Cover
Empieza ahora gratis APS H5 PDF.pdf
Summary
# Aandacht en de verwerking van informatie
Dit topic behandelt de mechanismen van selectieve aandacht, hoe kenmerken van stimuli geïntegreerd worden, en de rol van zowel bottom-up als top-down controle bij het sturen van aandacht, inclusief de beperkingen die hieruit voortvloeien zoals verandringsblindheid en aandachtsproblemen na hersenletsel.
### 1.1 Selectieve aandacht: het selecteren van informatie
Selectieve aandacht is het proces waarbij één specifieke boodschap wordt geselecteerd voor bewuste verwerking, terwijl andere boodschappen worden onderdrukt [1](#page=1).
#### 1.1.1 Evidentie voor selectieve aandacht
* **Dichotisch luisteren**: Bij dit experiment krijgen proefpersonen tegelijkertijd twee verschillende auditieve boodschappen te horen via een koptelefoon. Ze worden gevraagd één boodschap te volgen en de andere te negeren. Uit onderzoek, zoals het werk van Cherry met het "cocktailpartyfenomeen", blijkt dat mensen weinig waarnemen van de genegeerde boodschappen, zelfs als deze de taal wisselen of achterstevoren worden afgespeeld. Wel worden niet-inhoudelijke veranderingen zoals toonhoogte, geslacht en intensiteit opgemerkt [1](#page=1).
* **Paradigma van Posner**: Dit paradigma onderzoekt hoe het richten van aandacht de gevoeligheid voor stimuli beïnvloedt. Proefpersonen kijken naar een fixatiepunt op het scherm, en een pijl wijst meestal naar de plaats waar later een stimulus (een zwart vierkantje) zal verschijnen. Als de stimulus op de verwachte plaats verschijnt, reageren proefpersonen sneller. Wanneer de stimulus op een onverwachte plaats verschijnt, is de reactietijd trager. Dit toont aan dat aandacht op een locatie de gevoeligheid voor stimuli op die plek vergroot [1](#page=1).
#### 1.1.2 Leeftijdsverschillen in het richten van aandacht
Het vermogen om aandacht te richten is deels aangeboren. Selectieve aandacht neemt toe gedurende de kindertijd en neemt af bij het ouder worden. Jongvolwassenen, zoals studenten, beschikken over de grootste vaardigheid om aandacht te richten en te verdelen, wat cruciaal is in drukke omgevingen om niet afgeleid te worden [1](#page=1).
#### 1.1.3 Eerste verklaringen over selectieve aandacht
Er zijn drie belangrijke theorieën die selectieve aandacht proberen te verklaren:
1. **Theorie met vroege selectie**: Deze theorie stelt dat ongewenste informatie al zeer vroeg in het verwerkingsproces wordt gefilterd, nog voordat de betekenis ervan verwerkt kan worden. Volgens Broadbent wordt informatie uit het sensorisch geheugen gefilterd voordat het naar het kortetermijngeheugen gaat. Alleen de geselecteerde informatie wordt verder verwerkt. Dit model verklaart echter niet hoe mensen soms toch informatie uit genegeerde signalen kunnen opnemen [2](#page=2).
2. **Theorie met late selectie**: Hierbij wordt alle informatie eerst volledig verwerkt, ook de informatie waar men geen aandacht op richt. Pas na betekenisverwerking beslist het brein welke informatie bewust wordt. Informatie die niet het bewustzijn bereikt, kan nog steeds onbewust gedrag beïnvloeden [2](#page=2).
3. **Attenuatietheorie**: Dit is een tussenweg. Aandacht speelt een vroege rol, maar het filter verzwakt enkel de signalen in plaats van ze volledig te blokkeren. Niet-aandachtsinformatie wordt dus verzwakt (attenuatie), maar belangrijke signalen zoals de eigen naam kunnen wel doorbreken [2](#page=2).
### 1.2 Integratie van kenmerken vs. slim zoeken
Aandacht speelt een cruciale rol in hoe we objecten in onze visuele omgeving waarnemen en herkennen.
#### 1.2.1 Feature integration theory
De feature integration theory van Treisman en Gelade stelt dat visuele perceptie in twee stadia verloopt [3](#page=3):
1. **Detectie van kenmerken**: Kenmerken zoals kleur, oriëntatie en randen worden automatisch en parallel over het hele visuele veld gedetecteerd. Als een stimulus verschilt van andere op basis van één kenmerk, treedt een "pop-out effect" op [3](#page=3).
2. **Integratie van kenmerken**: Om objecten te herkennen, moeten verschillende kenmerken worden geïntegreerd tot een "kenmerkenlijst". Dit proces vereist meer energie, is serieel en maakt gebruik van selectieve aandacht. Deze theorie voorspelde echter dat het zoeken naar een combinatie van kenmerken altijd moeilijk en langzaam zou zijn, wat niet altijd overeenkomt met de realiteit [3](#page=3).
#### 1.2.2 Guided search
Guided search, ontwikkeld door Wolfe en Horowitz, biedt een alternatief model. Hierbij wordt eerst een "prioriteitskaart" van de visuele stimulus gecreëerd, gebaseerd op combinaties van kenmerken die opvallen, in plaats van individuele kenmerken. Het gebied met de hoogste saillantie (opvallendheid) trekt de aandacht. Binnen dit gebied vindt parallelle verwerking plaats. De zoektijd hangt af van de detailgraad, de gelijkheid tussen het doel en de afleiders, en de manier waarop de aandacht verschuift over de prioriteitskaart. Dit model is vergelijkbaar met het zoeken naar "Waar is Wally?" [3](#page=3).
Vijf factoren beïnvloeden de prioriteitskaart volgens Wolfe en Horowitz [4](#page=4):
1. De saillantieverdeling binnen de kaart (bottom-up).
2. Het belang dat de persoon toekent aan specifieke kenmerken (top-down).
3. De structuur en betekenis van de stimulus.
4. Eerdere ervaringen met de stimulus en het zoekproces.
5. De waarde van het doelobject ten opzichte van de afleiders.
#### 1.2.3 Aandacht als zaklantaarn of zoomlens?
Er worden twee metaforen gebruikt om de werking van selectieve aandacht te beschrijven:
* **Zaklantaarn**: Aandacht kan op specifieke plekken in het visuele veld worden gericht, waardoor stimuli daar sneller en accurater worden verwerkt, ten koste van stimuli op andere plaatsen [4](#page=4).
* **Zoomlens**: Aandacht kan zich concentreren op een object, waarbij het aandachtsgebied kleiner wordt en volledig gefocust op dat object [4](#page=4).
#### 1.2.4 Perceptual load theory
Lavie's "perceptual load theory" stelt dat de inspanning die nodig is voor perceptuele verwerking bepaalt hoeveel aandacht er overblijft voor afleidende informatie. Onderzoek toonde aan dat proefpersonen afleidende stimuli beter konden negeren wanneer de taak moeilijker was (hoge perceptuele belasting), dan wanneer de taak gemakkelijk was (lage perceptuele belasting). Dit suggereert dat bij taken met een lage belasting, er meer aandacht overblijft die dan naar irrelevante stimuli kan gaan [4](#page=4).
