Cover
Empieza ahora gratis Samenvatting Wetenschapsfilosofie .pdf
Summary
# De kritisch-emancipatorische benadering
De kritisch-emancipatorische benadering streeft naar bevrijding door middel van maatschappelijke en wetenschappelijke kritiek, waarbij onrechtvaardigheden worden aangekaart en de bestaande orde wordt bevraagd [31](#page=31).
### 1.1 Algemene principes van de benadering
De kern van de kritisch-emancipatorische benadering ligt in het **emancipatorische streven**, wat staat voor bevrijding. Dit streven is intrinsiek verbonden met kritieken op onrechtvaardigheden binnen de samenleving. Tegelijkertijd hanteert de benadering een **kritische houding**, zowel maatschappelijk als wetenschappelijk. Dit houdt in dat ongelijkheden in het samenlevingsbestel worden aangekaart en dat de empirisch-formele benadering, die claimt waardevrij te zijn, wordt bevraagd. Er wordt gesteld dat onderzoek, kennis en de samenleving als geheel altijd binnen een waardekader worden vormgegeven [31](#page=31).
### 1.2 Karl Marx: maatschappijkritiek
Karl Marx transformeerde Hegels dialectiek van abstracte filosofische termen naar concrete historische termen. Voor Marx is de ware motor van de geschiedenis niet de opeenvolgende zijnscondities, maar de menselijke arbeid. Dit resulteert in de mogelijkheid om actief vorm te geven aan het verloop van de geschiedenis door continue onderhandeling naar een betere conditie [31](#page=31).
De marxistische benadering kent zowel een methodologische als een theologische component: interpreteren en betekenis geven, maar ook een leer en een geloofssysteem met een duidelijke inzet. Deze inzet is een wetmatige en onontkoombare ontwikkeling ten dienste van emancipatie. De heuristiek in de sociale wetenschappen wordt hierbij gezien als het methodisch en systematisch verbinden van maatschappelijke tegenstellingen en sociale en economische ontwikkelingen ten einde emancipatie te faciliteren. Een pragmatische oplossing die hieruit voortvloeit, is het verenigen van de samenleving en het streven naar een klasseloze samenleving. Karl Popper leverde echter kritiek op deze visie, met name op het **historicisme** en het aanpassen van de praktijk aan het vastgestelde verloop van de geschiedenis, zelfs wanneer deze er aan zou ontsnappen [31](#page=31).
#### 1.2.1 Bovenbouw en onderbouw in Marx' theorie
Marx onderscheidde de **bovenbouw**, die de ideeënwereld, het denken en de cultuur omvat, van de **onderbouw**, die de economische verhoudingen betreft. Volgens het **historisch-materialisme** sturen de economie en productiewijzen de manier waarop de samenleving georganiseerd wordt [32](#page=32).
Het **bewustzijn** wordt gezien als de motor van veranderingen, maar er kan sprake zijn van **vals bewustzijn**. De arbeidersklasse zit gevangen, en systemische kritiek zal de revolutionaire mogelijkheden van dit bewustzijn blootleggen. Kennisontwikkeling staat hierbij in dienst van de bevrijding van het proletariaat en de emancipatie van sociale overheersing. Arbeiders ervaren momenteel een vals bewustzijn, waarbij ze vastzitten in armoede en niet zien dat het beter kan. Daarom is het de taak van intellectuelen om de strijd met de onderdrukten aan te gaan en hen een bewustzijn te geven dat verandering kan bewerkstelligen [32](#page=32).
> **Example:** De metafoor van Assepoester wordt gebruikt om klasse, emancipatie en bewustzijn te portretteren. Assepoester vertegenwoordigt de arbeidersklasse, de stiefmoeder de bourgeoisie, en de prins de aristocratie. De verandering in Assepoester's leven, namelijk het trouwen met de prins, wordt gezien als een uiting van vals bewustzijn, waarbij het trouwen met de hoogste klasse de problemen doet verdwijnen [32](#page=32).
### 1.3 Westerse marxisten: Lukács en Gramsci
Lukács en Gramsci breidden de marxistische theorie uit door de nadruk te verleggen van strikt economisch determinisme (zoals bij Marx en Engels) naar de historische en filosofische aspecten van klassenstrijd. Dit wordt ook wel **cultureel marxisme** genoemd. Hun focus lag minder op de historische basis en meer op de vraag hoe we onze samenleving moeten vormgeven, via welke ideeën [32](#page=32).
Zij verwierpen het 'wetenschappelijk' socialisme, omdat transformatie geen garantie biedt voor een betekenisvol en rechtvaardig bestaan. Waar onderzoek naar de natuur volgt formules (naturalisme), is onderzoek naar de samenleving historisch en contextueel. Daarom dient onderzoek naar de transformatie van de samenleving altijd historisch en contextueel te zijn. Het doel blijft **transformatieve actie**; ideeën, categorieën en wetmatigheden zijn geen doel op zich, maar dienen benaderd te worden vanuit hun historische en contextuele aard. Marxistische theorie wordt aldus gezien als een middel tot emancipatie [32](#page=32).
### 1.4 Frankfurter Schule en de kritische theorie
De **Frankfurter Schule**, ook wel bekend als de Frankfurter Kritische Theorie, ontstond aan het Institut für Sozialforschung. Oorspronkelijk gevestigd in Frankfurt (1923-1933), verhuisde het naar Columbia University in New York en keerde later terug naar Frankfurt (1950-1973) [33](#page=33).
De Frankfurter Schule ontwikkelde marxistische studies in Duitsland en integreerde filosofie met empirisch sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek. Ze streefden ernaar het marxistische denken op een empirische manier vorm te geven. Hun kritische theorie en onderzoek richtten zich op het schijnbare falen van revolutionaire sociale veranderingen: "Hoe komt het dat die revoluties niet plaatsvinden?". Een belangrijke observatie was dat het proletariaat volledig gerecupereerd was door het kapitalistische systeem. Twee centrale concepten die hieruit voortkwamen zijn de **dialectiek van de verlichting** en de **cultuurindustrie** [33](#page=33).
Horkheimer stelde in zijn essay uit 1937, "Traditionele en Kritische Theorie", dat het dominante filosofische paradigma zelfverklaard neutraal en objectief is, zonder oog te hebben voor het historisch bepaalde karakter en de mogelijkheid van alternatieven. Dit leidt tot rechtvaardiging van de bestaande orde, waarbij maatschappelijke belangen verborgen liggen in het filosofische discours en de premissen "besmet" zijn met waarden van de bestaande orde. Horkheimer benadrukte daarom de noodzaak aan diepgaande kritiek, met kritische theorie als alternatief [33](#page=33).
Habermas en Adorno's werk uit 1944, "Dialektik der Aufklärung" (Dialectiek van de verlichting), onderzocht de tegenstrijdigheden van de verlichting. Ze analyseerden hoe het beoogde bevrijding (autonomie, volgens Kant) omsloeg in haar tegendeel, waarbij rationaliteit werd gereduceerd tot 'instrumentele rede'. Efficiëntie en resultaat kwamen hierbij hoger te staan dan morele en sociale gevolgen [33](#page=33).
#### 1.4.1 De cultuurindustrie
De **cultuurindustrie** ondermijnt het historisch materialisme, doordat arbeiders hun 'revolutionair potentieel' niet aanwenden. Dit leidt tot **vals bewustzijn** (false consciousness). Er is geen ruimte meer voor verbeelding, wat resulteert in geen engagement in het sociale en politieke domein. Marcuse introduceerde het concept van **ééndimensionaliteit**, waarbij mensen samenvallen met de realiteit waarin ze zich bevinden. Mensen denken dat ze geld verdienen om te consumeren, waarbij werken dient om te eten te kopen, en daarna weer te kopen, kopen, kopen [34](#page=34).
> **Quote:** “As naturally as the ruled always took the morality imposed upon them more seriously than did the rulers themselves, the deceived masses are today captivated by the myth of success even more than the successful are. Immovably, they insist on the very ideology which enslaves them. The misplaced love of the common people for the wrong which is done to them is a greater force than the cunning of the authorities.” [34](#page=34).
De sociale wetenschappen hebben hierbij een preoccupatie met onveranderlijke categorieën en vaste begrippen, waardoor ze blind zijn voor reflectie, contingentie en verbeelding [34](#page=34).
Kritiek binnen de Kritische Theorie van de Frankfurter Schule richt zich op de **mogelijkheidsvoorwaarden om werkelijkheid te begrijpen** (vergelijkbaar met Kant). Een fenomeen kritisch onderzoeken vereist een analyse van de processen die het tot stand hebben gebracht. Objectiviteit is geen gegevenheid, maar ontstaat door een proces van **objectivering** door middel van **intersubjectiviteit**. Feiten zijn geen geïsoleerde weergaven van de werkelijkheid, maar gekristalliseerde historische producten van sociale actie. Nieuwe sociale omstandigheden leiden tot nieuwe ideeën en problemen. Elk moment dient serieus te worden genomen, en (elementen van) de werkelijkheid moeten begrepen worden binnen de waardegeladen context waarin ze betekenis krijgen [34](#page=34).
---
# De Frankfurter Schule en kritische theorie
De Frankfurter Schule, een invloedrijke groep denkers verbonden aan het Institut für Sozialforschung, ontwikkelde de kritische theorie als een methode om sociale verschijnselen te analyseren met het oog op maatschappelijke transformatie [33](#page=33).
### 2.1 Het Institut für Sozialforschung en de ontwikkeling van kritische theorie
Het Institut für Sozialforschung, opgericht in 1923, kende verschillende locaties en periodes. Oorspronkelijk gevestigd in Frankfurt, verhuisde het naar de Columbia University in New York tijdens de Tweede Wereldoorlog, om vervolgens in 1950 terug te keren naar Frankfurt. De kernactiviteit van het instituut was het nastreven van marxistische studies in Duitsland, met een sterke focus op de integratie van filosofie en empirisch sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek. Het doel was om het Marxistische denken op een empirische wijze vorm te geven [33](#page=33).
### 2.2 De kernvragen en centrale concepten van de kritische theorie
De kritische theorie ontstond als reactie op het schijnbare falen van revolutionaire sociale veranderingen, waarbij de vraag centraal stond: 'Hoe komt het dat die revoluties niet plaatsvinden?'. Een van de verklaringen was dat het proletariaat volledig gerecupereerd was door het kapitalistische systeem. Twee sleutelconcepten die hieruit voortkwamen zijn de "Dialectiek van de verlichting" en de "Cultuurindustrie" [33](#page=33).
