Cover
Empieza ahora gratis 1 - wat is cognitieve psychologie.pptx
Summary
# Introductie tot de cognitieve psychologie
Cognitieve psychologie is de studie van hoe we informatie verwerven, opslaan en transformeren door middel van mentale processen.
## 1. Introductie tot de cognitieve psychologie
De cognitieve psychologie bestudeert de mentale processen die betrokken zijn bij het verwerven, opslaan en transformeren van informatie. Dit omvat een breed scala aan mentale functies, zoals perceptie (visueel en auditief), aandacht, leren, taalvaardigheid, geheugen op lange termijn, probleemoplossing en redeneren. Deze capaciteiten vormen samen de cognitieve capaciteit van een individu, waarbij intelligentie een specifieke meting daarvan is. De relevantie van cognitieve psychologie reikt tot het dagelijks leven, met toepassingen in gebieden als reclame en de betrouwbaarheid van ooggetuigenverslagen.
### 1.1 Historische wortels van de cognitieve psychologie
De basis van de cognitieve psychologie kan teruggevoerd worden tot de Griekse filosofie.
#### 1.1.1 Griekse filosofie en vroege denkbeelden over het geheugen
Filosofen zoals Plato gebruikten metaforen om het geheugen te beschrijven. Plato zag het geheugen als een "wastablet", waarbij herinneren gelijkstond aan aflezen en vergeten aan een besmeurd tablet. Een andere metafoor was de geheugenkamer, die herinnering, vergissing en het "net niet kunnen komen op een woord" (tip-of-the-tongue fenomeen) kon verklaren. Aristoteles stelde dat het geheugen afhankelijk is van de vorming van associaties tussen gebeurtenissen, gevoelens of ideeën, gebaseerd op wetten zoals contiguïteit.
#### 1.1.2 Rationalisme en Empirisme
##### 1.1.2.1 Rationalisme
René Descartes, een aanhanger van het rationalisme, stelde de beroemde uitspraak "Ik denk, dus ik ben" ($cogito \ ergo \ sum$). Hij ontwikkelde het dualisme, dat de geest en het lichaam (inclusief de hersenen) als gescheiden entiteiten beschouwde, hoewel verbonden via de pijnappelklier. Voor Descartes was de geest immaterieel en gelijk aan intelligentie.
##### 1.1.2.2 Empirisme
Het empirisme daarentegen stelde dat kennis voortkomt uit ervaring en observatie, en niet aangeboren is. Geestelijke processen worden gezien als resultaten van sensorische input. John Locke introduceerde het concept van de "Tabula Rasa" (ongeschreven blad), wat inhield dat de geest bij de geboorte leeg is en gevuld wordt door zintuiglijke ervaringen. Het associationisme, een tak van het empirisme, stelt dat hogere kennis voortkomt uit associaties van eenvoudigere ideeën. Dit principe stelt dat wanneer twee gebeurtenissen tegelijkertijd worden ervaren, ze mentaal geassocieerd worden.
#### 1.1.3 De eerste psychologische laboratoria
De tendensen binnen de filosofie, gecombineerd met nieuwe kennis uit de natuurwetenschappen en veranderende maatschappelijke opvattingen, leidden tot een pleidooi voor systematische observatie. Wetenschappelijke revoluties, zoals de verschuiving van het geocentrisme naar het heliocentrisme (Copernicus), de meting van zenuwimpulsen (Von Helmholtz) en Darwins theorie over afstamming, droegen bij aan deze ontwikkeling.
Wilhelm Wundt richtte in Leipzig het eerste psychologische laboratorium op. Hij onderzocht de relatie tussen lichaam en geest via psychofysisch parallellisme (parallel verloop van geest en lichaam) en gebruikte analytische introspectie als methode. Zijn onderzoek focuste op drie basisvragen: Wat zijn de basiselementen van de geest? Hoe worden deze gecombineerd? En wanneer worden ze gecombineerd?
##### 1.1.3.1 Analytische introspectie
Analytische introspectie hield in dat proefpersonen hun eigen gedachten en ervaringen systematisch onderzochten en beschreven. Een voorbeeld hiervan is de beschrijving van de sensaties bij het indrukken van een speld op de huid, waarbij verschillende fasen van gewaarwordingen werden onderscheiden.
#### 1.1.4 Functionalisme en de opkomst van toegepast onderzoek
In Amerika richtte William James zich meer op de processen van de geest ("stream of consciousness") en introduceerde hij het functionalisme. Dit perspectief, vaak toegeschreven aan Edward Titchener, benadrukte hoe mentale processen functioneren en hoe ze bijdragen aan het aanpassingsvermogen van een organisme. Het functionalisme leidde ook tot toegepast onderzoek, bijvoorbeeld in het onderwijs om kinderen met problemen te ondersteunen en in productie/ergonomie om de productiviteit te verbeteren door factoren zoals lichtomstandigheden te analyseren.
#### 1.1.5 Kritiek op introspectie en de opkomst van het behaviorisme
De methode van analytische introspectie werd steeds meer bekritiseerd vanwege de onbetrouwbaarheid, onvolledigheid en mogelijke vertekening van rapporten. De periode tussen de ervaring en het rapporteren ervan, en het onbewuste karakter van veel besluitvormingsprocessen, maakten de methode problematisch. Dit leidde tot een tendens naar meer objectieve metingen, geïnspireerd door de natuurwetenschappen.
