Cover
Empieza ahora gratis HOOFDSTUK 6
Summary
# Het archeologisch erfgoed en de context van vondsten
Het archeologisch erfgoed omvat diverse componenten zoals artefacten en ecofacten, waarbij de nauwkeurige registratie van hun context (matrix, positie, associatie) cruciaal is voor interpretatie, met onderscheid tussen primaire en secundaire contexten [2](#page=2).
### 1.1 Het archeologisch erfgoed
Het archeologische erfgoed bestaat uit verschillende deelaspecten [1](#page=1):
#### 1.1.1 Artefacten
Artefacten zijn alle objecten die door de mens zijn gebruikt, gemaakt en/of aangepast [1](#page=1).
* **Voorbeelden:** stenen of metalen werktuigen, aardewerk, werktuigen in organisch materiaal (been, gewei, hout) [1](#page=1).
#### 1.1.2 Ecofacten
Ecofacten zijn alle organische en anorganische resten die op archeologische sites worden aangetroffen en informatie verschaffen over de ecologie (natuurlijke omgeving) en economie (dieet) op en in de directe omgeving van de site [1](#page=1).
* **Voorbeelden:** zaden, vruchten, pollen (stuifmeel), houtskool. Bodems en sedimenten behoren tot de categorie van anorganische ecofacten [1](#page=1).
#### 1.1.3 Sporen (features)
Sporen zijn alle immobilia, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen natuurlijke en antropogene sporen [1](#page=1).
* **Natuurlijke sporen:** ontstaan door natuurlijke processen, zoals boomontwortelingskuilen of galerijen van graafdieren [1](#page=1).
* **Antropogene sporen:** gevormd door de mens, zoals een paalgat, afvalkuil, gracht, graf, of haard. In sporen worden doorgaans artefacten en/of ecofacten aangetroffen [1](#page=1).
#### 1.1.4 Structuren
Structuren zijn groeperingen van sporen die een onderling verband vertonen [1](#page=1).
* **Voorbeelden:** een houten gebouw (bestaande uit paalgaten) of een grafveld/necropool (groepering van graven) [1](#page=1).
### 1.2 Site en context
Een archeologische site of vindplaats is een plaats waar artefacten, ecofacten, sporen en/of structuren worden aangetroffen, duidend op menselijke activiteit. Afhankelijk van de activiteit spreekt men van een nederzetting, begraafplaats, kampement, tell of stad [2](#page=2).
De context is de plaats (spoor of structuur) binnen een site waar of waarin een artefact of ecofact wordt aangetroffen. De context bestaat uit [2](#page=2):
* **De matrix:** het bodemmateriaal waarin de vondst zich bevindt (bv. zand, leem, grind) [2](#page=2).
* **De positie:** de horizontale en verticale plaatsing binnen de matrix [2](#page=2).
* **De associatie:** de andere vondsten uit dezelfde context [2](#page=2).
Het is van fundamenteel belang voor de interpretatie van een site dat de context van archeologische vondsten gedetailleerd wordt geregistreerd [2](#page=2).
#### 1.2.1 Primaire en secundaire contexten
* **Primaire contexten:** contexten waar artefacten en/of ecofacten zich nog op hun oorspronkelijke plaats bevinden, daar waar ze initieel zijn achtergelaten [2](#page=2).
* **Voorbeelden:** artefacten/ecofacten gevonden in een antropogeen spoor of laag (graf, haard, ongestoord loopniveau) [2](#page=2).
* **Secundaire contexten:** verstoorde contexten waarin artefacten/ecofacten zich niet meer op hun oorspronkelijke plaats bevinden [2](#page=2).
* **Voorbeelden:** artefacten uit natuurlijk gevormde sporen (windval) en lagen (colluviale en alluviale afzettingen), artefacten in een grot die door graafdieren zijn verplaatst, of artefacten in een ophogingslaag [2](#page=2).
* Bepaalde antropogene sporen, zoals afvalkuilen, kunnen ook als secundaire contexten worden beschouwd, omdat de artefacten/ecofacten uit dergelijke kuilen van elders komen en via opruiming zijn toegevoegd [2](#page=2).
