Cover
Empieza ahora gratis Mediatheorieen apart hfst 7.pdf
Summary
# Overzicht van mediatheorieën
Dit onderwerp biedt een overzicht van verschillende mediatheoretische benaderingen, waaronder de massamaatschappijtheorie, functionalistische mediatheorie, Frankfurter Schule en politieke economie van communicatie, en beschrijft hun kernkenmerken, opkomst en specifieke inzichten. Het benadrukt dat mediatheorieën een cumulatief proces vormen, met een dynamische en contingente aard, en dat ze vanuit verschillende invalshoeken bekeken moeten worden, zonder een strikt "of-of"-verhaal [1](#page=1) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.1 Classificatie van mediatheorieën
Baran & Davis onderscheiden vier soorten mediatheorieën op basis van hun doelstellingen, epistemologie, ontologie en axiologie [1](#page=1):
* **Postpositivistische mediatheorieën:** Gebaseerd op empirische observatie en systematisch wetenschappelijk onderzoek volgens positivistische methoden [1](#page=1).
* **Hermeneutiek:** De studie van interpretatie en betekenis van teksten en sociale acties [1](#page=1).
* **Kritische mediatheorieën:** Gericht op het veranderen of verwerpen van het bestaande sociale systeem, met een focus op emancipatie of verzet en de dialectiek tussen sociale structuren en individuele acties [1](#page=1).
* **Normatieve mediatheorieën:** Stellen normen en idealen voor over hoe media zouden moeten functioneren en georganiseerd zijn [1](#page=1).
### 1.2 Massamaatschappijtheorie
De massamaatschappijtheorie, opgekomen in de tweede helft van de 19e eeuw, kenmerkt zich door een pessimistische visie op media en publiek [1](#page=1).
#### 1.2.1 Kernkenmerken
* **Opkomst:** Tweede helft 19e eeuw, invloedrijk tot WOII. Belangrijke auteur is Ortega y Gasset [1](#page=1).
* **Harde kern:** Media worden beschouwd als almachtig en manipuleren een passieve massa [1](#page=1).
* **Visie op media:** Media worden gezien als een negatieve en destructieve kracht die normen en waarden ondermijnt en sociale orde bedreigt [2](#page=2).
* **Communicatieproces:** Lineair en eenrichtingsverkeer, waarbij de communicator een machtige positie heeft en het publiek een passieve, gemanipuleerde massa vormt [1](#page=1).
* **Publiek:** Een verzameling geïsoleerde, uniforme, gelijkvormige en irrationele individuen die kwetsbaar en hulpeloos zijn [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Effecten:** Direct verband tussen inhoud en effect, met gevolgen op lange termijn leidend tot sociale chaos en cultureel verval, waarbij een elite wel weerstand kan bieden [2](#page=2).
* **Oorzaken:** Laag kwaliteitsniveau van cultuur wordt toegeschreven aan de slechte smaak van de massa [1](#page=1).
* **Invloeden:** Multidisciplinaire voedingsbodem vanuit sociologie, politicologie en psychologie (S-R-leer) [1](#page=1).
#### 1.2.2 Propaganda en de massamaatschappijtheorie
Propaganda, de opzettelijke poging om perceptie, denken en gedrag te vormen of te veranderen ten gunste van de propagandist, wordt nauw verbonden met de massamaatschappijtheorie via het stimulus-responsproces [2](#page=2).
* **Definitie propaganda:** Systematische poging om perceptie te vormen/veranderen (emotioneel), denken te manipuleren (cognitief) en gedrag te sturen (conatief) ] [2](#page=2).
* **Stimulus-Respons (S-R) model:** Herhaling van stimuli die gewenste responsen uitlokken en verwijdering van stimuli die ongewenste responsen uitlokken [2](#page=2).
* **Lasswells propagandatheorie:** Gericht op het verhogen van de efficiëntie van propagandatechnieken, met de aanname van een kwetsbare geest bij het individu en een samenleving in ontreddering. Het verschilt van de massamaatschappijtheorie door een complexer S-R-model en een relatief positieve rol voor propaganda als middel om ontreddering te beheersen [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Significante symbolen:** Media manipuleren attitudes door symbolen te koppelen aan emoties. Deze symbolen hebben een standaardbetekenis binnen een cultuur en kunnen expressieve of propagandistische functies vervullen [3](#page=3).
* **Kritische propagandastudies:** Stelt de ethiek van het beïnvloeden en manipuleren van mensen via symbolen ter discussie. Dit paradigma analyseert sociale beïnvloeding en blootstelling van corruptie, met aandacht voor zowel de communicator als de ontvanger. Het stelt zich tot doel de publieke opinie als een positieve kracht in een democratische samenleving te bewaren door manipulatieve communicatiepraktijken te onderzoeken [3](#page=3).
#### 1.2.3 Geïdentificeerde propagandatechnieken
De volgende technieken werden geïdentificeerd in de context van propaganda-analyse [5](#page=5):
1. **Name calling:** Koppelen van negatieve connotaties aan ideeën, personen of bedrijven via taalgebruik [5](#page=5).
2. **Glittering generality:** Koppelen van positieve connotaties aan ideeën, personen of bedrijven [5](#page=5).
3. **Transfer:** Verbinden van een object met positieve eigenschappen of autoriteit van een ander object om het eerste acceptabeler te maken [5](#page=5).
4. **Testimonial:** Gebruik van een getuigenis om positieve eigenschappen aan een idee, persoon, bedrijf of product te koppelen [5](#page=5).
5. **Plain folks:** Presenteren van een idee als normaal en gedeeld door het volk om discussie te voorkomen [5](#page=5).