#### 2.2.1 Traditionele versus kritische theorie
Max Horkheimer introduceerde in 1937 het onderscheid tussen traditionele en kritische theorie in zijn essay "Traditionelle und Kritische Theorie". De dominante filosofische paradigma's werden gekenmerkt door zelfverklaarde neutraliteit en objectiviteit, maar negeerden het historisch bepaalde karakter van de werkelijkheid en de mogelijkheden voor alternatieven. Dit leidde volgens Horkheimer tot een rechtvaardiging van de bestaande orde, waarbij maatschappelijke belangen verborgen bleven in filosofische discoursen en de premissen van filosofie "besmet" waren met de waarden van de bestaande orde. Hieruit vloeide de noodzaak voort voor een diepgaande kritiek, waarbij kritische theorie als alternatief werd voorgesteld [33](#page=33).
#### 2.2.2 De dialectiek van de verlichting
In het werk "Dialektik der Aufklärung" onderzochten Horkheimer en Adorno de tegenstrijdigheden van de verlichting. Ze stelden dat de beoogde bevrijding en autonomie, zoals gedefinieerd door Kant, omsloegen in haar tegendeel. Rationaliteit werd gereduceerd tot "instrumentele rede", waarbij efficiëntie en resultaat belangrijker werden geacht dan morele en sociale gevolgen [33](#page=33).
#### 2.2.3 De cultuurindustrie en vals bewustzijn
De cultuurindustrie werd gezien als een mechanisme dat het historisch materialisme ondermijnt, doordat arbeiders hun "revolutionair potentieel" niet benutten. Dit fenomeen werd beschreven als "false consciousness" of vals bewustzijn, waarbij er geen ruimte meer was voor verbeelding en daarmee ook geen engagement in het sociale en politieke domein. Herbert Marcuse beschreef dit als "ééndimensionaliteit", waarbij mensen opgingen in de realiteit waarin ze zich bevonden. Mensen leken enkel geld te verdienen om te consumeren, waardoor werk primair gericht was op het kopen van goederen [34](#page=34).
> **Tip:** De kritische theorie stelt dat de heersende ideologie de massa's zodanig gevangen houdt dat zij de principes die hen onderdrukken, serieuzer nemen dan degenen die de macht uitoefenen [34](#page=34).
De sociale wetenschappen, zo werd betoogd, hadden een preoccupatie met onveranderlijke categorieën en vaste begrippen, en waren blind voor reflectie, contingentie en verbeelding [34](#page=34).
### 2.3 Kenmerken van kritiek in de Frankfurter Schule
De kritiek binnen de Frankfurter Schule ging over de mogelijkheidsvoorwaarden om de werkelijkheid te begrijpen. Een fenomeen kritisch onderzoeken vereiste een analyse van de processen die het tot stand hadden gebracht. Hierbij werd gesteld dat objectiviteit geen gegevenheid is, maar ontstaat door een proces van objectivering, wat intersubjectiviteit impliceert. Feiten zijn geen geïsoleerde weergaven van de werkelijkheid, maar gekristalliseerde historische producten van sociale actie. Nieuwe sociale omstandigheden leiden tot nieuwe ideeën en problemen. Elementen van de werkelijkheid moeten worden begrepen binnen de waardegeladen context waarin ze betekenis krijgen, waarbij elk moment serieus genomen dient te worden [34](#page=34).
### 2.4 De drie taken van een kritische theorie
Max Horkheimer definieerde een kritische theorie als een theorie die sociale wetenschap en filosofie verbindt. Deze theorie vervult drie taken [35](#page=35):
1. **Cognitieve taak:** het verschaffen van inzicht in maatschappelijke verschijnselen in een historisch perspectief [35](#page=35).
2. **Normatieve taak:** het anticiperen op een toekomstige verandering van de maatschappij [35](#page=35).
3. **Emancipatorische taak:** het hebben van een expliciete relatie tot de praktijk, voortkomen uit een praktijk en inzichten aanleveren aan die praktijk om tot zelfreflectie te komen [35](#page=35).
Het ethische uitgangspunt van de kritisch-emancipatorische benadering is het nagaan hoe de dingen zijn, maar ook hoe ze zouden kunnen zijn en moeten zijn. Dit impliceert het bevragen van de maatschappelijke werkelijkheid in het licht van wat als een juiste en rechtvaardige samenleving wordt gezien [35](#page=35).
### 2.5 Invloeden op de kritische theorie
De kritische theorie bouwt voort op verschillende invloedrijke denkers:
1. **Marx en Engels:** Er werd voortgebouwd op het historisch materialisme, maar economisch determinisme werd afgewezen ten gunste van meer aandacht voor de "bovenbouw", zoals de ideeënwereld en het bewustzijn van bezit, met de erkenning dat ook hierin verandering mogelijk is. Systematische claims en stellingen werden niet nagestreefd [35](#page=35).
2. **Kant:** Morele autonomie werd als hoogste waarde beschouwd, en de werkelijkheid werd geconfronteerd met het vooruitzicht van vrijheid [35](#page=35).
3. **Hegel:** Bewustzijn werd gezien als de motor van de geschiedenis [35](#page=35).
De kritische theorie begrijpt het alledaagse en exemplarische in het licht van de totaliteit, het geheel der dingen. Het ethische gebod is het perspectief op uitgebuite en "geknechte" mensen te handhaven. Vrijheid zal zich enkel manifesteren wanneer sociale wetenschappen zich onophoudelijk inzetten voor de emancipatiestrijd van onderdrukten [35](#page=35).
### 2.6 Kritische theorie en het onderwijs
Een voorbeeld van de toepassing van kritische theorie is de studie van onderwijs. Hierbij wordt kritiek geuit op de leraar als onbevraagde overdrager van kennis en de student als passief. Het traditionele onderwijsmodel werd gezien als ondersteunend van anti-democratische en autoritaire politiek, waarbij ideologie via het onderwijssysteem werd overgedragen. Een alternatief model stelt voor om samen te discussiëren onder moderatie van de leerkracht, waarbij samenwerking en autoriteit worden bevraagd. De concepten van "counter-ideology" en het scheppen van mogelijkheden om richting te geven aan het leven spelen hierin een rol [36](#page=36).
### 2.7 Samenvatting van de kritisch-emancipatorische benadering
De kritisch-emancipatorische of waardegedreven benadering kenmerkt zich door:
* Uitgesproken maatschappelijk engagement gericht op het wegwerken van onrechtvaardigheden [36](#page=36).
* Onderzoek ten dienste van bevrijding, ontvoogding en sociale rechtvaardigheid [36](#page=36).
* Een poging om macht en ongelijkheid te begrijpen, dominante narratieven te bevragen en de ervaringen van gemarginaliseerde groepen te belichten [36](#page=36).
* Het inzicht dat objectiviteit het resultaat is van een proces van objectivering [36](#page=36).
* Het streven om na het begrijpen van machtsstructuren deze ook te transformeren [36](#page=36).
> **Tip:** In de context van deze cursus wordt de nadruk gelegd op hoe je kunt nadenken over kennis zelf, in plaats van wat je moet denken. Dit nodigt uit tot verwondering en kritische reflectie, wat essentieel is voor pedagogen, psychologen en sociaal wetenschappers die werken in een domein waar wetenschap en maatschappij voortdurend in dialoog staan. Inzicht in wetenschapsfilosofie helpt bij het kritischer en bewuster omgaan met kennis, door vragen te stellen over aannames, taalgebruik en maatschappelijke implicaties van wat als waar wordt beschouwd [36](#page=36).
De kernboodschappen van wetenschapsfilosofie zijn dat deze tegengewicht biedt aan absolute waarheidsclaims, uitnodigt tot reflectie op onze eigen positie als kennende subjecten, en de structuren binnen welke kennis betekenis krijgt, belicht. Het gaat niet om relativisme, maar om een verdieping van wat het betekent om verantwoordelijkheid te nemen voor wat we weten en niet weten. Wetenschapsfilosofie maakt duidelijk dat wetenschap nooit af is, nooit absoluut is, en nooit zonder waardeoordelen is [36](#page=36).
---
# de ethiek van immanuel kant en de categorische imperatief
De ethiek van Immanuel Kant, gecentreerd rond de categorische imperatief, stelt dat moreel handelen voortkomt uit de rede en de intentie, niet uit gevolgen of gevoelens, en moet universeel toepasbaar zijn [16](#page=16).
### 3.1 De zoektocht naar ethisch handelen: de praktische rede
Kant onderzoekt de grondslagen van de morele wet en menselijke vrijheid in zijn werk *Kritik der praktischen Vernunft*. Hij ziet de mens als een autonoom, ethisch handelend wezen, geleid door de praktische rede [16](#page=16).
#### 3.1.1 Autonomie en de praktische rede
De praktische rede is het vermogen van de mens om zichzelf morele wetten op te leggen. Dit vermogen maakt de mens autonoom, wat betekent dat we ons niet louter laten leiden door verlangens of externe autoriteit, maar door de rede die we onszelf opleggen. Vrijheid, in de context van Kant, verwijst niet naar keuzevrijheid, maar naar 'intelligibele vrijheid' - de niet-zintuiglijke, rationele vrijheid van de menselijke wil die noodzakelijk is om moreel verantwoordelijk te kunnen zijn. Hoewel de mens in de fenomenale wereld onderworpen is aan natuurwetten en causaliteit, bezit hij in de intelligibele wereld (de wereld van de rede) vrijheid, omdat hij zichzelf kan besturen volgens de morele wet [16](#page=16).
#### 3.1.2 De eis van objectiviteit in moraliteit
Kant was kritisch op het baseren van morele normativiteit op subjectieve voorkeuren of empirische omstandigheden. Hij streefde naar principes die voor ieder redelijk wezen bindend zijn. Het 'objectieve' in moraliteit wordt gezocht in de rede, en morele regels moeten onvoorwaardelijk bindend en absoluut zijn. Dit betekent dat de morele wet universeel en noodzakelijk moet zijn, onafhankelijk van gevoelens of gevolgen. Mensen kunnen rationeel goed handelen uit plicht. Kant vergelijkt dit met de gouden regel: "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet gij dat ook een ander niet." [16](#page=16) [17](#page=17).