> **Tip:** Het nauwkeurig documenteren van de context is essentieel voor het correct interpreteren van de menselijke activiteiten op een archeologische vindplaats. Het onderscheid tussen primaire en secundaire contexten helpt bij het begrijpen van de bewaringsgeschiedenis van de vondsten.
---
# Formatieprocessen: culturele en natuurlijke invloeden
Formatieprocessen omvatten de mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming en bewaring van archeologische sites en vondsten, onderverdeeld in culturele en natuurlijke invloeden, zowel tijdens de depositie als na de depositie [2](#page=2).
### 2.1 Culturele formatieprocessen
Culturele formatieprocessen zijn het resultaat van menselijke handelingen, bewust of onbewust, die het archeologische materiaal beïnvloeden. Dit omvat het maken, gebruiken, weggooien of vernietigen van archeologische resten [3](#page=3).
#### 2.1.1 Culturele depositionele processen
Dit type proces beschrijft hoe artefacten en ecofacten initieel in de bodem terechtkomen als gevolg van menselijke activiteiten [3](#page=3).
##### 2.1.1.1 Verlies of dump
De meeste archeologische vondsten, met name op woonplaatsen, ontstaan door verlies of het dumpen van afval. Artefacten kunnen in vier fasen van hun 'levenscyclus' in de bodem belanden [3](#page=3):
1. Tijdens het winnen van de grondstof [3](#page=3).
2. Tijdens het vervaardigen van het artefact [3](#page=3).
3. Tijdens het gebruik van het artefact [3](#page=3).
4. Tijdens het afdanken van het artefact (bij breuk of slijtage) [3](#page=3).
Ecofacten kunnen op verschillende manieren op sites terechtkomen, zoals slachtafval, maar ook door de aanwezigheid van 'natuurlijke' fauna aangetrokken door menselijke activiteit, of door dieren die in bewoonde locaties zijn gestorven of prooien meebrachten [3](#page=3).
##### 2.1.1.2 Depot
Deponeren betreft het doelbewust afstand doen van objecten, wat kan leiden tot het begraven van artefacten. Er worden twee hoofdvormen onderscheiden [3](#page=3):
* **Profane depots (bewaardepots):** Objecten worden neergelegd met het doel ze later weer op te halen, zoals voorraden van handelaren of ambachtslieden, verborgen eigendommen in onrustige tijden (bijv. muntschatten), of bewaarde vuursteenvoorraden [4](#page=4).
* **Rituele depots:** Objecten worden neergelegd met de intentie ze nooit meer op te halen, zoals offers aan bovennatuurlijke machten, grafgiften, of offers met sociale bijbedoelingen ter demonstratie van rijkdom [4](#page=4).
Het onderscheid tussen profane en rituele depots is vaak gebaseerd op de lokalisatie en samenstelling. Profane depots zijn doorgaans heterogener, minder specifiek qua inhoud en bevinden zich op gemakkelijk bereikbare plaatsen. Rituele depots hebben een specifiekere inhoud, bevinden zich vaak in moeilijk toegankelijke gebieden (bv. moerassen, grotten) en de objecten kunnen ongebruikt of speciaal voor dit doel gemaakt zijn [4](#page=4).
Voorbeelden van depots zijn bronzen objecten in Vlaamse rivieren (mogelijk verloren, deel van veldslagen, geërodeerde nederzettingen of rituele depots) en veenlijken (mogelijk offers, terechtstellingen, verloren gelopen individuen of graven) [4](#page=4).
#### 2.1.2 Culturele post-depositionele processen
Menselijke activiteiten kunnen ook na de oorspronkelijke depositie het archeologische patrimonium aantasten. Voorbeelden hiervan zijn [5](#page=5):
* **Intensieve landbouw:** Dit kan leiden tot het egaliseren van het landschap en het verdwijnen van bovengrondse structuren, zoals grafheuvels, die enkel nog door luchtfotografie gedetecteerd kunnen worden [5](#page=5).