6. **Bandwagon:** Suggestie van een trend om mensen aan te zetten zich daarbij aan te sluiten [5](#page=5).
7. **Card stacking:** Selectief presenteren van argumenten om een idee, persoon, bedrijf of product positief of negatief voor te stellen [5](#page=5).
#### 1.2.4 Kritieken op de massamaatschappijtheorie
* Weinig empirisch bewijs en tegenstrijdige bewijzen, vooral gebaseerd op anekdotes [2](#page=2).
* Nostalgisch idealiseren van het verleden door een conservatieve elite [2](#page=2).
* Simplistische visie op media en ontvanger, die voorbijgaat aan de complexiteit van de relatie tussen media, individu en samenleving [2](#page=2).
* Vooringenomen geschiedschrijving van communicatiewetenschappen, die alternatieve visies negeert en een opgelegde periodisering hanteert [2](#page=2).
#### 1.2.5 Paradigmatische strijd en verschuiving
In de jaren 1930 vond er een strijd plaats tussen "propaganda-analyse" en "communicatieonderzoek". Communicatieonderzoek, dat zich kenmerkte door een focus op exacte wetenschap, surveys en statistisch onderzoek, verkreeg meer financiering en dominantie. Dit leidde tot een verschuiving waarbij kritische propagandastudies naar de achtergrond verdwenen en het mainstreamparadigma dominant werd [5](#page=5).
### 1.3 Functionalistische mediatheorie
De functionalistische mediatheorie, die opkwam tussen 1940 en 1960, onderzoekt hoe media en communicatie bijdragen aan maatschappelijke integratie, consensus en cohesie [6](#page=6).
#### 1.3.1 Kernkenmerken
* **Opkomst:** 1940-1960. Belangrijke auteurs zijn Harold Lasswell, Paul Lazarsfeld, Robert Merton en Charles R. Wright [6](#page=6).
* **Harde kern:** Media nemen specifieke functies op met het oog op maatschappelijke integratie en consensus [6](#page=6).
* **Beïnvloeding:** Sterk beïnvloed door macrosociale systeemtheorieën zoals structuralisme en structuralisme [6](#page=6).
* **Focus:** Analyse van de functies van media voor maatschappelijke integratie, consensus en cohesie [6](#page=6).
* **Functies:**
* **Lasswell:** Surveillancefunctie (observatie en controle van de omgeving, informatieverspreiding), correlatiefunctie (duiding en interpretatie van maatschappelijke gebeurtenissen) en transmissiefunctie (overbrengen en in stand houden van waarden/normen) [6](#page=6).
* **Merton & Lazarsfeld:** Conformiteitsfunctie (bevestigen van sociale structuur), statusverlendende functie (toekennen van status) en narcotiserende functie (mentale uitloging of apathie door informatie-overvloed) [6](#page=6).
* **Wright:** Ontspannings- en amusementfunctie [7](#page=7).
* **McQuail:** Mobilisatiefunctie (gebruik van media voor propaganda) [7](#page=7).
* **Onderscheid functies:** Eufuncties (positief voor de maatschappij) en disfuncties (negatief of verstorend). Ook manifeste functies (bedoeld, observeerbaar) en latente functies (onbedoeld, minder waarneembaar) worden onderscheiden [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Paradigmatische aansluiting:** Leunt aan bij het mainstreamparadigma, structuur- en consensusbenadering [6](#page=6).
#### 1.3.2 Kritieken op de functionalistische mediatheorie
* **Te algemeen systeemidee:** Gaat uit van een systeem in balans, waarbij negatieve functies worden uitgebalanceerd door positieve functies, maar verklaart onvoldoende wat er gebeurt bij verstoringen [7](#page=7).
* **Vaagheid van concepten:** Concepten als functie en doelstelling zijn vaag, en het is onduidelijk wie deze bepaalt en voor wie ze gelden [7](#page=7).
* **Conservatieve bias:** De theorie dient de heersende macht en verklaart sociale veranderingen en transformaties onvoldoende, ondanks de dynamische aard van communicatie [7](#page=7).
### 1.4 Frankfurter Schule (Kritische Theorie)
De Frankfurter Schule, actief van de jaren 1920 tot 1960, biedt een pessimistische visie op media als instrumenten van ideologische manipulatie en commodificatie [8](#page=8).
#### 1.4.1 Kernkenmerken
* **Opkomst:** 1920-1960. Belangrijke auteurs zijn Adorno, Benjamin, Habermas, Horkheimer en Marcuse [8](#page=8).
* **Harde kern:** Pessimistische visie op media die ideologische rollen vervullen door de massa aan te passen aan heersende maatschappelijke verhoudingen, met de notie van commodificatie [8](#page=8).
* **Fundament:** Gebaseerd op het Marxisme, stelt de status quo ter discussie en streeft naar sociale verandering en emancipatie [8](#page=8).
* **Media als instrument:** Massacommunicatie wordt gezien als een manipulatief en onderdrukkend proces dat waarden en ideeën van machtige sociale actoren legitimeert en ongelijkheid in stand houdt [8](#page=8).
* **Historische context:** Nazisme, industrialisatie, en de verhuizing naar Amerika met het Fordisme en massaconsumptie [8](#page=8).
* **Sociale kritiek:** Gericht op emancipatie en een vrije, rechtvaardige samenleving [8](#page=8).
#### 1.4.2 Specifieke inzichten
* **Culturele dimensie:**
* **Cultuurindustrie:** De commercialisering en industrialisering van cultuur, met standaardisatie en commodificatie (vooral in film, reclame, radio, muziek) [8](#page=8).
