Cover
Empieza ahora gratis 2526_BaMV_BaO_Sociologie_H6_Sociale Ongelijkheid_DEEL1.pptx
Summary
# Inleiding tot sociale ongelijkheid en stratificatie
Oké, hier is de studiehandleiding voor "Inleiding tot sociale ongelijkheid en stratificatie", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Inleiding tot sociale ongelijkheid en stratificatie
Dit deel introduceert de concepten van sociale ongelijkheid en stratificatie en onderzoekt de vraag of we in een egalitaire samenleving leven, gebruikmakend van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen van de VN ter ondersteuning van de discussie.
### 1.1 De vraag naar een egalitaire samenleving
De kernvraag die centraal staat bij de introductie van sociale ongelijkheid en stratificatie is of de hedendaagse samenleving, zowel op wereldschaal, in Europa als in België, werkelijk egalitair is. Dit wordt onderstreept door te verwijzen naar algemene concepten als de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (2015), die impliciet de noodzaak erkennen van het aanpakken van bestaande ongelijkheden.
### 1.2 Interactie tussen sociale concepten
De relatie tussen verschillende sociale concepten wordt geschetst in een hiërarchisch model:
* **Sociale differentiatie** en **functionele differentiatie** zijn nevenschikkende processen en worden onderscheiden van hiërarchische structuren.
* **Sociale integratie** vormt de basis waarop deze differentiatie plaatsvindt.
* **Sociale ongelijkheid** ontstaat als gevolg van deze differentiatieprocessen, gekenmerkt door ongelijke toegang tot schaarse en gewaardeerde middelen.
* **Sociale stratificatie** is de manifestatie van deze ongelijkheid in een gelaagde structuur, waarbij groepen mensen met een vergelijkbare status worden gevormd.
### 1.3 Begrippen: Sociale Ongelijkheid en Stratificatie
#### 1.3.1 Functionele differentiatie versus sociale ongelijkheid
Het is cruciaal om functionele differentiatie te onderscheiden van sociale ongelijkheid. Functionele differentiatie verwijst naar de verdeling van taken en functies binnen een samenleving, wat nevenschikkend is. Sociale ongelijkheid daarentegen impliceert een boven- en onderschikking, waarbij bepaalde groepen bevoorrecht zijn boven anderen.
#### 1.3.2 Sociale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid wordt gedefinieerd als de ongelijke toegang tot schaarse en gewaardeerde middelen. Deze middelen kunnen materieel (zoals inkomen, bezittingen) of immaterieel (zoals status, prestige, toegang tot onderwijs of gezondheidszorg) van aard zijn.
#### 1.3.3 Sociale stratificatie
Sociale stratificatie verwijst naar het bestaan van sociale lagen, of "strata", binnen een samenleving. Dit betekent dat er groepen mensen zijn die vanwege hun sociaaleconomische positie, afkomst, opleiding, beroep, etc., een vergelijkbare status delen en vaak vergelijkbare levensomstandigheden en kansen hebben.
#### 1.3.4 Het EGP-schema (Erikson, Goldthorpe, Portocarero)
Het EGP-schema (Erikson, Goldthorpe, Portocarero) is een veelgebruikt model om sociale stratificatie in kaart te brengen. Het onderscheidt elf klassen, gebaseerd op de volgende criteria:
* **Bezit van productiemiddelen:** Of individuen productiemiddelen bezitten (werkgevers, zelfstandigen) of niet (werknemers).
* **Beroepspositie:** Binnen de werknemerscategorie wordt onderscheid gemaakt tussen arbeiders en bedienden.
* **Grootte en sector:** Bij werkgevers en zelfstandigen wordt gekeken naar de omvang van de tewerkstelling en de economische sector waarin ze actief zijn.
* **Opleidingsgraad, hiërarchische positie en sector:** Bij bedienden speelt de positie binnen de hiërarchie, de opleidingsgraad en de sector een rol.
### 1.4 Sociale Ongelijkheid Vandaag
#### 1.4.1 Armoedegrenzen en armoedegetallen
Om de mate van sociale ongelijkheid in een samenleving te kwantificeren, worden verschillende indicatoren gebruikt die niet zozeer de gelaagdheid zelf, maar de uitersten ervan meten:
* **Sociaal-Economische Status (SES):** Dit is een maatstaf voor de positie van een individu of gezin in de maatschappij, gebaseerd op drie kerncomponenten:
1. **Inkomen:** De financiële middelen waarover men beschikt.
