskische en Romeinse architectuur en beeldende kunst, en de hedendaagse relevantie ervan.
### 1. Inleiding tot de Romeinse Archeologie en Kunst
#### 1.1. Korte geschiedenis van de Romeinse archeologie
De Romeinse archeologie bestudeert materiële overblijfselen uit de Romeinse oudheid, van de 8e eeuw v.Chr. tot de 7e eeuw n.Chr. [ . De discipline is sterk verbonden met kunstgeschiedenis, waarbij niet alleen monumentale werken, maar ook alledaagse objecten worden gewaardeerd om hun artistieke kwaliteiten. Vanaf de Renaissance werd de klassieke oudheid gezien als de oorsprong van Westerse beschaving, wat leidde tot de eerste klassieke studies en de wetenschappelijke benadering van antieke kunst door figuren als Johann Winckelmann [ . De Grand Tour in de 18e eeuw stimuleerde de interesse in Romeinse monumenten en kunst, wat resulteerde in neoclassicisme in architectuur en kunst [ ] [7](#page=7) [8](#page=8).
Napoleon's veroveringen beïnvloedden de archeologie, waarbij antieke kunst naar Parijs werd gebracht om imperiale hegemonie te legitimeren. Grootschalige opgravingen vonden plaats, en na Napoleons val speelden Pruisische geleerden een belangrijke rol, met name in de ontwikkeling van de Etruskische archeologie [ . De Italiaanse eenmaking gebruikte het Romeinse verleden om nationalisme te bevorderen, met figuren als Giuseppe Fiorelli die belangrijke bijdragen leverden aan de studie van Pompeii [ ] [10](#page=10) [9](#page=9).
In de 20e eeuw intensiveerden Amerikaanse en Europese onderzoekers opgravingen in kolonies, met toenemend gebruik van luchtfotografie. Fascistische ideologie in Italië onder Mussolini verbond zich sterk met het oude Rome, wat leidde tot het 'vrijleggen' van Romeinse gebouwen. Na WO II nam de Amerikaanse invloed toe, en moderne stratigrafische opgravingen werden gangbaar [ . Landschapsarcheologie en remote sensing werden toegevoegd aan de onderzoeksmethoden [11](#page=11).
#### 1.2. Hedendaagse relevantie van Romeinse archeologie en kunst
Romeinse archeologie en kunstgeschiedenis zijn onlosmakelijk verbonden met bredere socio-culturele en historische processen. Kennis van Romeinse inspiratiebronnen is cruciaal voor het begrijpen van hedendaagse architectuur, stedenbouw en kunst [ . De politieke recuperatie van het Romeinse verleden wordt kritisch geanalyseerd, waarbij de diversiteit binnen de Romeinse cultuur wordt benadrukt. Het bestuderen van beeldvorming en symboliek in Romeinse kunst helpt bij het identificeren van vergelijkbare mechanismen in de huidige maatschappij [ ] [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 1.3. Hoe kijken naar Romeinse kunst en architectuur?
Romeinse kunst werd lange tijd als minderwaardig aan de Griekse kunst beschouwd, deels door de focus op Griekse idealen en de Romeinse neiging tot kopiëren en overnemen van stijlen [ . Moderne archeologische en kunsthistorische methoden hebben echter de waardering voor Romeinse kunst grondig gewijzigd. De Romeinse kunst moet begrepen worden in de context van een lange historische evolutie, met een wederzijdse uitwisseling tussen Oost en West. Romeinse kunst is origineel, vooral in de bouwkunst, en had een grote invloed op latere Europese kunst [ ] [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 1.4. Wat is Romeinse kunst?
##### 1.4.1. Griekse, Italische en Etruskische componenten
Romeinse kunst is heterogeen door de sterke invloed van drie componenten: Italische, Etruskische en Grieks-Hellenistische. De vroege Romeinse kunst (tot 3e eeuw v.Chr.) toont een Italische component, met minder Griekse en Etruskische invloeden. Bekende voorbeelden zijn de Krijger van Capestrano en de Lunigiana-stèles, die ook latere kunst beïnvloedden. De Etruskische invloed is significant in tempelbouw, grafmonumenten en woningbouw. De Grieks-Hellenistische wereld had de grootste invloed, met de overname van klassieke repertoria, technieken en stijlen, versterkt door de Romeinse veroveringen [ -17 [15](#page=15).
##### 1.4.2. Algemene kenmerken
Algemeen geldende kenmerken van Romeinse kunst zijn:
* Een dualisme of pluralisme van stijlen, vaak aangeduid als Etruskisch-Hellenistisch, Grieks-Romeins, etc. [ ] [17](#page=17).
* Een heterogeniteit door het onderscheid tussen officiële staatskunst en kunst van lagere sociale klassen, en later tussen Italiaanse en provinciale kunst [ ] [18](#page=18).
* Minder strikte toepassing van Griekse proportiewetten, met een meer naar buiten gerichte sculptuur en aandacht voor de omgevende ruimte [ ] [18](#page=18).
* Nadruk op frontaliteit en monumentaliteit, zoals zichtbaar in tempelarchitectuur en sculptuur [ ] [18](#page=18).
* Een sterk ontwikkeld *horror vacui* (angst voor lege ruimtes) in decoratieve kunst [ ] [18](#page=18).