* **Plunderingen:** Deze komen van alle tijden en treffen zowel graven, grafvelden als nederzettingen. Metaaldetectie wordt vaak gebruikt bij de plundering van Romeinse nederzettingen [5](#page=5).
* **Industriële activiteiten:** Deze kunnen archeologische vindplaatsen vernietigen [5](#page=5).
### 2.2 Natuurlijke formatieprocessen
Natuurlijke processen kunnen zowel bijdragen aan de depositie van materiaal als aan de post-depositionele bewaring of vernietiging ervan [5](#page=5).
#### 2.2.1 Natuurlijke depositionele processen
Natuurlijke processen kunnen artefacten en ecofacten verplaatsen, wat leidt tot secundaire archeologische contexten. Dit gebeurt door [5](#page=5):
* **Erosie:** Door verspoeling (alluviale contexten), afglijding (colluviale contexten) of deflatie (eolische contexten) [5](#page=5).
Onder specifieke omstandigheden kunnen natuurlijke processen ook materialen vormen die lijken op mensgemaakte artefacten en ecofacten (pseudo-artefacten en natuurlijke faunaresten), wat gedetailleerd onderzoek vereist voor onderscheid [5](#page=5).
* **Pseudo-artefacten:** Stenen objecten, vaak aangetroffen op paleolithische sites in oude rivierterrassen, die door transport (rivierbedding) en vorstinwerking (cryoturbatie) een vorm krijgen die lijkt op menselijke artefacten, maar gekenmerkt worden door verwering, patinering en een onregelmatig uitzicht [5](#page=5).
* **Faunaresten op archeologische sites:** Accumulaties van dierlijk botmateriaal kunnen het gevolg zijn van menselijke activiteit (slachtafval), dierlijke activiteit (resten van prooien verzameld door carnivoren, met mogelijke knaagsporen) of fluviatiele activiteit (aangespoelde resten) [6](#page=6).
* **Houtskool:** Kan ook natuurlijk ontstaan door bosbranden (bliksem, vulkaanuitbarstingen). Er bestaat geen wetenschappelijke methode om antropogene en natuurlijke houtskool te onderscheiden; interpretatie is afhankelijk van de associatie met andere archeologische resten [6](#page=6).
#### 2.2.2 Natuurlijke post-depositionele processen
De bewaring van archeologisch materiaal is afhankelijk van de omstandigheden, waarbij niet-organische materialen over het algemeen beter bewaard blijven dan organische, tenzij deze uitzonderlijke conserveringsomstandigheden ondergaan [6](#page=6).
##### 2.2.2.1 Niet-organische resten
* **Steen (silex, zandsteen, kwarts, kwartsiet):** Zeer goed bestand tegen de tand des tijds, met mogelijke oppervlakkige verwering (patina, windglans, afronding, vorstbeschadiging). Gebruikssporen kunnen microscopisch worden vastgesteld [6](#page=6).
* **Gebakken klei:** Goed bewaard indien voldoende lang en bij hoge temperatuur gebakken. In vochtige of zure bodems kunnen wanden aangetast raken. Oud aardewerk (vanaf ca. 6000/5500 v.Chr.) is nog in redelijke staat en kan verkoolde voedselresten of kleurstoffen bevatten [6](#page=6).
* **Metaal:** Oxideert wel, maar goud, zilver en lood conserveren goed met hooguit een patina. Brons en koper zijn gevoeliger voor corrosie (groenige patina), vooral in zure bodems. IJzer oxideert snel en blijft vaak enkel als roestbrok over [7](#page=7).
* **Glas en email:** Conserveren meestal goed, maar kunnen een iriserende patina ontwikkelen die het glas ondoorzichtig maakt [7](#page=7).
##### 2.2.2.2 Organische resten
De bewaring van organische resten is sterk afhankelijk van de matrix en de vochtigheidsgraad/temperatuur [7](#page=7).
* **Matrix:**
* **Zand:** Zeer zuur en ongunstig voor conservering van organische resten (bot, hout). Resten zijn zwaar verweerd, verbrand of enkel als afdruk bewaard [7](#page=7).