De metaforen van de zaklantaarn en de zoomlens blijken beide te kloppen: aandacht kan verschuiven en de grootte van het aandachtsgebied hangt af van de vereiste inspanning. Er zijn ook interindividuele verschillen in aandachtsverdeling, waarbij bijvoorbeeld gamers vaak beter zijn in het lang vasthouden van hun aandacht [4](#page=4).
### 1.3 Bottom-up vs. top-down controle van aandacht
Aandacht kan op twee manieren worden gericht:
* **Bottom-up (exogene) controle**: Aandacht wordt automatisch gevangen door een externe gebeurtenis, zoals een onverwacht geluid [5](#page=5).
* **Top-down (endogene) controle**: De aandacht wordt van binnenuit bepaald, op basis van intenties en doelen [5](#page=5).
Onderzoek van Friesen & Kingstone suggereert dat de kijkrichting van een gezicht een bottom-up aanwijzing voor aandachtscontrole kan zijn. Proefpersonen reageerden sneller op een stimulus wanneer deze verscheen aan de kant waarnaar de ogen van een getoond gezicht keken, zelfs als de oogrichting geen voorspellende waarde had voor de stimuluspositie. Dit suggereert dat aandacht automatisch wordt gestuurd in de richting waar ogen kijken [5](#page=5).
Echter, ander onderzoek (bv. Theeuws) toont aan dat exogene prikkels vooral voorrang krijgen wanneer hun eigenschappen overeenkomen met waar men naar zoekt. Als proefpersonen wachten op een stimulus en vervolgens een afwijkend kenmerk zien (zoals een rode cirkel terwijl ze naar een ruit zoeken), kan dit de aandacht even wegnemen. Exogene prikkels lijken voorrang te hebben op endogene invloeden, vooral als ze relevant zijn voor de doelen van de persoon of een overlevingsfunctie hebben. Zwakke prikkels die aangeboden worden tijdens een geconcentreerde taak worden vaak top-down weggefilterd [5](#page=5).
#### 1.3.1 Plaatsgebonden of voorwerpgebonden aandacht?
Onderzoek van Egly suggereert dat aandacht zowel plaatsgebonden als voorwerpgebonden kan zijn. Proefpersonen reageerden sneller op een stimulus die verscheen in een vierkant dat deel uitmaakte van dezelfde figuur als waar de aandacht op was gericht, zelfs als de afstand tot een ander vierkant (dat niet tot dezelfde figuur behoorde) identiek was. Dit impliceert dat aandacht zich niet alleen richt op locaties, maar ook aan specifieke objecten kan "kleven" [6](#page=6).
Recent onderzoek beschrijft aandacht als flexibel, gericht op informatie binnen een bepaalde context, zoals pre-attentieve kenmerken (kleur) of tijdstippen. Selectieve aandacht is een flexibele vaardigheid die de verwerking van uiteenlopende informatie optimaliseert, met name wanneer deze voorspelbaar is vanuit de context of eerdere ervaringen [6](#page=6).
### 1.4 Aandacht & inhibitie
Inhibitie speelt een belangrijke rol bij het onderdrukken van ongewenste informatie.
#### 1.4.1 Negatieve priming
* **Positieve priming**: Eerdere blootstelling aan een stimulus vergemakkelijkt de verwerking van een gerelateerde latere stimulus, waardoor reacties sneller en gemakkelijker worden. Bijvoorbeeld, het woord "verpleegster" kan de herkenning van "dokter" versnellen [6](#page=6).
* **Negatieve priming**: Eerdere blootstelling aan een stimulus zorgt ervoor dat men later trager reageert op die stimulus of minder geneigd is erop te reageren. Dit proces helpt bij het remmen van onbelangrijke informatie, zodat deze geen invloed heeft op reacties. Onderzoek met rode en groene figuren, waarbij alleen de groene benoemd mocht worden, toonde aan dat het benoemen van een groene paddenstoel moeilijker ging na het zien van een rode paddenstoel dan na het zien van een rode fles. Dit extra tijdverlies wordt toegeschreven aan de noodzaak om de benoeming van de rode paddenstoel te onderdrukken [6](#page=6).
#### 1.4.2 Terugkeerinhibitie
Terugkeerinhibitie zorgt ervoor dat, nadat aandacht op een bepaalde plek is gericht, het brein minder snel terugkeert naar diezelfde plek. Dit helpt de aandacht verder te verplaatsen en voorkomt dat men steeds dezelfde plaats bekijkt. Onderzoek van Snyder & Kingstone toonde aan dat proefpersonen trager reageerden op een figuur die verscheen op een plek die al eerder was bezocht [6](#page=6).
### 1.5 Beperkingen ten gevolge van selectieve aandacht
De beperkingen van selectieve aandacht kunnen leiden tot fouten in onze waarneming en problemen na hersenletsel.
#### 1.5.1 Blind voor verandering (Change blindness)
Veranderingsblindheid is het fenomeen waarbij veranderingen in de omgeving gemist worden wanneer de aandacht gefocust is op iets anders. Dit komt door de beperkte capaciteit van onze aandacht, waardoor niet alle veranderingen opgemerkt worden. Vaak hebben we de illusie dat we meer uit onze omgeving opnemen dan we werkelijk doen. Dit wordt pas problematisch bij gebeurtenissen, zoals ongevallen [7](#page=7).
> **Tip:** We gebruiken de buitenwereld vaak als een extern geheugen en slaan geen precieze herinneringen op van stimuli die we makkelijk kunnen waarnemen. We besteden weinig aandacht aan stimuli die overeenkomen met wat we op basis van oppervlakkige herinneringen verwachten [7](#page=7).
#### 1.5.2 Aandachtsproblemen na een hersenaandoening
Beroertes zijn een veelvoorkomende oorzaak van aandachtsstoornissen. Deze kunnen leiden tot concentratieproblemen, moeite met het verdelen van aandacht over meerdere taken, het volhouden van aandacht, en problemen met cognitieve controle in nieuwe situaties [7](#page=7).
* **Hemineglect**: Dit is een specifieke aandachtstoornis waarbij patiënten geen aandacht meer besteden aan stimuli uit één helft van hun omgeving of aan één kant van een voorwerp. Dit kan plaats- en voorwerpgebonden zijn en wordt vaak vastgesteld na een beroerte [7](#page=7).
#### 1.5.3 Volgehouden aandacht en dagdromen
Volgehouden aandacht is het vermogen om geconcentreerd te blijven op een taak. Dit vermogen is beperkt en kan leiden tot slechtere prestaties en zelfs ongevallen. De Bourdontest is een voorbeeld van een test die de volgehouden aandacht meet door proefpersonen eentonige taken te laten uitvoeren, zoals het aanstrepen van groepjes van vier stippen op een blad. De beste resultaten worden behaald tussen 18 en 46 jaar [7](#page=7).
Twee factoren spelen een rol bij volgehouden aandacht:
1. **Beschikbare middelen**: Taken kosten energie en de uitvoering ervan leidt tot een vermindering van beschikbare middelen, zeker bij langdurige taken [7](#page=7).
2. **Dagdromen**: Kan afleiden van de taak.
---
# Cognitieve controle en automatische processen
Dit deel van de studie richt zich op cognitieve controle als een reeks processen die gedrag sturen en de kosten van taakwisseling, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen gecontroleerde en automatische processen en de rol van inhibitie in het onderdrukken van ongepaste reacties wordt onderzocht.