2. **Opleidingsniveau:** De bereikte graad van scholing.
3. **Beroepsstatus/beroepsprestige:** De positie die men inneemt op de arbeidsmarkt en de maatschappelijke waardering die aan dat beroep wordt toegekend.
* **Meetinstrumenten van sociale ongelijkheid:**
1. **Lorenzcurve:** Een grafische weergave die de verdeling van inkomen of vermogen in een populatie illustreert. Hoe verder de curve afwijkt van de perfecte gelijkheidslijn, hoe groter de ongelijkheid.
2. **Gini-Index:** Een statistische maat die de mate van inkomensongelijkheid in een land samenvat op een schaal van 0 (perfecte gelijkheid) tot 1 (perfecte ongelijkheid). Een hogere indexwaarde duidt op grotere ongelijkheid.
3. **Armoede(risico)drempel:** Dit is een relatieve maatstaf. De armoededrempel is het netto inkomen waaronder iemand als arm wordt beschouwd. In België lag deze drempel in 2025 bijvoorbeeld op 1520 euro per maand voor een alleenstaande. Het armoederisico is het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen.
#### 1.4.2 Het Mattheüseffect
Het Mattheüseffect, afgeleid uit het Bijbelse principe "aan wie heeft zal gegeven worden", beschrijft hoe collectieve voorzieningen en sociale beleidsmaatregelen vaak onevenredig ten goede komen aan hogere sociale groepen, in plaats van de beoogde herverdeling van kansen en middelen te realiseren.
* **Mechanisme:** Hogere en middenklassen maken meer gebruik van collectieve voorzieningen (zoals onderwijs, kinderbijslagen, pensioenen) omdat hun levensstijl, culturele achtergrond en administratieve vaardigheden beter aansluiten bij het aanbod.
* **Voorbeelden:**
* **Onderwijs:** Hoewel het onderwijs bedoeld is om kansen te herverdelen, kan het ook sociale ongelijkheid reproduceren. Zo hebben kinderen uit gezinnen met een laagopgeleide moeder of kinderen die thuis geen Nederlands spreken, ondanks een hoge kleuterparticipatie, toch een grotere kans om later minder te participeren in het hoger onderwijs. Dit idee wordt ook wel geassocieerd met de theorie van Pierre Bourdieu.
* **Gezondheid:** Er bestaan significante verschillen in de prevalentie van chronische ziekten, fysieke en psychische gezondheidsproblemen, en levensverwachting tussen verschillende sociale klassen. Dit wordt verklaard door een combinatie van gedrags- en leefgewoontes, structurele factoren (zoals werkomstandigheden en woonomgeving) en psychosociale factoren. Zelfs tijdens de COVID-19 pandemie bleek dat niet iedereen even kwetsbaar was, wat de sociale ongelijkheid in gezondheid verder belichtte.
#### 1.4.3 Materiële en sociale deprivatie
Naast inkomen zijn er ook indicatoren van materiële en sociale deprivatie die de impact van ongelijkheid meten. De (ernstige) Materiële en Sociale Deprivatie (MSD/SMSD) indicator kijkt naar het onvermogen om zich bepaalde zaken te veroorloven, zoals een week vakantie of het omgaan met onverwachte uitgaven. In 2023 bevond respectievelijk 10,4% en 6,1% van de Belgische bevolking zich in een situatie van MSD of SMSD.
#### 1.4.4 Ongelijk gebruik van collectieve voorzieningen
Het ongelijke gebruik van collectieve voorzieningen door verschillende sociale groepen is een duidelijk symptoom van sociale ongelijkheid. Hoewel deze voorzieningen universeel bedoeld zijn, maken hogere sociale groepen er vaak intensiever gebruik van door hun culturele fit met het aanbod, hun vaardigheden om met regelgeving om te gaan en hun algemene sociaaleconomische voordelen.
> **Tip:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen sociale differentiatie (nevenschikkend) en sociale stratificatie (hiërarchisch) om de aard van sociale ongelijkheid correct te begrijpen.
> **Voorbeeld:** De Gini-Index voor België laat zien hoe de inkomensongelijkheid over de jaren schommelt, maar geeft geen direct inzicht in de sociale groepen die het hardst getroffen worden door armoede. Daarvoor zijn indicatoren zoals de armoederisicodrempel en de Materiële en Sociale Deprivatie-index nuttiger.