#### 1.5. Chronologie
De Romeinse kunst kan grofweg worden ingedeeld in drie fasen:
1. **Vroeg-Romeinse kunst (8e-2e eeuw v.Chr.):** Een vormingsperiode met bescheiden producties, sterk beïnvloed door Etrurië en Magna Graecia. Vanaf de 3e-2e eeuw v.Chr. begint experimentatie met nieuwe vormen en materialen, vooral in de architectuur [ ] [18](#page=18).
2. **Klassiek-Romeinse kunst (2e eeuw v.Chr. – 3e eeuw n.Chr.):** De periode van de late republiek en hoge keizertijd, gekenmerkt door vernieuwingen en hoogtepunten dankzij de *Pax Romana*. Deze periode kan verder worden onderverdeeld in de late republiek, Augusteïsche periode, Julio-Claudische dynastie, Flavische dynastie, periode van Trajanus en Hadrianus, de Severi, soldatenkeizers en tetrarchie [ ] [19](#page=19).
3. **Laat-Romeinse kunst (late 3e – 5e eeuw n.Chr.):** Een overgangsperiode in het Westen die leidt tot Byzantijnse kunst in het Oosten. Architectuur richt zich meer op militaire bouwwerken, kerken en paleizen [ ] [19](#page=19).
Een gedetailleerde tijdlijn van Etruskische en Romeinse kunst en architectuur is te vinden van [ ] tot [ ] [20](#page=20) [24](#page=24).
### 2. De Etrusken
#### 2.1. Inleiding
De Etruskische cultuur ontwikkelde zich in Etrurië uit de Villanova-cultuur, aangevuld met niet-Italische bevolkingselementen en Oosterse invloeden. Vanaf de 8e eeuw v.Chr. bloeide deze cultuur dankzij minerale rijkdommen en Griekse invloeden, met een sterke focus op decoratie en een herkenbaar karakter. De oorsprong van de Etrusken is onderwerp van debat, met hypothesen van Herodotus (afkomst uit Lydië) en Dionysios van Halikarnassos (autochtoon) [ . De moderne consensus is een etno-culturele interactie tussen de Villanova-bevolking en groepen uit het oostelijke Middellandse Zeegebied [25](#page=25).
#### Politieke en sociale ontwikkeling
De Etrusken leefden oorspronkelijk in een driehoekig gebied tussen de Tiber en Arno, met machtige stadstaten die floreerden tot de 5e eeuw v.Chr. [ . Politiek kende men eerst koningen (*lucumo*), gevolgd door oligarchisch bewind. De twaalf stadstaten vormden een bond (dodekapolis). Economische welvaart kwam voort uit mijnbouw en handel, wat leidde tot expansie en conflicten met Griekse en Punische machten [ . Vanaf de 4e-3e eeuw v.Chr. kwam Etrurië onder druk te staan van het groeiende Romeinse Rijk, met de inlijving voltooid in 264 v.Chr. [ ] [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28).
#### Etruskische taal en religie
De Etruskische taal, niet-Indo-Europees, blijft grotendeels een mysterie, ondanks circa 13.000 teksten [ . Het alfabet werd overgenomen van de Grieken. Veel kennis komt uit korte graf- en votiefinscripties, en tweetalige teksten. Religie was cruciaal, met een sterke focus op rituelen en voorspellingen (divinatie), vastgelegd in heilige boeken zoals de *Libri haruspicini* en *Libri fulgurales* [ . De godenpantheon, beïnvloed door Griekse goden, omvatte oppergod Tinia en diverse natuur- en onderwereldgoden [ . De godsdienst was polytheïstisch en had een sterke focus op het hiernamaals, wat blijkt uit de rijke grafgiften en de anthropomorfe canopen [ ] [28](#page=28) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 2.2. Villanova-cultuur (900-720 v.C.)
Deze vroege IJzertijdcultuur, vernoemd naar Villanova di Castenaso, kenmerkt zich door complexe, versterkte nederzettingen en graven met typische urnen. Informatie komt voornamelijk uit grafcontexten, met crematie als begrafenisrite en eenvoudige putgraven [ -33. Grafgiften, zoals scheermessen en wapens voor mannen, en juwelen voor vrouwen, geven inzicht in sociale stratificatie. Vanaf het einde van de 9e eeuw v.Chr. verschijnen ook inhumatiegraven en vroege kamergraven [ . Bijzondere vondsten zijn de bronzen urne met 'berendans' en de olla met beschilderde geometrische figuren [ -35 [32](#page=32) [34](#page=34).
#### 2.3. Oriëntaliserende periode (720-580 v.C.)
Deze periode wordt gekenmerkt door de verspreiding van Oosters-geïnspireerde kunst (Egypte, Nabije Oosten) via handelsrelaties met Grieken en Feniciërs. De stijl is decoratief met levendige figuren en oosterse motieven zoals griffioenen en sfinxen [ . Inhumatie wordt ingevoerd, met rijke grafkamers die huizen nabootsen (bv. Tomba della Capanna) [ . Rijke graven, zoals de Tomba Regolini-Galassi, bevatten uitzonderlijke gouden en ivoren objecten [ . Nederzettingen evolueren naar steden met straten en drainagekanalen, en de eerste paleisheiligdommen verschijnen [ . Kenmerkend aardewerk is het zwartglanzende *bucchero nero*, en de anthropomorfe canopen uit Chiusi [ . Vroegste schilderkunst is te vinden in graven [ ] [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 2.4. Archaïsche periode (580-480 v.C.)