Het behaviorisme stelde dat de geest niet direct te bestuderen is en dat psychologie zich moet richten op observeerbaar gedrag. Gedrag wordt bestudeerd met methoden uit de natuurwetenschappen, gebaseerd op positivisme en het idee van reproduceerbare observaties. Het S-R (stimulus-respons) model werd centraal, waarbij het effect van een stimulus (onafhankelijke variabele) op een respons (afhankelijke variabele) werd onderzocht.
##### 1.1.5.1 Klassieke en operante conditionering
John Watson, een sleutelfiguur in het behaviorisme, geloofde dat al het gedrag een gevolg is van eerdere ervaringen. De klassieke conditionering, bekend van Pavlovs experimenten met honden, beschrijft hoe een neutrale stimulus geassocieerd kan worden met een ongeconditioneerde stimulus om een geconditioneerde respons op te wekken. Edward Thorndike introduceerde de "wet van het effect", die de basis legde voor operante conditionering. B.F. Skinner ontwikkelde dit verder met de Skinner box, waarbij gedrag wordt gevormd door bekrachtiging (positief of negatief) en straf (positief of negatief).
> **Tip:** Begrijp de principes van conditionering goed, want deze zijn fundamenteel voor het behaviorisme en hebben invloed gehad op latere psychologische theorieën.
##### 1.1.5.2 Verder dan het strikte behaviorisme
Hoewel Watson en Skinner mentale processen reduceerden tot observeerbaar gedrag, erkenden andere behavioristen, zoals Edward Tolman, het belang van mentale representaties en doelen, zoals "mentale kaarten" in doolhofexperimenten. Deze ideeën vormden een voorbode van de cognitieve revolutie.
### 1.2 De cognitieve revolutie en de informatieverwerkingsbenadering
Vanaf de jaren '50, met de opkomst van de computer en kunstmatige intelligentie, ontstond de cognitieve revolutie. Deze beweging legde de nadruk op interne mentale processen, in tegenstelling tot het behaviorisme. De geestestoestanden (motivatie, verlangen) werden erkend en de natuurwetenschappelijke experimentele methode werd overgenomen, terwijl introspectie grotendeels werd verworpen.
Pioniers zoals Tolman, Ebbinghaus (met zijn vergeetcurve) en Bartlett (met schema's) droegen bij aan dit nieuwe onderzoeksveld. Ook het werk van William James (functionalisme) werd opnieuw relevant geacht.
De **informatieverwerkingsbenadering** werd populair, met een model dat de menselijke cognitie beschrijft als een reeks stappen: input (waarnemen en aandacht), verwerking (onthouden en beslissen) en output. Hoewel dit model oorspronkelijk als serieel en bottom-up werd voorgesteld, werd later erkend dat ook top-down processen en parallelle verwerking een rol spelen.
### 1.3 Moderne benaderingen binnen de cognitieve psychologie
Vandaag de dag kent de cognitieve psychologie diverse invloedrijke benaderingen:
#### 1.3.1 Experimentele cognitieve psychologie
Deze benadering maakt gebruik van experimenteel onderzoek om causale relaties tussen variabelen te bestuderen.
##### 1.3.1.1 Correlationeel onderzoek
Correlationeel onderzoek onderzoekt de relatie tussen twee of meer variabelen (een kenmerk dat kan veranderen en gemeten worden). Een correlatiecoëfficiënt beschrijft de sterkte en richting van dit verband (positief, nul of negatief).
> **Voorbeeld:** Een positieve correlatie tussen het loon van een vrouw en haar gewicht kan op diverse manieren verklaard worden, en impliceert niet noodzakelijk een causaal verband.
Een belangrijke beperking van correlationeel onderzoek is dat het geen causale relaties kan aantonen.
##### 1.3.1.2 Experimenteel onderzoek
Experimenteel onderzoek maakt manipulatie van één factor (de onafhankelijke variabele) mogelijk, terwijl andere factoren (controle variabelen) constant worden gehouden. Het effect van deze manipulatie op de gemeten variabele (de afhankelijke variabele) wordt onderzocht. Dit maakt het mogelijk om causale verklaringen te formuleren.
> **Voorbeeld:** Om te onderzoeken of educatieve games wiskundeangst kunnen reduceren, kan een groep kinderen educatieve games spelen en een andere groep traditionele oefeningen maken. De wiskundeangst wordt voor en na de interventie gemeten.
Belangrijke concepten in experimenteel onderzoek zijn:
* **Onafhankelijke variabele:** de factor die gemanipuleerd wordt.
* **Afhankelijke variabele:** de variabele die gemeten wordt om het effect te bepalen.
* **Controle variabele:** factoren die constant gehouden moeten worden om de resultaten niet te beïnvloeden.
* **Operationalisatie:** de concrete manier waarop variabelen gemeten of gemanipuleerd worden.
##### 1.3.1.3 Validiteit in onderzoek
* **Interne validiteit:** verwijst naar de mate waarin een experiment de effecten van de gemanipuleerde variabele correct aantoont, zonder invloed van storende variabelen.
* **Externe (of ecologische) validiteit:** verwijst naar de mate waarin de bevindingen van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar situaties buiten het laboratorium en naar de werkelijkheid.
#### 1.3.2 Cognitieve neurowetenschappen
Deze benadering richt zich op de hersenen als de fysieke basis van cognitieve processen, gebruikmakend van technieken zoals fMRI, EEG (inclusief ERPs) en hersenstimulatie (TMS, TDCS). Brain imaging technieken tonen associaties (correlaties) en bieden inzicht in "wanneer en waar" cognitieve functies plaatsvinden, maar niet altijd "hoe".