---
# Begrippen en modellen van sociale ongelijkheid
Hieronder volgt een samenvatting van de begrippen en modellen van sociale ongelijkheid.
## 2. Begrippen en modellen van sociale ongelijkheid
Dit hoofdstuk definieert de kernbegrippen sociale ongelijkheid en sociale stratificatie en introduceert het EGP-schema als een model om sociale klassen te begrijpen.
### 2.1 Kernbegrippen
* **Functionele differentiatie**: Dit verwijst naar de nevenschikking van maatschappelijke taken en rollen. Het is **niet** hetzelfde als sociale ongelijkheid, omdat het niet gaat om een hiërarchische indeling van boven- en onderschikking.
* **Sociale ongelijkheid**: Dit is gedefinieerd als een ongelijke toegang tot schaarse en gewaardeerde middelen binnen een samenleving.
* **Sociale stratificatie**: Dit houdt in dat er groepen mensen bestaan met een vergelijkbare sociale status. Deze lagen (stratificatie) organiseren de samenleving op een hiërarchische manier.
### 2.2 Modellen van sociale stratificatie: het EGP-schema
Het EGP-schema, ontwikkeld door Erikson, Goldthorpe en Portocarero, is een model dat gebruikt wordt om sociale klassen te analyseren en te begrijpen. Het schema onderscheidt elf klassen op basis van verschillende criteria:
* **Bezit van productiemiddelen**: Dit is een primair onderscheid.
* **Werkgevers**: Personen die productiemiddelen bezitten en anderen tewerkstellen.
* **Zelfstandigen**: Personen die productiemiddelen bezitten, maar niet primair anderen tewerkstellen.
* **Werknemers**: Personen die geen productiemiddelen bezitten en in loondienst werken (arbeiders en bedienden).
* **Karakteristieken binnen de categorieën**: Binnen de bredere categorieën worden verdere verfijningen aangebracht:
* Bij **werkgevers** en **zelfstandigen** is de grootte van de onderneming (aantal tewerkgestelden) en de economische sector van belang.
* Bij **werknemers** hangt de positie af van factoren zoals de scholingsgraad, de hiërarchische positie binnen de organisatie en de sector waarin men werkzaam is.
### 2.3 Sociale ongelijkheid in de hedendaagse samenleving
De mate van sociale ongelijkheid kan gemeten en gevisualiseerd worden aan de hand van verschillende indicatoren. De **Sociaal-Economische Status (SES)** van een persoon of gezin, gebaseerd op inkomen, opleidingsniveau en beroepsprestige, bepaalt mede de positie in de gestratificeerde samenleving.
#### 2.3.1 Armoedegrenzen en armoedegetallen
* **Lorenzcurve**: Deze curve visualiseert de verdeling van inkomen of welvaart in een samenleving. Hoe verder de curve afwijkt van de perfecte gelijkheidslijn (een diagonale lijn), hoe groter de inkomensongelijkheid.
* **Gini-Index (of Gini-coëfficiënt)**: Dit is een getal tussen 0 en 1 (of 0% en 100%) dat de mate van inkomensongelijkheid weergeeft. Een waarde van 0 staat voor perfecte gelijkheid, terwijl een waarde van 1 (of 100%) perfecte ongelijkheid impliceert.
* **Armoede(risico)drempel**: Dit is een inkomen dat als minimum wordt beschouwd om deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Personen met een inkomen onder deze drempel lopen een risico op armoede.
* **Armoederisico**: Het percentage van de bevolking met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen.
#### 2.3.2 Ongelijk gebruik van collectieve voorzieningen
Het **Mattheüseffect**, vaak samengevat als "aan wie heeft zal gegeven worden", beschrijft hoe collectieve voorzieningen en sociale voordelen vaak onevenredig meer ten goede komen aan hogere en middenklassen dan aan lagere klassen.
> **Tip:** Denk aan het idee dat het onderwijs, kinderbijslagen en pensioenen in de praktijk meer voordelen bieden aan groepen die al hoger opgeleid zijn of langer leven, wat de ongelijkheid eerder kan bestendigen dan verminderen.
* **Verklaringen voor het Mattheüseffect**:
* **Aansluiting bij taal, cultuur en levenswijze**: De aanbodkant van collectieve goederen en diensten sluit vaak beter aan bij de normen en waarden van hogere sociale groepen.
* **Administratieve vaardigheden**: Hogere sociale groepen beschikken vaker over de nodige vaardigheden om complexe regelgeving te navigeren en optimaal gebruik te maken van voorzieningen.