### 2.1 De aard van cognitieve controle
Cognitieve controle wordt gedefinieerd als het geheel van processen dat ervoor zorgt dat ons gedrag gericht is op een nagestreefd doel, en dat we in staat zijn om naar een ander doel over te schakelen wanneer dat nodig is. Deze processen, ook wel executieve functies genoemd, omvatten het activeren en actief houden van doelen, het selecteren van de juiste informatie en acties om deze doelen te bereiken, het onderdrukken van irrelevante informatie en acties, het aanpassen van acties aan specifieke omstandigheden, en het detecteren en corrigeren van fouten [8](#page=8).
#### 2.1.1 Taakwisselkosten
Cognitieve controle wordt bestudeerd door proefpersonen afwisselend twee taken te laten uitvoeren. De bijbehorende taakwisselkosten ontstaan doordat gedragsparameters voor de nieuwe taak geactiveerd moeten worden, en doordat de vorige taak onderdrukt moet worden. Dit resulteert in extra tijd en moeite bij het overschakelen. Het is gemakkelijker om te wisselen tussen taken die sterk verschillen, en moeilijker tussen taken die dezelfde stimuli gebruiken maar verschillende acties vereisen. Tweetalige personen ervaren bijvoorbeeld meer moeite bij het schakelen van de tweede taal naar de moedertaal dan omgekeerd, omdat de eerste taal sterker onderdrukt moet worden bij het spreken van de tweede taal [8](#page=8).
> **Tip:** Oefening kan taakwisselkosten verkleinen, zoals waargenomen bij action gamers, hoewel dit ook kan worden toegeschreven aan preselectiviteit [9](#page=9).
#### 2.1.2 Dubbeltaken en verdeelde aandacht
Dubbeltaken betreffen situaties waarin we verschillende taken tegelijk uitvoeren (verdeelde aandacht). De mate van interferentie tussen twee taken hangt af van verschillende variabelen [8](#page=8):
* De gelijkheid van de taken: sterk gelijkende taken interfereren meer [8](#page=8).
* Het gebruik van zintuigen: een auditieve en een visuele taak samen uitvoeren gaat beter dan twee visuele taken [8](#page=8).
* De benodigde middelen: een tweede taak is makkelijker uit te voeren wanneer de eerste taak weinig inspanning vereist [8](#page=8).
#### 2.1.3 Individuele verschillen en multitasking
Taakwisselkosten variëren tussen individuen en worden beïnvloed door verwerkingssnelheid en leeftijd; ouderen hebben hogere kosten dan jongeren, en mensen die goed kunnen redeneren hebben lagere kosten. Multitaskers presteren over het algemeen slechter, omdat ze minder goed hun aandacht bij de taak kunnen houden en meer beïnvloedbaar zijn door irrelevante informatie [9](#page=9).
### 2.2 Gecontroleerde versus automatische processen
Taken verschillen in de hoeveelheid aandacht die ze vereisen en hun neiging tot interferentie met andere taken. Dagelijkse taken die vroeger veel moeite kostten, zoals lezen, worden nu vaak moeiteloos uitgevoerd [9](#page=9).
#### 2.2.1 Schneider & Shiffrin's onderscheid
Schneider en Shiffrin maken een onderscheid tussen gecontroleerde en automatische processen [9](#page=9):
* **Gecontroleerde processen:** Vereisen bewuste controle en mentale inspanning, kunnen gemakkelijk onderbroken worden en zijn relatief traag [9](#page=9).
* **Automatische processen:** Zijn snel, vinden plaats zonder bewuste aandacht, zijn moeilijk te onderbreken, en vereisen weinig of geen aandacht, waardoor ze gecombineerd kunnen worden met andere activiteiten [9](#page=9).
Elk automatisch proces was ooit een gecontroleerd proces dat door oefening geautomatiseerd is, zoals fietsen, stappen, lezen of autorijden [9](#page=9).
#### 2.2.2 Logan's herinneringstheorie
Logan stelt dat ervaringen worden opgeslagen in het geheugen, en hoe meer herinneringen we hebben over een proces, hoe sneller we deze kunnen oproepen en gebruiken. Dit verklaart waarom typen op een toetsenbord sneller gaat en minder aandacht vereist naarmate meer combinaties zijn opgeslagen [9](#page=9).
#### 2.2.3 Norman & Shallice's verklaring
Norman en Shallice stellen dat automatische processen gebaseerd zijn op schema's voor vaak voorkomende taken, die leiden tot stereotiepe uitvoering. Gecontroleerde processen zijn nodig wanneer een schema conflictueert met een ander schema dat door omgevingsinformatie wordt geactiveerd, en zijn ook essentieel voor het creëren van nieuwe schema's, het verfijnen ervan, het detecteren van fouten en het kiezen van het juiste schema [10](#page=10).
#### 2.2.4 Oberauer & Kliegl's onderzoek
Onderzoek van Oberauer en Kliegl toonde aan dat proefpersonen na 24 dagen trainen in een dubbeltaken-scenario (optellen/aftrekken en een ruimtelijke taak) geen verschil meer ervoeren tussen het uitvoeren van de taken apart of tegelijkertijd. Dit suggereert een overgang naar een meer geautomatiseerd proces [10](#page=10).
### 2.3 Inhibitie van ongepaste reacties
Automatische processen kunnen irrelevante reacties activeren, en hoewel moeilijk te onderdrukken, zijn ze efficiënt in termen van energie. Inhibitieprocessen, die helpen bij het controleren van aandacht, gedrag en gedachten, zijn cruciaal voor cognitieve controle [10](#page=10).
#### 2.3.1 De Strooptaak
De Strooptaak is een veelgebruikte methode om de invloed van irrelevante informatie te onderzoeken. Proefpersonen moeten kleuren benoemen, maar ervaren de meeste moeite wanneer de kleur van een woord niet overeenkomt met de kleurnaam zelf (bv. het woord "rood" in blauwe inkt). Dit komt doordat ervaren lezers automatisch de betekenis en uitspraak van het geschreven woord activeren, wat concurreert met het correct benoemen van de kleur. Dit effect is asymmetrisch, waarbij het lezen van woorden automatischer gaat dan het benoemen van kleuren [10](#page=10) [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** In de Strooptaak kan het benoemen van de kleur van het woord "blauw" dat in rode inkt is geschreven leiden tot vertraging, omdat de geactiveerde betekenis van "blauw" concurreert met de zichtbare kleur "rood".
#### 2.3.2 Andere inhibitietaken
Verschillende andere taken meten inhibitie door de sterkte van responsconflicten te onderzoeken:
* **Simontaak:** Proefpersonen reageren op stimuli aan de linker- of rechterkant met de corresponderende hand. Conflicterende stimuli (bv. links aangeboden maar rechterhandrespons vereist) leiden tot langzamere reactietijden dan congruente stimuli. Dit toont aan dat automatische ruimtelijke associaties gecontroleerde reacties kunnen verstoren [11](#page=11).
* **Flankeertaak:** Proefpersonen reageren op een centrale stimulus (pijl) die geflankeerd wordt door afleiders. Incongruente afleiders vertragen de reactie vergeleken met congruente afleiders [11](#page=11).
* **Antisaccadetaak:** Proefpersonen moeten, na het zien van een lichtflits, hun ogen juist naar de tegenovergestelde richting bewegen. Het onderdrukken van de automatische oogbeweging naar de flits is moeilijk [11](#page=11).