#### 1.3.3 Cognitieve neuropsychologie
Dit veld onderzoekt de gevolgen van hersenbeschadigingen (laesies) op cognitieve functies. Door het bestuderen van patiënten met specifieke stoornissen, zoals hemineglect of prosopagnosie, worden assumpties over de modulariteit van het brein en de organisatie van informatieverwerking getoetst.
* **Modulariteit:** de aanname dat het informatieverwerkingssysteem uit afzonderlijke, onafhankelijk werkende modules bestaat.
* **Dissociatie:** een patiënt presteert slecht op één taak maar goed op een andere, wat kan wijzen op gespecialiseerde modules.
* **Dubbele dissociatie:** twee patiënten vertonen tegengestelde patronen van prestaties (bv. patiënt A goed op taak 1/slecht op taak 2; patiënt B slecht op taak 1/goed op taak 2), wat sterker bewijs levert voor gescheiden modules.
#### 1.3.4 Computationele cognitieve psychologie
Deze benadering richt zich op het creëren van kunstmatige intelligentie (AI) systemen en computationele modellen die menselijke cognitieve processen simuleren. Modellen zoals ACT-R (Adaptive Control of Thought – Rational) en connectionistische netwerken worden ontwikkeld om cognitieve functies te begrijpen en te repliceren.
> **Tip:** De moderne cognitieve psychologie is een multidisciplinair veld. Het combineren van inzichten uit verschillende benaderingen biedt het meest complete begrip van cognitieve processen.
---
# Geschiedenis en ontwikkeling van de psychologie
Dit onderwerp traceert de historische reis van de psychologie vanaf de antieke filosofie tot de moderne cognitieve benaderingen, met nadruk op sleutelideeën en methoden.
### 2.1 Vroege filosofische wortels
De psychologie vindt haar oorsprong in de filosofie, met belangrijke bijdragen van Griekse denkers.
#### 2.1.1 Griekse filosofie
* **Plato** gebruikte metaforen om het geheugen te beschrijven:
* Geheugen als een "wastablet": herinneren is aflezen, vergeten is een besmeurde tablet.
* Geheugen als een vogelkooi: metafoor voor herinneren, vergissen en het "tip-of-the-tongue" fenomeen.
* **Aristoteles** zag het geheugen als afhankelijk van het vormen van verbindingen of associaties tussen gebeurtenissen, gevoelens of ideeën, gebaseerd op wetten zoals contiguïteit. Filosofen probeerden kennis te ontsluiten via redenering en de methode van introspectie, het systematisch onderzoeken van eigen gedachten. Technieken als "mnemonics" (geheugensteuntjes) werden ontwikkeld om het geheugen te verbeteren, zoals de methode van de loci (plaatsmethode) en acroniemen.
#### 2.1.2 Empirisme en Rationalisme
* **Rationalisme**, vertegenwoordigd door **Descartes**, stelde dat kennis aangeboren is en benadrukte het belang van rede. Zijn beroemde uitspraak "Ik denk, dus ik ben" (*cogito ergo sum*) is hieraan gerelateerd. Descartes onderscheidde lichaam en geest (dualisme), waarbij de geest een immateriële substantie is.
* **Empirisme**, met aanhangers als **Francis Bacon** en **John Locke**, stelde dat kennis voortkomt uit ervaring en observatie. De geest werd gezien als een "tabula rasa" (onbeschreven blad) die zich vormt door sensorische processen. Empiristen geloofden dat hogere kennis voortkomt uit associaties tussen eenvoudige ideeën, waarbij twee gelijktijdig ervaren dingen mentaal geassocieerd worden. Deze tendensen gingen hand in hand met ontwikkelingen in de natuurwetenschappen, zoals de verschuiving van het geocentrisme naar het heliocentrisme, de meting van zenuwimpulsen, en Darwins evolutietheorie.
### 2.2 De eerste psychologische laboratoria
De psychologie begon zich als een aparte wetenschap te vestigen met de oprichting van de eerste laboratoria.
#### 2.2.1 Wilhelm Wundt en de analytische introspectie
* **Wilhelm Wundt** richtte in Leipzig het eerste psychologische laboratorium op. Zijn belangrijkste vraag was de relatie tussen lichaam en ziel, en hij onderzocht dit via het psychofysisch parallellisme, de gedachte dat geest en lichaam een parallel verloop kennen.
* Zijn primaire methode was **analytische introspectie**: het systematisch beschrijven van de eigen bewuste ervaringen. Hij stelde drie basisvragen: wat zijn de basiselementen, hoe worden ze gecombineerd, en wanneer worden ze gecombineerd?
* Een voorbeeld van analytische introspectie betreft de beschrijving van de gewaarwording bij het indrukken van een speld op de huid, die verschillende fasen doorloopt van druk tot pijn.
#### 2.2.2 William James en het functionalisme
* In Amerika lag de focus van **William James** meer op het procesmatige: hoe functioneert iets? Hij introduceerde het concept van de "stream of consciousness".
* Zijn benadering, het **functionalisme**, werd zo genoemd door Tichener (een leerling van Wundt) om de Amerikaanse psychologie te onderscheiden. Functionalisten richtten zich op toegepast onderzoek en praktische oplossingen voor problemen, beïnvloed door Darwin. Toepassingsgebieden waren onderwijs en productie/ergonomie.
### 2.3 Kritiek op introspectie en de opkomst van het behaviorisme
Analytische introspectie werd steeds meer bekritiseerd vanwege onbetrouwbaarheid, onvolledigheid van rapportages, en de rol van vergeten. Dit leidde tot een tendens naar meer objectieve metingen.