* **Leem:** Variabele bewaring. In het Beneluxgebied slecht door ontkalking, met enkel de hardste skeletdelen (tanden) bewaard. In Centraal-Europa, waar leem niet ontkalkt is, is de bewaring quasi optimaal [7](#page=7).
* **Klei, krijt- of kalkhoudende gronden/contexten (grotten):** Bieden veel betere organische conservering [7](#page=7).
* **As van vulkaanuitbarstingen (bv. Pompeï, Herculaneum, Neuwied Bekken):** Kan leiden tot uitstekende conservering van landschappen en kampementen [7](#page=7).
* **Extreme klimatologische omstandigheden:**
* **Extreme droogte (bv. Egypte):** Voorkomt ontbinding door gebrek aan water (snelle uitdroging), waardoor organisch materiaal, inclusief lichamen met huid en haar, bewaard blijft [8](#page=8).
* **Extreme koude (bv. Siberië, Altai-gebergte, Alpen):** Natuurlijke en permanente invriezing (permafrost) onderbreekt het ontbindingsproces, resulterend in de bewaring van mammoeten, S ythische graven met lichamen, kledij en textiel, en de "Iceman Ötzi" [8](#page=8).
* **Extreme vochtigheid (wetland sites):** Permanente onderdompeling in water (grondwater, oceaan, rivier) sluit zuurstof af, wat organisch materiaal uitzonderlijk goed conserveert. Deze sites geven een beeld van de organische componenten van vroegere samenlevingen. Voorbeelden zijn veenwegen, veenlijken, depots, kano's, fuiken, en oeverdorpen. Oude kustlijnen waar permanent onder water gelegen kampementen uit het mesolithicum worden gevonden, en scheepswrakken danken hun bewaring aan zuurstofafsluiting. Diepe archeologische structuren die tot de permanente grondwatertafel reiken, zoals waterputten, kunnen ook als wetland contexten worden beschouwd [8](#page=8) [9](#page=9).
##### 2.2.2.2 Sporen en structuren
Sporen en structuren kunnen post-depositioneel worden aangetast door klimatologische, chemische en bodemkundige factoren [9](#page=9).
* **Bodemvormingsprocessen (bv. podzolvorming):** Kunnen de contouren van ondiepe bodemsporen "uitwissen" [9](#page=9).
* **Bioturbatie:** Verstoringen veroorzaakt door dieren (mollen, konijnen), insecten (mieren, wormen) en planten (boomwortels) kunnen leiden tot vervaging van sporen, verplaatsing van artefacten en ecofacten, of totale verstoring van contexten [9](#page=9).
* **Cyclische vorst en dooi:** Kan artefacten "opvriezen", waardoor ze geleidelijk naar het oppervlak worden gestuwd [9](#page=9).
---
# Culturele formatieprocessen: creatie en vernietiging
Dit onderwerp behandelt de impact van menselijke activiteiten op archeologische overblijfselen, van het ontstaan en gebruik van artefacten tot hun vernietiging en bewuste achterlating [3](#page=3).
### 3.1 Culturele formatieprocessen
Culturele formatieprocessen verwijzen naar handelingen van menselijke oorsprong, bewust of onbewust, die archeologische resten beïnvloeden. Dit omvat het creëren, gebruiken en weggooien van objecten, de bouw van structuren en landbouwactiviteiten. Ook menselijke destructie van het archeologisch erfgoed, zoals door industrialisatie, valt hieronder [3](#page=3).
#### 3.1.1 Culturele depositionele processen
Deze processen betreffen de manieren waarop artefacten en ecofacten opzettelijk of onopzettelijk worden achtergelaten op een archeologische vindplaats.