### 3.2 De goede wil
De grondslag van zedelijk handelen ligt, volgens Kant, bij de wil [17](#page=17).
#### 3.2.1 Absolute waarde van de wil
De 'Goede Wil' bezit een absolute waarde en is een wezenlijk kenmerk van het subject. Het verwijst naar het vermogen van een persoon om zichzelf te sturen, autonoom te handelen en morele wetmatigheid in zichzelf te erkennen. De ethiek van Kant kent een 'Copernicaanse omwenteling': het morele karakter van een handeling wordt niet bepaald door de gevolgen of externe factoren, maar door de intentie van het handelende subject [17](#page=17).
#### 3.2.2 Handelen uit plicht
De wil is moreel goed wanneer zij handelt uit plicht, dat wil zeggen, uit eerbied voor de morele wet. Hierin onderscheidt Kant [17](#page=17):
* **Legaliteit**: Een handeling die volgens de morele wet is, maar waarbij het motief onbelangrijk is (kan extern zijn, zoals gewoonte of sociale druk) [18](#page=18).
* **Moraliteit**: Een handeling die uit plicht of eerbied voor de wet wordt verricht, omdat de wet moreel noodzakelijk is, onafhankelijk van neigingen of gevolgen. De kern hiervan is de gezindheid van de wil [18](#page=18).
#### 3.2.3 Beperkingen van de goede wil
De twee bepalingsgronden van de Goede Wil zijn:
1. **Objectief**: De morele wet zelf schrijft voor wat moreel juist is (imperatief) [18](#page=18).
2. **Subjectief**: De eerbied voor die wet, het motief dat het subject ertoe aanzet om uit plicht te handelen (maxime) [18](#page=18).
Ware moraliteit treedt op wanneer de objectieve eis van de wet en de subjectieve reden waarom gehandeld wordt, samenvallen; de wet en de norm vormen dan het motief [18](#page=18).
### 3.3 De categorische imperatief
Om te bepalen wanneer een wet een moreel juiste wet is en geldig is voor ieder redelijk wezen, formuleert Kant de 'categorische imperatief' (Categorischer Imperativ). Dit is het leidende concept in zijn ethiek en de maatstaf én het motief voor moreel juist handelen. Alleen handelen volgens de categorische imperatief voldoet aan de eisen van de goede wil, namelijk handelen uit plicht en eerbied voor de wet [18](#page=18).
#### 3.3.1 Drie formuleringen van de categorische imperatief
Kant formuleert de categorische imperatief op drie manieren:
A. **Universele wet-formule**: Handel volgens de regel die je tot universele wet kunt verheffen. De morele juistheid van een handeling ligt in de veralgemeenbaarheid ervan; het onderliggende motief zou door iedereen in vergelijkbare omstandigheden gevolgd kunnen worden. Wat niet voor iedereen tegelijk kan gelden, is geen morele wet [18](#page=18) [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** De regel "Ik mag liegen als het mij goed uitkomt" is moreel ongeldig, omdat deze niet universeel kan gelden zonder zichzelf te ondermijnen [18](#page=18).
B. **Mens-doel-op-zich-formule**: Behandel de mens nooit enkel als middel, maar altijd als doel op zich. Deze formulering benadrukt de intrinsieke waardigheid van iedere mens en verbiedt het gebruik van personen als instrumenten voor andermans doelen. Het respect voor autonomie en rationaliteit van anderen is hierbij fundamenteel en vormt de basis voor Kants visie op menselijke waardigheid en mensenrechten [19](#page=19).
C. **Rijk-der-doelen-formule**: Handel alsof je wetgever bent in een gemeenschap van vrije, rationele wezens. Deze formulering, die een synthese is van de eerste twee, benadrukt dat we onszelf moeten zien als leden van een gemeenschap van rationele wezens die gezamenlijke morele wetten kunnen opstellen en gehoorzamen. Het idee van morele autonomie en collectieve rationaliteit staat hier centraal. Elk moreel handelend subject is zowel lid als medewetgever in een denkbeeldige morele gemeenschap van gelijken [19](#page=19).
#### 3.3.2 De categorische imperatief als toetsingskader
De categorische imperatief dient als toetsingskader om de morele toelaatbaarheid van een handeling te bepalen. De drie formuleringen benadrukken respectievelijk [19](#page=19):
* De universaliseerbaarheid van morele gedragsregels [19](#page=19).
* De onschendbare waarde van de menselijke persoon [19](#page=19).
* De rol van het subject als autonome morele wetgever [19](#page=19).
Samen vormen deze de kern van een ethiek die uitgaat van autonomie, rationaliteit en plicht, onafhankelijk van de gevolgen van handelingen [19](#page=19).
> **Tip:** Kant's ethiek focust sterk op de intentie achter een handeling en de universele toepasbaarheid van de onderliggende regel. Denk bij het toepassen van de categorische imperatief altijd na over of iedereen zo zou mogen handelen [18](#page=18) [19](#page=19).
---
# wetenschapsfilosofie in de menswetenschappen: een overzicht
De wetenschapsfilosofie in de menswetenschappen onderzoekt de specifieke uitdagingen en benaderingen die kenmerkend zijn voor de studie van de mens, in tegenstelling tot de natuurwetenschappen.
### 4.1 Menswetenschappen: een complex studieveld
De term "menswetenschappen" omvat een breed scala aan disciplines die de mens bestuderen in zijn gedrag, cultuur, samenleving, communicatie, geschiedenis, denken en voelen. Binnen dit brede veld kunnen we grofweg twee stromingen onderscheiden [22](#page=22):
* **Gedrags- en maatschappijwetenschappen (enge zin):** Deze tak kenmerkt zich door een empirisch-wetenschappelijke benadering, gericht op menselijk gedrag, sociale relaties en maatschappelijke structuren. Voorbeelden hiervan zijn sociaal werk, psychologie, sociologie en pedagogiek. Ze worden ook wel "empirisch-formele wetenschappen" genoemd, wat hun methodologische verwantschap met de natuurwetenschappen benadrukt [22](#page=22).
* **Geesteswetenschappen:** Deze tak hanteert een interpreterend-wetenschappelijke benadering, gericht op betekenis en de interpretatie van menselijk handelen, teksten en symbolen. Taal- en letterkunde, (kunst)geschiedenis en filosofie vallen hieronder [22](#page=22).
De standaardvisie op gedrags- en maatschappijwetenschappen, ook wel de "empirisch-formele benadering" genoemd, streeft ernaar universele, causale wetmatigheden te formuleren op basis van empirische observatie en formele theorievorming. Deze benadering wordt in de Engelstalige wetenschapsfilosofie geassocieerd met het **naturalisme**, dat stelt dat sociale fenomenen bestudeerd kunnen worden met methoden die verwant zijn aan die van de natuurwetenschappen [22](#page=22).
Vanaf het einde van de 19e eeuw groeide er echter kritiek op het naturalisme. Deze kritiek benadrukte de complexiteit, betekenisgeladenheid en contextafhankelijkheid van menselijk handelen, en stelde dat de sociale werkelijkheid fundamenteel verschilt van de natuurlijke werkelijkheid, wat een andere manier van kennisverwerving vereist. Dit leidde tot een pleidooi voor een **interpretatieve benadering**, die voortkomt uit de geesteswetenschappelijke traditie en als doel heeft sociale betekenissen te *begrijpen* (Verstehen) [23](#page=23).
#### 4.1.1 De spreidstand van de sociale wetenschappen
Een fundamentele vraag in de wetenschapstheorie van de menswetenschappen is hoe deze zich verhouden tot de natuurwetenschappen. Dit leidt tot de centrale kwesties of de sociale wetenschappen een eigen, onderscheiden methode nodig hebben, dan wel zich methodologisch kunnen spiegelen aan de natuurwetenschappen. Dit debat resulteert in onenigheid over het precieze onderzoeksobject en de gewenste onderzoeksmethode, wat bijdraagt aan het "instabiele of betwiste statuut" van de sociale wetenschappen [23](#page=23).
Er zijn twee hoofdinterpretaties van het gebrek aan één algemeen aanvaard kader in de sociale wetenschappen:
* **Teken van onrijpheid:** Volgens denkers als Thomas Kuhn bevinden de sociale wetenschappen zich nog in een pre-paradigmatische fase, wat betekent dat er nog geen stabiel, breed gedeeld paradigma bestaat. Ze worden daardoor als minder "volwassen" beschouwd dan de natuurwetenschappen [23](#page=23).
* **Teken van sterkte:** Een alternatieve visie ziet de diversiteit aan benaderingen en de multi-paradigmatische methodologie als een kracht. Meerdere invalshoeken kunnen leiden tot een rijker begrip van menselijk gedrag en sociale processen [23](#page=23).
#### 4.1.2 Discussie over het onderzoeksobject (het wat)
De menswetenschappen richten zich op zowel individuele als sociale aspecten, aangezien gedrag samenhangt met de sociale omgeving en structuren ontstaan door het handelen en de betekenisgeving van individuen. Dit roept de centrale vraag op wat het primaire studieobject is: sociale structuren, instituties en systemen, of de handelingen van individuele actoren [24](#page=24)?
Hierin staan twee tegengestelde posities tegenover elkaar:
* **Methodologisch holisme:** Geassocieerd met Émile Durkheim, stelt deze visie dat sociale feiten, zoals normen, wetten en collectieve rituelen, externe en dwingende krachten zijn die onafhankelijk van individuen bestaan en individueel gedrag reguleren. Durkheim stelde dat "sociale feiten als dingen moeten worden bestudeerd" [24](#page=24).
* **Methodologisch individualisme:** Gevormd door Max Weber, focust deze visie op het sociaal handelen van individuen. Sociale structuren worden begrepen als resultaat van betekenisvolle interacties tussen individuen. Zonder individuen zijn er geen sociale structuren, en wetenschappelijk onderzoek richt zich op het interpreteren van de bedoelingen en motieven van individuen. Weber's motto hierbij was: "De mens is een wezen dat aan de wereld betekenis toekent" [24](#page=24).
### 4.2 De empirisch-formele benadering
De empirisch-formele benadering, voortkomend uit het positivisme en empirisme van de 19e eeuw, gaat ervan uit dat de sociale wetenschappen dezelfde wetmatigheden kunnen ontdekken als de natuurwetenschappen. Het positivisme stelt dat wetenschap zich ontwikkelt door afstand te nemen van speculatie en normativiteit, en zich te baseren op controleerbare empirische feiten. Het empirisme benadrukt dat alle kennis voortkomt uit observatie en zintuiglijke ervaring, en dat kennis ervaringstoetsbaar moet zijn [25](#page=25).