#### 2.3.1 Het behaviorisme
* Het **behaviorisme**, sterk geïnspireerd door het positivisme, stelde dat psychologie een puur objectieve natuurwetenschap moest worden, waarbij alleen gedrag, dat direct observeerbaar is, bestudeerd kon worden. Mentale processen werden als onbetrouwbaar beschouwd voor wetenschappelijk onderzoek.
* De kernidee was de relatie tussen stimulus (S) en respons (R). Gedrag werd bestudeerd met methoden uit de natuurwetenschappen, waarbij theorieën gebaseerd werden op directe, repliceerbare observaties.
#### 2.3.2 Sleutelfiguren en concepten binnen het behaviorisme
* **John Watson** paste de principes van **klassieke conditionering** toe, geïnspireerd door **Ivan Pavlov**.
* **Ongeconditioneerde stimulus (UCS)**: een stimulus die automatisch een respons uitlokt.
* **Ongeconditioneerde respons (UCR)**: de automatische respons op de UCS.
* **Geconditioneerde stimulus (CS)**: een neutrale stimulus die, na herhaaldelijke koppeling met de UCS, een respons uitlokt.
* **Geconditioneerde respons (CR)**: de respons op de CS, die lijkt op de UCR.
* Het beroemde "Little Albert" experiment is hier een voorbeeld van.
* **Edward Thorndike** formuleerde de "wet van het effect": gedrag dat leidt tot bevredigende gevolgen wordt waarschijnlijker, terwijl gedrag dat leidt tot onbevredigende gevolgen minder waarschijnlijk wordt. Dit legde de basis voor **operante conditionering**.
* **B.F. Skinner** ontwikkelde het concept van operante conditionering verder.
* **Bekrachtiging**: een verandering in de omgeving die aanzet tot herhaling van gedrag.
* Positieve bekrachtiging: aanbieden van een aangename stimulus (bv. voedsel).
* Negatieve bekrachtiging: wegnemen van een onaangename stimulus (bv. gehuil van een kind).
* **Straffen**: een verandering in de omgeving die aanzet tot het stopzetten of reduceren van gedrag.
* Positieve straf: aanbieden van een onaangename stimulus (bv. tik op de handen).
* Negatieve straf: wegnemen van een aangename stimulus (bv. geen TV).
* Skinner maakte onderscheid tussen primaire (direct gelinkt aan basisbehoefte, bv. voedsel) en secundaire bekrachtigers/straffen (niet direct gelinkt, bv. geld).
* **Radicaal behaviorisme** (Watson & Skinner) reduceerde mentale processen tot gedrag (bv. denken als "verborgen spreken"). Minder extreme behavioristen, zoals **Tolman**, erkenden echter het belang van mentale representaties (bv. "mentale mappen"), wat de weg vrijmaakte voor de cognitieve psychologie.
### 2.4 De cognitieve revolutie
Vanaf de jaren '50 ontstond de **cognitieve psychologie**, mede door de opkomst van de computer en kunstmatige intelligentie (AI).
#### 2.4.1 Kernideeën en pioniers
* De cognitieve psychologie legde de nadruk op **interne mentale processen**, als reactie op het behaviorisme. Erkenning van "geestestoestanden" zoals motivatie en verlangen werd centraal.
* De **natuurwetenschappelijke methode** (experimenteel onderzoek) werd overgenomen, terwijl introspectie werd verworpen.
* Belangrijke pioniers waren:
* **Tolman** met zijn mentale mappen.
* **Ebbinghaus** met de vergeetcurve (zie later in geheugenhoofdstukken).
* **Bartlett** met schema's (zie later in geheugenhoofdstukken).
* Ook **William James**' ideeën over functionalisme waren invloedrijk.
#### 2.4.2 De informatieverwerkingsbenadering
* De informatieverwerkingsbenadering, geïnspireerd door computers, beschrijft mentale processen als een reeks stappen: input (waarnemen en aandacht), opslaan, beslissen, en output.
* Oorspronkelijk werd een seriële, bottom-up benadering voorgesteld, maar dit bleek te simplistisch. Later werden ook **top-down processen** en **parallelle verwerking** geïntegreerd.
### 2.5 Moderne benaderingen binnen de cognitieve psychologie
De moderne cognitieve psychologie kent verschillende invloedrijke benaderingen.
#### 2.5.1 Experimentele cognitieve psychologie
* Deze benadering richt zich op het vaststellen van verbanden tussen variabelen, waarbij experimenteel onderzoek cruciaal is voor het vaststellen van causaliteit.
* **Variabelen**: Kenmerken die kunnen veranderen en gemeten worden (bv. lengte, IQ).
* **Correlatie**: Geeft de sterkte en richting van het verband tussen variabelen weer (positief, nul, negatief). Correlatie impliceert geen causaliteit.
* **Experimenteel onderzoek**: Manipuleert één factor (onafhankelijke variabele) en meet het effect op een andere variabele (afhankelijke variabele), terwijl andere factoren (controle variabelen) constant gehouden worden.
* **Onafhankelijke variabele**: Wat gemanipuleerd wordt.
* **Afhankelijke variabele**: Wat gemeten wordt.
* **Controle variabele**: Wat constant moet blijven.
* **Operationalisatie**: Hoe variabelen precies gemeten worden.
* **Validiteit**:
* **Interne validiteit**: Of het experiment correct is uitgevoerd en er geen storende variabelen zijn.
* **Externe (ecologische) validiteit**: In hoeverre de bevindingen gegeneraliseerd kunnen worden naar situaties buiten het laboratorium.
#### 2.5.2 Cognitieve neurowetenschappen
* Deze benadering focust op de hersenactiviteit die ten grondslag ligt aan cognitieve processen, met behulp van technieken zoals:
* (functionele) Magnetic Resonance Imaging (fMRI).