##### 3.1.1.1 Verlies of dump
De meerderheid van de vondsten op archeologische sites, met name woonplaatsen, is het resultaat van verlies of het dumpen van afval. Artefacten kunnen in vier fasen van hun "levenscyclus" in de bodem belanden [3](#page=3):
1. Het winnen van de grondstof (bijvoorbeeld steen, klei, been) [3](#page=3).
2. Het vervaardigen van het artefact (bijvoorbeeld stenen werktuig, vaatwerk, benen harpoen) [3](#page=3).
3. Het gebruik van het artefact (bijvoorbeeld voor jacht, koken, visvangst) [3](#page=3).
4. Het afdanken van het artefact (bijvoorbeeld bij breuk of slijtage) [3](#page=3).
Het is cruciaal voor archeologen om te bepalen in welke fase een artefact in de bodem is terechtgekomen, omdat dit de context van de vondst bepaalt [3](#page=3).
Ook ecofacten kunnen op verschillende manieren op archeologische sites terechtkomen. Dierlijke resten kunnen afkomstig zijn van slachtafval, maar ook van natuurlijke fauna (zoals knaagdieren) die door menselijke aanwezigheid worden aangetrokken. Grotten kunnen resten bevatten van zowel menselijke bewoners als dieren die er sterven of prooien binnenbrengen [3](#page=3).
##### 3.1.1.2 Depot
Deponeren is het intentioneel afstand doen van objecten, wat resulteert in hun plaatsing in de bodem. Het begraven van doden is de meest voor de hand liggende vorm van deponeren, maar voorouders begroeven ook objecten om diverse redenen [3](#page=3).
Er worden twee hoofdtypen objectdepots onderscheiden: profane depots en rituele depots [4](#page=4).
* **Profane depots (bewaardepots)**: Deze bestaan uit één of meerdere objecten die zijn achtergelaten met de intentie om ze later weer op te halen [4](#page=4).
* Voorbeelden hiervan zijn:
* Een voorraad van een handelaar of ambachtsman (bv. ijzersmid) [4](#page=4).
* Eigendom dat verborgen wordt tijdens onrustige tijden om diefstal te voorkomen (bv. muntschat) [4](#page=4).
* Een voorraad vuursteen, begraven om vers te houden [4](#page=4).
* **Rituele depots**: Dit zijn depots van objecten die nooit meer opgehaald zullen worden [4](#page=4).
* Voorbeelden hiervan zijn:
* Offers, bedoeld voor communicatie met, lofprijzing van, dankbetuiging aan, of het welwillend stemmen van bovennatuurlijke machten [4](#page=4).
* "Grafgiften" die bedoeld zijn voor het eren van een specifiek overleden persoon [4](#page=4).
* Offers met sociale bijbedoelingen, zoals het tonen van rijkdom door een elite of kapitaalvernietiging om sociale spanningen te verminderen [4](#page=4).
Het onderscheid tussen profane en rituele depots is niet altijd eenvoudig te maken. Vaak worden de locatie en samenstelling van het depot gebruikt als criteria. Profane depots zijn doorgaans heterogener samengesteld en bevinden zich op gemakkelijk bereikbare plaatsen, vaak ondiep. Ze bestaan meestal uit gebruikte of uit omloop geraakte objecten. Rituele depots hebben een specifiekere inhoud (bv. bijlen, vaatwerk, vaak met een duidelijke schikking) en worden gevonden in moeilijk toegankelijke gebieden zoals moerassen, grotten of rivieren. De objecten in rituele depots zijn vaak ongebruikt en soms speciaal voor dit doel gemaakt [4](#page=4).
> **Voorbeelden van depots:**
> * Bronzen objecten uit Vlaamse rivieren kunnen afkomstig zijn van verlies, veldslagen, vergane schepen, geërodeerde nederzettingen, of rituele depots [4](#page=4).
> * Veenlijken kunnen het resultaat zijn van offers, terechtstellingen, verloren gelopen individuen, of begravingen [4](#page=4).
#### 3.1.2 Culturele post-depositionele processen
De mens is een belangrijke factor in de vernietiging van archeologisch erfgoed. Intensieve landbouw (door ploegen), plundering en industriële activiteiten dragen hieraan bij [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** De impact van eeuwenlange landbouw is zichtbaar in de verdwenen grafheuvels uit de bronstijd in Vlaanderen, die enkel nog bekend zijn via luchtfotografie. Agrarische nivellering heeft de meeste bovengrondse resten uitgewist, met uitzondering van gebieden met minder intensieve landbouw [5](#page=5).