In de jaren '20-'30 van de 20e eeuw werd dit verder ontwikkeld binnen de logisch-empiristische traditie, met name door de Wiener Kreis. Hun **verificatieprincipe** stelde dat alleen uitspraken die ervaringsgericht toetsbaar of logisch bewijsbaar zijn, zinvol zijn binnen de wetenschap; metafysische uitspraken worden als zinloos beschouwd. De kernidee was de **eenheid van wetenschap**, waarbij alle disciplines deelden dezelfde logische en empirische basisprincipes [25](#page=25).
#### 4.2.1 Hempel en de wetten van de natuur
De empirisch-formele benadering stelt dat sociale wetenschappen het model van de natuurwetenschappen volgen, met uitgangspunten als herhaalbaarheid en controleerbaarheid van onderzoeksomstandigheden. Het doel is **nomothetische kennis**: het formuleren van algemene wetten of regelmatigheden die universeel toepasbaar zijn. Dit sluit aan bij het **deductief-nomologische (DN-)model** van verklaring, ontwikkeld door Carl Hempel en Paul Oppenheim [26](#page=26).
Volgens het DN-model worden sociale verschijnselen verklaard door algemene wetmatigheden (nomologische wetten) en specifieke beginvoorwaarden. Een verklaring is een logische deductie: als de wetten en condities waar zijn, volgt het verschijnsel noodzakelijk [26](#page=26).
> **Tip:** Een voorbeeld: Wet: metalen zetten uit bij verhitting. Beginvoorwaarde: een metalen staaf wordt verwarmd. Verklaring: de staaf zet uit [26](#page=26).
Hempel pleitte voor **methodologisch monisme**, waarbij alle empirische wetenschappen dezelfde methodologische structuur delen en verklaringen herleidbaar zijn tot causaal-nomologische verklaringen. Hij erkende echter dat sociale wetenschappen in de praktijk vaak niet volledig aan dit ideaal voldoen en eerder gebruikmaken van elliptische, partiële verklaringen of verklaringsschetsen in plaats van volledig uitgewerkte DN-verklaringen. Het DN-model dient hierbij als een normatief ideaaltype [26](#page=26).
#### 4.2.2 Van Wertfreiheit tot surveys: kijken, meten en verklaren
De empirisch-formele benadering hanteert een sterke scheiding tussen subject (onderzoeker) en object (sociale werkelijkheid). De onderzoeker wordt gezien als een neutrale observator, die vanuit een epistemologisch realisme uitgaat van een objectieve werkelijkheid die onafhankelijk is van interpretaties. Een cruciaal principe hierbij is **waardevrijheid (Wertfreiheit)**, wat inhoudt dat normatieve, morele of politieke waardeoordelen geen invloed mogen hebben op het onderzoek. Dit impliceert een neutrale, objectieve houding en een derdepersoonsperspectief (observeren zonder te participeren) [27](#page=27).
De beoordeling van wetenschappelijke uitspraken gebeurt op methodologische en empirische gronden, niet op basis van persoonlijke of maatschappelijke voorkeuren. Hoewel volledige waardevrijheid moeilijk te realiseren is, heeft deze nadruk geleid tot een sterke focus op kwantitatief onderzoek in de sociale wetenschappen [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** In de psychologie leidde dit tot het behaviorisme, dat menselijk gedrag verklaart via observeerbare stimuli en reacties, zonder focus op innerlijke belevingen. In de pedagogiek ligt de focus op meetbare leerprestaties en gestandaardiseerde toetsen, en in sociaal werk op het objectiveren van problemen via cijfers en statistieken [27](#page=27).
Wetenschappelijke kennis moet controleerbaar en herhaalbaar zijn, met expliciete hypothesen, gestandaardiseerde meetinstrumenten, kwantificeerbare data en transparante procedures. Het onderzoek moet door anderen reproduceerbaar zijn, en wetenschappelijke kennis is in principe aan herziening onderhevig [27](#page=27).
Het centrale aandachtspunt van deze benadering zijn **observeerbare patronen**, met als doel algemene verbanden en wetmatigheden te ontdekken. Methoden zoals grootschalige surveys, experimenten en statistische modellering worden ingezet. Het doel is het verklaren van sociaal gedrag en het zoeken naar causale mechanismen en wetmatigheden, in plaats van het begrijpen van subjectieve betekenis [28](#page=28).
### 4.3 De interpretatieve benadering
De interpretatieve benadering richt zich op het *begrijpen* van betekenissen die actoren zelf toekennen aan hun wereld en handelen. In tegenstelling tot de empirisch-formele benadering, die zoekt naar regelmatigheden, stelt de interpretatieve benadering dat kennis hangt samen met de betekenissen die mensen aan hun omgeving toekennen. Kritiek op de empirisch-formele benadering is dat deze weliswaar verklaringen biedt, maar niet het werkelijke begrip van de subjectieve ervaring [28](#page=28).
Deze benadering vindt haar wortels in het werk van filosoof **Friedrich Schleiermacher**, die een algemene interpretatieleer ontwikkelde: **hermeneutiek**. Het doel van hermeneutiek is de reconstructie van de oorspronkelijke gedachtegang van een auteur, via een grammaticale interpretatie (tekst in talige en structurele context) en een psychologische interpretatie (begrijpen van de innerlijke bedoelingen van de auteur). Het streven is om een tekst beter te begrijpen dan de auteur zelf [28](#page=28).
**Wilhelm Dilthey** wordt beschouwd als de grondlegger van de geesteswetenschappen en paste het hermeneutisch-interpretatieve model toe op alle culturele uitingen. Hij maakte onderscheid tussen twee vormen van wetenschappelijke benadering [28](#page=28):
1. **Erklären:** het *verklaren* van verschijnselen, kenmerkend voor de natuurwetenschappen.
2. **Verstehen:** het *begrijpen* van betekenissen, kenmerkend voor de mens- en gedragswetenschappen [28](#page=28).
Beide streven naar kennis over de sociale werkelijkheid, maar op fundamenteel verschillende manieren [28](#page=28).
De "harde" verklaringsstrategie, gebaseerd op natuurwetenschappelijke modellen, formuleert wetmatigheden en causale verbanden (nomologisch model). De "zachtere" interpretatieve benadering daarentegen, richt zich op het begrijpen van betekenissen, met focus op context, subjectieve ervaringen en interpretaties, en streeft niet naar universele wetten, maar naar inzicht in menselijke handelingen en culturele producten. De beroemde uitspraak hierbij is: "Wir erklären die Natur, aber wir verstehen das Seelenleben" (Wij verklaren de natuur, maar wij begrijpen het zielenleven) [29](#page=29).
#### 4.3.1 Proberen te begrijpen...
De interpretatieve benadering focust op hoe mensen hun wereld ervaren en er betekenis aan geven, en verklaart gedrag vanuit waarden, overtuigingen en culturele contexten. **Hermeneutische interpretatie** streeft ernaar betekenis te ontrafelen, duidelijk te maken en te verstaan. Het studieobject omvat niet alleen teksten, maar ook fenomenen die als tekst functioneren, zoals boeken, films, tradities, sociale interacties en instituties [29](#page=29).
Volgens Charles Taylor omvat het hermeneutisch-interpretatieve proces vier kernaspecten:
1. **Betekenis voor het subject:** Betekenis bestaat altijd voor een individu of groep; focus op subjectieve beleving en intenties [29](#page=29).
2. **Expliciete betekenis:** De overgang van impliciete, onduidelijke betekenis naar expliciete, coherente betekenis [29](#page=29).
3. **Betekenis als betekenaar:** Betekenis ontstaat binnen een systeem van tekens en symbolen, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de vorm (betekenaar) en de invulling (betekende) [29](#page=29).
4. **Betekenis in een groter geheel:** Betekenis krijgt vorm in relatie tot andere betekenaars en is ingebed in een culturele, historische en sociale context [29](#page=29).
#### 4.3.2 Van verstehen tot veldwerk: kijken, luisteren en begrijpen
Bij de interpretatieve benadering is de onderzoeker betrokken bij de interpretatie, niet een neutrale buitenstaander. Het doel is om de leefwereld van de deelnemers van binnenuit te doorgronden door middel van **Verstehen**. Dit gebeurt vanuit een **eerstepersoonsperspectief**, waarbij de wereld wordt gezien door de ogen van de onderzochten. Dit vereist reflexiviteit: een bewustzijn van de eigen rol en invloed op interpretaties en het onderzoeksproces [30](#page=30).
Onderzoeksmethoden omvatten interviews, observatie, casestudies, discoursanalyse en focusgroepen. Kennis wordt gezien als het resultaat van het begrijpen van betekenissen die mensen geven aan hun handelingen en sociale wereld, met aandacht voor context, waarden en overtuigingen. Zowel de waarden van de onderzochten als de positie en waarden van de onderzoeker staan centraal. Kennis ontstaat via interpretatie en dialoog, en wordt gezamenlijk geconstrueerd. Sociaal handelen wordt verklaard vanuit het perspectief van de betrokkenen zelf, wat terug te zien is in stromingen als symbolisch interactionisme, hermeneutische sociologie en fenomenologie [30](#page=30).
---
# De fundamenten van wetenschappelijke kennis: epistemologie en ontologie
Wetenschappelijke kennis is gebaseerd op fundamentele filosofische concepten die onderzoeken wat we weten, hoe we dat weten, en wat er bestaat.
### 5.1 Epistemologie: de studie van kennis
Epistemologie, ook wel kennistheorie genoemd, onderzoekt de grenzen en fundamenten van het weten. Centrale vragen binnen de epistemologie zijn: hoe weten we dat we iets weten? Hoe weten we dat iets waar is? Kunnen we ooit iets zeker weten? Wat is het verschil tussen kennis, mening of geloof? En hoe komen we tot betrouwbare kennis? De epistemologische kwestie richt zich niet primair op de kennis zelf, maar op de betrouwbaarheid en fundering ervan. De stelling van Thales illustreert dit: een sterke basis of fundament leidt tot betrouwbare argumenten [3](#page=3).
Traditioneel wordt onderscheid gemaakt tussen *epistèmè* (ware, betrouwbare, goed gefundeerde kennis) en *doxa* (mening, subjectief, veranderlijk). Beide zijn echter afhankelijk van tijd en ruimte [3](#page=3).