* Electro-encephalografie (EEG) en Event-related potentials (ERP).
* Breinstimulatie (Transcranial Magnetic Stimulation - TMS, Transcranial Direct Current Stimulation - tDCS).
* Hoewel populair, zijn de interpretaties van hersenafbeeldingen complex. Ze tonen vaak associaties (correlaties) aan, met uitzondering van TMS. De aanname van functionele specialisatie (cognitieve functies gerelateerd aan specifieke hersengebieden) is niet altijd correct. Brain imaging technieken beantwoorden "wanneer en waar", maar minder "hoe".
#### 2.5.3 Cognitieve neuropsychologie
* Bestudeert cognitieve functies door te kijken naar patiënten met hersenbeschadigingen (lesies).
* Voorbeelden: Hemineglect (aandachtsproblemen), Prosopagnosie (gezichtsherkenningsstoornis), geheugenstoornissen.
* Belangrijke assumpties zijn:
* **Modulariteit**: Het informatieverwerkingssysteem bestaat uit onafhankelijk werkende modules.
* **Dubbele dissociatie**: Als een patiënt taak 1 kan maar niet taak 2, en een andere patiënt taak 2 kan maar niet taak 1, is er sterk bewijs voor aparte modules.
#### 2.5.4 Computationele cognitieve psychologie
* Richt zich op het creëren van kunstmatige intelligentie (AI) systemen die menselijke cognitieve processen nabootsen (computationeel modelleren).
* **Connectionisme**: Netwerken van "units" of "nodes" die biologisch plausibel zijn en waarmee complexe representaties gevormd kunnen worden. Dit staat in contrast met eerdere modellen die directere stimulus-respons verbanden hadden. Een voorbeeld van een breed toepasbaar model is ACT-R.
> **Tip:** De geschiedenis van de psychologie toont een evolutie van filosofische speculatie naar steeds meer empirisch en objectief onderzoek, waarbij de focus is verschoven van observeerbaar gedrag naar interne mentale processen.
> **Tip:** Het is essentieel om de verschillende methoden (introspectie, behaviorisme, experimenteel onderzoek, brain imaging) en hun beperkingen te begrijpen om de ontwikkeling van de psychologie als wetenschap te doorgronden.
> **Voorbeeld:** De overgang van de subjectieve methode van introspectie naar het objectieve, meetbare gedrag in het behaviorisme, en vervolgens naar de complexe interne processen bestudeerd via experimenten en neurowetenschappelijke technieken, illustreert de voortdurende zoektocht naar een wetenschappelijk rigoureuze psychologie.
---
# Methoden en benaderingen in de cognitieve psychologie
Dit deel verkent de diverse methoden en benaderingen die binnen de cognitieve psychologie worden gehanteerd om mentale processen te bestuderen, van traditioneel experimenteel onderzoek tot gespecialiseerde velden zoals cognitieve neurowetenschappen en computationele modellen.
### 3.1 Historische context en filosofische wortels
De wortels van de cognitieve psychologie reiken terug tot de Griekse filosofie, met denkers als Plato die metaforen voor het geheugen (zoals een 'wastablet' of 'vogelkooi') introduceerden, en Aristoteles die de nadruk legde op associaties. Introspectie, het systematisch onderzoeken van de eigen gedachten, was een vroege methode. Rationalisme, vertegenwoordigd door Descartes met zijn "cogito ergo sum", onderscheidde de geest van het lichaam, terwijl empirisme, zoals verwoord door Locke, stelde dat kennis voortkomt uit ervaring en observatie, en de geest een 'tabula rasa' is die gevuld wordt door sensorische processen. Deze filosofische tendensen, gecombineerd met wetenschappelijke revoluties en een afbrokkelende macht van de kerk, leidden tot een pleidooi voor meer systematische observatie.
### 3.2 De opkomst van de psychologie als wetenschap
* **Eerste psychologisch laboratorium:** Wilhelm Wundt vestigde in Leipzig het eerste psychologische laboratorium, waar hij de relatie tussen lichaam en ziel onderzocht met behulp van analytische introspectie. Zijn drieledige onderzoeksvraag richtte zich op de basiselementen van ervaring, hun combinaties en de omstandigheden van die combinaties.
* **Functionalisme:** In Amerika legde William James de nadruk op het functionele aspect van mentale processen ("stream of consciousness") en introduceerde het functionalisme. Deze stroming, geïnsploed door Darwin, paste psychologische principes toe op praktische problemen, zoals in het onderwijs en ergonomie.
* **Kritiek op introspectie:** Analytische introspectie werd bekritiseerd vanwege zijn onbetrouwbaarheid, de tijdsspanne tussen ervaring en rapportage, en het onbewuste van beslissingsprocessen. Dit leidde tot een tendens naar meer objectieve metingen.
### 3.3 Behaviorisme
Het behaviorisme, sterk beïnvloed door positivisme, stelde dat alleen direct observeerbaar gedrag wetenschappelijk bestudeerd kon worden, omdat de geest als onbetrouwbaar werd beschouwd.
* **Kernprincipes:** Gedrag wordt bestudeerd via methoden uit de natuurwetenschappen, met een focus op verbanden tussen onafhankelijke variabelen (stimuli) en afhankelijke variabelen (responsen).
* **Klassieke conditionering:** Pavlov toonde aan hoe associaties tussen stimuli tot nieuwe responsen leiden.
* **Operante conditionering:** Thorndike's "wet van het effect" en Skinner's werk met de Skinner-box introduceerden het idee dat gedrag wordt gevormd door de consequenties ervan (bekrachtiging en straffen).