* **Onderwijs als voorbeeld**: Hoewel onderwijs bedoeld is als een collectief goed dat kansen herverdeelt, kan het ongelijkheid ook reproduceren. Zo kan de participatie aan het hoger onderwijs lager zijn voor kinderen van laagopgeleide moeders. Zelfs de kleuterparticipatie, ondanks de positieve effecten voor kwetsbare groepen, toont verschillen in aanwezigheid, met name voor kinderen die thuis geen Nederlands spreken of kinderen met een laagopgeleide moeder. Dit suggereert dat het onderwijs, volgens denkers zoals Bourdieu, bestaande sociale ongelijkheden kan bestendigen.
* **Gezondheid en levensverwachting**: Er bestaan significante verschillen in fysieke en psychische gezondheid, evenals in levensverwachting, tussen verschillende sociale groepen.
* **Verklaringen**: Deze verschillen kunnen worden toegeschreven aan gedrags- en leefgewoontes, structurele factoren (zoals omgevingsfactoren en toegang tot zorg) en psychosociale factoren (zoals stress en sociale steun). Ook selectie-effecten, waarbij gezondheid de sociale positie beïnvloedt of vice versa, spelen een rol.
> **Voorbeeld:** De COVID-19 pandemie illustreerde hoe sociale ongelijkheid de vatbaarheid voor en de impact van de ziekte kon beïnvloeden, wat aantoont dat niet iedereen even gelijk is voor een ziekte.
---
# Meten van sociale ongelijkheid: armoede en inkomensverdeling
Oké, hier is de studiehandleiding voor het meten van sociale ongelijkheid, met focus op armoede en inkomensverdeling, gebaseerd op de aangeleverde tekst.
## 3. Meten van sociale ongelijkheid: armoede en inkomensverdeling
Dit gedeelte verkent de methoden om sociale ongelijkheid te kwantificeren, met specifieke aandacht voor armoedemetingen, de Lorenzcurve en de Gini-coëfficiënt, en bespreekt de concepten van materiële en sociale deprivatie.
### 3.1 Sociale ongelijkheid vandaag: Kwantificeren van ongelijkheid
Sociale ongelijkheid kan worden uitgedrukt in termen van de ongelijke toegang tot schaarse en gewaardeerde middelen. Om deze ongelijkheid te meten en te kwantificeren, worden verschillende instrumenten en indicatoren gebruikt. De meest voorkomende methoden die in dit kader worden besproken, zijn de Lorenzcurve, de Gini-coëfficiënt en de armoederisicodrempel. Deze meetinstrumenten helpen ons de mate van inkomensverdeling en de prevalentie van armoede in een samenleving te begrijpen, in plaats van de samenleving in discrete sociale lagen te verdelen.
#### 3.1.1 Instrumenten voor het meten van inkomensongelijkheid
##### 3.1.1.1 De Lorenzcurve
De Lorenzcurve is een grafische weergave die de inkomensverdeling binnen een land laat zien.
* **Constructie:** De curve wordt geconstrueerd door op de horizontale as het cumulatieve percentage van de bevolking (gerangschikt van arm naar rijk) uit te zetten, en op de verticale as het cumulatieve percentage van het totale inkomen dat deze bevolkingsgroepen ontvangen.
* **Interpretatie:**
* Een perfecte gelijkheid (iedereen heeft hetzelfde inkomen) zou worden weergegeven door een diagonale lijn, de zogenaamde "lijn van gelijke verdeling".
* Een curve die verder van deze diagonale lijn afwijkt, geeft een grotere mate van inkomensongelijkheid aan. Hoe verder de Lorenzcurve van de lijn van gelijke verdeling afbuigt, hoe ongelijker de inkomensverdeling is.
* **Voorbeelden:** De tekst toont evoluties van de Lorenzcurve voor Vlaanderen en vergelijkingen tussen België en de VS, wat de historische en internationale variatie in inkomensongelijkheid illustreert.
##### 3.1.1.2 De Gini-coëfficiënt
De Gini-coëfficiënt is een numerieke maat die de mate van inkomensongelijkheid samenvat, gebaseerd op de Lorenzcurve.
* **Definitie:** De Gini-coëfficiënt is een getal tussen 0 en 1 (of 0 en 100% wanneer uitgedrukt als percentage), waarbij:
* Een waarde van 0 staat voor perfecte inkomensgelijkheid (iedereen heeft hetzelfde inkomen).