* **Commodificatie:** Transformatie van artistieke waarde in verkoopbare waren [8](#page=8).
* **Standaardisatie:** Leidend tot eliminatie van individueel denken [8](#page=8).
* **Ideologische rol:** Massacultuur wordt gebruikt door machtscentra om de massa te domineren en aan te passen aan heersende maatschappelijke verhoudingen [8](#page=8).
* **Politieke dimensie (Habermas):**
* **Publieke sfeer:** Een forum tussen staat en samenleving waar publieke opinie gevormd wordt door rationele argumenten en consensus [8](#page=8).
* **Rol van media:** Media informeren burgers en dienen als forum voor publiek debat [8](#page=8).
* **Marcuse's "One-dimensional man":** Media manipuleren en verlammen kritisch denken, waardoor alternatieven verdwijnen [9](#page=9).
* **Neergang publieke sfeer:** Opkomst massamedia en afhankelijkheid van reclame leiden tot terugtrekking in de privésfeer, focus op individuele/emotionele onderwerpen en een verschuiving van politieke discussie naar commerciële manipulatie. Publieke opinie wordt gemanaged en gemanipuleerd voor private belangen van elites [9](#page=9).
#### 1.4.3 Kritiek op de Frankfurter Schule
* Pessimisme, economisme [9](#page=9).
* Onvoldoende in kaart brengen van de complexiteit van media [9](#page=9).
* Aanname van een manipuleerbare, passieve massa [9](#page=9).
### 1.5 Politieke economie van communicatie
De politieke economie van communicatie, opgekomen vanaf de jaren 1960, legt de nadruk op de economische functies en structuren van media en hun relatie met mediainhoud [9](#page=9).
#### 1.5.1 Kernkenmerken
* **Opkomst:** 1960 - heden. Belangrijke auteurs zijn Garnham, Golding, Mansell, Mattelart, Murdock, Schiller, Smythe en Wasko [9](#page=9).
* **Harde kern:** Klemtoon op economische functies en structuren van media en hun relatie met (ideologische) media-inhoud [9](#page=9).
* **Kritische theorie:** Media worden niet als neutraal beschouwd, maar bepaald door de belangen van politieke en economische machthebbers achter mediabedrijven [9](#page=9).
* **Focus:** Economische structuren en functies van media, de relatie tussen de algemene economische structuur, specificiteit van media en ideologische inhoud. Onderzoekt hoe de economische en politieke organisatie van media-industrieën de productie, distributie en consumptie van betekenis beïnvloedt [9](#page=9).
* **Machtsverhoudingen:** Aandacht voor winstverwerving, -maximalisatie, diversificatie, concentratie, onderliggende machtsverhoudingen en ongelijkheden [9](#page=9).
* **Aanpak:** Niet exclusief negatief, combineert theoretische interpretatie met empirische studies [9](#page=9).
* **Holistische en historische benadering:** Bestudeert media in de bredere politieke, economische, sociale en culturele context, en analyseert deze factoren in hun historische ontwikkeling [9](#page=9).
#### 1.5.2 Vergelijking met de Frankfurter Schule
| Kenmerk | Frankfurter Schule (Cultuurindustrie) | Politieke Economie (Culturele Industrie) |
| :--------------------------- | :------------------------------------ | :--------------------------------------------------------------------- |
| **Inspiratiebron** | Marxisme | Marxisme |
| **Visie op cultuur/publiek** | Pessimistisch | Geen exclusief pessimistische visie |
| **Machtsverhoudingen** | Onevenwichtige verdeling | Meer genuanceerde analyse |
| **Aanpak** | Enkel kritische aanpak, theoretisch | Kritisch-realistische aanpak: empirisch + theoretisch + beleidsadvies |
#### 1.5.3 Economische functies van media
* **Accumulatiefunctie:** Winstverwerving van mediakapitaal door investeringen die zoveel mogelijk winst creëren. Economische overwegingen leiden tot de keuze voor programma's die veel kijkers genereren [10](#page=10).
* **Circulatiefunctie:** Winstverwerving van het totale maatschappelijke kapitaal door andere sectoren te ondersteunen, bijvoorbeeld via reclame. Dit creëert een cyclus van productie, verkoop, investering in reclame en verdere productie [10](#page=10).
#### 1.5.4 Onderzoeksprogramma (Mosco)
Het onderzoeksprogramma binnen de politieke economie van communicatie omvat vier elementen [10](#page=10):
1. **Longitudinale en historische context:** Hoe media zich op lange termijn hebben ontwikkeld [10](#page=10).
2. **Holistische benadering:** Aandacht voor politieke, culturele, financiële en andere factoren [10](#page=10).
3. **Sociaal-kritisch en humanistisch:** Verdedigen van algemene normen en deze vertalen naar de mediasfeer [10](#page=10).
4. **Praktische vertaling en adviezen:** Voorzien van alternatieven voor verandering (praxis) [10](#page=10).
> **Tip:** Het is belangrijk om de verschillende theorieën te zien als complementaire perspectieven op media, in plaats van als elkaar uitsluitende waarheden. Elke theorie belicht specifieke aspecten van de complexe relatie tussen media, samenleving en individu [1](#page=1).
---
# Culturele en nieuwe mediastudies
Dit onderwerp verkent de evolutie van Cultural Studies, waarbij de focus ligt op populaire cultuur en de actieve rol van de ontvanger, naast postmoderne en nieuwe mediatheorieën die intertekstualiteit en digitalisering centraal stellen.