Plunderingen vinden van alle tijden plaats. Klassieke voorbeelden zijn de grootschalig geplunderde Egyptische graven, maar ook bronstijd- en Romeinse grafheuvels en tumuli zijn hier het slachtoffer van. Nederzettingen worden ook geplunderd, met name Romeinse nederzettingen met behulp van metaaldetectoren. Scheepswrakken zijn eveneens kwetsbaar voor plunderaars [5](#page=5).
---
# Natuurlijke formatieprocessen: erosie, verwering en bewaring
Dit onderwerp onderzoekt hoe natuurlijke fenomenen, zoals erosie, verwering en extreme klimatologische omstandigheden, de bewaring van archeologisch materiaal beïnvloeden, inclusief de vorming van pseudo-artefacten en de conservering van organische en niet-organische resten.
### 4.1 Natuurlijke depositionele processen
Natuurlijke processen kunnen artefacten en ecofacten verplaatsen, wat leidt tot secundaire archeologische contexten. Verspoeling in alluviale contexten, afglijding in colluviale contexten en deflatie in eolische contexten zijn hier voorbeelden van. Onder specifieke omstandigheden kunnen natuurlijke processen leiden tot de vorming van pseudo-artefacten, die moeilijk te onderscheiden zijn van mensgemaakte objecten [5](#page=5).
#### 4.1.1 Pseudo-artefacten
Op paleolithische sites, met name in oude rivierterrassen, worden stenen objecten aangetroffen die ogenschijnlijk menselijk vervaardigd zijn. Deze pseudo-artefacten kenmerken zich door een sterke verweringsgraad, patinering, afronding door transport en vorstinwerking (cryoturbatie). Hun vorm kan sterk gelijken op die van menselijke artefacten [5](#page=5).
#### 4.1.2 Faunaresten en houtskool
Accumulaties van faunaresten op archeologische sites kunnen verschillende oorzaken hebben, waaronder menselijke activiteit (slachtafval), dierlijke activiteit (prooien verzameld door carnivoren) of fluviatiele activiteit (aangespoelde resten). Het onderscheid is vaak te maken via microscopisch onderzoek naar snij- of slachtsporen, of knaagsporen [6](#page=6).
Houtskool wordt ook frequent aangetroffen, maar de herkomst is niet altijd duidelijk. Natuurlijke bosbranden, veroorzaakt door blikseminslag of vulkaanuitbarstingen, kunnen eveneens houtskool produceren. Er bestaat momenteel geen wetenschappelijke methode om antropogene en natuurlijke houtskool te onderscheiden; men is afhankelijk van de contextuele associatie met andere archeologische resten [6](#page=6).
### 4.2 Natuurlijke post-depositionele processen
De bewaring van archeologisch materiaal is afhankelijk van de omstandigheden waarin het zich na depositie bevindt. Over het algemeen blijven niet-organische materialen beter bewaard dan organische materialen en ecofacten, tenzij deze laatste gefossiliseerd of verbrand/gecremeerd zijn [6](#page=6).
#### 4.2.1 Bewaring van niet-organische resten
* **Steen:** Stenen artefacten, zoals silex en zandsteen, zijn zeer duurzaam en kunnen meer dan twee miljoen jaar oud zijn. Mogelijke verstoringen zijn oppervlakkige verwering door chemische en fysische factoren, zoals patinavorming, windglans, afronding en vorstschade. Gebruikssporen op werktuigen kunnen soms microscopisch worden vastgesteld [6](#page=6).
* **Gebakken klei:** Aardewerk bewaart doorgaans goed, mits correct gebakken op voldoende hoge temperatuur. In te natte of zure bodems kunnen de wanden worden aangetast. Zelfs aardewerk van circa 6000/5500 v.Chr. kan nog in redelijke staat verkeren, soms met verkoolde voedselresten of kleurstoffen [6](#page=6).