* **Stopsignaal paradigma:** Na het aanleren van een reactie, krijgen proefpersonen een toon te horen waarna ze de geactiveerde reactie moeten onderdrukken. Hoe korter de tijd tussen de stimulus en de toon, hoe makkelijker de reactie te onderdrukken is [12](#page=12).
#### 2.3.3 Verschillende vormen van inhibitie
Onderzoek naar inhibitieparadigma's suggereert dat er mogelijk verschillende soorten inhibitie bestaan, aangezien correlaties tussen taken laag zijn. Individuen kunnen dus verschillende niveaus van specifieke inhibitievaardigheden hebben [12](#page=12).
### 2.4 Activering van cognitieve controleprocessen
Veel gedrag is routine en wordt aangestuurd door automatische processen. Actieve controle is nodig in nieuwe situaties of wanneer automatische reacties onderdrukt moeten worden [12](#page=12).
#### 2.4.1 Conflictmonitoring
Norman en Shallice's concept van schema's suggereert dat wanneer een schema in conflict komt met een ander, een controleschema ingrijpt om het juiste schema te kiezen en andere te onderdrukken. Botvinick et al. stellen dat een conflictmonitor, die gelijktijdige en incompatibele activaties van schema's detecteert (zoals in de Simon-taak), het systeem signaleert wanneer actieve controle nodig is. Bij hoog conflict wordt de controle verhoogd, vergelijkbaar met hoe een thermostaat reageert op temperatuurafwijkingen [12](#page=12).
#### 2.4.2 Aandachtsdeficiëntie (ADHD)
ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) is een ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door hyperactiviteit, aandachtstekort en impulsiviteit. Het treft ongeveer 5% van de kinderen tussen 4 en 12 jaar. Dit suggereert mogelijke problemen in de normale ontwikkeling van het systeem dat cognitieve controle en inhibitie reguleert [12](#page=12).
---
# Bewustzijn, onbewuste invloeden en vrije wil
Dit gedeelte verkent de rol van onbewuste processen in gedrag en de implicaties daarvan voor het concept van vrije wil.
## 3. Bewustzijn, onbewuste invloeden en vrije wil
Dit gedeelte exploreert de evidentie voor onbewuste perceptie en actiecontrole, de rol van onbewuste processen in gedrag en de implicaties voor het concept van vrije wil, inclusief het werkruimtemodel van bewustzijn.
### 3.1 Bewustzijn en de subjectieve ervaring van het zelf
Bewustzijn wordt gedefinieerd als de subjectieve ervaring van interne en externe stimuli die een persoon op een bepaald moment heeft, en op basis waarvan het handelen wordt gestuurd. Dit omvat hoe mensen zichzelf beschrijven en het sterke gevoel een unieke, continue eenheid te zijn ('ik'). Vrije wil verwijst naar het feit dat we controle uitoefenen over onze daden en beslissingen [13](#page=13).
### 3.2 Evidentie voor onbewuste perceptie en actiecontrole
Onderzoek heeft aangetoond dat mensen onbewust worden beïnvloed door stimuli en zelfs onbewust acties op gang kunnen zetten.
#### 3.2.1 Onbewuste perceptie
Experimenten van Zajonc en collega's toonden aan dat mensen onbewust emoties kunnen verwerken. In een experiment werden veelhoeken zo kort aangeboden dat ze niet bewust waargenomen konden worden. Hoewel participanten niet konden identificeren welke veelhoeken ze hadden gezien, hadden ze wel een voorkeur voor de veelhoeken die eerder waren aangeboden. Dit suggereert dat emoties kunnen worden opgeroepen zonder bewuste cognities [13](#page=13).
Semantische priming is een ander fenomeen dat onbewuste perceptie aantoont. Dit treedt op wanneer de betekenis van een eerder woord of concept de verwerking van een later, gerelateerd woord versnelt. Experimenten van Marcel toonden aan dat dit primingeffect even sterk bleef, zelfs wanneer de prime-woorden zo kort werden aangeboden dat participanten ze niet konden identificeren. Dit bewijst dat betekenisverwerking onbewust kan plaatsvinden [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 3.2.2 Onbewuste actiecontrole
De proef van Libet suggereerde dat hersenprocessen onbewust een beweging kunnen voorbereiden voordat het bewuste besef daarvan ontstaat. Participanten moesten op een knop drukken en aangeven wanneer ze hadden besloten dit te doen, terwijl hun hersenactiviteit (readiness potential) werd gemeten. De readiness potential begon echter al voordat participanten dachten dat ze de beweging hadden ingezet, wat impliceert dat het menselijke bewustzijn niet de initiële instantie was die de beweging op gang bracht. De overtuiging dat men een beweging in gang zet op basis van vrije wil zou hierdoor een illusie kunnen zijn [14](#page=14).
#### 3.2.3 Onbewuste invloeden op gedrag
Onderzoek van Bargh et al. toonde aan dat sociale gedrag beïnvloed kan worden door onbewust waargenomen prikkels. In een experiment waarbij participanten zinnen moesten vormen met woorden gerelateerd aan ouderen, bleken deze participanten langzamer te lopen dan de controlegroep. Dit werd verklaard door de activering van het stereotype van de oudere persoon. Deze bevindingen, hoewel breed uitgemeten in de media, werden later betwist vanwege replicatieproblemen en het proefleidereffect, waarbij de verwachtingen van de proefleider de resultaten beïnvloedden [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.3 Mythes en beperkingen van onbewuste processen
Ondanks de evidentie voor onbewuste processen, blijken de effecten ervan minder spectaculair dan soms wordt aangenomen.
* **Beperkte effecten:** Effecten van subliminale boodschappen zijn voornamelijk beperkt tot eenvoudige stimuli zoals woorden of plaatjes. Voor hogere ordeverwerking is bewustzijn nodig [16](#page=16).
* **Geen afwijking van bewuste effecten:** Er zijn geen subliminale effecten gevonden die significant afwijken van wat verwacht werd op basis van bewust waarneembare stimuli, hoewel de effecten wel zwakker zijn [16](#page=16).
* **Kortdurende effecten:** De effecten van subliminale stimuli zijn kortdurend [16](#page=16).
* **Moeilijk gedrag te veranderen:** Het is moeilijk om gedrag van mensen echt te veranderen door middel van subliminale stimulatie; hooguit kunnen doelen tijdelijk worden verschoven [16](#page=16).
* **Voorbereidingswerk:** Onbewuste processen zijn noodzakelijke voorbereidingswerkzaamheden die langdurig kunnen plaatsvinden voordat een bewuste ervaring ontstaat [16](#page=16).
Studies naar subliminale therapie, bedoeld voor de behandeling van mentale stoornissen, toonden ook slechts zwakkere effecten dan die met normaal aangeboden stimuli. Experimenten met placebo-effecten, zoals de studie van Greenwald et al. met cassettes met subliminale boodschappen, toonden aan dat de perceptie van verbetering sterk afhankelijk kan zijn van verwachtingen, zelfs als de daadwerkelijke inhoud van de boodschap niet correct was. Kreiner et al. vonden geen primingeffect bij achterwaarts afgespeelde geluidsfragmenten, in tegenstelling tot voorwaartse fragmenten. Egermann et al. konden geen effect vinden van subliminaal aangeboden merknamen in muziek op de keuze van drankjes [15](#page=15) [16](#page=16).