### 2.1 Cultural studies
Cultural Studies ontstond in de jaren zestig van de twintigste eeuw en kenmerkt zich door een interdisciplinaire benadering die populaire cultuur centraal stelt als een betekenis- en ideologisch systeem. Belangrijke auteurs zijn onder meer Fiske, Hall en Williams. De kern van dit vakgebied is het idee dat media cultureel betekenisvolle systemen zijn waar verschillende betekenissen en ideologieën met elkaar in conflict komen, met een sterke nadruk op de actieve rol van de ontvanger en een verruimd cultuurbegrip [11](#page=11).
#### 2.1.1 Basiskenmerken en ontwikkeling
De focus van Cultural Studies ligt op de populaire cultuur als een domein van ideologische strijd tussen verschillende dominante groepen op het gebied van gender, etniciteit, klasse, enzovoort. In tegenstelling tot de elitaire en pessimistische kijk van de Frankfurter Schule, omarmt Cultural Studies de alledaagse cultuur als een volwaardig onderzoeksobject. Het vakgebied bekritiseert zowel de Frankfurter Schule, die een te groot onderscheid maakte tussen elite- en massamedia en de rol van de ontvanger negeerde als de politieke economie, die zich exclusief richt op macropolitics van macht zonder de ontvangstzijde van media te analyseren [11](#page=11).
#### 2.1.2 Kernconcepten en theoretische stromingen
Cultural Studies kent twee belangrijke stromingen, voortkomend uit het Birmingham Centre for Contemporary Cultural Studies (BCCCS):
* **Structuralistische stroming:** Deze stroming legt de focus op de tekst zelf en bouwt voort op de notie van ideologie zoals geformuleerd door Marx en Althusser. Althusser introduceerde het concept van ideologische staatsapparaten (ISA) zoals scholen, religie en familie, die een kader bieden voor hoe de werkelijkheid wordt ervaren. Vanuit dit perspectief is macht gerelateerd aan controle over deze ISA. Roland Barthes' concepten van connotatie (primaire betekenis) en denotatie (bijbetekenis) zijn ook relevant, waarbij ideologie wordt gezien als de kern of essentie, vaak gemaskeerd door het concept van 'mythe' dat natuurlijke of normale ideeën van de dominante ideologie vertegenwoordigt [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Culturalistische stroming:** Deze stroming richt zich op de ontvanger en de culturele praktijken van het volk. Het benadrukt dat, ondanks de invloed van ISA's, niet iedereen media-inhouden op dezelfde manier interpreteert. Centraal staat het idee van hegemonie, wat betekent dat een bepaald maatschappijbeeld tijdelijk dominant wordt en dat er weerstand tegen bestaat, door middel van toestemming (consent) en onderhandelingen. Populaire cultuur wordt gezien als een arena voor ideologische strijd. Ideologie wordt hier dynamischer gezien dan bij Marx, als een veranderlijk en dynamisch proces van hegemonie [11](#page=11) [12](#page=12).
Het **encoding/decoding-model van Stuart Hall** is een sleutelparadigma dat zowel structuralistische als culturalistische inzichten integreert. Dit model beschouwt de mediatekst als een betekenisvol discours [11](#page=11).
#### 2.1.3 Onderzoeksprogramma van BCCCS
Het onderzoeksprogramma van het Birmingham Centre for Contemporary Cultural Studies (BCCCS) kent de volgende kenmerken [12](#page=12):
1. **Cultuur in brede zin:** Onderzoek richt zich op praktijken, representaties, talen en gewoonten van een samenleving, en de gedeelde sociale betekenissen die via taal worden doorgegeven [12](#page=12).
2. **Breuklijnen:** Klasse, gender, etniciteit, leeftijd en seksualiteit worden erkend als belangrijke breuklijnen, waarbij niet alles tot economische componenten kan worden gereduceerd [12](#page=12).
3. **Machtsvraagstukken:** Analyse van hoe bepaalde machtsverhoudingen in de media worden gearticuleerd en hoe populaire cultuur de bestaande orde dient of ervan afwijkt [12](#page=12).
4. **Polysemie en constructie:** Erkenning dat een tekst nooit slechts één betekenis heeft (polysemie) en dat betekenis wordt geconstrueerd op basis van ervaringen en cultuur [12](#page=12).
5. **Methodologie:** Voornamelijk kwalitatief onderzoek en receptie-onderzoek gericht op interpretatie [12](#page=12).
#### 2.1.4 Kritiek op Cultural Studies
Ondanks de invloed is er ook kritiek op Cultural Studies [12](#page=12):
* Te theoretisch en complex [12](#page=12).
* Te tekstueel, met te weinig focus op instituties of acties [12](#page=12).
* Te veel focus op micropolitics of power, waardoor de grotere machtsuitoefening mogelijk wordt verwaarloosd [12](#page=12).
#### 2.1.5 Post-benaderingen binnen Cultural Studies
Binnen Cultural Studies is er een evolutie naar post-benaderingen:
* Van structuralisme naar **poststructuralisme**: Hierbij wordt betekenis niet langer als stabiel gezien, maar als fluïde en in transformatie. Concepten als *différance* (Derrida) – betekenis gebaseerd op verschil en uitstel – en *intertekstualiteit* (netwerken van teksten die betekenis beïnvloeden) worden belangrijk. Andere concepten zijn *discours* (taal die de werkelijkheid reflecteert), *discursieve formaties* (tijd- en plaatsgebonden betekenis) en *anti-essentialisme* (afwezigheid van universele betekenis) [12](#page=12) [13](#page=13).
