Cover
Empieza ahora gratis Class5_Kwalitatief%2BSteekproef_2025.pptx
Summary
# Kwantitatieve en kwalitatieve meting
Dit gedeelte van de studiehandleiding biedt een gedetailleerde uiteenzetting van kwantitatieve en kwalitatieve meetmethoden, hun kenmerken, de kritiek die erop geuit wordt, en een vergelijking tussen beide benaderingen.
## 1. Kwantitatieve en kwalitatieve meting
### 1.1 Inleiding tot meting
Meten is een fundamenteel proces in empirisch onderzoek, waarbij concepten en variabelen worden omgezet in numerieke waarden of categorieën. Dit proces kan op verschillende manieren benaderd worden, wat leidt tot twee primaire meetparadigma's: kwantitatieve en kwalitatieve meting.
### 1.2 Kwantitatief meten
Kwantitatief meten richt zich op het toekennen van numerieke waarden aan observaties, waarbij de nadruk ligt op precisie, reproduceerbaarheid en statistische analyse.
#### 1.2.1 Klassieke testtheorie
De klassieke testtheorie gaat ervan uit dat een geobserveerde score ($X$) bestaat uit een ware score ($T$) en een meetfout ($E$), wat kan worden uitgedrukt als:
$$X = T + E$$
Het doel is om de meetfout te minimaliseren en de ware score zo accuraat mogelijk te benaderen.
#### 1.2.2 Kenmerken van kwantitatieve variabelen
Kwantitatieve variabelen zijn variabelen die numeriek kunnen worden uitgedrukt. Ze worden vaak geclassificeerd op verschillende meetschalen, zoals nominaal, ordinaal, interval en ratio.
#### 1.2.3 Schaaltechnieken
Schaaltechnieken omvatten methoden om complexe concepten te meten door middel van een reeks items of indicatoren, zoals Likertschalen of Guttman-schalen.
#### 1.2.4 Betrouwbaarheid nagaan
Betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie van een meetinstrument. Dit kan worden gecontroleerd via methoden zoals test-hertest betrouwbaarheid, interne consistentie (bijv. Cronbach's alpha) of parallelle vormen.
#### 1.2.5 Meetvaliditeit nagaan
Meetvaliditeit gaat over de mate waarin een instrument meet wat het beoogt te meten. Verschillende vormen van validiteit omvatten:
* **Inhoudsvaliditeit:** Dekt het instrument alle aspecten van het construct?
* **Criteriumvaliditeit:** Hoe goed correleert het instrument met een extern criterium? (gelijktijdig en predictief)
* **Begripsvaliditeit:** Meet het instrument het onderliggende theoretische construct? (convergent en discriminant)
#### 1.2.6 Operationaliseren van relaties
Het proces waarbij abstracte theoretische concepten worden vertaald naar concrete, meetbare variabelen (indicatoren) die in onderzoek kunnen worden gebruikt.
#### 1.2.7 Kritiek op kwantitatieve benadering
* **Epistemologie en Ontologie:** Vanuit interpretativistische en constructionistische perspectieven wordt bekritiseerd dat kwantitatieve methoden sociale verschijnselen behandelen als objectieve, externe realiteiten, vergelijkbaar met natuurwetenschappelijke objecten.
* **Niet in staat om sociale instellingen te onderscheiden van 'the world of nature':** De toepassing van een natuurwetenschappelijk model op de sociale wereld negeert de betekenis die mensen aan hun omgeving toekennen.
* **Negeren van interpretatieprocessen:** Kwantitatieve meting negeert het proces waarin individuen de wereld interpreteren en betekenis geven aan gebeurtenissen.
* **Artificieel gevoel van accuraatheid en precisie:** Het meetproces kan een schijn van nauwkeurigheid creëren die niet altijd de complexiteit van sociale fenomenen weerspiegelt. De relatie tussen een theoretisch concept en een indicator wordt vaak als een gegeven aangenomen in plaats van als een veronderstelling die getest moet worden.
* **Ecologische validiteit:** De mate waarin de meetinstrumenten en resultaten relevant zijn voor de dagelijkse realiteit van de respondenten. Vragen kunnen voor verschillende respondenten een andere betekenis hebben.