### 3.4 Het werkruimtemodel van het bewustzijn
Het werkruimtemodel van het bewustzijn, voorgesteld door onder andere Lamme, ziet de hersenen als een werkruimte of theater. Bewuste gedachten bevinden zich op het toneel, maar zijn afhankelijk van veel onzichtbaar voorbereidend werk op de achtergrond [17](#page=17).
* **Rol van onbewuste processen:** Onbewuste processen werken op de achtergrond en lijken op automatische processen zoals hartslag en ademhaling. Ze helpen ons efficiënt te functioneren [17](#page=17).
* **Rol van bewustzijn:** Bewustzijn zorgt ervoor dat verschillende, onafhankelijk werkende hersendelen informatie krijgen over wat er gaande is, waardoor ze goed kunnen samenwerken. Stimuli komen in het bewustzijn wanneer bottom-up en top-down signalen elkaar voldoende versterken en de stimuli lang genoeg actief zijn [17](#page=17).
* **Eenheid en toegankelijkheid:** Het bewustzijn zorgt voor eenheid in de globale werkruimte van losse processen. Informatie die bewust wordt, is toegankelijk voor alle hersengebieden en kan gekoppeld worden aan meer informatie. Onbewuste informatie blijft daarentegen beperkt tot gespecialiseerde delen van de hersenen. Hersenscans tonen aan dat subliminale stimuli beperkte activiteit veroorzaken in objectherkenningsgebieden, terwijl bewuste waarneming een groter netwerk activeert [17](#page=17).
### 3.5 Onbewuste invloeden op gedrag en de vrije wil
Onbewuste processen functioneren als noodzakelijke steunprocessen die ons bewuste functioneren mogelijk maken. Omdat deze processen automatisch werken, kan ons gedrag beïnvloed worden door factoren waar we geen controle over hebben. Veel van ons gedrag bestaat uit automatische routines, geactiveerd door prikkels uit de omgeving of onszelf. Hoewel dit de belasting van het bewustzijn vermindert, kan het ervoor zorgen dat ons handelen niet altijd overeenkomt met onze bewuste doelen. Experimenten van Perquin et al. suggereerden dat bewustzijn geen inzicht heeft in processen die prestatieverschillen veroorzaken, zelfs wanneer participanten zelf de timing mochten bepalen. Clark et al. vonden dat mensen weinig bewustzijn hebben van hun eigen oogbewegingen tijdens het kijken naar een scène [17](#page=17).
De bevindingen met betrekking tot onbewuste invloeden en actiecontrole dagen het intuïtieve idee van vrije wil uit en kunnen leiden tot de overtuiging dat veel van ons gedrag wordt gestuurd door processen waar we geen bewuste controle over hebben. Dit benadrukt het belang van een genuanceerde kijk op de interactie tussen bewuste en onbewuste processen bij het begrijpen van menselijk gedrag [13](#page=13) [14](#page=14).
---
# Slaap, dromen en hypnose
Dit topic onderzoekt de fascinerende wereld van slaap, inclusief biologische ritmen en slaapstadia, de functies van slaap, en de gevolgen van slaaptekort. Daarnaast duikt het in de theoretische perspectieven op dromen en de aard en effecten van hypnose.
### 4.1 Lichaamsritmen
Verschillende biologische processen in het lichaam vertonen een cyclisch verloop. Naast maandelijkse cycli zoals de vrouwelijke menstruatiecyclus, bestaan er ook jaarcycli, die bij dieren sterker aanwezig zijn dan bij mensen (bijvoorbeeld paargedrag en winterslaap). Bij mensen kan de winterlengte leiden tot meer slaap en winterdepressie, en een stijging in temperatuur in de lente correleert met meer zelfdodingen [18](#page=18).
#### 4.1.1 Circadiaanse ritmen
Circadiaanse ritmen zijn cycli van ongeveer 24 uur, wat 'ongeveer een dag' betekent. Voorbeelden hiervan zijn de lichaamstemperatuur, die varieert tussen 37.4 graden Celsius in de vroege avond en 36.5 graden Celsius in de vroege ochtend, en de sterkte van de handgreep, die overdag steviger is dan 's nachts. Deze ritmen worden beïnvloed door licht en zijn aanpasbaar, wat ten grondslag ligt aan jetlag [18](#page=18).
##### 4.1.1.1 Nucleus suprachiasmaticus
De nucleus suprachiasmaticus, een kern in de hypothalamus, controleert de circadiaanse ritmen en fungeert als de interne biologische klok. Hoewel men aanvankelijk dacht dat deze klok 25 uur duurde, is de afwijking slechts enkele minuten. De pijnappelklier ontvangt signalen van de nucleus suprachiasmaticus en scheidt melatonine af, wat de slaap bevordert [18](#page=18).
##### 4.1.1.2 Gevolgen voor cognitief functioneren
Cognitief functioneren vertoont pieken en dalen gedurende de dag. De beste prestaties worden geleverd kort voor de middag, gevolgd door een daling van ongeveer 10% waarna de prestaties weer stijgen richting de avond. Deze daling is niet gerelateerd aan de maaltijd. De periode met de minste aandacht ligt tussen 1 uur en 6 uur in de vroege ochtend. Er zijn ook interindividuele verschillen, zoals avond- en ochtendmensen, waarbij ouderen de voorkeur geven aan vroeg opstaan en jongeren langer opblijven [18](#page=18).
#### 4.1.2 Kenmerken van de slaap
De neuronale activiteit in de hersenen tijdens slaap wordt gemeten met een elektro-encefalogram (EEG) [18](#page=18).
##### 4.1.2.1 Hersengolven tijdens waaktoestand
* **Bètagolven:** Kenmerkend voor een wakkere, alerte en actieve toestand, met een frequentie van 13-30 Hz [18](#page=18).
* **Alfagolven:** Tragere en regelmatigere golven die optreden in een rusttoestand, met een frequentie van 8-12 Hz. Bij ontspanning vertragen, worden regelmatiger en nemen de alfagolven in amplitude toe [18](#page=18).
### 4.2 Slaapstadia
De slaapcyclus doorloopt vijf stadia, die gebaseerd zijn op EEG- en EOG-onderzoek [19](#page=19).
* **Stadium 1:** Kenmerkt zich door een overgang van alfagolven naar thètagolven (3-7 Hz) met een iets grotere amplitude dan alfagolven. Men ervaart een doezelig gevoel, de ogen sluiten, spierspanning en temperatuur dalen, en de hartslag vertraagt [19](#page=19).
* **Stadium 2:** Het EEG wordt onregelmatiger met thètagolven, slaapspoelen (korte sequenties van 12-14 Hz golven, 2-5 keer per minuut) en K-complexen (plotselinge grote golfbewegingen, 1 keer per minuut) [19](#page=19).
* **Stadium 3:** Gekenmerkt door deltagolven, die een zeer grote amplitude en lage frequentie hebben, wat duidt op gezamenlijke activiteit van veel hersencellen. Dit is een diepere slaapfase [19](#page=19).
* **Stadium 4:** Dit is de diepe slaap of 'slow wave sleep', met het grootste aandeel deltagolven [19](#page=19).