#### 5.1.1 Wetenschappelijkheid en de eisen aan kennis
Wetenschappelijkheid is moeilijk te definiëren, maar kennis wordt als wetenschappelijk beschouwd indien deze aan de volgende eisen voldoet:
1. **Deelbaarheid en communiceerbaarheid:** Kennis moet geïntegreerd kunnen worden in theorieën die samenhangende uitspraken en ideeën over de werkelijkheid vormen. Het gaat om de bundeling in theorieën of uitbreiding daarvan, niet om losse bevindingen [4](#page=4).
2. **Systematisch karakter:** Onderzoek moet verlopen volgens expliciete, gestructureerde en navolgbare methoden. Dit onderscheidt wetenschap van persoonlijke overtuigingen of pseudowetenschap. Transparantie, waarbij onderzoekers hun stappen, keuzes en argumenten tonen, is hierbij essentieel [4](#page=4).
3. **Controleerbaarheid:** Bevindingen en methodes moeten open gedeeld worden, wat toetsing, herziening en kritische evaluatie mogelijk maakt. Dit vergroot de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de kennis [4](#page=4).
> **Tip:** De eis van controleerbaarheid is cruciaal voor het wetenschappelijk karakter van kennis, omdat het anderen de mogelijkheid geeft om de bevindingen te verifiëren of te weerleggen.
### 5.2 Ontologie: de studie van het zijn
Ontologie, ook wel zijnsleer genoemd, is de studie van wat bestaat en onderzoekt de aard van dingen, hun eigenschappen en hoe ze samenhangen. Ontologische uitspraken gaan over wat volgens onderzoekers echt bestaat of in de werkelijkheid aanwezig is. Wat mensen als "bestaand" zien, is cultureel en tijdsafhankelijk. Onderzoekers hebben altijd een bepaald beeld van de sociale werkelijkheid dat hun onderzoek beïnvloedt [4](#page=4).
#### 5.2.1 Het onderscheid tussen ontologie en epistemologie
Het fundamentele verschil tussen ontologie en epistemologie kan als volgt worden samengevat:
* **Ontologie:** Wat is er? De focus ligt op de aard van de werkelijkheid, het bestaan en de realiteit [5](#page=5).
* **Epistemologie:** Hoe weten we het? De focus ligt op de aard van kennis, hoe we kennis verwerven en hoe we kennis rechtvaardigen [5](#page=5).
Er is een continue wisselwerking tussen wat bestaat (zijn) en wat we weten over dat zijn (kennis). Kritisch denken is nauw verbonden met het bevragen van betrouwbare kennis en wordt beïnvloed door onze ontologische ideeën [5](#page=5).
### 5.3 De Verlichting en de opkomst van epistemologisch denken
De Verlichting (17e-18e eeuw) was een cruciale periode in de Westerse geschiedenis die leidde tot een meer focus op epistemologische vragen. Oude ideeën werden in twijfel getrokken, en men ging zelf onderzoeken en nadenken in plaats van alles te geloven wat autoriteiten zeiden. De naam 'verlichting' verwijst naar de overgang van de "donkere middeleeuwen" naar een periode van licht, kennis en wetenschap, mede dankzij nieuwe ontdekkingen [5](#page=5) [6](#page=6).
Gevolgen van de Verlichting waren onder andere het geloof in vooruitgang en gelijkheid, de strijd voor vrijheid, autonomie en rationaliteit, en de nadruk op rationalisering en opvoeding om zelfstandig denken te bevorderen. Er ontstond een scheiding tussen lichaam en geest, en een nieuwe verhouding tussen subject en object, wat leidde tot meer epistemologische vragen over de grenzen van kennis [6](#page=6).
#### 5.3.1 René Descartes en het rationalisme
René Descartes, een vroege verlichtingsdenker, stelde dat kennis voortkomt uit de rede en niet uit de zintuigen, omdat zintuigen ons kunnen bedriegen. Zijn epistemologische vraag was: hoe weet ik zeker dat iets waar is? Door middel van **methodische of epistemologische twijfel** trok hij alles in twijfel totdat hij iets vond dat hij zeker wist, wat leidde tot het bekende **"Cogito ergo sum"** (ik denk dus ik ben). Dit is het onbetwijfelbare fundament van alle zekere kennis: het denken op zich [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
Descartes' rationalisme stelt dat de menselijke geest al het nodige bevat om logisch te redeneren en kennis op te bouwen. Hij verdedigde ook het **Cartesiaans dualisme**, waarbij de mens bestaat uit twee gescheiden substanties: de *res cogitans* (denkende substantie/geest) en de *res extensa* (uitgebreide substantie/lichaam). Dit creëerde het 'lichaam-geestprobleem': hoe hangen deze twee verschillende substanties samen [8](#page=8)?
> **Tip:** De methodische twijfel van Descartes is een krachtige techniek om tot fundamentele zekerheden te komen door systematisch alles wat betwijfelbaar is, los te laten.
#### 5.3.2 John Locke en David Hume: het empirisme
John Locke en David Hume waren empiristen die stelden dat alle kennis voortkomt uit ervaring. De geest wordt gezien als een **tabula rasa** (onbeschreven blad). Kennis wordt verkregen via zintuiglijke waarneming, waarbij eenvoudige ideeën gecombineerd worden tot complexere kennis [9](#page=9).
* **John Locke:** Hoewel Locke aanvankelijk de 'bundle theory' van eigenschappen (appel = bundeling van rood, glanzend, rond) verwierp en stelde dat er een 'substantie' moest zijn die deze eigenschappen draagt, erkende hij dat we de substantie zelf niet direct ervaren, maar afleiden. Het empirisme leidt tot kennis die niet-persoonsgebonden is, maar zintuiglijke waarneming is beperkt en feilbaar, waardoor ervaringskennis nooit absolute zekerheid oplevert [9](#page=9).
* **David Hume:** Hume ging nog verder en twijfelde aan **causaliteit** (oorzakelijkheid). We zien weliswaar gebeurtenissen elkaar opvolgen, maar niet de "noodzakelijke kracht" die oorzaak en gevolg verbindt. Dit verband is volgens Hume een psychologische projectie gebaseerd op gewoonte en verwachting, niet op waarneming zelf. Hij identificeerde ook het **probleem van inductie**: het onvermogen om op basis van een beperkt aantal waarnemingen algemene conclusies te trekken, wat fundamentele onzekerheid in wetenschappelijke kennis met zich meebrengt. Hume onderscheidde het epistemologische niveau (onmogelijkheid van absolute zekerheid) van het dagelijks leven (praktische betrouwbaarheid van causaliteit) [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Tip:** Hume's scepticisme ten aanzien van causaliteit en inductie benadrukt de inherente beperkingen van empirische kennis en de rol van psychologische mechanismen in ons begrip van de wereld.
#### 5.3.3 Karl Popper: de falsifieerbaarheids-eis
Karl Popper stelde dat wetenschappelijke kennis nooit definitief bewezen kan worden, maar wel weerlegd. De oplossing hiervoor is de **falsifieerbaarheids-eis**: een theorie is wetenschappelijk als ze toetsbaar en potentieel weerlegbaar is. Wetenschap boekt vooruitgang door weerlegging, niet door bevestiging. Wetenschappelijke kennis is volgens Popper deductief, hypothetisch en selectief [12](#page=12).
#### 5.3.4 Francis Bacon: een compromis
Francis Bacon probeerde een brug te slaan tussen rationalisme en empirisme door observeren, experimenteren en generaliseren te combineren voor het verkrijgen van ware kennis. Hij voorzag een utopische samenleving gedreven door wetenschap, gericht op vooruitgang en gelijkwaardigheid. Ware kennis ontstaat door systematische observatie, experiment en rationele analyse [13](#page=13).
#### 5.3.5 Immanuel Kant en het idealisme
Immanuel Kant bracht een synthese tot stand tussen rationalisme en empirisme en wordt gezien als een sleutelfiguur in het **idealisme**. Hij stelde dat kennis zowel *a priori* (onafhankelijk van ervaring, via rede) als *a posteriori* (afhankelijk van ervaring) is. Kennis vereist niet alleen zintuiglijke ervaring, maar ook **vooraf bestaande structuren in het verstand** [13](#page=13) [14](#page=14).
Kant's **"Copernicaanse omwenteling"** in de epistemologie stelt dat de mens, het kennende subject, actief structuur aanbrengt in de werkelijkheid. We zien dingen niet zoals ze zijn, maar zoals ze aan ons verschijnen, gevormd door onze geestelijke kaders. We hebben enkel toegang tot de **fenomenale wereld** (zoals die zich aan ons voordoet), niet tot de **noumenale werkelijkheid** (zoals die op zichzelf bestaat). Het bewustzijn, met zijn *a priori* vormen zoals ruimte, tijd en causaliteit, speelt een centrale rol in het ordenen en interpreteren van zintuiglijke indrukken. Het menselijk verstand werkt met 12 fundamentele begrippen, onderverdeeld in 4 hoofdgroepen (kwantiteit, kwaliteit, relatie, modaliteit) [15](#page=15).
Binnen de ethiek introduceerde Kant de idee van de mens als een vrij, ethisch wezen, geleid door de **praktische rede**. Vrijheid, in de zin van **intelligibele vrijheid**, betekent dat redelijke mensen zichzelf wetten kunnen opleggen en autonoom kunnen handelen. De **goede wil** is moreel goed wanneer ze handelt uit plicht, uit eerbied voor de morele wet [16](#page=16) [17](#page=17).
Kant formuleerde de **categorische imperatief** als de maatstaf voor moreel juist handelen. De drie belangrijkste formuleringen hiervan zijn [18](#page=18):
A. **Universele wet-formule:** Handel volgens de regel die je tot universele wet kunt verheffen [18](#page=18).
B. **Mens-doel-op-zich-formule:** Behandel mens nooit enkel als middel, maar altijd als doel op zich [19](#page=19).
C. **Rijk-der-doelen-formule:** Handel alsof je wetgever bent in een gemeenschap van vrije, rationele wezens [19](#page=19).
Deze imperatief benadrukt universaliseerbaarheid, de intrinsieke waarde van de mens en de rol van het subject als autonome morele wetgever [19](#page=19).