* Van culturalisme naar **creatieve consumptie**: Dit legt de nadruk op de actieve rol van de ontvanger bij het decoderen en het idee van verzet en een actief publiek. Concepten als collage (opeenstapelen van betekenislagen) en bricolage (herbetekenisgeving) worden gebruikt om te beschrijven hoe betekenis wordt losgekoppeld van context. De processen van adaptatie winnen het van adoptie, wat plezier oplevert voor de mediagebruiker. Dit leidt tot het idee van semiotische macht en de emanciperende kracht van media, waarbij iedereen betekenis kan toekennen [13](#page=13).
### 2.2 Postmodernisme
Postmodernisme, opkomend in de jaren tachtig, richt zich op intertekstualiteit en het vervagen van grenzen tussen voorheen gescheiden entiteiten. Belangrijke auteurs zijn Baudrillard, Bauman en Lyotard. Het is een containerbegrip dat tegen ideologie, hegemonie, en Verlichtingswaarden zoals universalisme en rationalisme ingaat. De realiteit wordt gezien als gefragmenteerd, divers en hybride [13](#page=13).
#### 2.2.1 Kenmerken en media-impact
Kenmerken van het postmodernisme zijn onder meer de afwijzing van 'grote verhalen' en vastgelegde identiteiten (anti-essentialisme). In de context van media en communicatie leidt dit tot *mediatisering* en het vervagen van grenzen tussen bijvoorbeeld feit/fictie, elitaire/populaire cultuur en genres [14](#page=14).
Een centraal concept van Baudrillard is dat van **simulacra**: kopieën zonder origineel. Symbolen verwijzen niet meer naar de werkelijkheid, maar naar kopieën daarvan, zoals films die een bepaalde realiteit suggereren. Dit leidt tot **hypermediatisering**, waarbij de afhankelijkheid van media toeneemt en media worden gezien als 'key definers' die bepalen wat en hoe we zien. De resulterende 'mediawerkelijkheid' wordt ook wel hyperrealiteit genoemd [14](#page=14).
### 2.3 Mediumtechnologische theorieën
Deze theorieën, dominant tussen 1940 en 1960, geloven in mediatechnologie als drijvende kracht achter culturele en maatschappelijke veranderingen. Belangrijke auteurs zijn Innis en McLuhan, die deel uitmaken van de Toronto School [14](#page=14).
#### 2.3.1 De Toronto School en technologisch determinisme
De Toronto School belicht de sociale en maatschappelijke effecten van mediatechnologie, waarbij de vorm en de technologische wijze van overdracht belangrijker worden geacht dan de inhoud. Het bekende credo "the medium is the message" is hierin cruciaal en duidt op technologisch determinisme, met weinig aandacht voor de actieve rol van zender en ontvanger [14](#page=14).
#### 2.3.2 Belangrijke concepten
* **Media als extensie van de mens:** Media worden gezien als verlengstukken van zintuigen of lichaamsdelen die menselijke vaardigheden versterken. Dit kan leiden tot irritatie en overstimulatie, wat weer nieuwe reacties oproept en evenwichten tussen zintuigen kan verstoren [15](#page=15).
* **Heet vs. koel medium:** McLuhan onderscheidt hete media, die één zintuig verlengen en gedetailleerde informatie overdragen (bv. radio, krant), waardoor weinig participatie van de gebruiker nodig is, van koele media, die veel participatie vragen omdat ze meerdere zintuigen aanspreken en informatie minder direct is (bv. televisie, telefoon) [15](#page=15).
* **Global village:** Dit concept beschrijft een terugkeer naar premoderne orale communicatie en directe relaties op wereldschaal, mogelijk gemaakt door elektronische media. Elektronische media zouden leiden tot meer groepsactiviteit, een grotere gemeenschappelijkheid en het overbruggen van tijd en ruimte, wat de basis vormt voor een 'neotribale elektronische samenleving' [15](#page=15).
Hoewel deze theorieën worden bekritiseerd vanwege technologisch determinisme, belichten ze wel de rol van media en communicatie in maatschappelijke organisatie en het dagelijks leven [15](#page=15).
### 2.4 Informatiemaatschappijtheorie
Deze theorie, populair geworden sinds de jaren negentig, stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) een nieuw tijdperk inluiden waarin alle maatschappelijke sferen fundamenteel getransformeerd worden. De belangrijkste auteur is Manuel Castells [15](#page=15).
#### 2.4.1 Kenmerken en drijvende krachten
De informatiemaatschappij wordt gekenmerkt door ICT als drijvende kracht achter maatschappelijke transformatie. De overgang van agrarische en industriële samenlevingen naar een postindustriële of informatiesamenleving, georganiseerd volgens netwerken, is hierin centraal. Economische aspecten staan voorop, maar ook politieke, culturele en sociale relaties ondergaan transformaties. Mediatisering speelt hierin een belangrijke rol [15](#page=15).
#### 2.4.2 Tendsensen en mediatisering
Centraal in de informatiemaatschappij staan informatie en kennis, met een groeiende afhankelijkheid van mediatechnologieën voor toegang daartoe. De informatierevolutie wordt gezien als de 'third wave', na de landbouwrevolutie ('first wave') en de industriële revolutie ('second wave') [16](#page=16).
* **Mediaconvergentie:** Verschillende media en ICT die voorheen gescheiden waren, kennen steeds meer raakvlakken, zoals te zien is in de smartphone [16](#page=16).
* **Digitalisering:** Het omzetten van informatie naar een digitale vorm die door computertechnologie verwerkt kan worden [16](#page=16).
#### 2.4.3 Verschillende perspectieven
Er bestaan diverse perspectieven op de informatiemaatschappij, vanuit verschillende disciplines [16](#page=16):
* **Technologische perspectieven:** Gericht op innovaties in ICT en hoe deze ICT's sociale verandering aandrijven (technologisch deterministisch) [16](#page=16).