* **Stadium 5 (REM-slaap):** Ook wel paradoxale slaap genoemd, omdat de hersenen zeer actief zijn terwijl de spieractiviteit laag is, wat het moeilijker maakt om iemand wakker te maken. Er is een sterke toename in activiteit van thèta-, alfa- en bètagolven, de ogen bewegen sneller, en het is moeilijk om wakker te worden [19](#page=19).
#### 4.2.1 Opeenvolging van stadia tijdens de nacht
De slaapstadia volgen een relatief voorspelbaar patroon gedurende de nacht. Men gaat snel van stadium 1 naar 2 en 3, bereikt stadium 4 na ongeveer 45 minuten, waarbij de ademhaling langzaam en regelmatig wordt. De eerste REM-slaap treedt op na ongeveer 1.5 uur slaap en is relatief kort, waarna men terugkeert naar andere stadia. Gemiddeld zijn er 4 tot 5 REM-periodes per nacht, die langer duren naarmate de ochtend nadert, met een afname van stadia 3 en 4 [19](#page=19).
### 4.3 Functies van de slaap
#### 4.3.1 Herstellende en consoliderende functie
Tijdens de slaap worden verbruikte stoffen aangevuld en giftige stoffen afgevoerd. Een toenemende slaapdruk bouwt zich op wanneer men niet slaapt. Slaap speelt een cruciale rol bij de consolidatie en verdere verwerking van informatie die gedurende de dag is opgenomen [19](#page=19).
#### 4.3.2 Evolutionaire selectie
Het slaappatroon is evolutionair bepaald, wat verklaart waarom dieren zoals koeien en herten weinig slapen, terwijl roofdieren zoals leeuwen en katten 16-18 uur per dag slapen. Dit hangt samen met hun dieet; gras bevat minder voedingsstoffen dan vlees. Voor de mens, die 6-9 uur slaap per dag nodig heeft, was het stilhouden 's nachts evolutionair adaptief omdat de duisternis en beperkte zichtbaarheid het overleven bevorderden door thuis te blijven en bij elkaar te slapen [20](#page=20).
### 4.4 Effecten van slaapdeprivatie
#### 4.4.1 Eenmalige slaapdeprivatie
De gevolgen van eenmalige slaapdeprivatie zijn beperkt, en mensen herstellen er relatief snel van, vaak na twee nachten. Na slaaptekort duren de REM-slaap en stadium 4 langer tijdens het herstel. De ernst van de gevolgen hangt af van de activiteit: rondhangen heeft minder ernstige gevolgen dan het uitvoeren van taken, met name lange, eentonige taken die verslechteren [20](#page=20).
Studies bij ratten toonden aan dat significante verslechtering na 10 dagen slaaponthouding optrad, met sterfte na ongeveer 4 weken zonder slaap, waarbij immuniteit en energieregulatie werden aangetast, en de dieren ondanks meer eten vermagerden [20](#page=20).
#### 4.4.2 Onregelmatige en onderbroken slaap
Langdurige slaapdeprivatie, door bijvoorbeeld te laat slapen, jonge kinderen of ploegenarbeid, leidt tot vermoeidheid, concentratieproblemen, geïrriteerdheid, sterkere emoties, impulsiviteit, spanningshoofdpijn, depressie, verminderde energie en onvriendelijkheid. Ernstige gevallen kunnen leiden tot hallucinaties en gedachtestoornissen. Prestaties, zowel lichamelijk als psychisch, lijden hieronder. Lange termijngevolgen kunnen hoge bloeddruk, hartfalen, overgewicht en een verhoogd risico op stemming- en angststoornissen omvatten [20](#page=20).
#### 4.4.3 Hoeveel slaap hebben we nodig?
Pasgeborenen hebben ongeveer 16 uur slaap per dag nodig, waarvan de helft in de REM-slaap. Een 18-jarige heeft ongeveer 8 uur slaap nodig [20](#page=20).
### 4.5 Slaapstoornissen
* **Insomnia:** Dit is slapeloosheid. Slaappillen worden afgeraden vanwege verslaving, verminderde slaapkwaliteit en vroegtijdige dood; cognitieve gedragstherapie is een betere oplossing. Er is geen perfect verband tussen het gevoel van slapeloosheid en het aantal uren slaap. Molzof et al. vonden dat ongeveer een derde van de mensen klaagde over hun slaap, maar niet iedereen die klaagde, had een slechte slaapkwaliteit en vice versa. Een kwart van de personen toonde een discrepantie tussen de objectieve slaapkwaliteit en hun subjectieve indruk daarvan [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Narcolepsie:** Een ernstige vorm waarbij men te makkelijk en te vaak in slaap valt, veroorzaakt door een tekort aan orexine/hypocretine in de hypothalamus [21](#page=21).
* **Slaapwandelen:** Een toestand waarbij men vaag bewust is van de buitenwereld en tegen objecten kan botsen. Dit komt meer voor bij kinderen dan bij volwassenen en vindt plaats tijdens stadium 4, niet tijdens de REM-slaap, omdat de spieractiviteit dan onderdrukt wordt om dromen niet uit te voeren [21](#page=21).
### 4.6 Dromen
#### 4.6.1 Freuds interpretatie van dromen
Freud beschouwde dromen als wensvervullingen van verdrongen verlangens. Hij maakte onderscheid tussen de manifeste inhoud (wat men zich herinnert) en de latente inhoud (de onderliggende wensvervulling). Mechanismen zoals verplaatsing (vervangen van een droom-element door een ander), regressie (gedachten komen tot uiting in percepties) en condensatie (een beeld staat voor meerdere onbewuste elementen) spelen hierbij een rol [21](#page=21).
#### 4.6.2 Evolutietheorie (Revonsuo)
Revonsuo stelde dat dromen zijn ontstaan vanuit evolutionaire selectie omdat ze organismen een overlevingsvoordeel bieden door 's nachts vaardigheden te oefenen die belangrijk zijn voor overdag functioneren. Droominhouden zouden verband houden met bedreigende situaties, en dromen zouden helpen om efficiënt met deze situaties om te gaan. Een kritiekpunt is dat weinig mensen het gevoel hebben sociale vaardigheden te oefenen tijdens dromen [21](#page=21).
#### 4.6.3 Activatiesynthesetheorie (Hobson & McCarley)
Hobson en McCarley beweren dat dromen van minder belang zijn en slechts een bijproduct zijn van de behoefte aan REM-slaap, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de hersenen. Dromen worden gezien als pogingen van hogere hersencentra om tegenstrijdige signalen uit lagere hersencentra te interpreteren, wat leidt tot snelle, onsamenhangende droomsequenties die verband kunnen houden met ervaringen van de voorgaande dag. Ervaringen worden gebruikt om toevallige signalen te structureren en zijn niet de oorzaak van de dromen. Problemen met deze theorie zijn dat dromen ook buiten de REM-slaap voorkomen en dat dromen vaak minder onsamenhangend en bizar zijn dan de theorie suggereert; 95% wordt vergeten en de vertelde dromen lijken op dagdromen [21](#page=21).
#### 4.6.4 Consolidatie van informatie
De meest logische verklaring is dat dromen een gevolg zijn van de noodzaak tot verdere verwerking van overdag geleerde informatie. Het consolideren van geheugensporen, het stabiliseren en versterken van herinneringen tot een duurzamere lange-termijnvorm in de hersenen, gebeurt tijdens momenten van rust en slaap en zou dromen als neveneffect kunnen uitlokken [22](#page=22).