* Een waarde van 1 (of 100%) staat voor perfecte inkomensongelijkheid (één persoon bezit al het inkomen, de rest niets).
* **Relatie met Lorenzcurve:** De Gini-coëfficiënt kan worden berekend als de verhouding tussen het gebied tussen de lijn van gelijke verdeling en de Lorenzcurve, en het totale gebied onder de lijn van gelijke verdeling.
* **Interpretatie:** Een hogere Gini-coëfficiënt duidt op een grotere inkomensongelijkheid binnen een samenleving.
* **Voorbeeld:** De tekst presenteert data over de Gini-coëfficiënt in België tussen 2004 en 2023, en laat zien hoe deze index fluctueert, wat inzicht geeft in trends van inkomensongelijkheid over tijd.
##### 3.1.1.3 De armoede(risico)drempel
De armoede(risico)drempel is een maatstaf die de grens aangeeft waarboven men niet meer als arm wordt beschouwd.
* **Armoededrempel:** Dit is een vastgesteld netto inkomen (of een bedrag van uitgaven) waaronder men als arm wordt beschouwd. De concrete hoogte van deze drempel varieert afhankelijk van de samenstelling van een huishouden.
* **Voorbeeld:** In 2025 (vermoedelijk een typografische fout en bedoeld als een jaartal in het verleden, bv. 2023, gebaseerd op de latere slides) lag de Belgische armoededrempel voor een alleenstaande op 1520 euro per maand. Voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen was dit 3191 euro per maand.
* **Armoederisico:** Dit is het percentage van de bevolking dat een equivalent beschikbaar inkomen heeft dat lager is dan een bepaalde drempel.
* **Definitie:** Het armoederisico wordt vaak berekend als het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen.
* **Indicatoren:** Verschillende indicatoren worden gebruikt om armoede te meten, zoals het risico op armoede, het risico op armoede of sociale uitsluiting, en de mate van materiële en sociale deprivatie.
* **Voorbeeld:** In 2023 bevond 10,4% van de Belgische bevolking zich in een situatie van materiële en sociale deprivatie, en 6,1% in ernstige materiële en sociale deprivatie. De tekst toont ook de evolutie van het risico op armoede of sociale uitsluiting, met specifieke cijfers voor 2023 per opleidingsniveau.
#### 3.1.2 Materiële en sociale deprivatie
Naast inkomen zijn er bredere concepten die armoede en sociale ongelijkheid meten, zoals materiële en sociale deprivatie.
* **Definitie:** Materiële en sociale deprivatie verwijst naar het onvermogen om bepaalde goederen, diensten of activiteiten te veroorloven die als essentieel worden beschouwd voor een normaal leven in een bepaalde samenleving.
* **Indicatoren:** De (ernstige) materiële en sociale deprivatie-indicator is gebaseerd op een lijst van essentiële uitgavenposten, zoals:
* Zich een week vakantie kunnen permitteren.
* Zich een onverwachte uitgave kunnen permitteren.
* Voldoende verwarming in huis.
* Vlees, vis of vegetarisch alternatief om de twee dagen kunnen eten.
* De kosten van kleding kunnen dragen.
* Een maandelijkse uitgavenpost kunnen dragen (bv. huur, hypotheek, nutsvoorzieningen).
* Een internetverbinding kunnen onderhouden.
* Een auto kunnen onderhouden (indien van toepassing).
* Telefoon kunnen gebruiken.
* Een sociaal leven kunnen onderhouden (bv. een feestje geven).
* Elk jaar een nieuwe outfit kunnen kopen.
* Vrije tijd kunnen besteden (bv. hobby's, sport).
* **Classificatie:**
* Wie zich vijf van deze aspecten niet kan veroorloven, wordt als materieel en sociaal gedepriveerd (MSD) beschouwd.
* Wie zich zeven van deze aspecten niet kan veroorloven, wordt als ernstig materieel en sociaal gedepriveerd (SMSD) beschouwd.
### 3.2 Ongelijk gebruik van collectieve voorzieningen
Sociale ongelijkheid manifesteert zich ook in het ongelijke gebruik van collectieve voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg.
#### 3.2.1 Het Mattheüseffect
Het Mattheüseffect, ook wel bekend als 'aan wie heeft zal gegeven worden', beschrijft hoe de voordelen van sociale voorzieningen onevenredig ten goede komen aan hogere sociale groepen.