* **Economisch perspectief:** Focus op de groeiende economische waarde van informatieactiviteiten en de toenemende bijdrage van informatiesectoren aan het bruto nationaal product. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de primaire (directe economische waarde), secundaire (informationele activiteiten zonder directe marktproducten) en niet-informationele sectoren [16](#page=16).
* **Beroepsmatig perspectief:** Kijk op de beroepsstructuur, waarbij een overwicht van beroepen in de dienstensector die zich bezighouden met informatie- of kenniswerk duidt op een postindustriële samenleving [16](#page=16).
* **Ruimtelijk perspectief:** Benadrukt de rol van geografie en ruimte, met informatienetwerken die wereldwijd knooppunten linken en zo tijd en ruimte herconfigureren, leidend tot een 'netwerkmaatschappij' [16](#page=16).
* **Cultureel perspectief:** Richt zich op veranderingen in dagelijkse patronen, oftewel mediatisering [16](#page=16).
#### 2.4.4 De netwerkmaatschappij (Castells)
Castells' concept van de netwerkmaatschappij is een geavanceerdere versie van de informatiemaatschappij, gekenmerkt door decentralisatie en samenwerking tussen verschillende centra. De informatietechnologie-revolutie in de media, een combinatie van arbeid en kapitaal, en kennis die op kennis werkt, vormen de kern van dit 'informationele kapitalisme'. Dit heeft verreikende implicaties voor alle maatschappelijke aspecten, met name economisch, en leidt tot een netwerkeconomie [16](#page=16) [17](#page=17).
### 2.5 New media theory
New media theory, ontstaan in de jaren negentig, biedt een theoretisch kader voor de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatievormen en nieuwe digitale media. Het is een hedendaagse update van mediumtechnologische theorieën, inspelend op de snelle expansie van digitale media en sociale netwerken [18](#page=18).
#### 2.5.1 Kenmerken en kernconcepten
Kernconcepten zijn convergentie, interoperabiliteit en actieve publieksparticipatie. De **monomediathese** stelt dat alle bestaande media- en communicatievormen zullen convergeren op één enkel digitaal platform. De ontvanger wordt gezien als een evenwaardige participant in het communicatieproces, waarbij de grens tussen communicator en ontvanger vervaagt [18](#page=18).
#### 2.5.2 Ontologie van nieuwe media
* **Convergentie:** Verschillende technologieën komen samen in één technologie, zoals de smartphone [18](#page=18).
* **Interoperabiliteit:** Twee technologieën zijn op elkaar afgestemd en kunnen samenwerken, bijvoorbeeld een smartphone en een smart-tv die dezelfde codes gebruiken [18](#page=18).
* **Actieve publieksparticipatie (interactiviteit):** Dit leidt tot een grotere gelijkheid en toegang tussen communicator en ontvanger [18](#page=18).
De convergentie en interoperabiliteit leiden tot de **monothese**: de stelling dat alle media- en communicatievormen zullen samenkomen op het internet als het dominante medium [18](#page=18).
#### 2.5.3 Kritiek
Kritiek op new media theory omvat de vraag of dit concept echt nieuw is, gezien eerdere technologieën zoals de telegraaf en radio, en de voortdurende kritiek op technologisch determinisme [18](#page=18).
---
# Praktijktheorie en mediatisering
Dit onderwerp verkent de praktijktheorie, die focust op menselijke dagelijkse handelingen in relatie tot media, en mediatisering, het proces waarbij media dieper verweven raken met maatschappelijke sectoren en sociale verandering teweegbrengen.
### 3.1 Praktijktheorie
#### 3.1.1 Basiskenmerken en opkomst
De praktijktheorie kent zijn oorsprong in de jaren 1970, maar werd in de communicatiewetenschappen pas populair vanaf de jaren 1990. Belangrijke auteurs binnen dit veld zijn onder andere Couldry en Reckwitz. De kern van de praktijktheorie ligt in het bestuderen van alles wat mensen doen en zeggen, bewust of onbewust, in relatie tot media in diverse situaties en contexten [19](#page=19).
#### 3.1.2 Vergelijkingen en focus
De theorie vertoont gelijkenissen met cultural studies en omarmt zowel actiegerichte als interpretatieve benaderingen. Er is een sterke interesse in symbolische betekenisstructuren en de actieve rol van zowel de communicator als de ontvanger. Het perspectief op media en mediagerelateerde praktijken is breed opgevat, waarbij alle menselijke handelingen en uitingen in relatie tot media worden meegenomen, ongeacht de situatie of context. Deze praktijken worden gezien als elementen die andere sociale praktijken ordenen en organiseren [19](#page=19).
#### 3.1.3 Interdisciplinariteit en focus op leefwereld
De praktijktheorie wordt gekenmerkt door interdisciplinariteit, bestaande uit een heterogeen geheel aan theoretische teksten, bijdragen en auteurs met gemeenschappelijke principes. Het wordt ook wel een 'praxeological family of theories' genoemd. De focus ligt op de alledaagse leefwereld van mensen, in plaats van uitsluitend op teksten of structuren. De nadruk ligt op mediagerelateerde praktijken: wat doen en zeggen mensen concreet in relatie tot media in allerlei situaties en contexten. Praktijken omvatten hierbij fysieke, cognitieve, affectieve en conatieve daden in relatie tot media [19](#page=19).
#### 3.1.4 Kritiek op de praktijktheorie
Een belangrijk kritiekpunt betreft de afbakening van "een breed scala aan menselijke handelingen en uitingen in directe of indirecte relatie tot media". Ook wordt de aanname van een door media verzadigde samenleving bekritiseerd, omdat dit mogelijk niet van toepassing is op alle landen, bevolkingsgroepen of contexten [19](#page=19).