* **Bekrachtiging:** Verhoging van de kans op herhaling van gedrag.
* Positief: aanbieden van een aangename stimulus.
* Negatief: wegnemen van een onaangename stimulus.
* **Straffen:** Vermindering van de kans op herhaling van gedrag.
* Positief: aanbieden van een onaangename stimulus.
* Negatief: wegnemen van een aangename stimulus.
* **Beperkingen:** Hoewel behavioristen probeerden mentale processen te reduceren tot gedrag, suggereerden denkers als Tolman dat mentale representaties, zoals "mentale mappen", essentieel waren.
### 3.4 De cognitieve revolutie en informatieverwerkingsbenadering
Vanaf de jaren '50, mede door de opkomst van de computer, verschoof de focus van behaviorisme naar de studie van interne mentale processen.
* **Nadruk op interne processen:** Erkenning van 'geestestoestanden' en de adoptie van de experimentele methode.
* **Pioniers:** Ebbinghaus (vergeetcurve), Bartlett (schema's) en ook de functionalistische ideeën van James droegen bij.
* **Informatieverwerkingsbenadering:** Deze populaire benadering ziet de geest als een systeem dat informatie verwerkt in stappen (input, waarnemen, aandacht, onthouden, beslissen, output).
* **Ontwikkeling:** Initieel werd vaak een seriële, bottom-up verwerking verondersteld, maar later werd erkend dat ook top-down processen en parallelle verwerking essentieel zijn.
### 3.5 Methoden en benaderingen in de moderne cognitieve psychologie
Moderne cognitieve psychologie kent verschillende belangrijke benaderingen, elk met hun eigen methoden en assumpties. Vaak wordt een combinatie van deze benaderingen gebruikt om een completer beeld te krijgen.
#### 3.5.1 Experimentele cognitieve psychologie
Deze benadering gebruikt experimenten om causale relaties tussen variabelen te bestuderen.
* **Correlationeel onderzoek:**
* Meet de sterkte en richting van het verband tussen twee variabelen.
* Geeft geen causale verklaringen; correlatie is geen causaliteit.
* Variabelen kunnen bijvoorbeeld lengte, IQ, examenpunten of het aantal vrienden zijn.
* De correlatiecoëfficiënt kan positief, nul of negatief zijn.
* **Voorbeeld:** Een positieve correlatie tussen het loon van een vrouw en haar gewicht kan door andere factoren worden verklaard (spurious correlations).
* **Experimenteel onderzoek:**
* **Essentie:** Manipuleer één factor (onafhankelijke variabele) en observeer het effect op een andere variabele (afhankelijke variabele), terwijl alle andere factoren constant worden gehouden (controle variabelen).
* **Doel:** Causale relaties aantonen.
* **Voorwaarden voor causaliteit:** Er moet een verband zijn, de oorzaak moet voorafgaan aan het gevolg, en er mogen geen andere verklarende variabelen zijn. Experimenten helpen bij het voldoen aan de laatste twee voorwaarden.
* **Voorbeeld experiment 1:** Het onderzoeken of educatieve games wiskundeangst reduceren bij kinderen door een groep kinderen met games te laten spelen en een andere groep met traditionele oefeningen, en vervolgens wiskundevaardigheid en -angst te meten.
* **Voorbeeld experiment 2:** Het onderzoeken van de invloed van verwervingsleeftijd op het lezen van woorden door de reactietijd te meten bij het lezen van vroeg en laat verworven woorden.
* **Variabelen:**
* Onafhankelijke variabele: wat gemanipuleerd wordt.
* Afhankelijke variabele: wat gemeten wordt.
* Controle variabele: wat constant moet blijven.
* **Operationalisatie:** Hoe de variabelen concreet gemeten worden.
* **Validiteit:**
* **Interne validiteit:** Geeft aan of het effect daadwerkelijk door de gemanipuleerde variabele komt, zonder storende variabelen.
* **Externe (ecologische) validiteit:** De mate waarin de bevindingen generaliseerbaar zijn naar situaties buiten het laboratorium.
* **Beperkingen:** Experimenten zijn niet altijd mogelijk of ethisch verantwoord (bv. effecten van voeding of sport op leren).
#### 3.5.2 Cognitieve neurowetenschappen
Deze benadering richt zich op de hersenen als de 'hardware' achter cognitieve processen, met behulp van geavanceerde beeldvormingstechnieken.
* **Technieken:**
* (f)MRI (functional Magnetic Resonance Imaging)
* EEG (Electro-encephalography) / ERP (Event-related potentials)
* Hersensimulatie: TMS (Transcranial Magnetic Stimulation) en TDCS (Transcranial direct current stimulation).
* **Interpretatie:** Brain imaging technieken tonen vaak correlaties (associaties tussen hersenactiviteit en cognitie) en zijn onderhevig aan de problemen van correlatie-onderzoek. Ze beantwoorden meestal "wanneer en waar", niet "hoe".
* **Assumpties:** Vaak wordt uitgegaan van functionele specialisatie (cognitieve functies gerelateerd aan specifieke hersengebieden), hoewel dit niet altijd volledig correct is. Brain plasticity is een belangrijk tegenargument.
#### 3.5.3 Cognitieve neuropsychologie
Bestudeert de effecten van hersenbeschadigingen (laesies) op cognitieve functies.
* **Methoden:** Analyse van patiënten met specifieke cognitieve stoornissen, zoals hemineglect (aandachtstekort aan één kant) of prosopagnosie (gezichtsherkenningsstoornis).