Dit was de periode van Etruskische politieke en economische macht, met toenemende originaliteit in materiële cultuur en kunst. Urbanisatie toonde Griekse invloeden, met regelmatig geplande steden zoals Marzabotto (Kainua) [ . Funeraire architectuur evolueerde naar kleinere, uniformere graven voor de middenklasse, zoals de necropool van Crocifisso del Tufo in Orvieto [ . Tempelbouw volgde een Etruskisch model op een hoog podium, met rijke terracotta versieringen (bv. tempel van Portonaccio in Veii) [ . Sculptuur was dominant in terracotta, met hoogtepunten zoals de sarcofagen met echtparen uit Cerveteri en de beelden van de tempel van Portonaccio [ -45. Typisch Etruskisch aardewerk, *bucchero pesante*, werd geproduceerd, naast Grieks zwartfigurig aardewerk [ . Schilderkunst, voornamelijk in graven in Tarquinia, toonde Griekse inspiratie met typisch Etruskische kenmerken zoals de levendige, soms onbeholpen weergave van figuren en felgebruik van kleuren [ -48 [40](#page=40) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 2.5. Klassieke periode (480-320 v.C.)
Deze periode werd gekenmerkt door een sociale en economische crisis in Zuid-Etrurië, maar ook door bloei in binnenlandse steden en aan de Adriatische kust. Muurschilderingen in Tarquinia toonden verval, maar enkele voorbeelden, zoals in de Tomba dell’Orco I en Tomba François, tonen een evolutie naar een meer klassieke vormentaal [ -50. Tempelarchitectuur, zoals de Belvedere tempel in Orvieto, volgde de Etruskische bouwwijze [ . Grafarchitectuur kende bijzondere voorbeelden zoals de Tomba dei Rilievi in Cerveteri [ . Sculptuur omvatte onder andere de funeraire stèle uit Bologna, de Mars van Todi, de Chimaera van Arezzo en de Cista Ficoroni [ -55 [49](#page=49) [51](#page=51) [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 2.6. Hellenistische periode en definitief verval (320-27 v.C.)
De opmars van Rome en de voortdurende strijd met Etrusken leidden tot geleidelijke Romeinse overheersing. Hellenistische kunst, met meer realisme en emotionaliteit, had een sterke invloed op de Etrusken. De architectuur werd vernieuwd met de rondboog, een fundament voor gewelfbouw, overgedragen aan de Romeinen [ . Stadspoorten met godentriaden en monumentale façades van rotsgraven, zoals de Tomba Ildebranda in Sovana, zijn kenmerkend. Het Hypogeum van de Volumni in Perugia toont de rijke grafcultuur en de toenemende Romeinse invloed door naamswijzigingen [ -58. Typisch voor deze periode zijn de rijk versierde urnen uit Volterra, met portretten van de overledene, en laat-archaïsche terracottasculptuur met Romeinse realisme-invloeden [ ] [56](#page=56) [57](#page=57) [59](#page=59).
### 3. Architectuur
#### 3.1. Wat maakt Romeinse bouwkunst Romeins?
Romeinse architectuur wordt gekenmerkt door:
* **Technische evolutie:** Beheersing van boog- en gewelfbouw, en het gebruik van nieuwe materialen zoals beton en baksteen [ ] [61](#page=61).
* **Nieuwe gebouwtypes:** Ontwikkeling van basilica's, thermen, amfitheaters, triomfbogen, *horrea*, appartementenblokken en villa's [ ] [61](#page=61).
* **Uniformiteit:** Uitstekende administratieve organisatie en *Pax Romana* maakten grootschalige bouw en verspreiding van ideeën mogelijk, hoewel regionale variaties bleven bestaan door pre-Romeinse invloeden [ ] [61](#page=61).
* **Monumentaliteit:** Grote schaal en kolossale afmetingen, met een gevoel voor het monumentale [ -62 [61](#page=61).
* **Beheersing van de natuurlijke omgeving:** Remodellering van terrein in functie van bouwwerken, in tegenstelling tot de Griekse onderwerping aan het landschap [ ] [62](#page=62).
* **Verschuiving van buiten naar binnen:** Grotere aandacht voor interieurruimtes, zoals zichtbaar in vergelijkingen tussen Griekse tempels en Romeinse thermen of woningen [ ] [62](#page=62).
#### 3.1.2. Vroege ontwikkelingen
Vroege Romeinse architectuur (vanaf 7e eeuw v.Chr. onder Etruskische invloed) omvatte religieuze gebouwen met stenen sokkels, leemstenen muren en terracotta versieringen (bv. Jupiter Capitolinus tempel) [ -63. Burgerlijke architectuur begon met eenvoudige hutten, later vervangen door rechthoekige huizen met vakwerktechniek en stenen sokkels [ . Vanaf de 3e eeuw v.Chr. kwamen vernieuwingen door nieuwe technieken (gewelfbouw, bogen) en materialen (natuursteen, beton), en de ontwikkeling van nieuwe gebouwtypes zoals basilicae en thermen [ ] [62](#page=62) [64](#page=64).
#### 3.1.3. Grote tendensen
* **Classicisme:** Toepassing van Griekse principes en stijlen, vooral onder Augustus, resulterend in harmonieuze proporties, symmetrie en helderheid, met name in tempelbouw [ ] [66](#page=66).
* **Functionaliteit:** Ontwerpen van gebouwen primair gericht op hun functie en het comfort van de gebruikers, een pragmatische Romeinse ingesteldheid die dominant bleef [ ] [67](#page=67).
* **'Barokke' uitwerking:** Neiging tot pracht en praal, met decoratieve elementen, booglijnen en schijnzuilen, vooral in het oostelijk deel van het rijk, mogelijk beïnvloed door Hellenistische architectuur [ ] [68](#page=68).