* **Statisch zicht op sociale fenomenen:** Kwantitatieve methoden bieden vaak een momentopname en negeren de dynamiek en het proces van sociale interactie.
### 1.3 Kwalitatief meten
Kwalitatief meten richt zich op het begrijpen van de diepte, betekenis en context van sociale fenomenen, vaak door middel van non-numerieke data zoals interviews, observaties en teksten.
#### 1.3.1 Kenmerken van kwalitatieve benaderingen
* **De wereld zien door de ogen van de bestudeerden:** De sociale wereld wordt begrepen vanuit het perspectief van de individuen die er deel van uitmaken. Dit vereist een methodologie die dit mogelijk maakt, zoals face-to-face interactie en het proberen de rol van de ander over te nemen.
* **Inductief:** Theorieën en concepten 'emergeren' uit de data, in plaats van vooraf te worden getoetst.
* **Beschrijving van context:** Een sterke focus op het gedetailleerd beschrijven van de context waarin fenomenen zich voordoen. Details zijn cruciaal om de wereld vanuit het perspectief van de onderzochten te begrijpen.
* **Flexibiliteit:** Onderzoeksinstrumenten zijn flexibel en beïnvloeden de sociale wereld zo min mogelijk. Onderzoekers kunnen hun richting aanpassen naarmate het onderzoek vordert en onverwachte elementen naar voren komen.
#### 1.3.2 Kwaliteit van kwalitatieve metingen
De beoordeling van de kwaliteit van kwalitatief onderzoek wijkt af van kwantitatieve criteria. Sommige auteurs stellen dat andere criteria nodig zijn, omdat een 'single account' van de sociale realiteit niet mogelijk is.
* **Truthworthiness (Geloofwaardigheid):**
* **Credibility (Interne validiteit):** Het onderzoek wordt volgens de regels uitgevoerd en de bevindingen worden teruggekoppeld naar de respondenten (respondent validation).
* **Triangulatie:** Gebruik van meerdere methoden, data, theorieën of theoretische visies om een fenomeen vanuit verschillende invalshoeken te onderzoeken.
* **Transferability (Externe validiteit):** Generaliseerbaarheid naar populaties is niet het primaire doel. In plaats daarvan wordt gestreefd naar transferabiliteit naar andere domeinen door middel van *thick description* (rijke, gedetailleerde beschrijvingen) en het transparant maken van gemaakte keuzes.
* **Dependability (Betrouwbaarheid):** Het bijhouden van gedetailleerde documentatie over alle fasen van het onderzoek (auditing approach), die door peer review kan worden gecontroleerd.
* **Confirmability (Objectiviteit):** Aantonen dat het onderzoek te goeder trouw is uitgevoerd en vrij is van persoonlijke waarden en vooroordelen van de onderzoeker.
* **Authenticity (Authenticiteit):**
* **Eerlijkheid:** Vertegenwoordigen de verschillende standpunten van de sociale setting zich eerlijk?
* **Ontologische authenticiteit:** Levert het onderzoek een beter begrip op van de sociale realiteit?
* **Educatieve authenticiteit:** Biedt het onderzoek betere perspectieven?
* **Katalytische authenticiteit:** Stimuleert het onderzoek verandering?
* **Tactische authenticiteit:** Zorgt het onderzoek voor empowerment van de betrokkenen?
#### 1.3.3 Kritiek op kwalitatieve benadering
* **Te subjectief:** Sterk afhankelijk van de visie van de onderzoeker en de invloed van persoonlijke relaties. Het is vaak niet duidelijk waarom bepaalde aspecten wel en andere niet worden uitgediept.
* **Moeilijk herhaalbaar:** Vanwege het ongestructureerde karakter en het ontbreken van standaardprocedures. De onderzoeker zelf is het belangrijkste instrument, wat leidt tot subjectiviteit in dataverzameling en interpretatie.
* **Moeilijk generaliseerbaar:** Tegenwerping is dat resultaten naar theorieën moeten worden gegeneraliseerd, niet naar populaties, wat de kwaliteit van theoretische inferenties benadrukt.