* **Principe:** Hoewel collectieve voorzieningen zoals onderwijs, kinderbijslagen en pensioenen voor iedereen bedoeld zijn (universaliteit), maken hogere en beter gesitueerde sociale groepen er doorgaans meer gebruik van.
* **Oorzaken:**
* **Culturele aansluiting:** De taal, cultuur en levenswijze van hogere groepen sluiten beter aan bij het aanbod van collectieve voorzieningen.
* **Administratieve vaardigheden:** Hogergesitueerde groepen beschikken vaak over meer administratieve vaardigheden om de complexiteit van regelgeving te doorgronden en te navigeren.
* **Levensverwachting:** Hogeropgeleiden leven langer, waardoor ze langer van hun pensioen kunnen genieten.
* **Voorbeelden in het onderwijs:**
* **Hoger onderwijs:** De kans om deel te nemen aan het hoger onderwijs is kleiner als de moeder laaggeschoold is.
* **Kleuterparticipatie:** Hoewel kleuterparticipatie hoog is, blijken kinderen die thuis geen Nederlands spreken en kinderen met een laagopgeleide moeder vaker afwezig te zijn. Dit suggereert dat onderwijs, in plaats van sociale ongelijkheid te herverdelen, deze kan reproduceren, zoals gesteld door Bourdieu.
* **Voorbeelden in gezondheid:**
* Er zijn significante verschillen in de prevalentie van chronische ziekten, fysieke en psychische gezondheid tussen sociale groepen.
* **Verklaringen:** Gedrags- en leefgewoontes, structurele factoren en psychosociale factoren dragen bij aan deze verschillen.
* **Levensverwachting:** Sociale ongelijkheid beïnvloedt ook de levensverwachting. COVID-19 heeft aangetoond dat niet iedereen even vatbaar is of even goed wordt behandeld binnen de gezondheidszorg, wat sociale ongelijkheid op een ingrijpende manier blootlegde.
> **Tip:** Wees kritisch bij het interpreteren van statistieken over armoede en inkomensongelijkheid. Verschillende definities en meetmethoden kunnen tot verschillende conclusies leiden. Begrijp altijd wat de gebruikte indicatoren precies meten.
> **Tip:** Het begrijpen van het Mattheüseffect is cruciaal om te zien hoe beleid dat universeel is bedoeld, onbedoeld bestaande ongelijkheden kan versterken. Dit benadrukt het belang van gerichte interventies om kwetsbare groepen beter te bereiken.
---
# Sociale ongelijkheid in collectieve voorzieningen, onderwijs en gezondheid
Oké, hier is een gedetailleerde samenvatting voor het examen over sociale ongelijkheid in collectieve voorzieningen, onderwijs en gezondheid, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 4. Sociale ongelijkheid in collectieve voorzieningen, onderwijs en gezondheid
Dit deel onderzoekt hoe sociale ongelijkheid zich manifesteert in het gebruik van collectieve voorzieningen, met een focus op het Mattheüseffect, en analyseert de impact van sociale ongelijkheid op onderwijsdeelname en gezondheidsverschillen, inclusief levensverwachting.
### 4.1 Inleiding tot sociale ongelijkheid in voorzieningen
De vraag of we in een egalitaire samenleving leven, zowel globaal, Europees als Belgisch, is cruciaal. Sociale ongelijkheid verwijst naar een ongelijke toegang tot schaarse en gewaardeerde middelen, terwijl sociale stratificatie impliceert dat er groepen mensen met een vergelijkbare status bestaan. Dit staat in contrast met functionele differentiatie, wat een nevenschikking is en geen boven- of onderschikking impliceert.
### 4.2 Meten van sociale ongelijkheid
De Sociaal-Economische Status (SES) van een persoon of gezin, bepaald door inkomen, opleidingsniveau en beroepsstatus/beroepsprestige, is een indicator voor iemands plaats in de samenleving. De hoeveelheid sociale ongelijkheid in een samenleving kan worden uitgedrukt met behulp van:
1. **Lorenzcurve:** Een grafische weergave van de inkomensverdeling. Een meer gebogen curve duidt op grotere inkomensongelijkheid.
2. **Gini-Index:** Een numerieke maatstaf die inkomensongelijkheid weergeeft op een schaal van 0 (perfecte gelijkheid) tot 1 (extreme ongelijkheid).