* **Metaal:** Metaal oxideert, maar goud, zilver en lood conserveren relatief goed en krijgen hooguit een patina. Brons en koper zijn gevoeliger voor corrosie, vooral in zure bodems. IJzer oxideert snel en laat vaak slechts een roestbrok achter [7](#page=7).
* **Glas en email:** Deze materialen bewaren meestal redelijk goed, maar kunnen een iriserende patina ontwikkelen die ze ondoorzichtig maakt [7](#page=7).
#### 4.2.2 Bewaring van organische resten
De conservering van organische resten is sterk afhankelijk van de bodemmatrix, vochtigheid en temperatuur [7](#page=7).
##### 4.2.2.1 Bodemmatrix
* **Zand:** Zandgronden zijn doorgaans zuur (pH 6,5-5,5) en ongunstig voor de bewaring van organische resten. Zelfs op relatief recente sites is het moeilijk bot of hout te vinden; gevonden resten zijn vaak sterk verweerd, verbrand of enkel als afdruk bewaard [7](#page=7).
* **Leem:** De bewaring in leem is variabel. In de Benelux is de conservering vaak slecht door ontkalking, waarbij enkel de hardste skeletdelen (tanden) bewaard blijven. In Centraal-Europa, waar leem niet ontkalkt is, is de bewaring quasi optimaal. Leemgebieden met een ondiep krijtsubstraat, zoals in Noord-Frankrijk, bieden ook een relatief goede conservering [7](#page=7).
* **Klei en kalkhoudende gronden:** Klei, en met name krijt- of kalkhoudende gronden en contexten (zoals grotten), bieden een veel betere conservering van organisch materiaal [7](#page=7).
* **Vulkanische as:** Sites bedolven onder vulkanische as, zoals Pompeï en Herculaneum, bieden uitzonderlijke conserveringsmogelijkheden. Ook in het Neuwied Bekken in West-Duitsland zijn prehistorische kampementen onder dikke afzettingen van de Laacher See bewaard gebleven [7](#page=7).
##### 4.2.2.2 Extreme klimatologische omstandigheden
Organisch materiaal kan uitzonderlijk goed bewaard blijven onder extreme klimatologische omstandigheden [8](#page=8).
* **Extreme droogte:** In droge omstandigheden wordt ontbinding tegengegaan door gebrek aan water, waardoor micro-organismen zich niet volledig kunnen ontwikkelen. Voorbeelden zijn de pre-dynastische lichamen uit Egypte die in het zand zijn begraven en nog intact zijn met huid en haar. Ook jongere dynastische graven tonen volledige conservering van mummies en grafinventaris [8](#page=8).
* **Extreme koude:** In extreem koude, droge klimaten kan permanente invriezing (permafrost) het ontbindingsproces onderbreken. Spectaculaire voorbeelden zijn ingevroren mammoeten uit Siberië met huid, haar en vlees bewaard. De graven van Scythische volkeren in het Altajgebergte (Pazyryk) hebben intacte lichamen, kledij en textiel opgeleverd dankzij de permafrost. De "Iceman Ötzi", gevonden in een gletsjer, is een bekend voorbeeld uit het laat-neolithicum [8](#page=8).
* **Extreme vochtigheid (wetland sites):** Sites die permanent onder water verkeren en zo afgesloten zijn van zuurstof, bieden bijzondere conservering. Dit geldt voor venen, moerassen, meren, rivieren en oude kustgebieden, aangeduid als "wetland sites" of "waterlogged sites". Deze sites tonen aan dat 75-90% van het nederzettingsmateriaal oorspronkelijk organisch was. Voorbeelden zijn veenwegen, veenlijken, depots, kano's en fuiken. Oeverdorpen rond Zwitserse meren en oude kusten, zoals campementen uit het mesolithicum langs de Noordzee en Baltische Zee, zijn ook goed bewaard. Scheepswrakken danken hun bewaring aan deze zuurstofafsluiting. Diepe archeologische structuren in de grondwatertafel, zoals waterputten, kunnen ook als wetland contexten worden beschouwd [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 4.2.3 Sporen en structuren
Sporen en structuren kunnen post-depositioneel worden aangetast door klimatologische, chemische en bodemkundige factoren [9](#page=9).