### 3.2 Mediatisering
#### 3.2.1 Basiskenmerken en opkomst
Mediatisering ontstond rond het jaar 2000 en wordt geassocieerd met auteurs als Hepp, Couldry, Hjarvard, Krotz en Lundby. De kern van dit concept is de toenemende impact van media op en de verwevenheid van media met andere maatschappelijke sectoren, waarbij media worden gezien als een bron van socio-culturele verandering of transformatie [19](#page=19).
#### 3.2.2 Kenmerken en maatschappelijke impact
De focus ligt op macroprocessen die voortkomen uit de toenemende impact en verwevenheid van media met de samenleving. Er is aandacht voor mediagerelateerde praktijken en hun sociale gevolgen, geplaatst binnen bredere maatschappelijke, culturele en politieke contexten [19](#page=19).
Er worden twee visies op de aard van de mediërende impact onderscheiden (#page=19,page=20) [19](#page=19) [20](#page=20):
1. **Institutionele of autonome visie**: Media worden beschouwd als een autonome instelling die in relatie staat tot andere sectoren. Andere sectoren passen hun manier van werken aan die van de media [19](#page=19).
2. **Sociaal-constructivistische of inclusieve visie**: Deze visie benadrukt de toenemende invloed van media op alle aspecten van het leven en hoe media de sociale en culturele realiteit mede construeren [20](#page=20).
#### 3.2.3 Verdere uitleg: een metaproces
Mediatisering wordt omschreven als een proces van sociale verandering binnen de samenleving, gekoppeld aan de impact en verwevenheid van media. Het is een metaproces dat geen duidelijk begin of eindpunt heeft en niet lineair verloopt. Het is een langetermijnproces. Belangrijk is dat media hierbij meer zijn dan enkel technologie of een organisatie [20](#page=20).
#### 3.2.4 Onderscheid met mediëren
Mediatisering is niet hetzelfde als mediëren, wat wordt gezien als een neutraal proces van communicatie door middel van media, een communicatie- en transmissieproces. Mediatisering daarentegen theoretiseert mediagerelateerde maatschappelijke veranderingen [20](#page=20).
#### 3.2.5 Golven in denken over media en ontvanger
In het denken over media en de ontvanger kunnen vier golven worden onderscheiden, die een evolutie laten zien van een machtig-media-model naar meer genuanceerde inzichten [20](#page=20):
1. **Media-effectparadigma (machtige media, passieve ontvanger)**: In deze vroege fase werd het publiek gezien als een passieve, geïsoleerde massa individuen die gemanipuleerd kon worden, bijvoorbeeld de 'injectienaaldtheorie' [20](#page=20).
2. **Beperkte/indirecte effecten**: Hier werd de ontvanger gezien als lid van een sociale gemeenschap, waarbij effecten werden gemedieerd door sociale factoren. Concepten als de 'two-step flow theory', 'multi-step flow theory', 'mediating factors theory' en de 'uses and gratifications-benadering' passen hierbij [20](#page=20).
3. **Sturende macht media (powerfull media reconsidered)**: Media werden weer als krachtig beschouwd, maar de effecten werden op de lange termijn geplaatst en wezen op latente en subtielere invloed. Denk aan de 'agenda-settingtheorie' en de 'cultivatietheorie' [20](#page=20).
4. **Negotiated invloed**: In deze fase wordt het effect van media gezien als het construeren en aanbieden van betekenis, die vervolgens door de ontvanger in diens persoonlijke betekenisstructuur wordt opgenomen. Het 'encoding-decoding model' is hier een voorbeeld van [20](#page=20).
#### 3.2.6 Assen van mediatheorieën
McQuail en Deuze onderscheiden drie assen die mediatheorieën kunnen situeren [20](#page=20):
1. **Positieve visie ↔ Kritische visie**:
* **Positieve visie**: Richt zich op relevante maatschappelijke ontwikkelingen in de context van media, zoals de functionalistische mediatheorie [20](#page=20).
* **Kritische visie**: Focust op sociale veranderingen en kritiek op de status quo, met voorbeelden als de Frankfurter Schule en politieke economie. Soms is er een mengeling, zoals in de informatiemaatschappijtheorie [20](#page=20).
2. **Maatschappijgecentreerd ↔ Mediagecentreerd**:
* **Maatschappijgecentreerd**: Media worden gestuurd door de maatschappij, bijvoorbeeld de functionalistische mediatheorie [20](#page=20).
* **Mediagecentreerd**: Media worden gezien als de drijvende kracht van de samenleving, zoals bij de mediumtechnologische benadering (Toronto school) en new media theory [20](#page=20).
Er wordt soms nog een derde as toegevoegd:
3. **Humanistic-type ↔ Social-science-type**:
* **Humanistic-type**: Baseert zich op inzichten uit taalkunde en geesteswetenschappen, zoals cultural studies [21](#page=21).
* **Social-science-type**: Baseert zich op inzichten uit psychologie en sociologie, zoals de massamaatschappijtheorie en de functionalistische theorie [21](#page=21).