* **Assumpties:**
* **Modulariteit:** Het informatieverwerkingssysteem bestaat uit onafhankelijke modules.
* **Universaliteit:** Modules zijn bij alle mensen op dezelfde manier georganiseerd.
* **Dissociatie:**
* **Enkele dissociatie:** Een patiënt presteert goed op taak 1 en slecht op taak 2 (bv. goed geheugen voor korte termijn, slecht voor lange termijn).
* **Dubbele dissociatie:** Er zijn twee patiëntengroepen: groep A is goed op taak 1 en slecht op taak 2, terwijl groep B slecht is op taak 1 en goed op taak 2. Dit levert sterker bewijs voor de modulariteit van functies.
* **Beperkingen:** Hersenplasticiteit kan de aannames van strikte modulariteit compliceren.
#### 3.5.4 Computationele cognitieve psychologie
Creëert kunstmatige intelligentie (AI) systemen en computationele modellen om cognitieve processen te simuleren.
* **Doel:** Het ontwikkelen van systemen die hetzelfde doen als het menselijk brein, waardoor we inzicht krijgen in de onderliggende mechanismen.
* **Voorbeelden:**
* Deep Blue (schaken) – een voorbeeld van AI, maar niet per se computationele cognitieve science in de zin van simulatie van menselijke cognitie.
* ACT-R (Adaptive Control of Thought – Rational) door Anderson: een ambitieus model dat verschillende cognitieve functies tracht te integreren.
* **Connectionisme:** Netwerken van 'units' of 'nodes' die gestructureerd zijn in lagen. Dit model is biologisch plausibel en kan complexe representaties vormen.
> **Tip:** Hoewel elke benadering unieke inzichten biedt, is het cruciaal om hun beperkingen te herkennen. Een geïntegreerde aanpak, die bevindingen uit verschillende methoden combineert, leidt vaak tot de meest robuuste verklaringen binnen de cognitieve psychologie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cognitieve psychologie | De wetenschappelijke studie van mentale processen die betrokken zijn bij het verwerven, opslaan, transformeren en gebruiken van informatie. Dit omvat onder andere perceptie, aandacht, geheugen, taal en probleemoplossing. |
| Müller-Lyer illusie | Een visuele illusie waarbij twee gelijke lijnen verschillende lengtes lijken te hebben door de richting van de pijltjes aan de uiteinden. Dit illustreert hoe onze perceptie beïnvloed kan worden door contextuele factoren. |
| Seriële positie curve | Een grafische weergave van de prestatie bij het onthouden van een reeks items, waarbij de kans op herinnering wordt geplot tegen de positie van het item in de reeks. Dit toont vaak een beter geheugen voor items aan het begin (primacy effect) en einde (recency effect) van de reeks. |
| Metafoor | Een taalfiguur waarbij een woord of een uitdrukking wordt gebruikt om iets anders te beschrijven, zonder gebruik van vergelijkende woorden zoals "als" of "dan". In de context van de psychologie helpt het om complexe mentale concepten te visualiseren, zoals geheugen als een "wastablet". |
| Introspectie | Een methode waarbij een persoon systematisch zijn of haar eigen gedachten, gevoelens en mentale processen onderzoekt en rapporteert. Het doel is inzicht te krijgen in de structuur en inhoud van het bewustzijn. |
| Mnemonics (geheugensteuntjes) | Technieken of strategieën die worden gebruikt om het onthouden en terughalen van informatie te verbeteren. Voorbeelden zijn de methode van loci (plaatsmethode) en acroniemen. |
| Methode van de Loci (plaatsmethode) | Een geheugentechniek waarbij informatie wordt geassocieerd met specifieke locaties in een bekende ruimte, zoals een huis. Om de informatie terug te halen, "loopt" men mentaal door de ruimte en herinnert men de informatie die aan elke locatie is gekoppeld. |
| Rationalisme | Een filosofische stroming die stelt dat rede de belangrijkste bron van kennis is. Denkers zoals Descartes geloofden dat bepaalde ideeën aangeboren zijn en dat kennis primair via logisch denken verkregen wordt. |
| Dualisme | De filosofische opvatting dat er twee fundamenteel verschillende substanties bestaan: materie (lichaam) en geest. Descartes stelde dat de geest en het lichaam gescheiden zijn, maar wel met elkaar interageren. |
| Empirisme | Een filosofische stroming die stelt dat kennis voornamelijk voortkomt uit zintuiglijke ervaring. Locke en Hume waren belangrijke empiristen die geloofden in "tabula rasa" (onbeschreven blad) bij de geboorte. |
| Tabula Rasa | Latijn voor "onbeschreven blad". Dit concept uit het empirisme stelt dat de menselijke geest bij de geboorte leeg is en alle kennis wordt opgedaan door ervaring. |
| Associationisme | Een psychologische theorie die stelt dat mentale processen kunnen worden verklaard door de vorming van associaties tussen ideeën of concepten. Deze associaties worden gevormd door gelijktijdige of opeenvolgende ervaringen. |
| Psychofysisch parallellisme | De opvatting dat mentale en fysieke gebeurtenissen parallel aan elkaar verlopen, zonder directe causale interactie, als twee gesynchroniseerde, maar onafhankelijke processen. |
| Analytische introspectie | Een specifieke vorm van introspectie, ontwikkeld door Wilhelm Wundt, waarbij de onderzoeker de elementaire componenten van bewuste ervaringen probeerde te identificeren en te beschrijven. |
| Functionalisme | Een stroming in de psychologie die zich richt op de functie of het doel van mentale processen, in plaats van op hun structuur. Het onderzoekt hoe mentale toestanden helpen bij het aanpassen aan de omgeving. |