* **Gebrek aan transparantie:** Onduidelijkheid over de selectie van personen, interviewmethoden en data-analyse, hoewel hier steeds meer aandacht voor komt.
### 1.4 Kwantitatieve en kwalitatieve benadering vergeleken
| Kenmerk | Kwantitatieve benadering | Kwalitatieve benadering |
| :---------------------------- | :----------------------------------------------- | :----------------------------------------------------- |
| **Focus** | Aantallen, metingen, statistieken | Woorden, betekenissen, context, interpretaties |
| **Standpunt** | Standpunt van de onderzoeker | Standpunt van de onderzochten |
| **Relatie onderzoeker** | Onafhankelijk, objectief | Betrokken, subjectief (maar transparant) |
| **Theorieontwikkeling** | Theorie toetsend | Theorie genererend |
| **Tijdsdimensie** | Statisch beeld | Procesmatig beeld |
| **Structuur** | Gestructureerd | Ongestructureerd |
| **Generalisatie** | Statistische generalisatie naar populaties | Theoretische generalisatie, transferabiliteit |
| **Data-type** | Robuuste, betrouwbare data | Rijke, diepgaande data |
| **Niveau van analyse** | Macro | Micro |
| **Onderzoeksomgeving** | Artificieel (labo, vragenlijst) | Natuurlijk |
| **Belangrijkste overeenkomsten** | Datareductie, beantwoorden onderzoeksvragen, terugkoppeling naar literatuur, variatie, frequenties, transparantie, minimaliseren van fouten, geschikte methoden. | |
### 1.5 Selectie van de onderzoekseenheden: Steekproeven
Dit deel gaat in op de noodzaak van steekproeven in onderzoek en de twee hoofdbenaderingen: toevalsteekproeven (probability samples) en niet-toevalsteekproeven (non-probability samples).
#### 1.5.1 Toevalsteekproeven (Probability Samples)
* **Kenmerken:** Selectie van eenheden uit de populatie op basis van toeval. Iedere eenheid heeft een berekenbare kans om in de steekproef te worden opgenomen.
* **Doel:** Veralgemenen van resultaten naar de bredere populatie (externe validiteit).
* **Vereist:** Een steekproefkader (een zo volledig mogelijke lijst van eenheden in de beoogde populatie).
* **Types:**
* **Enkelvoudige aselecte steekproef (EAS):** Elke eenheid heeft een gelijke kans om geselecteerd te worden. Kan via toevalsgetallen of systematische trekking. Nadelen: mogelijk onevenwichtige vertegenwoordiging van kleine deelpopulaties, en hoge kosten bij verspreide eenheden (voor face-to-face enquêtes).
* **Gestratificeerde steekproeven:** De populatie wordt opgedeeld in strata (deelpopulaties) op basis van kenmerken (bv. leeftijd, geslacht). Aselecte trekking vindt binnen elk stratum plaats.
* **Proportioneel:** De steekproef uit elk stratum is in verhouding tot de grootte van dat stratum in de populatie.
* **Disproportioneel:** De steekproef uit bepaalde strata is niet in verhouding tot hun populatiegrootte, vaak om kleinere groepen beter te kunnen analyseren. Wegingscoëfficiënten zijn nodig voor schatting van populatieparameters.
* **Clustersteekproeven (bloksteekproeven):** De populatie wordt opgedeeld in clusters (bv. geografische gebieden). Een aantal clusters wordt willekeurig geselecteerd, waarna alle eenheden binnen die clusters worden onderzocht, of er wordt een verdere steekproef getrokken binnen de geselecteerde clusters. Dit is efficiënter bij geografisch verspreide populaties.
#### 1.5.2 Foutenbronnen bij steekproeftrekking
* **Dekkingsfouten:** Het steekproefkader komt niet volledig overeen met de onderzoekspopulatie (te ruim of te beperkt).
* **Steekproeffouten (Sampling errors):** Onvermijdelijke fouten die optreden door het trekken van een steekproef in plaats van een volledige census. De omvang van deze fout wordt uitgedrukt in een betrouwbaarheidsinterval.
* **Non-responsfouten:** Geselecteerde respondenten nemen niet deel aan het onderzoek (record non-response) of vullen niet alle vragen in (item non-response). Non-respons is vaak selectief en kan leiden tot vertekening (non-response bias).