* **Bodemvormingsprocessen:** In zandgronden kunnen prehistorische sporen onherkenbaar worden door bodemvorming, zoals het proces van podzolisatie dat contouren "uitwist" [9](#page=9).
* **Bioturbatie:** Verstoringen veroorzaakt door dieren (mollen, konijnen, insecten), planten (boomwortels) en natuurlijke gebeurtenissen (boomvallen) kunnen leiden tot het vervagen van sporen, verplaatsing van artefacten en ecofacten, of totale verstoring van contexten [9](#page=9).
* **Cyclische vorst en dooi:** Dit kan leiden tot het "opvriezen" van artefacten, waarbij ze geleidelijk naar het oppervlak worden gestuwd [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Artefacten | Alle objecten die door de mens zijn gebruikt, gemaakt en/of aangepast, zoals werktuigen, aardewerk en objecten van organisch materiaal. |
| Ecofacten | Organische en anorganische resten die op archeologische sites worden aangetroffen en informatie verschaffen over de ecologie en economie van de omgeving, zoals zaden, pollen en bodems. |
| Sporen (“features”) | Immobilia die voorkomen op archeologische sites, onderverdeeld in natuurlijke sporen (door natuurlijke processen) en antropogene sporen (door menselijke activiteit), zoals paalgaten of afvalkuilen. |
| Structuren | Groeperingen van sporen die een onderling verband vertonen en een groter geheel vormen, zoals een houten gebouw (bestaande uit paalgaten) of een grafveld (bestaande uit graven). |
| Site (vindplaats) | Een plaats waar artefacten, ecofacten, sporen en/of structuren worden aangetroffen, wat duidt op menselijke activiteit, zoals een nederzetting of begraafplaats. |
| Context | De specifieke plaats (spoor of structuur) binnen een site waar een artefact of ecofact wordt aangetroffen, bestaande uit de matrix (bodemmateriaal), positie en associatie met andere vondsten. |
| Primaire contexten | Contexten waarin artefacten en/of ecofacten zich nog op hun oorspronkelijke plaats bevinden, waar ze initieel zijn achtergelaten of gebruikt. |
| Secundaire contexten | Verstoorde contexten waarin artefacten/ecofacten zich niet meer op hun oorspronkelijke plaats bevinden, bijvoorbeeld door natuurlijke afzettingen of ophogingen. |
| Formatieprocessen | Processen die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming (depositionele processen) en bewaring (post-depositionele processen, tafonomie) van archeologische sites en vondsten. |
| Tafonomie | Het studieonderdeel binnen formatieprocessen dat zich richt op de bewaring van sites en vondsten in of boven de grond, oftewel hoe organismen en artefacten na hun dood of achterlating veranderen. |
| Culturele formatieprocessen | Processen die het gevolg zijn van bewuste of onbewuste menselijke handelingen, zoals het maken, gebruiken, dumpen van objecten, of het aanleggen van structuren. |
| Natuurlijke formatieprocessen | Processen die ontstaan door natuurlijke oorzaken, zoals erosie, verwering, afglijding, deflatie, vulkanische activiteit of biologische activiteit. |
| Depositionele processen | Processen die leiden tot het neerleggen of afzetten van materiaal, waardoor archeologische vindplaatsen en vondsten tot stand komen. |
| Post-depositionele processen | Processen die plaatsvinden nadat het materiaal is neergelegd of afgezet, en die de bewaring of vernietiging ervan beïnvloeden, zoals verwering, erosie of biologische afbraak. |
| Pseudo-artefacten | Steenobjecten die op paleolithische sites worden gevonden en ogenschijnlijk menselijk vervaardigd lijken, maar door natuurlijke processen zoals transport en vorstinwerking een vorm hebben gekregen die lijkt op die van menselijke artefacten. |
| Wetland sites (waterlogged sites) | Archeologische sites die permanent onder water (grondwater, oceaan, rivier) verkeren, waardoor ze zijn afgesloten van zuurstof en organisch materiaal uitzonderlijk goed bewaard blijft. |