### 5.4 Thomas Kuhn en het paradigmatische denken
Thomas Kuhn stelde dat wetenschappelijke vooruitgang niet geleidelijk verloopt, maar gekenmerkt wordt door wisselingen tussen **normale wetenschap** en **paradigmaverschuivingen**. Een **paradigma** is een fundamenteel, gedeeld denkkader binnen een wetenschappelijke gemeenschap dat bepaalt hoe wetenschappers waarnemen, denken en problemen oplossen [20](#page=20).
Kuhns theorie kan worden gezien als een bom onder de traditionele wetenschappelijke opvattingen, omdat het suggereert dat zelfs waarheidsclaims van natuurwetenschappen afhankelijk kunnen zijn van sociale en psychologische factoren. Wetenschappelijke kennis ontwikkelt zich niet lineair, maar door radicale **paradigmawissels** [20](#page=20).
#### 5.4.1 Het paradigma als bril
Een paradigma functioneert als een bril waardoor wetenschappers de wereld bekijken. Wetenschappers houden vast aan gevestigde theorieën, zelfs bij tegenstrijdige bevindingen (*anomalieën*), zolang het paradigma de meeste waarnemingen kan verklaren. Een paradigmaverschuiving vindt plaats wanneer alternatieve verklaringen overtuigender worden. Het heersende paradigma bepaalt welke vragen worden gesteld, welke antwoorden worden verwacht en welke methoden worden gebruikt. Voorbeelden van paradigma's zijn geocentrisch, heliocentrisch, Einsteiniaans, behavioristisch en cognitief [21](#page=21).
### 5.5 Wetenschapsfilosofie in de menswetenschappen
De menswetenschappen (gedrags-, maatschappij- en geesteswetenschappen) bestuderen de mens in zijn gedrag, cultuur, samenleving, communicatie, geschiedenis, denken en voelen. Er is een onderscheid tussen empirisch-wetenschappelijke gedrags- en maatschappijwetenschappen, en de interpreterend-wetenschappelijke geesteswetenschappen. De gedrags- en maatschappijwetenschappen hebben vaak een methodologische verwantschap met de natuurwetenschappen, gericht op het formuleren van universele, causale wetmatigheden via empirische observatie en formele theorievorming, een benadering die bekend staat als **naturalisme** [22](#page=22).
Vanaf het einde van de 19e eeuw groeide echter de kritiek op het naturalisme, met nadruk op de complexiteit, betekenisgeladenheid en contextafhankelijkheid van menselijk handelen [22](#page=22).
---
Dit onderwerp verkent de fundamentele vragen rond het 'wat' en 'hoe' van wetenschappelijke kennis, met name in de sociale wetenschappen, en belicht de epistemologische en ontologische aannames die ten grondslag liggen aan verschillende benaderingen [23](#page=23).
### 5.1 De aard van sociale werkelijkheid en kennisverwerving
De sociale werkelijkheid wordt gezien als fundamenteel verschillend van de natuurlijke werkelijkheid, wat noodzaakt tot andere methoden van kennisverwerving. Er is een pleidooi voor een interpretatieve benadering vanuit de geesteswetenschappelijke traditie, met als doel het begrijpen (Verstehen) van sociale betekenissen. Het kennisdoel is hierbij niet het ontdekken van universele wetmatigheden, maar de duiding van betekenissen binnen specifieke sociale en historische contexten. Ondanks de invloed van het naturalisme, ontbreekt er in de sociale wetenschappen één algemeen aanvaard kader of theorie, wat op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden [23](#page=23).
#### 5.1.1 Het debat over het paradigma in de sociale wetenschappen
Het gebrek aan een stabiel, breed gedeeld paradigma in de sociale wetenschappen wordt door sommigen gezien als een teken van onrijpheid, vergelijkbaar met de pre-paradigmatische fase van de natuurwetenschappen volgens Kuhn. Anderen zien het juist als een teken van sterkte, waarbij de diversiteit aan benaderingen en de multi-paradigmatische methodologie leiden tot een rijker begrip van menselijk gedrag en sociale processen [23](#page=23).
#### 5.1.2 Het onderzoeksobject: individuen versus structuren
Een centrale kwestie binnen de wetenschapsfilosofie van de sociale wetenschappen betreft het onderzoeksobject: richt men zich op sociale structuren, instituties en systemen, of op de handelingen van individuele actoren?. Het gedrag van individuen is immers onlosmakelijk verbonden met hun sociale omgeving, en structuren ontstaan door de handelingen en betekenisgeving van individuen [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Methodologisch holisme:** Geïnspireerd door Émile Durkheim, stelt deze benadering dat 'sociale feiten' – manieren van denken, handelen en voelen die extern en dwingend zijn voor het individu (zoals normen, wetten, religieuze overtuigingen) – het primaire studieobject zijn. Sociale feiten worden bestudeerd als dingen, onafhankelijk van individuen, en oefenen een regulerende invloed uit op individueel gedrag [24](#page=24).
* **Methodologisch individualisme:** Max Weber benadrukt het sociaal handelen van individuen. Sociale structuren worden niet als op zichzelf staande objecten beschouwd, maar als resultaat van betekenisvolle interacties tussen individuen. Zonder individuen zijn er geen sociale structuren, en wetenschappelijk onderzoek richt zich op het interpreteren van de bedoelingen en motieven van individuen, aangezien de mens een wezen is dat aan de wereld betekenis toekent [24](#page=24).
#### 5.1.3 De onderzoeksmethode: verklaren versus begrijpen
Het kernprobleem in de sociale wetenschappen is of sociale fenomenen verklaard kunnen worden zoals natuurprocessen, of dat ze begrepen moeten worden via menselijke betekenisverlening. Dit leidt tot een voortdurende methodestrijd, die zich grofweg in drie paradigma's manifesteert [25](#page=25):
1. **Gemodelleerd naar de natuurwetenschappelijke methode:** Gericht op waardevrij-verklaren.
2. **Eigen interpretatieve benadering:** Gericht op waarde geladen-begrijpen.
3. **Maatschappelijke bewustwording en bevrijding:** Gericht op waarde gedreven-emancipatie.
### 5.2 De empirisch-formele benadering
Deze benadering, ook wel de 'standaardvisie' genoemd, vindt zijn oorsprong in het positivisme en empirisme van de 19e eeuw. Het centrale idee is dat de sociale wetenschappen dezelfde wetmatigheden kunnen ontdekken als de natuurwetenschappen, gebaseerd op controleerbare empirische feiten en zintuiglijke ervaring. De logisch-empiristische traditie, met de Wiener Kreis, benadrukte het verificatieprincipe: alleen zintuiglijk toetsbare of logisch bewijsbare uitspraken zijn wetenschappelijk zinvol [25](#page=25).
#### 5.2.1 Het deductief-nomologisch (DN) model
De empirisch-formele benadering sluit nauw aan bij het deductief-nomologisch (DN) model, ontwikkeld door Hempel en Oppenheim. Volgens dit model worden sociale verschijnselen verklaard door algemene wetmatigheden (nomologische wetten) en specifieke beginvoorwaarden. Een verklaring is geldig wanneer een fenomeen logisch-deductief kan worden afgeleid uit een algemene wet en empirisch vastgestelde beginvoorwaarden [26](#page=26).
> **Tip:** Hempel pleitte voor methodologisch monisme, wat inhoudt dat alle empirische wetenschappen dezelfde methodologische structuur delen [26](#page=26).
Hempel erkende echter dat sociale wetenschappen in de praktijk vaak niet volledig aan dit ideaal voldoen en vaak te maken hebben met elliptische, partiële of statistische verklaringen in plaats van volledig uitgewerkte DN-verklaringen. Het DN-model dient dan ook als een normatief ideaaltype [26](#page=26).
#### 5.2.2 Waardevrijheid en kwantitatief onderzoek
Een belangrijk uitgangspunt van de empirisch-formele benadering is de scheiding tussen subject (onderzoeker) en object (sociale werkelijkheid), waarbij de onderzoeker als neutrale observator buiten de werkelijkheid staat. Dit sluit aan bij epistemologisch realisme en veronderstelt een objectieve werkelijkheid die onafhankelijk is van interpretaties [27](#page=27).
* **Wertfreiheit (waardevrijheid):** Wetenschappelijke kennisproductie mag niet beïnvloed worden door normatieve, morele of politieke waardeoordelen. De onderzoeker neemt een neutrale, objectieve houding aan en observeert vanuit een derdepersoonsperspectief [27](#page=27).
* **Impact op sociale wetenschappen:** Deze benadering leidt tot een sterke nadruk op kwantitatief onderzoek. In de psychologie zien we dit terug in het behaviorisme, dat menselijk gedrag verklaart via observeerbare stimuli en reacties, zonder focus op innerlijke belevingen. In de pedagogiek ligt de focus op meetbare leerprestaties met gestandaardiseerde toetsen, en in sociaal werk worden problemen geobjectiveerd via cijfers en statistieken [27](#page=27).
> **Tip:** Wetenschappelijke kennis is volgens deze benadering in principe aan herziening onderhevig en is dus tentatief [27](#page=27).
De nadruk ligt op herhaalbaarheid, controleerbaarheid van omstandigheden en het doel is nomothetische kennis: algemene wetten of universeel toepasbare regelmatigheden. Methoden zoals grootschalige surveys, experimenten en statistische modellering worden gebruikt om observeerbare patronen systematisch te bestuderen en algemene verbanden te ontdekken, ten dienste van evidence-based sociale interventies. Het doel is het verklaren van sociaal gedrag, niet het begrijpen van subjectieve betekenis [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28).
### 5.3 De interpretatieve benadering
De interpretatieve benadering staat in contrast met de empirisch-formele benadering en stelt dat kennis samenhangt met de betekenissen die actoren zelf aan hun wereld toekennen. Kritiek op de empirisch-formele benadering is dat deze leidt tot verklaring zonder echt begrip. Deze benadering vindt haar wortels in het werk van Schleiermacher, die een algemene interpretatieleer (hermeneutiek) ontwikkelde om de oorspronkelijke gedachtegang van een auteur te reconstrueren [28](#page=28).
#### 5.3.1 Hermeneutiek en Verstehen
Schleiermacher onderscheidde twee benaderingen: de grammaticale interpretatie (tekst in talige context) en de psychologische interpretatie (innerlijke bedoelingen van de auteur). Het doel is om een tekst beter te begrijpen dan de auteur zelf, door deze te begrijpen binnen de taalkundige samenhang én de subjectieve leefwereld van de auteur [28](#page=28).