#### 3.1.3. Bouworden
De Romeinen pasten de Griekse bouworden (Dorisch, Ionisch, Korinthisch) aan en ontwikkelden de Toscaanse en Composiete orde.
* **Romeinse Dorische orde:** Slankere verhoudingen, aangepast kapiteel [ ] [70](#page=70).
* **Toscaanse orde:** Strenge orde, gebaseerd op Dorisch en Etruskisch met een slanke zuilschacht zonder cannelures [ ] [71](#page=71).
* **Ionische orde:** Zelden toegepast, vooral in decoratieve gebouwen [ ] [71](#page=71).
* **Korinthische orde:** Meest toegepast, met de meer ontwikkelde 'Romeinse Korintische' orde gekenmerkt door elegante acanthusbladeren en versierde kroonlijsten [ ] [73](#page=73).
* **Composiete orde:** Combinatie van Korinthisch en Ionisch, met een hoofdkapiteel dat twee lagen toont [ ] [74](#page=74).
#### 3.1.4. Eigen architectonisch decoratiesysteem
Romeinse gevels kenmerken zich door ontwikkelde hoofdgestellen en kroonlijsten met veel decoratie en licht-schaduwwerking. Kolommen en hoofdgestellen werden vaak decoratief voor de gevel geplaatst, los van de constructie, dankzij betonbouw. Verschillende orden werden boven elkaar geplaatst voor een decoratief effect [ -76 [75](#page=75).
#### 3.2. Bouwmaterialen en -technieken
* **Klei (leem en baksteen):** Vroege terracotta versieringen, later baksteen als bekleding van beton. Baksteenmuurwerk met mortel was een belangrijke Romeinse ontwikkeling [ -80 [78](#page=78).
* **Natuursteen:** Gebruik van lokale tufsteen, later travertijn en marmer uit diverse regio's. Technieken als *opus polygonale* en *opus quadratum* werden toegepast [ -83 [80](#page=80).
* **Romeins beton (*opus caementicium*):** Cruciale ontwikkeling die nieuwe constructiemogelijkheden bood, met verschillende parementtechnieken zoals *opus incertum* en *opus reticulatum*, later vervangen door baksteenbekleding (*opus testaceum*) [ -87 [84](#page=84).
* **Bogen en gewelven:** Overgenomen van de Etrusken, geperfectioneerd en wijdverbreid toegepast, resulterend in monumentale structuren zoals het Pantheon [ -93 [88](#page=88).
#### 3.3. Ontwerp en algemene evolutie
##### 3.3.1. Architecten
Romeinse architecten waren vaak anoniem, met de opdrachtgever (keizer) als de ware 'ontwerper'. Enkele bekende namen zijn Severus en Celer (Domus Aurea), Rabirius (Domus Flavia) en Apollodorus van Damascus (Forum en Markt van Trajanus). Vitruvius' werk *De Architectura* is een belangrijke bron voor Romeinse architectuurprincipes [ -97 [94](#page=94).
##### 3.3.2. Scharniermomenten en iconische gebouwen
* **Bouwprogramma van Augustus:** Stimuleerde de toepassing van nieuwe technieken en materialen (marmer), leidde tot keizerlijk patronage en een combinatie van conservatisme en monumentaliteit [ -99 [98](#page=98).
* **Vernieuwingen onder Nero en de Flavii:** Paleizen zoals de Domus Aurea toonden innovatieve ruimtelijk ontwerpen, gewelfbouw en koepels [ -103. De Domus Flavia op de Palatijn markeerde de doorbraak van baksteenbekleding en een rijke interieurdecoratie [ ] [100](#page=100) [104](#page=104).
* **Hoogtepunten onder Trajanus en Hadrianus:** Trajanus' markt en forum toonden beheersing van beton en baksteen [ -108. Hadrianus' villa in Tivoli demonstreerde een perfecte combinatie van ingenieuze binnenruimtes, betonbouw en landschapsintegratie [ -111 [105](#page=105) [109](#page=109).
#### 3.4. Gebouwtypes
* **Burgerlijke stadscentrum:** Forum, basilica en portieken vormden de kern van Romeinse steden. Het forum was een centraal plein, de basilica een multifunctioneel gebouw. Voorbeelden zijn het Forum Romanum, keizerlijke fora, en diverse basilicae [ -118 [112](#page=112).
* **Religieuze architectuur:** Romeinse tempels combineerden Etruskische en Griekse elementen, gebouwd op podia met trappen aan de voorzijde en vaak versierd met terracotta of marmer. Ronde tempels en niet-klassieke vormen kwamen ook voor [ -124 [119](#page=119).
* **Architectuur voor spektakel:** Theaters (bv. theater van Marcellus), odea, amfitheaters (bv. Colosseum) en circussen (bv. Circus Maximus) werden ontwikkeld voor massavermaak [ -130 [125](#page=125).
* **Thermen (badgebouwen):** Ontwikkeld uit Griekse baden, met innovatieve systemen zoals de vloerverwarming (*hypocaustum*) en koepelbouw. Imperiale thermen waren monumentale complexen met een rijk interieur [ -134 [131](#page=131).
* **Woningbouw:** *Domus* (stadswoning) en *villa* (landelijk verblijf) evolueerden met meer aandacht voor comfort en decoratie. *Insulae* waren appartementenblokken voor de stedelijke bevolking [ -140 [135](#page=135).