### 4.7 Hypnose
#### 4.7.1 Hypnose definiëren
Hypnose is een bewustzijnstoestand die gekenmerkt wordt door gerichte aandacht, verminderd perifeer bewustzijn en een groter vermogen om op suggestie te reageren. Het wordt beschouwd als een derde bewustzijnstoestand naast slapen en waken [22](#page=22).
##### 4.7.1.1 Visies op hypnose
1. **Neodissociatieve theorie:** Stelt dat gedrag wordt bepaald door automatische subsystemen die top-down worden gecontroleerd door een 'executief ego'. Hypnose zou leiden tot dissociatie tussen deze subsystemen en het ego, waardoor processen in de subsystemen niet meer toegankelijk zijn voor bewust ervaren denkprocessen, of de egocontrole wordt vervangen door suggesties van de hypnotiseur [22](#page=22).
2. **Sociaal-cognitieve theorie:** Ziet de hypnotische sessie als een sociale situatie waarin mensen grote druk ervaren om zich op een bepaalde manier te gedragen. Gehypnotiseerde personen zouden zich geroepen voelen de hypnotiseur te volgen, zonder dat er een andere bewustzijnstoestand optreedt. Evidentie hiervoor is het gebrek aan onderscheid tussen gehypnotiseerden en mensen die doen alsof [22](#page=22).
Beide theorieën bieden inzichten, en het is nuttig de werking van hypnose te bestuderen zonder een expliciet standpunt in te nemen over of hypnose wel of niet een bewustzijnsverandering inhoudt [22](#page=22).
#### 4.7.2 Kan iedereen gehypnotiseerd worden?
Hypnotiseerbaarheid wordt gemeten aan de hand van een schaal met suggesties waarop proefpersonen reageren onder hypnose. Suggestibiliteit, oftewel hoe gevoelig iemand is voor suggesties, is hierbij van belang. De Stanford Hypnotic Suggestibility Scale (met 12 items) is betrouwbaar en stabiel over langere periodes. Echter, Kirsch en Braffman suggereren dat deze schaal niet noodzakelijk bewijs is van hypnose als bewustzijnsverandering, maar eerder een sociaal-cognitief fenomeen zoals suggestibiliteit. Raz et al. vonden dat hoogsuggestieve proefpersonen een kleiner stroopeffect hadden wanneer hun gesuggereerd werd dat woorden in een onbegrijpelijk alfabet waren geschreven, ongeacht of ze aanvullend gehypnotiseerd werden, wat aantoont dat suggestie werkt zonder hypnose bij mensen die makkelijk te beïnvloeden zijn [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 4.7.3 Kan hypnose pijn verminderen?
Hypnose kan effectief zijn in acute pijnsituaties, zoals bij brandwonden en operaties, waarbij minder anesthesie nodig is. Voor chronische pijn is het effect minder duidelijk en niet groter dan bij relaxatietraining, en het is complexer (bij migraine en gewrichtspijn). Combinatie met cognitieve gedragstherapie werkt beter [23](#page=23).
De pijnreducerende effecten worden verklaard doordat de pijn volgens neodissociatieve theorieën wel geregistreerd wordt, maar niet meer tot het bewustzijn doordringt. Volgens de sociaal-cognitieve theorie hebben mensen controle over de pijn die ze voelen en kunnen ze dit leren en trainen [23](#page=23).
#### 4.7.4 Kan hypnose het geheugen verbeteren?
Vroeger werd gedacht dat hypnose getuigen kon helpen herinneringen op te roepen door hen in dezelfde plaats te plaatsen en te vragen wat er gebeurd was. Meer recent onderzoek toont echter een minder positief beeld: onder hypnose worden niet per se meer *juiste* herinneringen gegeven, maar wel *meer* herinneringen, waarvan de meeste foutief zijn. Dit kan het geheugen onbetrouwbaar maken en de overtuiging van de echtheid van foute herinneringen versterken [23](#page=23).
Een studie van Geiselman et al. vergeleek een standaardinterview, een hypnose-interview en een cognitief interview bij studenten die een gewelddadige film hadden gezien. Het cognitief interview, gebaseerd op geheugenbevorderende procedures zoals het oproepen van context, het vertellen van alles, het herinneren in verschillende volgordes en het veranderen van perspectief, bleek effectief. De resultaten toonden aan dat er geen groot verschil was tussen het cognitief interview en het hypnose-interview; beide waren beter dan het standaardinterview. De betere prestaties in de hypnoseconditie werden toegeschreven aan effectievere geheugenoproepingsstrategieën en niet aan de hypnose zelf. Het standaardinterview bleek minder effectief door gebrek aan goed contact, onduidelijke instructies, aangeven van onzekerheid, te veel onderbrekingen en te veel gesloten vragen. Het cognitief interview wordt als de standaard beschouwd [23](#page=23) [24](#page=24).
> **Tip:** Onthoud dat hoewel hypnose meer herinneringen kan oproepen, dit vaak ten koste gaat van de accuraatheid, wat het geheugen onbetrouwbaarder kan maken. Het cognitief interview is een bewezen effectievere methode voor geheugenopslag en -oproeping zonder de nadelen van hypnose.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Selectieve aandacht | Het proces waarbij één boodschap wordt geselecteerd voor bewuste verwerking en andere boodschappen worden onderdrukt. |
| Dichotisch luisteren | Een experimentele methode waarbij proefpersonen tegelijkertijd twee verschillende auditieve boodschappen via een koptelefoon te horen krijgen, om te onderzoeken hoe ze één boodschap selecteren en de andere negeren. |
| Cocktailpartyfenomeen | Het vermogen om een specifiek gesprek te volgen in een lawaaierige omgeving, waarbij andere gesprekken en geluiden op de achtergrond worden genegeerd. |
| Paradigma van Posner | Een experimenteel ontwerp waarbij de aandacht van proefpersonen wordt geleid door aanwijzingen (zoals pijlen) naar een verwachte locatie, om te meten hoe dit de reactietijd op stimuli op die locatie beïnvloedt. |
| Theorie met vroege selectie | Een theorie over selectieve aandacht die stelt dat ongewenste informatie al in een vroeg stadium van verwerking wordt weggefilterd, voordat de betekenis ervan volledig verwerkt kan worden. |
| Theorie met late selectie | Een theorie die veronderstelt dat alle informatie eerst onbewust wordt verwerkt, en pas daarna wordt beslist welke informatie bewust wordt waargenomen. |
| Attenuatietheorie | Een theorie die een middenweg biedt tussen vroege en late selectie, waarbij het filter niet volledig blokkeert maar de ongewenste signalen verzwakt (attentueert). |
| Feature integration theory | Een theorie die visuele perceptie verklaart in twee stadia: de automatische detectie van kenmerken en de meer serële integratie van deze kenmerken tot een herkenbaar patroon, waarbij selectieve aandacht een rol speelt in het tweede stadium. |
| Guided search | Een alternatief model voor kenmerkintegratie, dat stelt dat de aandacht wordt geleid door een prioriteitskaart van de visuele stimulus, gebaseerd op de saillantie (opvallendheid) van combinaties van kenmerken. |