| Stream of consciousness | Een literair en psychologisch concept dat de voortdurende, vloeiende en vaak ongestructureerde stroom van gedachten, gevoelens en indrukken beschrijft zoals die zich in het bewustzijn voordoen. |
| Behaviorisme | Een psychologische stroming die zich uitsluitend richt op observeerbaar gedrag en de relatie tussen stimuli en responsen. Het verwerpt de studie van interne mentale toestanden als wetenschappelijk onhoudbaar. |
| Positivisme | Een filosofische stroming die stelt dat ware kennis gebaseerd is op empirisch verifieerbare feiten en de wetenschappelijke methode. Het verwerpt metafysische en theologische speculaties. |
| Stimulus (S) | Een gebeurtenis of object dat een reactie of respons uitlokt. In behavioristische theorieën wordt het beschouwd als de onafhankelijke variabele die de afhankelijke variabele (respons) beïnvloedt. |
| Respons (R) | De reactie van een organisme op een stimulus. Dit kan een fysieke beweging, een fysiologische verandering of een mentale actie zijn. |
| Klassieke conditionering | Een leerproces waarbij een neutrale stimulus herhaaldelijk wordt gekoppeld aan een ongeconditioneerde stimulus die een automatische reactie uitlokt. Uiteindelijk roept de neutrale stimulus, nu de geconditioneerde stimulus, zelf de respons op. |
| Operante conditionering | Een leerproces waarbij gedrag wordt versterkt of verzwakt door de gevolgen ervan (bekrachtiging of straf). Het gedrag is "operant" omdat het actief het gedrag van het organisme beïnvloedt. |
| Bekrachtiging | Een gevolg van gedrag dat de kans vergroot dat dit gedrag in de toekomst zal worden herhaald. Positieve bekrachtiging voegt een aangename stimulus toe, negatieve bekrachtiging verwijdert een onaangename stimulus. |
| Straf | Een gevolg van gedrag dat de kans verkleint dat dit gedrag in de toekomst zal worden herhaald. Positieve straf voegt een onaangename stimulus toe, negatieve straf verwijdert een aangename stimulus. |
| Radicaal behaviorisme | De extreme vorm van behaviorisme, zoals voorgesteld door B.F. Skinner, die stelt dat mentale toestanden uiteindelijk te reduceren zijn tot observeerbaar gedrag of fysiologische processen. |
| Mentale representaties | Interne symbolische structuren die informatie over de wereld opslaan en manipuleren, zoals mentale beelden, concepten en schema's. Deze zijn centraal in de cognitieve psychologie. |
| Informatieverwerkingsbenadering | Een metafoor die de menselijke geest vergelijkt met een computer, waarbij informatie wordt verwerkt in sequentiële of parallelle stappen: input, opslag, bewerking en output. |
| Top-down processen | Cognitieve processen die worden gestuurd door hogere-ordekennis, verwachtingen, doelen of concepten, en die de perceptie en interpretatie van input beïnvloeden. |
| Bottom-up processen | Cognitieve processen die worden gestuurd door de directe sensorische input van de omgeving, zonder dat eerdere kennis of verwachtingen een rol spelen. |
| Cognitieve neurowetenschappen | Een interdisciplinair veld dat de hersenstructuren en -processen onderzoekt die ten grondslag liggen aan cognitieve functies, met behulp van technieken zoals fMRI en EEG. |
| fMRI (functional Magnetic Resonance Imaging) | Een beeldvormingstechniek die hersenactiviteit meet door veranderingen in de bloeddoorstroming te detecteren. Het wordt gebruikt om te onderzoeken welke hersengebieden actief zijn tijdens specifieke cognitieve taken. |
| EEG (Electroencephalography) | Een techniek die elektrische activiteit in de hersenen meet via elektroden op de hoofdhuid. Het biedt een hoge temporele resolutie voor het bestuderen van hersenactiviteit. |
| Cognitieve neuropsychologie | De studie van patiënten met hersenbeschadigingen (lesies) om de relatie tussen hersenstructuur en cognitieve functies te begrijpen. Het onderzoekt hoe specifieke laesies leiden tot specifieke cognitieve stoornissen. |
| Lesie | Een beschadiging aan een weefsel of orgaan, in de cognitieve neuropsychologie specifiek een hersenbeschadiging die kan leiden tot cognitieve tekorten. |
| Modulariteit | De aanname binnen de cognitieve wetenschap dat cognitieve functies zijn onderverdeeld in gespecialiseerde, relatief onafhankelijke modules of systemen. |
| Dubbele dissociatie | Een onderzoeksresultaat in de neuropsychologie waarbij bij verschillende patiënten twee verschillende cognitieve functies omgekeerd van elkaar zijn aangetast. Dit biedt sterk bewijs voor de onafhankelijkheid van die functies. |
| Computationele cognitieve psychologie | Een benadering die cognitieve processen probeert te begrijpen en te simuleren door middel van computermodellen. Het doel is om theoretische modellen te ontwikkelen die de werking van het menselijk brein kunnen nabootsen. |
| Connectionisme | Een type computationeel model binnen de cognitieve wetenschap dat is gebaseerd op netwerken van onderling verbonden "nodes" of eenheden, vergelijkbaar met neuronen in de hersenen. Het legt de nadruk op parallelle verwerking en gedistribueerde representaties. |
| Artificiële intelligentie (AI) | Het veld dat zich bezighoudt met het creëren van computersystemen die taken kunnen uitvoeren waarvoor normaal gesproken menselijke intelligentie vereist is. |