* **Eremonumenten:** Monumentale altaren (bv. Ara Pacis), triomfbogen en erezuilen (bv. Zuil van Trajanus) dienden als propaganda en herdenking [ -144 [141](#page=141).
* **Grafmonumenten:** Variërend van huisvormige graven tot mausolea en rotsgraven, vaak rijk versierd met sculptuur en reliëfs [ -146 [144](#page=144).
### 4. Stadsplanning
#### 4.1. Vroege ontwikkelingen
Rome ontstond als een groepering van dorpjes, met de eerste ordening onder Etruskische heerschappij (drainage, bouw van het forum, eerste tempels). De stadsuitbreiding in de midden-republiek werd gemarkeerd door de Muur van Servius Tullius [ -148. Echte planmatige stedenbouw ontstond met de stichting van kolonies, waarbij Griekse en Etruskische principes werden toegepast en aangepast, met nadruk op de militaire organisatie van het stratenplan [ ] [147](#page=147) [148](#page=148).
#### 4.2. Soorten stadsaanleg
* **Spontaan gegroeide steden:** Steden met een lange geschiedenis, zoals Rome zelf, vertonen een organische structuur zonder strakke planning. Monumentale complexen werden toegevoegd, maar het stedelijk weefsel bleef grotendeels ongewijzigd [ -150 [149](#page=149).
* **Gestichte of heringerichte steden met geordend plan:** Het dambordpatroon, ontstaan in Klein-Azië (Hippodamus), werd toegepast in Italië (bv. Ostia, Cosa, Falerii Novi). Vanaf de late republiek ontstond homogeniteit in stadsplanning voor veteranenkolonies, met militaire regelmaat en functionaliteit [ -155. In provincies werd de Romeinse stedenbouw aangepast aan lokale behoeften, met variatie in grootte, materialen en functies [ ] [150](#page=150) [158](#page=158).
#### 4.3. Onderdelen en sfeer van de Romeinse stad
Romeinse steden kenmerkten zich door centrale fora, omringd door administratieve en religieuze gebouwen. Theaters en thermen lagen vaak nabij het centrum, terwijl amfitheaters en circussen aan de rand stonden [ . De stad was een economisch centrum met markten (*macella*) en winkels (*tabernae*). Begraafplaatsen lagen *extra muros*. Straten waren vaak geplaveid, met voetpaden en soms colonnades, wat zorgde voor een levendige en kleurrijke sfeer [ -162 [159](#page=159) [160](#page=160).
### 5. Beeldhouwkunst
#### 5.1. Vroege tendensen en algemene ontwikkeling
Vroege Romeinse sculptuur was gericht op heiligdommen, met terracotta beeldengroepen en architecturale versieringen. Bronzen sculptuur was belangrijk, met beelden zoals de Wolvin van de Capitolijn (mogelijk middeleeuws). Vanaf de 4e eeuw v.Chr. werden standbeelden van belangrijke personen opgericht, wat leidde tot de ontwikkeling van portretkunst. *L'Arringatore* (De Redenaar) is een bekend voorbeeld van Etruskisch-Romeinse sculptuur met Romeinse kleding en Etruskische invloeden [ -167 [165](#page=165).
#### 5.2. Algemene kenmerken (een hybride kunstvorm)
Romeinse beeldhouwkunst is hybride door diverse stijlen, culturen en sociaal-etnische lagen. Verschillen bestaan tussen patricische (Grieks-beïnvloed) en plebejische (centraal-Italische traditie) kunst, en tussen centrum (Rome) en periferie. Het individu, de context en de opdrachtgever waren belangrijker dan de maker. Romeinse sculptuur werd steeds meer 'impressionistisch' en 'expressionistisch', met nadruk op optische effecten, beweging en abstractie [ -171 [170](#page=170).
#### 5.3. Portretkunst
##### 5.3.1. Laat-Republikeinse portretkunst: idealisme versus verisme
Romeinse portretkunst kent twee belangrijke stromingen:
* **Idealisme:** Gevormd door voorouderverering, Egyptische invloed, en het samenspel tussen Romanitas en Hellenisme. Kenmerkend is het uitbeelden van 'ethos' en heroïek, met een subtiele invloed van Griekse modellen [ -174 [173](#page=173).
* **Verisme:** Extreem realisme, vooral bij privépersonen, met de buste als typische vorm. Gezichten worden 'getekend door het leven', met nadruk op rimpels, kaalheid en individuele trekken [ -175 [174](#page=174).
##### 5.3.2. De ontwikkeling van de portretkunst in de keizertijd
De portretkunst van de keizertijd ontwikkelde zich vanuit de hellenistische idealisering, met de keizerlijke portretkunst als trendsetter.
* **Regering van Augustus (27 v.Chr. – 14 n.Chr.):** Gekenmerkt door Grieks-klassieke idealen, met geïdealiseerde portretten van Augustus als goddelijke figuur (bv. Prima Porta) en als staatsman (Via Labicana) [ -177 [176](#page=176).
* **1e eeuw n.Chr.:** Julio-Claudische heersers vertoonden aanvankelijk continuïteit met Augustus' stijl. Claudius en Nero brachten meer picturaliteit en karakterisering. Flavische portretten kenmerkten zich door een sterk realisme en extravagantie in vrouwenkapsels ('Flavische barok') [ -179 [178](#page=178).
* **2e eeuw n.Chr.:** Trajanus combineerde idealisering met realisme. Hadrianus introduceerde de baard en een terugkeer naar Griekse klassieke idealen [ . Antoninus Pius en Marcus Aurelius zagen een nieuwe trend met picturale portretten, gedetailleerde baarden en haardracht, en een barok effect [ ] [180](#page=180) [181](#page=181).