3. **Armoede(risico)drempel:** Het inkomen dat nodig is om niet als arm beschouwd te worden.
* De **armoededrempel** is een concreet inkomen. In 2025 lag deze voor een alleenstaande op 1520 euro per maand, en voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen op 3191 euro per maand.
* Het **armoederisico** is het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen.
#### 4.2.1 Materiële en sociale deprivatie
Naast inkomen zijn materiële en sociale deprivatie belangrijke aspecten. Deze indicatoren meten of huishoudens zich bepaalde noodzakelijke goederen of diensten kunnen veroorloven, zoals een week vakantie of een onverwachte uitgave. Wie vijf van de elf mogelijke aspecten niet kan veroorloven, is materieel en sociaal gedepriveerd (MSD). Bij zeven aspecten is er sprake van ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD). In 2023 bevond respectievelijk 10,4% en 6,1% van de bevolking zich in deze situaties.
### 4.3 Sociale ongelijkheid en collectieve voorzieningen
#### 4.3.1 Het Mattheüseffect
Het Mattheüseffect, ook wel bekend als "aan wie heeft zal gegeven worden", beschrijft hoe collectieve voorzieningen vaak meer worden gebruikt door hogere en middenklassen. Dit fenomeen is te zien in verschillende domeinen:
* **Algemene tendens:** Hogere en sterkere sociale groepen maken meer gebruik van collectieve goederen en diensten dan zwakkeren. Dit komt door een betere aansluiting van hun taal, cultuur en levenswijze bij het aanbod, en door grotere administratieve vaardigheden die de complexiteit van regelgevingen minder hinderlijk maken.
* **Voorbeelden:** Herverdelingsmechanismen zoals onderwijs, kinderbijslagen en pensioenen komen onevenredig toe aan hogere sociale groepen. Gezinnen uit hogere sociale milieus ontvangen meer kinderbijslagen en onderwijsgeld omdat hun kinderen langer en vaker studeren. Hogeropgeleiden leven langer en genieten dus ook langer van hun (hoger) pensioen.
> **Tip:** Het principe van universaliteit in de welvaartsstaat, dat sociale grondrechten aan iedereen waarborgt, heeft als keerzijde dat de meest bedeelden er vaak het meest van profiteren.
#### 4.3.2 Sociale ongelijkheid en onderwijs
Onderwijs speelt een complexe rol in sociale ongelijkheid. Hoewel het een collectief goed is dat kansen zou moeten bieden, kan het ook ongelijkheid reproduceren.
* **Deelname hoger onderwijs:** De kans om deel te nemen aan het hoger onderwijs is kleiner voor personen wiens moeder laaggeschoold is.
* **Kleuterparticipatie:** Hoewel de deelname aan het kleuteronderwijs in Vlaanderen zeer hoog is en een positieve impact heeft op de ontwikkeling, vooral voor kwetsbare kinderen, zijn er nog steeds verschillen. Kinderen die thuis geen Nederlands spreken en kinderen met een laagopgeleide moeder zijn vaker afwezig. Dit illustreert het idee dat onderwijs niet noodzakelijk sociale ongelijkheid herverdeelt, maar deze kan reproduceren.
> **Tip:** De impact van kleuterparticipatie is significant voor kinderen uit maatschappelijk kwetsbare gezinnen en gezinnen met een migratie-achtergrond.
#### 4.3.3 Sociale ongelijkheid en gezondheid
Sociale ongelijkheid heeft diepgaande gevolgen voor de gezondheid van individuen.
* **Prevalentie van chronische ziekten:** Er bestaan significante verschillen in de prevalentie van chronische ziekten tussen verschillende sociale groepen.
* **Gezondheidsverschillen:** Significante verschillen zijn waarneembaar in zowel de fysieke als de psychische gezondheid.
* **Verklaringen:** Deze verschillen kunnen worden toegeschreven aan diverse factoren:
* **Gedrags- en leefgewoontes:** Verschillende sociale groepen hanteren uiteenlopende leefstijlen die invloed hebben op de gezondheid.
* **Structurele factoren:** Toegang tot gezonde voeding, veilige woonomgevingen en kwalitatieve zorg kan ongelijk verdeeld zijn.
* **Psychosociale factoren:** Stress, sociale druk en gebrek aan sociale steun kunnen een rol spelen.
* **Selectie-effect:** Gezondheidsproblemen kunnen leiden tot een lagere sociaaleconomische status, wat een selectief effect creëert.