#### 1.5.3 Theoretische steekproeven (Non-Probability Samples)
* **Kenmerken:** Selectie van eenheden is niet gebaseerd op toeval, maar op criteria zoals aanwezigheid, beschikbaarheid, of specifieke kenmerken van de onderzoeker.
* **Doel:** Vaak gebruikt in kwalitatief onderzoek voor exploratie en diepgaand begrip; resultaten zijn niet veralgemeenbaar naar de populatie.
* **Strategieën:**
* **Doelgerichte steekproef (Purposive sampling):** Selectie van respondenten die voldoen aan specifieke criteria die relevant zijn voor de onderzoeksvraag.
* **Sneeuwbalsteekproef (Snowball sampling):** Initieel contact met een kleine groep, die vervolgens wordt gebruikt om verdere contacten te genereren. Nuttig voor moeilijk bereikbare populaties.
* **Maximale diversiteit:** Selecteren van eenheden die een breed scala aan ervaringen en kenmerken vertegenwoordigen.
* **Marginale cases:** Systematisch opnemen van zeldzame of extreme gevallen.
---
# Selectie van onderzoekseenheden: steekproeven
Dit gedeelte behandelt de noodzaak, terminologie en de twee hoofdlogica's van steekproeftrekking in onderzoek: toevals- en theoretische steekproeven.
### 2.1 Inleiding tot steekproeven
In kwantitatief onderzoek is het zelden mogelijk om informatie te verzamelen van alle eenheden binnen de onderzoekspopulatie. Daarom wordt een selectie, een steekproef, uit de populatie getrokken. Het doel van deze selectie is om uitspraken te kunnen doen over de gehele onderzoekspopulatie, met een focus op externe validiteit, oftewel de veralgemeenbaarheid van de resultaten. Bij de keuze van de steekproef is het essentieel om te bepalen welke en hoeveel eenheden geselecteerd moeten worden, hoe deze selectie plaatsvindt, en wat de kans op vertekening is.
### 2.2 Terminologie
Voor een goed begrip van steekproefmethoden is specifieke terminologie van belang:
* **Onderzoekseenheden:** Dit zijn de elementen waarover informatie wordt verzameld. Vaak zijn dit mensen, maar het kunnen ook kranten, regio's of politieke partijen zijn. De analyse-eenheden kunnen op micro-, meso- of macroniveau liggen, wat kan leiden tot de ecologische fout.
* **Populatie (universum):** Dit is het gehele domein waaruit de onderzoekseenheden worden geselecteerd en waarover uitspraken worden gedaan.
* **Steekproef:** Een segment van de populatie dat daadwerkelijk voor het onderzoek wordt geselecteerd.
* **Representatieve steekproef:** Een steekproef die een accurate afspiegeling vormt van de kenmerken van de populatie.
* **Census:** Een uitputtende telling van de volledige populatie.
### 2.3 Twee logica's van steekproeftrekking
De keuze voor een bepaalde steekproefmethode hangt voornamelijk af van het onderzoeksdoel en -type. Er zijn twee hoofdlogica's van selectie:
#### 2.3.1 Toevalssteekproeven (probability samples)
Bij toevalssteekproeven worden eenheden uit het universum geselecteerd op basis van toeval (at random). Dit betekent dat elke eenheid in de populatie een berekenbare kans heeft om in de steekproef te worden opgenomen. Dit maakt het mogelijk om de resultaten statistisch te veralgemenen naar de populatie.
**Stappen en kenmerken van toevalssteekproeven:**
* **Aselecte trekking (at random):** Elke eenheid heeft een gelijke kans om geselecteerd te worden. De trekkingskansen zijn berekenbaar.
* **Steekproefkader vereist:** Een zo volledig mogelijke lijst van alle eenheden in het beoogde universum is noodzakelijk. Gebreken in het steekproefkader kunnen leiden tot dekkingsfouten.
* **Veralgemeenbaarheid:** Resultaten kunnen worden veralgemeend naar de populatie mits gebruik wordt gemaakt van inferentiële statistiek.