Wilhelm Dilthey, grondlegger van de geesteswetenschappen, paste het hermeneutisch-interpretatieve model toe op alle culturele uitingen. Hij onderscheidde twee vormen van wetenschappelijke benadering: *Erklären* (verklaren van verschijnselen, zoals in de natuurwetenschappen) en *Verstehen* (begrijpen van betekenissen, zoals in de mens- en gedragswetenschappen) [28](#page=28).
> **Tip:** De kernuitspraak van Dilthey is: "Wir erklären die Natur, aber wir verstehen das Seelenleben." (Wij verklaren de natuur, maar wij begrijpen het zielenleven.) [29](#page=29).
De interpretatieve benadering richt zich op het begrijpen hoe mensen hun wereld ervaren en betekenis geven, dus niet alleen *wat* ze doen, maar vooral *waarom* ze iets doen. Gedrag wordt hierbij bepaald door waarden, overtuigingen en culturele contexten. Hermeneutische interpretatie tracht de diepere betekenis van een tekst of tekst-analogon te onthullen [29](#page=29).
Het studieobject kan divers zijn: boeken, artikels, films, maar ook tradities, sociale interacties en dagelijkse gewoontes. Volgens Taylor omvat het interpretatieve proces vier kernaspecten [29](#page=29):
1. **Betekenis voor het subject:** Betekenis bestaat altijd voor iemand.
2. **Expliciete betekenis:** Overgang van impliciete naar expliciete, coherente betekenis.
3. **Betekenis als betekenaar:** Betekenis ontstaat binnen een systeem van tekens en symbolen (onderscheid betekenaar en betekende).
4. **Betekenis in een groter geheel:** Betekenis is ingebed in culturele, historische en sociale contexten.
#### 5.3.2 Van Verstehen tot veldwerk
In de interpretatieve benadering is de onderzoeker betrokken bij de interpretatie, niet een neutrale buitenstaander. Het doel is het begrijpen van de leefwereld van deelnemers van binnenuit (eerstepersoonsperspectief). Reflexiviteit is hierbij essentieel: de onderzoeker is zich bewust van zijn eigen rol en invloed op het onderzoeksproces [30](#page=30).
Onderzoeksmethoden omvatten interviews, observatie, casestudies, discoursanalyse en focusgroepen. Kennis wordt gezien als het resultaat van het begrijpen van betekenissen die mensen aan hun handelingen en sociale wereld toekennen, met een focus op subjectieve ervaringen en leefwerelden. Kennis ontstaat via interpretatie en dialoog, en sociaal handelen wordt verklaard vanuit het perspectief van de betrokkenen zelf. Voorbeelden van theorieën die deze benadering hanteren zijn symbolisch interactionisme, hermeneutische sociologie en fenomenologie [30](#page=30).
### 5.4 De kritisch-emancipatorische benadering
Deze benadering is zowel maatschappelijk- als wetenschapskritisch en streeft naar bevrijding (emancipatie) van onrechtvaardigheden. Het bevraagt de pretentie van waardevrijheid in de empirisch-formele benadering en stelt dat onderzoek, kennis en samenleving altijd binnen een waardekader worden vormgegeven [31](#page=31).
#### 5.4.1 Karl Marx en de maatschappijkritiek
Karl Marx zag de menselijke arbeid, en niet de abstracte filosofie, als de ware motor van de geschiedenis. Dit leidde tot een dialectische benadering die actief vormgeven aan de geschiedenis mogelijk maakt. Zijn methodologie en theologie waren gericht op emancipatie, met het doel een klasseloze samenleving te bereiken [31](#page=31).
Marx onderscheidde de economische onderbouw (productiewijzen) en de ideologische bovenbouw (denken en cultuur), waarbij de economie de organisatie van de samenleving stuurt (historisch materialisme). Hij stelde dat het bewustzijn van de arbeidersklasse een 'vals bewustzijn' was, gevangen in armoede, en dat intellectuelen de strijd moesten voeren om dit bewustzijn te vergroten. Kennisontwikkeling staat hierbij in dienst van de bevrijding van het proletariaat en de emancipatie van sociale overheersing [32](#page=32).
> **Tip:** De metafoor van Assepoester wordt gebruikt om klasse, emancipatie en vals bewustzijn te illustreren binnen een Marxistisch kader [32](#page=32).
#### 5.4.2 Westerse Marxisten: Lukács en Gramsci
Lukács en Gramsci breidden de Marxistische theorie uit door de nadruk te leggen op historische en filosofische aspecten van klassenstrijd, wat leidde tot een vorm van cultureel marxisme. Ze verwierpen het economisch determinisme en stelden dat onderzoek naar de samenleving altijd historisch en contextueel moet zijn, met het doel van transformatieve actie. Marxistische theorie wordt hierbij gezien als een middel tot emancipatie [32](#page=32).
#### 5.4.3 De Frankfurter Schule en kritische theorie
De Frankfurter Schule (Institut für Sozialforschung) integreerde filosofie met empirisch sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek met een Marxistische invalshoek. Zij onderzochten het falen van revolutionaire sociale veranderingen en de recuperatie van het proletariaat door het kapitalistische systeem [33](#page=33).
Horkheimer onderscheidde traditionele theorie (zelfverklaard neutraal en objectief, wat leidt tot rechtvaardiging van de bestaande orde) van kritische theorie. Kritische theorie dient als een alternatief dat diepgaande maatschappijkritiek uitoefent [33](#page=33).
Habermas en Adorno analyseerden in *Dialektik der Aufklärung* de tegenstrijdigheden van de verlichting, waarbij rationaliteit gereduceerd werd tot 'instrumentele rede' met efficiëntie en resultaat boven morele en sociale gevolgen [33](#page=33).
#### 5.4.4 Kenmerken van kritische theorie
De cultuurindustrie wordt gezien als een mechanisme dat het revolutionair potentieel van de arbeidersklasse ondermijnt via 'vals bewustzijn', waardoor er geen ruimte is voor verbeelding en engagement. Marcuse introduceerde het concept van 'ééndimensionaliteit', waarbij mensen volledig opgaan in hun realiteit en denken dat ze leven om te consumeren [34](#page=34).
Kritiek vanuit de Frankfurter Schule richt zich op de mogelijkheidsvoorwaarden om de werkelijkheid te begrijpen. Objectiviteit wordt niet als een gegevenheid beschouwd, maar als een proces van objectivering en intersubjectiviteit. Feiten zijn gekristalliseerde historische producten van sociale actie. De werkelijkheid dient begrepen te worden binnen de waardegeladen context waarin ze betekenis krijgt [34](#page=34).
Een kritische theorie heeft volgens Horkheimer drie taken [35](#page=35):
1. **Cognitieve taak:** Inzicht verschaffen in maatschappelijke verschijnselen in een historisch perspectief.
2. **Normatieve taak:** Anticiperen op een toekomstige maatschappelijke verandering.
3. **Emancipatorische taak:** Een expliciete relatie hebben met de praktijk, voortkomen uit de praktijk en inzichten aanleveren voor zelfreflectie.
De kritisch-emancipatorische benadering bouwt voort op Marx, Kant en Hegel. Het ethisch uitgangspunt is om na te gaan hoe de dingen zijn, hoe ze zouden kunnen zijn, en hoe ze zouden moeten zijn, in het licht van een rechtvaardige samenleving. Vrijheid wordt pas gemanifesteerd wanneer sociale wetenschappen zich inzetten voor de emancipatiestrijd van onderdrukten [35](#page=35).
> **Tip:** Wetenschapsfilosofie biedt tegengewicht aan absolute waarheidsclaims en nodigt uit tot reflectie op onze positie als kennende subjecten [36](#page=36).
Een voorbeeld van kritische theorie in de studie van onderwijs is de kritiek op het traditionele model van kennisoverdracht, dat anti-democratische en autoritaire politiek zou ondersteunen. Een alternatief is gezamenlijke discussie, samenwerking en het bevragen van autoriteit, wat een 'counter-ideology' biedt tegen hegemonie [36](#page=36).
De kritisch-emancipatorische benadering kenmerkt zich door maatschappelijk engagement, onderzoek ten dienste van bevrijding en sociale rechtvaardigheid, en het bevragen van dominante narratieven en het belichten van ervaringen van gemarginaliseerde groepen. Objectiviteit is hierbij het resultaat van een proces van objectivering [36](#page=36).