#### 4.3.4 Sociale ongelijkheid en levensverwachting
Sociale ongelijkheid beïnvloedt ook de levensverwachting.
* **Levensverwachting:** Personen uit hogere sociale klassen hebben over het algemeen een hogere levensverwachting dan personen uit lagere sociale klassen.
* **COVID-19 als illustratie:** De COVID-19 pandemie heeft aangetoond dat niet iedereen even gelijk is voor de ziekte. Kwetsbare groepen met een lagere sociaaleconomische status waren vaak vatbaarder en hadden een slechtere uitkomst door een combinatie van factoren zoals de aard van hun werk, woonomstandigheden en toegang tot zorg.
> **Tip:** Sociale ongelijkheid is niet alleen een kwestie van inkomen, maar beïnvloedt fundamentele aspecten van leven, gezondheid en kansen. Het bestuderen van collectieve voorzieningen, onderwijs en gezondheid is essentieel om de mechanismen van sociale ongelijkheid te begrijpen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociale Ongelijkheid | Een ongelijke toegang tot schaarse en gewaardeerde middelen binnen een samenleving. Dit houdt in dat niet iedereen gelijke kansen of uitkomsten heeft op het gebied van bijvoorbeeld inkomen, onderwijs of gezondheid. |
| Sociale Stratificatie | Het bestaan van groepen van mensen met een vergelijkbare status binnen een samenleving, wat leidt tot een hiërarchische indeling. Dit systeem verdeelt de bevolking in verschillende lagen of strata op basis van sociale, economische en culturele criteria. |
| Functionele Differentiatie | Een vorm van onderscheid tussen groepen in de samenleving op basis van hun specifieke taken of functies, zonder dat dit noodzakelijkerwijs leidt tot een hiërarchische rangschikking of ongelijke toegang tot middelen. Dit staat in contrast met sociale ongelijkheid. |
| EGP-schema | Het Erikson, Goldthorpe, Portocarero schema, een sociologisch model dat de sociale klassenstructuur in post-industriële samenlevingen indeelt. Het schema is gebaseerd op factoren zoals het bezit van productiemiddelen, arbeidspositie en opleiding. |
| Sociaal-Economische Status (SES) | Een samengestelde maatstaf die de positie van een persoon of gezin in de maatschappij bepaalt, gebaseerd op drie hoofdaspecten: inkomen, opleidingsniveau en beroepsstatus of prestige. SES is cruciaal voor het begrijpen van sociale stratificatie. |
| Lorenzcurve | Een grafische weergave die de mate van inkomensongelijkheid binnen een land of regio illustreert. De curve vergelijkt het cumulatieve percentage van de bevolking met het cumulatieve percentage van het totale inkomen dat zij ontvangen. |
| Gini-Index | Een statistische maatstaf die de mate van inkomensongelijkheid in een populatie kwantificeert. Een Gini-index van 0 staat voor perfecte gelijkheid, terwijl een index van 1 perfecte ongelijkheid vertegenwoordigt. |
| Armoede(risico)drempel | Een inkomensgrens die wordt gebruikt om te bepalen of iemand als arm wordt beschouwd. Vaak wordt het armoederisico gedefinieerd als het percentage personen met een inkomen lager dan 60% van het mediaan inkomen. |
| Materiële en Sociale Deprivatie | Een situatie waarin huishoudens zich bepaalde essentiële goederen of diensten niet kunnen veroorloven, wat hun welzijn en levenskwaliteit beïnvloedt. Indicatoren omvatten het zich niet kunnen permitteren van zaken als een week vakantie of onverwachte uitgaven. |
| Mattheüseffect | Een sociaal fenomeen waarbij degenen die al voordelen genieten, meer voordelen ontvangen, terwijl degenen die al benadeeld zijn, nog verder achteruitgaan. Dit principe wordt vaak toegepast op de ongelijke verdeling van middelen en kansen in de samenleving. |
| Onderwijsparticipatie | De mate waarin individuen deelnemen aan verschillende niveaus van het onderwijssysteem, van kleuteronderwijs tot hoger onderwijs. Ongelijke onderwijsparticipatie kan sociale ongelijkheid in stand houden of versterken. |
| Levensverwachting | Het gemiddelde aantal jaren dat een persoon naar verwachting zal leven vanaf een bepaalde leeftijd, gegeven de huidige sterftecijfers. Levensverwachting is vaak significant beïnvloed door sociaal-economische status en levensstijl. |