| Bottom-up controle van aandacht | De controle van aandacht die wordt gestuurd door externe prikkels die de aandacht vanzelf vangen, zoals een onverwacht geluid. |
| Top-down controle van aandacht | De controle van aandacht die van binnenuit wordt bepaald, op basis van iemands doelen, verwachtingen of intenties. |
| Hemineglect | Een aandachtsstoornis die vaak optreedt na een beroerte, waarbij patiënten geen aandacht meer besteden aan stimuli uit één helft van de ruimte of één kant van een object. |
| Volgehouden aandacht | Het vermogen om de aandacht langdurig op een specifieke taak gericht te houden, ook bij monotone of repetitieve taken. |
| Dagdromen | Het afdwalen van de gedachten naar innerlijke ervaringen, vaak wanneer de uitdaging van een taak afneemt en de hersenen terugvallen op het "default-mode-netwerk". |
| Cognitieve controle | Het geheel van processen dat ervoor zorgt dat gedrag doelgericht is en dat men effectief kan schakelen tussen verschillende taken en omstandigheden. Dit omvat executieve functies zoals planning, inhibitie en flexibiliteit. |
| Taakwisselkosten | De extra tijd en moeite die nodig is om van de ene taak naar de andere over te schakelen, veroorzaakt door het activeren van gedragsparameters voor de nieuwe taak en het onderdrukken van de vorige taak. |
| Gecontroleerde processen | Mentale processen die bewuste controle, inspanning en aandacht vereisen, en die relatief traag zijn en gemakkelijk onderbroken kunnen worden. |
| Automatische processen | Mentale processen die snel, zonder bewuste aandacht en moeilijk te onderbreken zijn, en die vaak gecombineerd kunnen worden met andere taken. |
| Strooptaak | Een taak die wordt gebruikt om de interferentie tussen automatische en gecontroleerde processen te onderzoeken. Proefpersonen moeten de kleur van woorden benoemen, waarbij de woorden zelf kleurnamen zijn, wat leidt tot conflicterende reacties. |
| Negatieve priming | Een fenomeen waarbij eerdere blootstelling aan een stimulus ervoor zorgt dat men later trager reageert of minder geneigd is om erop te reageren, vaak door het remmen van onbelangrijke informatie. |
| Terugkeerinhibitie | Het mechanisme dat voorkomt dat men telkens terugkeert naar dezelfde locatie waar de aandacht reeds op gericht was, om zo de aandacht effectief te kunnen verplaatsen. |
| Werkruimtemodel van het bewustzijn | Een hypothese die het brein voorstelt als een werkruimte of theater, waarbij bewuste gedachten op het toneel verschijnen dankzij onzichtbaar voorbereidend werk van onbewuste processen op de achtergrond. |
| Circadiaanse ritmen | Biologische ritmen die ongeveer 24 uur duren en het lichaam reguleren, zoals slaap-waakcycli, lichaamstemperatuur en hormoonafgifte. |
| REM-slaap | Een fase van de slaap gekenmerkt door snelle oogbewegingen, verhoogde hersenactiviteit (paradoxale slaap) en levendige dromen, ondanks een onderdrukte spieractiviteit. |
| Slaapwandelen | Een slaapstoornis waarbij iemand tijdens diepe slaap (stadium 4) activiteiten uitvoert zonder zich daarvan bewust te zijn. |
| Manifeste inhoud (van dromen) | Het deel van de droominhoud dat iemand zich herinnert na het ontwaken; de letterlijke gebeurtenissen en beelden in de droom. |
| Latente inhoud (van dromen) | De verborgen, symbolische betekenis van een droom volgens Freuds theorie, die verdrongen verlangens en conflicten vertegenwoordigt. |
| Activatiesynthesetheorie (van dromen) | Een theorie die stelt dat dromen een bijproduct zijn van willekeurige hersenactiviteit tijdens de REM-slaap, waarbij de hogere hersencentra proberen deze signalen te interpreteren. |
| Consolidatie van informatie | Het proces waarbij herinneringen worden gestabiliseerd en versterkt, en duurzamere lange-termijn geheugensporen worden gevormd, wat deels tijdens slaap en rust plaatsvindt. |
| Hypnose | Een bewustzijnstoestand gekenmerkt door gerichte aandacht, verminderd perifeer bewustzijn en een verhoogd vermogen om op suggestie te reageren. |
| Hypnotiseerbaarheid | De mate waarin een persoon gevoelig is voor suggesties tijdens hypnose, gemeten met specifieke schalen. |
| Neodissociatieve theorie (van hypnose) | Een theorie die stelt dat hypnose een dissociatie veroorzaakt tussen automatische subsystemen en het executieve ego, of dat de egocontrole wordt vervangen door de suggestie van de hypnotiseur. |
| Sociaal-cognitieve theorie (van hypnose) | Een theorie die hypnose beschouwt als een sociale situatie waarin proefpersonen sterk worden beïnvloed door de verwachtingen van de hypnotiseur en hun eigen rolopvatting. |
| Placebo-effect | Een psychologisch fenomeen waarbij de verwachting van een positief effect van een behandeling, zelfs als die behandeling ineffectief is, leidt tot een verbetering van symptomen. |
| Pygmalion-effect | Het effect waarbij de verwachtingen van een persoon (bv. leraar, ouder, proefleider) het gedrag en de prestaties van een ander persoon (bv. leerling, kind) beïnvloeden. |
| Default-mode-netwerk | Een netwerk van hersengebieden dat actief is wanneer men niet gefocust is op externe taken, geassocieerd met dagdromen, zelfreflectie en gedachten over het verleden en de toekomst. |
| Executieve functies | Een reeks cognitieve vaardigheden die essentieel zijn voor doelgericht gedrag, waaronder planning, werkgeheugen, inhibitie, flexibiliteit en probleemoplossing. |
| Subliminale boodschap | Een stimulus die net onder de drempel van bewuste waarneming wordt aangeboden, maar die toch onbewust kan worden verwerkt en gedrag kan beïnvloeden. |
| Readiness potential | Een meetbare verandering in hersenactiviteit (gemeten met EEG) die optreedt voordat een willekeurige beweging wordt uitgevoerd, wat suggereert dat de voorbereiding op de beweging onbewust begint. |
| Onbewuste perceptie | Het vermogen om prikkels waar te nemen zonder zich daarvan bewust te zijn, en die toch het gedrag of de voorkeuren kunnen beïnvloeden. |
| Semantische priming | Het fenomeen waarbij de verwerking van een doelwoord wordt versneld als het volgt op een semantisch gerelateerd woord (prime), zelfs als de prime niet bewust wordt waargenomen. |
| Taakwisselkosten | De extra tijd en moeite die nodig is om van de ene taak naar de andere over te schakelen, doordat men gedragsparameters voor de nieuwe taak moet activeren en de vorige taak moet onderdrukken. |
| Insomnia | Slapeloosheid, gekenmerkt door moeilijkheden met inslapen, doorslapen of te vroeg wakker worden. |
| Narcolepsie | Een neurologische slaapstoornis gekenmerkt door overmatige slaperigheid overdag, plotselinge slaapaanvallen en soms kataplexie (plotseling verlies van spierspanning). |
| Slaapwandelen | Een para-somnie waarbij iemand tijdens diepe slaap (niet tijdens REM-slaap) activiteiten uitvoert die anders tijdens wakkerheid zouden plaatsvinden. |