Desondanks wordt communicatiewetenschap steeds meer beschouwd als een zelfstandige discipline [21](#page=21).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Massamaatschappijtheorie | Een vroege mediatheorie die stelt dat media almachtig zijn en een passieve massa manipuleren, met een pessimistische kijk op media en ontvangers. |
| Postpositivistische mediatheorieën | Theorieën gebaseerd op empirische observatie en systematisch wetenschappelijk onderzoek, gebruikmakend van methoden eigen aan het positivisme. |
| Hermeneutiek | De studie van interpretatie en betekenis, toegepast op teksten en sociale acties om hun diepere betekenissen te ontrafelen. |
| Kritische mediatheorieën | Theorieën die zich richten op het veranderen of verwerpen van bestaande sociale systemen, met een focus op emancipatie en verzet tegen onderdrukkende structuren. |
| Normatieve mediatheorieën | Theorieën die idealen en normen opstellen voor hoe media zouden moeten functioneren en georganiseerd zijn in de samenleving. |
| Stimulus-responsmodel | Een model dat stelt dat een specifieke prikkel (stimulus) leidt tot een voorspelbare reactie (respons), vaak toegepast in propaganda en vroege mediapsychologie. |
| Propaganda | Een systematische poging om perceptie, denken en gedrag te beïnvloeden met als doel een gewenste reactie te verkrijgen, vaak door middel van emotionele en cognitieve manipulatie. |
| Significante symbolen | Cultureel materiaal met een standaardbetekenis binnen een groep, dat wordt gebruikt om waarden en normen uit te drukken en attitudes te beïnvloeden. |
| Frankfurter Schule | Een stroming die media ziet als onderdeel van de cultuurindustrie, die bijdraagt aan de commodificatie van cultuur en de manipulatie van de massa. |
| Cultuurindustrie | Het proces waarbij cultuur wordt gecommercialiseerd en geïndustrialiseerd, wat leidt tot standaardisatie en commodificatie, voornamelijk in de massamedia. |
| Publieke sfeer | Een forum tussen de staat en de samenleving waar publieke opinie wordt gevormd door middel van rationele argumenten en consensusvorming. |
| Politieke economie van communicatie | Een benadering die de economische structuren en functies van media centraal stelt, en hun relatie met ideologische media-inhoud analyseert. |
| Cultural studies | Een interdisciplinaire benadering die populaire cultuur als volwaardig onderzoeksobject neemt en de actieve rol van de ontvanger in betekenisconstructie benadrukt. |
| Encoding/decoding-model | Een model dat beschrijft hoe mediateksten worden gecreëerd (encoding) en hoe ontvangers deze interpreteren (decoding), met mogelijke voorkeurs-, onderhandelde of tegengestelde lezingen. |
| Hegemonie | Het proces waarbij een bepaald maatschappijbeeld tijdelijk dominant wordt en wordt gehandhaafd door middel van instemming (consent) en onderhandelingen. |
| Postmodernisme | Een stroming die de nadruk legt op de fragmentatie, diversiteit en hybriditeit van de realiteit, en het vervagen van grenzen tussen voorheen afgescheiden entiteiten. |
| Intertekstualiteit | Het fenomeen waarbij een tekst verwijst naar andere teksten, wat de betekenis ervan beïnvloedt, zowel horizontaal (via genre) als verticaal (via promotie). |
| Simulacra | Kopieën zonder origineel, waarbij symbolen niet meer verwijzen naar de werkelijkheid, maar naar kopieën ervan, zoals beschreven door Baudrillard. |
| Mediumtechnologische theorieën | Theorieën die geloven in mediatechnologie als de drijvende kracht achter culturele en maatschappelijke verandering, met de stelling 'the medium is the message'. |
| Technologisch determinisme | De overtuiging dat technologie de primaire oorzaak is van maatschappelijke en culturele veranderingen, waarbij de menselijke rol wordt geminimaliseerd. |
| Informatiemaatschappijtheorie | Een theorie die stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën een nieuw tijdperk inluiden waarin alle maatschappelijke sferen fundamenteel getransformeerd worden. |
| Mediaconvergentie | Het proces waarbij verschillende media en ICT, die voorheen als afzonderlijke systemen werden beschouwd, steeds meer raakvlakken krijgen, zoals te zien is in smartphones. |
| Digitalisering | Het omzetten van informatie naar een digitale vorm die verwerkt kan worden door computertechnologie, wat de basis vormt voor de informatiemaatschappij. |
| Netwerkmaatschappij | Een maatschappij waarin informatie wordt uitgewisseld via gedecentraliseerde netwerken, waarbij verschillende centra samenwerken in plaats van één dominant centrum. |
| New media theory | Een theorie die de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatievormen en digitale media in de 21e eeuw probeert te omvatten, met nadruk op convergentie en actieve participatie. |
| Monomediathese | De stelling dat alle bestaande media- en communicatievormen zullen convergeren op één enkel digitaal platform, zoals het internet. |
| Practice theory | Een benadering die zich richt op alles wat mensen doen en zeggen in relatie tot media, in alle mogelijke situaties en contexten, en hoe deze praktijken andere sociale praktijken organiseren. |
| Mediatisering | Het proces waarbij media steeds dieper verweven raken met andere maatschappelijke sectoren, wat leidt tot toenemende impact en sociale transformatie. |
| Injectienaaldtheorie | Een vroege mediatheorie die stelt dat media hun boodschappen direct in het publiek injecteren, wat leidt tot directe en krachtige effecten. |
| Uses and gratifications | Een benadering die zich richt op waarom mensen media gebruiken en welke behoeften zij daaraan ontlenen, in plaats van op de effecten van media. |
| Agenda-setting | Het vermogen van media om de publieke aandacht te sturen door te bepalen welke onderwerpen belangrijk zijn en aandacht krijgen. |
| Cultivatietheorie | Een theorie die stelt dat langdurige blootstelling aan televisie (en andere media) de perceptie van de werkelijkheid van kijkers beïnvloedt en de manier waarop zij de wereld zien, cultiveert. |