Wetenschapsfilosofie leert ons niet wat we moeten denken, maar hoe we kunnen nadenken over kennis zelf, en nodigt uit tot verwondering en kritische reflectie. Het biedt inzicht om kritischer en bewuster om te gaan met kennis, de aannames achter methodes te bevragen, en de maatschappelijke implicaties van wat we als 'waar' beschouwen te overzien. Wetenschap is geen zuiver objectieve spiegel van de werkelijkheid, maar een vorm van menselijk begrijpen, met eigen regels, beperkingen en mogelijkheden. Het is een traag, kritisch, creatief en collectief proces van zoeken, twijfelen en betekenis geven, waarbij goed denken begint bij het stellen van de juiste vragen: durf te twijfelen [36](#page=36) [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Emancipatie | Het streven naar bevrijding, dat in de marxistische context verbonden is met de klassenstrijd en kritiek op onrechtvaardigheden in de samenleving. |
| Kritische benadering | Een benadering die zich richt op maatschappij- en wetenschapskritiek, waarbij ongelijkheden in het samenlevingsbestel worden aangekaart en de waardenvrijheid van empirisch-formele methoden wordt bevraagd. |
| Klassestrijd | Het conflict tussen verschillende sociale klassen, met name de arbeidersklasse en de bourgeoisie, dat door Karl Marx werd gezien als de drijvende kracht achter historische ontwikkeling en emancipatie. |
| Historisch-materialisme | Een theoretisch kader dat stelt dat economische verhoudingen en productiewijzen de organisatie van de samenleving sturen, waarbij het bewustzijn van de arbeidersklasse een motor voor verandering kan zijn. |
| Vals bewustzijn | Een toestand waarin de arbeidersklasse zich niet bewust is van haar onderdrukking en de mogelijkheden voor verbetering, vaak beïnvloed door de dominante ideologie van de heersende klasse. |
| Cultureel Marxisme | Een uitbreiding van de marxistische theorie die meer nadruk legt op historische en filosofische aspecten van klassenstrijd, en hoe ideeën de samenleving vormgeven, in plaats van puur economisch determinisme. |
| Kritische theorie | Een theoretisch paradigma, ontwikkeld door de Frankfurter Schule, dat zich richt op het blootleggen van maatschappelijke tegenstellingen en het bevorderen van sociale verandering door middel van diepgaande kritiek op bestaande structuren en ideologieën. |
| Instrumentele rede | Een vorm van rationaliteit die gereduceerd is tot efficiëntie en het bereiken van resultaten, vaak ten koste van morele en sociale overwegingen, zoals geanalyseerd in de "Dialectiek van de verlichting". |
| Cultuurindustrie | Een concept dat beschrijft hoe massaproductie van cultuur de revolutionaire potentie van de arbeidersklasse ondermijnt en bijdraagt aan vals bewustzijn, waardoor mensen zich niet meer inzetten voor sociale en politieke verandering. |
| Ééndimensionaliteit | Een toestand waarin mensen volledig samenvallen met de realiteit waarin ze zich bevinden, vaak gedreven door consumptie en het idee dat werken primair dient om te consumeren, zoals beschreven door Marcuse. |
| Objectivering | Het proces waarbij objectiviteit niet als een gegevenheid wordt beschouwd, maar als iets dat ontstaat door middel van een proces van intersubjectiviteit, waarbij feiten worden gezien als gekristalliseerde historische producten van sociale actie. |
| Frankfurter Schule | Een groep Duitse denkers, voornamelijk geassocieerd met het Institut für Sozialforschung, die zich richtten op de ontwikkeling van marxistische studies en de integratie van filosofie met empirisch sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek, met als doel het marxistisch denken op een empirische manier vorm te geven. |
| Institut für Sozialforschung | Een onderzoeksinstituut, opgericht in Frankfurt, dat een centrale rol speelde in de ontwikkeling van de Frankfurter Schule en kritische theorie, met periodes van activiteit in Frankfurt en aan Columbia University in New York. |
| Traditionele Theorie | Een filosofisch paradigma dat zichzelf als neutraal en objectief beschouwt, maar volgens de kritische theorie de bestaande orde rechtvaardigt door geen oog te hebben voor het historisch bepaalde karakter van maatschappelijke structuren en de mogelijkheid van alternatieven. |
| Vals Bewustzijn (False Consciousness) | Een toestand waarin individuen de ideologie die hen onderdrukt, accepteren en zelfs liefhebben, waardoor ze hun revolutionaire potentieel niet benutten en zich laten meeslepen door de mythe van succes. |
| Emancipatorische Taak | Een van de drie kerntaken van de kritische theorie, die gericht is op het leveren van inzichten aan de praktijk om zelfreflectie te bevorderen en zo bij te dragen aan de bevrijding en ontvoogding van individuen en groepen. |
| Bovenbouw | In de context van het marxisme, verwijst dit naar de ideologische, culturele en politieke aspecten van de samenleving die voortkomen uit de economische basis, en die door de kritische theorie meer aandacht krijgen dan enkel economisch determinisme. |
| Counter-ideology | Een alternatieve ideologie die wordt aangeboden als reactie op de dominante ideologie, met als doel de hegemonie te doorbreken en ruimte te creëren voor kritische reflectie en sociale verandering. |
| A priori | Kennis die onafhankelijk is van zintuiglijke ervaring en verkregen wordt door pure rede of logica, zoals wiskundige waarheden. |
| A posteriori | Kennis die afhankelijk is van zintuiglijke waarneming en empirisch bewijs, zoals wetenschappelijke feiten die door observatie worden vastgesteld. |
| Categorische imperatief | Een morele wet die onvoorwaardelijk geldt en waaraan iedereen zich zou moeten houden, dienend als maatstaf en motief voor moreel juist handelen. |
| Copernicaanse omwenteling | Een fundamentele verschuiving in het denken waarbij het subject (de mens) centraal wordt gesteld in het proces van kennisverwerving en het vormen van ervaring. |
| Empirisme | Een filosofische stroming die stelt dat alle kennis voortkomt uit zintuiglijke ervaring en waarneming als het primaire uitgangspunt neemt. |
| Epistemologie | Het deel van de filosofie dat zich bezighoudt met de aard, oorsprong en reikwijdte van kennis, en de voorwaarden voor geldige kennis. |
| Fenomenale wereld | De wereld zoals deze aan ons verschijnt, gevormd door onze zintuiglijke waarneming en de structuren van ons verstand, in tegenstelling tot de werkelijkheid op zichzelf. |
| Goede wil | De wil die handelt uit plicht of uit eerbied voor de morele wet, en die een absolute waarde bezit, onafhankelijk van de gevolgen van de handeling. |
| Idealisme | Een filosofische stroming die de nadruk legt op de rol van de geest, ideeën of het bewustzijn bij het vormen van de werkelijkheid en kennis. |
| Intelligibele vrijheid | De niet-zintuiglijke, rationele vrijheid van de menselijke wil, die ons in staat stelt onszelf wetten op te leggen en moreel verantwoordelijk te zijn. |
| Rationalisme | Een filosofische stroming die stelt dat rede en logica de belangrijkste bronnen van kennis zijn, en dat ware kennis onafhankelijk van zintuiglijke ervaring kan worden verkregen. |
| Subject | Het kennende individu dat actief structuur aanbrengt in de waarneming en ervaring, en dat de voorwaarden schept voor het tot stand komen van kennis. |
| Menswetenschappen | Een breed veld dat de mens bestudeert in al zijn facetten, waaronder gedrag, cultuur, samenleving, communicatie, geschiedenis, denken en voelen. Dit omvat zowel gedrags- en maatschappijwetenschappen als geesteswetenschappen. |
| Gedrags- & maatschappijwetenschappen | Een deelgebied van de menswetenschappen dat zich richt op empirisch-wetenschappelijk onderzoek naar menselijk gedrag, sociale relaties en maatschappelijke structuren. Voorbeelden zijn psychologie, sociologie en pedagogiek. |
| Geesteswetenschappen | Een deelgebied van de menswetenschappen dat zich kenmerkt door een interpreterende en hermeneutische benadering. De focus ligt op de betekenis, interpretatie van menselijk handelen, teksten en symbolen, zoals in taal- en letterkunde en (kunst)geschiedenis. |
| Naturalisme (wetenschapsfilosofie) | Een invloedrijke stroming binnen de wetenschapsfilosofie, met name in de sociale wetenschappen, die stelt dat sociale fenomenen bestudeerd kunnen worden met methoden die verwant zijn aan die van de natuurwetenschappen. |
| Interpretatieve benadering | Een benadering binnen de menswetenschappen die de nadruk legt op het begrijpen van de betekenis die actoren zelf toekennen aan hun handelen en de sociale werkelijkheid. Dit staat tegenover een puur verklarende benadering. |
| Verstehen | Een centraal concept binnen de interpretatieve benadering, dat verwijst naar het begrijpen van de betekenissen, motieven en intenties van individuen in hun sociale en historische context. |
| Erklären | Het verklaren van verschijnselen, typisch geassocieerd met de natuurwetenschappen, waarbij gezocht wordt naar algemene wetmatigheden en causale verbanden. |
| Empirisch-formele benadering | Een benadering in de sociale wetenschappen die gemodelleerd is naar de natuurwetenschappelijke methode, met nadruk op observeerbare feiten, controleerbaarheid, herhaalbaarheid en het formuleren van algemene wetmatigheden. |
| Positivisme | Een filosofische stroming die stelt dat wetenschap zich ontwikkelt door afstand te nemen van speculatie en normativiteit, en zich te baseren op controleerbare empirische feiten. |
| Verificatieprincipe | Een principe uit de logisch-empiristische traditie dat stelt dat alleen uitspraken die ervaringsgericht toetsbaar of logisch bewijsbaar zijn, zinvol zijn binnen de wetenschap. |
| Nomothetische kennis | Kennis die gericht is op het formuleren van algemene wetten of regelmatigheden die universeel toepasbaar zijn, kenmerkend voor de empirisch-formele benadering. |
| Ontologie | De tak van de filosofie die zich bezighoudt met de aard van het zijn, het bestaan en de werkelijkheid. Het onderzoekt wat bestaat, de aard van entiteiten, hun eigenschappen en hoe ze met elkaar samenhangen. |
| Doxa | De Griekse term voor mening, subjectieve overtuiging of niet-gefundeerde kennis. Doxa is veranderlijk, cultureel bepaald en staat tegenover ware, betrouwbare kennis (epistèmè). |
| Epistèmè | De Griekse term voor ware kennis, die betrouwbaar, goed gefundeerd, systematisch en universeel is. Het vertegenwoordigt kennis die met zekerheid kan worden vastgesteld en niet afhankelijk is van subjectieve meningen. |
| Wetenschappelijkheid | Het geheel van eisen waaraan kennis moet voldoen om als wetenschappelijk te worden beschouwd. Dit omvat deelbaarheid, systematisch karakter en controleerbaarheid, wat zorgt voor samenhang, navolgbare methoden en de mogelijkheid tot toetsing. |
| Radicale twijfel | Een methodische aanpak, zoals toegepast door Descartes, waarbij alles in twijfel wordt getrokken om tot onbetwijfelbare zekerheden te komen. Het doel is om alle onbetrouwbare kennis te elimineren en een solide basis voor nieuwe kennis te leggen. |
| Cogito ergo sum | Latijn voor "Ik denk, dus ik ben". Dit is Descartes' eerste onbetwijfelbare zekerheid, die aantoont dat het bestaan van het denkende subject onmiskenbaar is, ongeacht de inhoud van het denken. |
| Cartesiaans dualisme | De filosofische opvatting van Descartes die stelt dat de mens bestaat uit twee fundamenteel verschillende substanties: de denkende substantie (res cogitans, geest) en de uitgebreide substantie (res extensa, materie/lichaam). |
| Causaliteit | Het principe dat stelt dat gebeurtenissen een oorzaak hebben en dat deze oorzaak noodzakelijkerwijs leidt tot een gevolg. Hume betwijfelde of causaliteit direct waarneembaar is in de buitenwereld, en zag het meer als een product van menselijke gewoonte en verwachting. |
| Probleem van inductie | De filosofische uitdaging die voortkomt uit het feit dat algemene wetten of conclusies worden afgeleid uit een beperkt aantal specifieke waarnemingen. Hume betoogde dat er geen logische garantie is dat de toekomst het verleden zal volgen, wat leidt tot fundamentele onzekerheid in inductieve kennis. |