* **3e eeuw n.Chr.:** Kenmerkt zich door een breuk met klassieke idealen, met soldatenkeizerportretten die een militaire, ruwe en abstracte stijl vertonen [ ] [182](#page=182).
* **Diocletianus (285-305 n.Chr.) en later:** Typologisch portret, met focus op symbolische representatie boven fysieke gelijkenis, en een abstracte, kubusvormige stijl, vooral zichtbaar in groepsportretten zoals die van de Tetrarchie en Constantijn [ ] [183](#page=183).
#### 5.4. Historisch Reliëf
Historische reliëfs dienden ter herdenking van gebeurtenissen en verwezenlijkingen van Romeinse leiders, vaak geïntegreerd in monumentale architectuur. De oorsprong ligt in de Griekse kunst, met voorlopers in de Hellenistische periode (bv. Alexander-sarcofaag). In Rome ontwikkelde het zich uit historische schilderingen op paneel. Kenmerken zijn historische weergave, sequentieel narratief en de nadruk op individuele prestaties [ -186 [184](#page=184).
* **Late Republiek en Vroege Principate:** Monument van Aemilius Paulus (168 v.Chr.) toont Griekse stijl maar Romeins onderwerp en narratief [ . Het Altaar van Domitius Ahenobarbus (ca. 100 v.Chr.) toont zowel mythologische als historische scènes met een typisch Romeins feitelijk karakter [ . De Ara Pacis Augustae (13-9 v.Chr.) combineert mythologische en historische scènes met een klassieke, elegante stijl, en promoot de ideologie van Augustus [ -190 [187](#page=187) [188](#page=188) [189](#page=189).
* **Hoogtepunten uit de 2e eeuw:** De Boog van Trajanus in Beneventum en de Zuil van Trajanus (110-113 n.Chr.) zijn meesterwerken van historische weergave, met realistische scènes en een narratieve spiraalband [ -198. De jachttondi van Hadrianus en reliëfs van de Boog van Constantijn tonen latere ontwikkelingen met een meer impressionistische en abstracte stijl [ -201. De basis van de Zuil van Antoninus Pius en Faustina I en de reliëfs van Marcus Aurelius tonen een verdergaande desintegratie van organische vorm en een toenemende abstractie [ -204 [195](#page=195) [200](#page=200) [201](#page=201).
* **Terugval in de 3e-4e eeuw:** Monumentale sculptuur nam af, met een trend naar abstractie en symboliek. Het Decennalia monument en de Boog van Galerius tonen de strikte symmetrie, frontaliteit en hiërarchische proporties van de late oudheid [ -208. De Boog van Constantijn toont de hergebruikte reliëfs en nieuwe scènes met strikte symmetrie en dominantie van de keizer [ ] [207](#page=207) [209](#page=209).
#### 5.5. Grafkunst
Grafkunst, voornamelijk in de vorm van busten, beelden, grafstenen (*stelae*) en sarcofagen, was een belangrijke inkomstenbron voor beeldhouwers.
* **Busten en beelden:** Volgden grotendeels keizerlijke voorbeelden, met de toga als karakteristiek Romeins kledingstuk [ ] [210](#page=210).
* **Grafstenen:** Vaak stèles met reliëfs van de overledene, met enige variatie in vorm en materiaal. De stijl was vaak stereotiep en frontaal [ ] [211](#page=211).
* **Sarcofagen:** Vanaf de 2e eeuw n.Chr. populair ter vervanging van crematie. Productiecentra waren o.a. Rome, Attica, Proconnesus en Frygië. Iconografie omvatte mythologische en biografische thema's, met een stilistische evolutie van realisme naar abstractie [ -218 [212](#page=212).
#### 5.6. Bronzen sculptuur
* **Grootbronzen:** Slechts enkele voorbeelden bewaard, zoals het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius [ -220 [219](#page=219).
* **Kleinbronzen:** Kopieën van meesterwerken en Romeinse originelen zoals *lares*, keizerbusten en gladiatoren, vaak met een eigen Romeinse stijl gekenmerkt door harde ogen en stijve kledij [ -221 [220](#page=220).
### 6. Schilderkunst
Romeinse schilderkunst is voornamelijk bekend via wandschilderingen, vaak nauw verbonden met architectuur. Paneelschilderkunst was minder bewaard gebleven, behalve in Romeins Egypte (Fajoemportretten). Wandschilderingen waren een private kunstvorm, met hoge artistieke prestaties en een aanzienlijke invloed op latere West-Europese schilderkunst [ ] [222](#page=222).
#### 6.1. Vroege ontwikkelingen
Vroege Romeinse schilderkunst werd uitgevoerd door Etruskische en Griekse schilders. Literatuur vermeldt oorlogsschilderingen op panelen die propagandistisch werden gebruikt [ . Archeologische bronnen, met name uit Pompeji en Herculaneum, bieden waardevolle inzichten in de wandschilderkunst [ -226 [223](#page=223) [224](#page=224).
#### 6.2. Bronnen
Literaire bronnen zoals Vitruvius en Plinius de Oudere bieden informatie over technieken. Archeologie, vooral de sites rond de Vesuvius, levert het meeste bewijs. Verschillen in kwaliteit en context (huizen, openbare gebouwen, graven) zijn belangrijk [ -225 [224](#page=224).