**Soorten toevalssteekproeven:**
1. **Enkelvoudige aselecte steekproef (simple random sampling - EAS):**
* Kenmerken: Eenmalige trekking op basis van een exhaustieve lijst van elementen in het universum. Dit kan via toevallige trekking (random numbers) of systematische trekking.
* Teruglegging: Bij trekking met teruglegging heeft elk element een kans van $1/M$ om geselecteerd te worden. Bij trekking zonder teruglegging is de kans voor latere elementen $1/(M-k)$ waar $k$ het aantal reeds geselecteerde elementen is. In grote universa wijken deze methoden weinig van elkaar af. Statistisch onderzoek veronderstelt vaak teruglegging, wat bij grote steekproeven uit kleine universa relevant is.
* Steekproefkader: Problemen ontstaan door onvolledigheden in het steekproefkader (bv. privacywetgeving bij Rijksregister, niet-geactualiseerde lijsten).
* Trekkingsmethodes:
* Trekking op basis van toevalsgetallen (bv. via softwareprogramma's).
* Systematische trekking: Na een willekeurige start wordt een vaste stapgrootte gehanteerd (bv. elk tiende element). Gevaar voor selectiviteit bij periodiciteit in het steekproefkader.
* Nadelen: Kan leiden tot ondervertegenwoordiging van kleine deelpopulaties, waardoor statistische parameters volatiel zijn en vergelijkingen bemoeilijkt worden. Spreiding over een groot territorium kan leiden tot hoge kosten bij face-to-face enquêtes.
2. **Gestratificeerde steekproeven (stratified sampling):**
* Kenmerken: Het universum wordt opgedeeld in deelpopulaties (strata) op basis van vooraf vastgestelde criteria (bv. geslacht, leeftijd, regio). Aselecte trekking vindt plaats binnen elk stratum. Dit is enkel mogelijk indien strata gemakkelijk te identificeren zijn en eenheden eraan toegewezen kunnen worden.
* **Proportioneel gestratificeerde steekproeven (PGS):** De steekproef binnen elk stratum is in verhouding tot de grootte van dat stratum in de totale populatie. Dit garandeert een proportionele vertegenwoordiging van de strata. Vooral nuttig bij kleine steekproeven om toevalsschommelingen uit te schakelen.
* **Disproportioneel gestratificeerde steekproeven:** De representatie van strata in de steekproef wijkt af van hun proportie in de populatie. Dit is nuttig voor het vergelijken van groepen met sterk verschillende incidentie in de populatie. Schatting van populatieparameters vereist gebruik van stratum-specifieke wegingscoëfficiënten om de representativiteit te herstellen.
* Indien een stratum oververtegenwoordigd is in de steekproef, wordt het individuele gewicht kleiner dan 1 voor de berekening van populatieparameters.
* Indien een stratum ondervertegenwoordigd is, wordt het individuele gewicht groter dan 1.
3. **Bloksteekproeven (cluster sampling):**
* Kenmerken: Het universum wordt opgedeeld in clusters (bv. gemeenten, scholen). Vervolgens wordt een aselecte steekproef van clusters getrokken, en binnen deze clusters worden alle eenheden onderzocht (one-stage) of wordt een tweede trekking uitgevoerd (two-stage). Dit is efficiënt wanneer eenheden natuurlijk gegroepeerd zijn en de volledige populatielijst niet beschikbaar is.
**Foutenbronnen bij steekproeftrekking:**
* **Dekkingsfouten:** Ontstaan wanneer het steekproefkader niet volledig overeenkomt met de onderzoekspopulatie (te ruim of te beperkt). Dit komt door gebrekkige registraties (bv. niet-geactualiseerde populatielijsten).
* **Steekproeffouten:** Onvermijdelijke foutenmarge die optreedt bij elke toevalstrekking. De omvang van deze fout kan worden ingeschat met behulp van inferentiële statistiek en wordt uitgedrukt in een betrouwbaarheidsinterval (BI).
* **Non-responsfouten:**
* **Record non-respons:** Geselecteerde eenheden die niet aan het onderzoek deelnemen (bv. door non-contact, weigering). Dit is vaak selectief, afhankelijk van respondentkenmerken, en kan leiden tot vertekening (non-respons bias). De responsvraag wordt berekend als het percentage deelnemende eenheden ten opzichte van het totaal aantal geselecteerde eenheden.
* **Item non-respons:** Ontbrekende gegevens voor individuele vragen binnen een enquête. Dit dient te worden geanalyseerd en gedocumenteerd per vraag en respondentkenmerk.
**Documentatie bij steekproeftrekking:**
Het is cruciaal om het steekproefkader, het steekproefdesign, de responsrates, refusals, en item non-respons naar achtergrondkenmerken te documenteren. Het uiteindelijke analysedossier (effectieve N) wordt vergeleken met het oorspronkelijk geselecteerde aantal (sturing N) en het universum (N).
#### 2.3.2 Theoretische steekproeven (non-probability samples)
Bij niet-toevalssteekproeven wordt de selectie van eenheden niet op toevalsbasis gedaan, maar op basis van aanwezigheid, beschikbaarheid of andere selectieve criteria. De resultaten zijn hierdoor niet statistisch veralgemeenbaar naar de populatie. Deze methoden worden vaak gebruikt in verkennend of kwalitatief onderzoek.
**Kenmerken en strategieën van theoretische steekproeftrekking:**
* **Niet-ad-random selectie:** Selectie is gebaseerd op specifieke kenmerken of de beschikbaarheid van respondenten.
* **Geen steekproefkader vereist:** Aangezien er geen toevalsbasis is, is een uitputtende lijst niet noodzakelijk.
* **Niet-veralgemeenbaar:** Resultaten kunnen niet statistisch worden gegeneraliseerd naar de bredere populatie.
* **Doelgericht:** Steekproeven worden samengesteld om specifieke doelen van het onderzoek te dienen.
**Soorten theoretische steekproeven:**
1. **Doelgerichte steekproef (purposive sampling):**
* Kenmerken: Selectie van eenheden die voldoen aan vooraf gedefinieerde criteria die relevant zijn voor de onderzoeksvraag. Het doel is om maximale diversiteit te verkrijgen of specifieke, marginale cases systematisch op te nemen.
* Voorbeeld: Het selecteren van leden van een specifieke groep (bv. Ku Klux Klan) die kenmerken vertonen die relevant zijn voor het onderzoek.
2. **Sneeuwbalsteekproef (snowball sampling):**
* Kenmerken: Een initieel contact met een kleine groep relevante personen wordt gebruikt om verdere contacten te genereren. Dit is een surrogaat voor aselecte steekproeven wanneer er geen adequaat steekproefkader beschikbaar is.
* Voorbeeld: Het identificeren van druggebruikers via bestaande contacten om zo meer gebruikers te bereiken.
> **Tip:** Bij theoretische steekproeftrekking is het essentieel om de criteria voor selectie expliciet te beschrijven en te rechtvaardigen, zodat de transparantie van het onderzoek gewaarborgd blijft, ondanks het gebrek aan statistische veralgemeenbaarheid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Klassieke testtheorie | Een theoretisch raamwerk dat zich richt op het verband tussen ware scores, geobserveerde scores en meetfouten bij het meten van psychologische constructen. |
| Kwantitatieve variabelen | Variabelen die numerieke waarden aannemen en waarvan de verschillen tussen waarden betekenisvol zijn, zoals leeftijd of inkomen. |
| Schaaltechnieken | Methoden die worden gebruikt om concepten of eigenschappen te kwantificeren door middel van numerieke waarden, zoals Likert-schalen of rangschikkingen. |
| Betrouwbaarheid | De mate waarin een meetinstrument consistente resultaten oplevert bij herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden. |
| Meetgeldigheid (Validiteit) | De mate waarin een meetinstrument daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten. |
| Operationaliseren | Het proces van het vertalen van abstracte theoretische concepten naar concrete, meetbare variabelen of indicatoren. |
| Interpretativisme | Een epistemologische benadering die stelt dat sociaalwetenschappelijk onderzoek de subjectieve betekenissen en interpretaties van individuen moet begrijpen. |
| Constructionisme | Een ontologische benadering die de sociale realiteit ziet als een sociaal geconstrueerd fenomeen, gevormd door gedeelde betekenissen en interacties. |