#### 6.3. Invloeden
Romeinse schilderkunst werd beïnvloed door Griekse kunst (mythologie, epiek), Centraal-Italische tendensen (realisme, volkse stijl), Etruskische ideeën (beweging, levendigheid) en Egyptische invloeden (landschap) [ -230 [227](#page=227).
#### 6.4. Technieken
De techniek van fresco werd toegepast, met meerdere lagen mortel en polijsting van het oppervlak. Kleuren werden verkregen uit aardpigmenten en speciale pigmenten. Stucco-werk werd gebruikt voor decoratieve lijsten en reliëfs [ -233 [230](#page=230).
#### 6.5. Ontwikkeling van decoratiesystemen
* **De vier Pompejaanse stijlen:**
* **1e Pompejaanse stijl (Incrustatie-stijl, ca. 200-90 v.Chr.):** Imitatie van marmerincrustatie met beschilderd stucco [ -237 [236](#page=236).
* **2e Pompejaanse stijl (Architectuurstijl, ca. 90-15 v.Chr.):** Architectonische geleding door geschilderde zuilen en hoofdgestellen, met diepe perspectiefgezichten die de ruimte illusionistisch vergroten [ -239 [237](#page=237).
* **3e Pompejaanse stijl (Ornamentale stijl, ca. 15 v.Chr.-50 n.Chr.):** Lichte, fijne architectonische elementen ('candelabrum'-stijl) met grote vlakken van diepe kleuren en fantastische decoraties, beïnvloed door Egyptische kunst [ -241 [240](#page=240).
* **4e Pompejaanse stijl (Theaterstijl, ca. 50-100 n.Chr.):** Combinatie van eerdere stijlen, met complexe architectuur, fantastische ornamenten, picturale schildertechniek en een grotere variatie [ -243 [242](#page=242).
* **Decoratiestijlen van de 2e tot 4e eeuw n.Chr.:** Na ca. 100 n.Chr. namen soberdere stijlen de overhand, met invloeden van de 2e Pompejaanse stijl onder Hadrianus. Vanaf de late 2e eeuw domineerden onrustige, dynamische stijlen, gevolgd door abstracte en geometrische versieringen onder de Severi [ -247 [244](#page=244).
#### 6.6. Overzicht van de figuratieve genres
* **Figurale fries:** Monumentale doorlopende friezen, vooral uit de 1e eeuw v.Chr. (bv. Villa dei Misteri in Pompeji), met levensgrote figuren en mogelijk Griekse modellen [ -250 [249](#page=249).
* **Panelen uit mythologie en epos:** Meestal gekopieerde Griekse werken, vaak met aanpassingen in stijl en kleurgebruik [ -253 [251](#page=251).
* **Voorstellingen uit het dagelijks leven:** Realistische scènes (bv. gladiatorenspelen) en scènes met eroten, soms van hoge kwaliteit met ironie en luchtigheid [ -255 [254](#page=254).
* **Het portret:** Hoewel zeldzaam in wandschilderkunst, zijn er voorbeelden zoals de portretten van Terentius Neo en zijn vrouw, en de Fajoemportretten uit Egypte [ -257 [255](#page=255).
* **Het landschap:** Ontwikkeld vanaf de 2e Pompejaanse stijl, met Alexandrijns/Egyptisch geïnspireerde landschappen, idyllisch-sacrale landschappen en realistische weergaven van villa's en natuur [ -260 [258](#page=258).
* **Mythologisch landschap:** Combinatie van figuratie en landschap, met Griekse mythen ingebed in landschappen [ ] [261](#page=261).
* **Stilleven:** Grieks van oorsprong, meestal kleine panelen met fruit, dieren of cultusgerei [ -263 [262](#page=262).
### 7. Mozaïekkunst
Mozaïekkunst, geworteld in de Grieks-Hellenistische periode, werd in de Romeinse tijd geperfectioneerd en verspreid. De techniek om kleine elementen (*tesserae*) in mortel te bedden, werd toegepast op vloeren, gewelven en muren [ ] [264](#page=264).
#### 7.1. Invloed en vroege ontwikkeling
Oude mozaïektechnieken uit het Nabije Oosten en Anatolië, zoals 'Stiftmosaik' en kiezelmozaïeken, werden verder ontwikkeld. Vanaf de 5e eeuw v.Chr. werden kiezelmozaïeken populair, vaak met centrale figuratieve panelen omringd door geometrische en florale motieven. Alexandrië speelde een sleutelrol in de ontwikkeling van *tesserae* en de *opus vermiculatum* techniek [ -268. Pergamon en Delos waren ook belangrijke centra [265](#page=265).
#### 7.2. Laat-Republikeinse mozaïeken op het Italisch Schiereiland
*Emblèmata* in *opus vermiculatum* werden populair, zoals het Alexander-mozaïek in Pompeji. Zwart-wit mozaïeken met geometrische motieven werden dominant, naast polychrome varianten. In Ostia, de havenstad van Rome, overheersten zwart-wit mozaïeken in utilitaire gebouwen [ -276 [274](#page=274).
#### 7.3. Keizertijd op het Italisch Schiereiland
Trends uit de late republiek werden voortgezet, met een afname van *opus vermiculatum* en een dominantie van zwart-wit mozaïeken. Vanaf de 2e eeuw n.Chr. werden polychrome mozaïeken en gestileerde florale motieven populair. Wandmozaïeken werden toegepast in nissen en fonteinen, vaak met glas *tesserae* [ -276 [274](#page=274).
#### 7.4. Late oudheid op het Italisch Schiereiland en Sicilië
Polychrome mozaïeken werden dominanter, met grote figuratieve scènes, zoals in de Villa del Casale op Sicilië. In de christelijke architectuur kenden wandmozaïeken een bloei, met beroemde voorbeelden in Ravenna en Rome [ -279 [277](#page=277).
#### 7.5. Mozaïekkunst in de provincies
Mozaïekkunst verspreidde zich naar de provincies, met lokale stijlen die zich ontwikkelden. Gallië, Germania Inferior, Britannia, het Iberisch Schiereiland en Noord-Afrika ontwikkelden hun eigen varianten, beïnvloed door zowel Italische als lokale tradities [ -285. In het Oosten bleven polychrome mozaïeken populair, met de 'regenboogstijl' in Antiochië [ ] [279](#page=279) [285](#page=285).
#### 7.6. Opus sectile
Deze techniek, waarbij gezaagde natuursteenfragmenten patronen vormen, werd populair vanaf de 1e eeuw v.Chr. en werd gebruikt voor vloeren en wanddecoraties. De variëteit aan steensoorten en de ontwikkeling van figuratieve composities waren kenmerkend [ -289 [287](#page=287).
---
### Veelgemaakte fouten om te vermijden:
* **Tijdsperiodes:** Het correct plaatsen van kunstwerken en architectonische ontwikkelingen binnen de juiste chronologische periodes (bv. Hellenistische invloed vs. pure Romeinse creatie).
* **Invloeden:** Het onderscheiden van de specifieke bijdragen van Griekse, Etruskische en Italische componenten aan de Romeinse kunst.
* **Stijlen:** Het correct identificeren en beschrijven van de verschillende stijlen binnen Romeinse beeldhouwkunst, schilderkunst en mozaïeken (bv. verisme vs. idealisme, Pompejaanse stijlen).
* **Terminologie:** Het correct gebruiken van specifieke kunst- en architectuurtermen (bv. *opus caementicium*, *tesserae*, *hypocaustum*, *opus vermiculatum*).
* **Context:** Het begrijpen van de sociale, politieke en religieuze context waarin kunstwerken en gebouwen werden gecreëerd.
* **Betekenis van materiaal:** Het herkennen van de symbolische waarde en technische implicaties van gebruikte materialen zoals marmer, brons en beton.
* **Oorsprong versus Verspreiding:** Het onderscheiden tussen de oorsprong van een techniek of gebouwtype en de verspreiding ervan door het Romeinse Rijk.
* **Brongebruik:** Het correct interpreteren van zowel archeologische vondsten als literaire bronnen voor de reconstructie van Romeinse kunst en architectuur.
* **Onderscheid tussen architectuur en stedenbouw:** Hoewel verbonden, is het belangrijk om de specifieke kenmerken van beide te benoemen.
* **Fouten in LaTeX:** Zorgen dat wiskundige formules correct worden weergegeven in LaTeX en dat er geen verwarring ontstaat met Markdown-opmaak.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Etruskische kunst | De beeldende kunst en architectuur van de Etrusken, een beschaving die bloeide in Italië van de 8e tot de 1e eeuw v.Chr., gekenmerkt door een eclectische stijl met invloeden uit Griekenland en het Nabije Oosten, en een sterke focus op grafcultuur en religie. |
| Romeinse kunst | De beeldende kunst en architectuur ontwikkeld in het Romeinse Rijk, gekenmerkt door technische innovatie, grootschalige bouwprojecten, realisme, pragmatisme en een breed scala aan invloeden, waaronder Griekse en Etruskische. |
| Classicisme (in Romeinse kunst) | Een tendens in de Romeinse kunst die zich kenmerkt door het toepassen van Griekse principes, technieken en stijlen, met name tijdens de regering van Augustus, waarbij zowel Griekse elementen als Romeinse vernieuwingen werden gecombineerd. |
| Verisme | Een stijl in de Romeinse portretkunst, met name uit de late republiek, die gekenmerkt wordt door een extreem realisme dat de individuele trekken en tekenen van ouderdom van het gezicht nauwgezet weergeeft. |
| Historisch reliëf | Beeldhouwwerk in reliëfvorm dat historische gebeurtenissen of prestaties van Romeinse leiders herdenkt, vaak onderdeel van monumentale architectuur, en gekenmerkt door een narratieve stijl en het benadrukken van individuele prestaties. |
| Opus caementicium | Romeins beton, een bouwmateriaal bestaande uit een mengsel van mortel (kalk, zand en vulkanische as) en aggregaat (kleine steentjes), dat een revolutie teweegbracht in de bouwkunst door de mogelijkheid om gewelven en koepels te construeren. |
| Pompejaanse stijlen | Vier opeenvolgende decoratiestijlen van Romeinse wandschilderkunst, geïdentificeerd in Pompeji: de Incrustatiestijl (1e stijl), de Architectuurstijl (2e stijl), de Ornamentale stijl (3e stijl) en de Theaterstijl (4e stijl). |
| Tesserae | Kleine, vierkante of rechthoekige blokjes natuursteen, glas of terracotta die gebruikt werden om mozaïeken te creëren, waardoor gedetailleerde en kleurrijke afbeeldingen mogelijk werden. |
| Villa rustica | Een landelijke Romeinse boerderij, vaak het centrum van een economische productie-eenheid, die naast de werkruimtes ook woonvertrekken voor de eigenaar en personeel bevatte. |
| Domus | Een typisch Romeinse eengezinswoning, vaak van het atriumtype, die het sociale centrum van de familie vormde en luxe en status uitstraalde. |