| Ecologische validiteit | De mate waarin de bevindingen van een onderzoek in een gecontroleerde omgeving generaliseerbaar zijn naar de natuurlijke, dagelijkse context van de onderzochte personen. |
| Kwalitatieve meting | Een benadering van meting die zich richt op het begrijpen van de diepere betekenissen, context en ervaringen van individuen, vaak via non-numerieke data. |
| Etnografisch onderzoek | Een kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker gedurende een langere periode de natuurlijke omgeving van een groep bestudeert om hun cultuur en gedrag te begrijpen. |
| Respondentvalidatie | Een proces waarbij de onderzoeksresultaten worden voorgelegd aan de deelnemers om te controleren of de interpretaties van de onderzoeker overeenkomen met hun eigen ervaringen en perspectieven. |
| Triangulatie | Het gebruik van meerdere methoden, bronnen of theorieën om een fenomeen te onderzoeken, ter verhoging van de geldigheid en betrouwbaarheid van de bevindingen. |
| Thick description (dichte beschrijving) | Een gedetailleerde en genuanceerde beschrijving van de context, acties en betekenissen binnen een onderzochte sociale setting, essentieel voor transferabiliteit. |
| Audit trail (auditing approach) | Een systematische documentatie van alle stappen en beslissingen die tijdens een onderzoeksproces zijn genomen, om de transparantie en controleerbaarheid te waarborgen. |
| Confirmability (bevestigbaarheid) | De mate waarin onderzoeksresultaten objectief ondersteund worden door de data en vrij zijn van de persoonlijke vooroordelen van de onderzoeker. |
| Authenticity (authenticiteit) | De mate waarin kwalitatief onderzoek verschillende perspectieven recht doet, leidt tot een beter begrip van de sociale realiteit en mogelijk aanzet tot verandering. |
| Toevalssteekproef (probability sample) | Een steekproef waarbij elke eenheid in de populatie een bekende, niet-nul kans heeft om geselecteerd te worden, waardoor generalisatie naar de populatie mogelijk is. |
| Niet-toevalsteekproef (non-probability sample) | Een steekproef waarbij de selectie van eenheden niet gebaseerd is op toeval, waardoor generalisatie naar de populatie beperkt of onmogelijk is. |
| Steekproefkader (sampling frame) | Een lijst of bron die alle eenheden in de doelpopulatie bevat waaruit een steekproef wordt getrokken. |
| Enkelvoudige aselecte steekproef (simple random sampling) | Een steekproefmethode waarbij elke eenheid in de populatie een gelijke kans heeft om geselecteerd te worden, meestal door middel van loting of random getallen. |
| Gestratificeerde steekproef (stratified sampling) | Een steekproefmethode waarbij de populatie eerst wordt verdeeld in subgroepen (strata) op basis van relevante kenmerken, en vervolgens uit elk stratum een aselecte steekproef wordt getrokken. |
| Clustersteekproef (cluster sampling) | Een steekproefmethode waarbij de populatie wordt verdeeld in groepen (clusters), en vervolgens willekeurig een aantal clusters worden geselecteerd. Alle eenheden binnen de geselecteerde clusters worden vervolgens onderzocht. |
| Responsratio (response rate) | Het percentage van de geselecteerde eenheden dat daadwerkelijk deelneemt aan het onderzoek. |
| Non-respons bias | Vertekening in onderzoeksresultaten die ontstaat wanneer de kenmerken van respondenten die niet deelnemen aan het onderzoek systematisch verschillen van die van respondenten die wel deelnemen. |
| Item non-respons | Ontbrekende antwoorden op specifieke vragen binnen een enquête, zelfs als de respondent wel aan het onderzoek deelnam. |
| Sneeuwbalsteekproef (snowball sampling) | Een niet-toevalsteekproefmethode waarbij de onderzoeker eerste contacten legt met een paar respondenten en hen vervolgens vraagt om andere geschikte respondenten aan te bevelen. |
| Purpose sampling (doelgerichte steekproef) | Een niet-toevalsteekproefmethode waarbij eenheden worden geselecteerd op basis van specifieke kenmerken die relevant zijn voor de onderzoeksvraag. |