Cover
Empieza ahora gratis Communicatievaardigheden (1).docx
Summary
# Communicatievaardigheden en doelgericht schrijven
Dit onderwerp behandelt de essentie van doelgericht schrijven door de focus te leggen op de lezer, het doel en de context van de communicatie.
## 1. Communicatievaardigheden en doelgericht schrijven
### 1.1 Het bepalen van onderwerp, doelgroep en doel
Doelgericht schrijven houdt in dat de tekst wordt aangepast aan de specifieke lezer en het beoogde resultaat. Dit vereist een grondige analyse van drie kernvragen:
* **Onderwerp:** Waar gaat de tekst over?
* **Doelgroep:** Wie zijn de lezers?
* **Doel:** Wat wil de schrijver met de tekst bereiken?
Deze vragen vormen de basis van het werkplan voor elke tekst.
### 1.2 Het referentiekader en de ijkpersoon
Het **referentiekader** omvat de kennis, ervaringen en overtuigingen van een lezer, die de interpretatie van een tekst beïnvloeden. Om de doelgroep beter te begrijpen, kan een **ijkpersoon** worden gebruikt. Dit is een fictief voorbeeld van een persoon die representatief is voor de doelgroep, met aandacht voor kenmerken zoals leeftijd, geslacht, politieke achtergrond, en hun mogelijke belangstelling voor het onderwerp.
#### 1.2.1 Doelgroepgebonden vragen
Vragen gericht op de doelgroep helpen bij het leren kennen van deze specifieke groep mensen voor wie iets wordt gemaakt of georganiseerd. Deze vragen draaien vaak om de ijkpersoon en de mate van belangstelling die er is voor het onderwerp.
#### 1.2.2 Aanpassing aan de doelgroep
Het begrijpen van de doelgroep leidt tot specifieke aanpassingen in de tekst:
* **Taalgebruik:** Is vakjargon gepast, of moet de taal eenvoudiger?
* **Lengte:** Hoe lang mag de tekst zijn zonder de lezer te verliezen?
* **Toon:** Wordt er een formele of informele toon gehanteerd?
* **Aanspreekvorm:** Wordt de lezer met 'u' of 'je' aangesproken?
* **Layout:** Hoe wordt de tekst aantrekkelijk gemaakt met lettertype, grootte en witruimte?
* **Opmaak:** Hoeveel opmaakmogelijkheden zijn er, en welke functionaliteit hebben afbeeldingen en grafieken?
### 1.3 Tekstdoelen
Er zijn verschillende doelen die een tekst kan nastreven:
1. **Informeren:** Het overbrengen van kennis of feiten (informatief doel).
2. **Overtuigen:** Het beïnvloeden van de mening of het standpunt van de lezer (overtuigend of persuasief doel).
3. **Activeren:** De lezer aanzetten tot een bepaalde actie (activerend doel).
4. **Onderhouden:** Het zorgen voor amusement of vermaak (onderhoudend of diverterend doel).
5. **Emotioneren:** Het oproepen van gevoelens bij de lezer (emotief doel).
6. **Samenvatten:** Het beknopt weergeven van de kern van een langere tekst (samenvattend doel).
Vaak zijn teksten een mengvorm van deze doelen.
#### 1.3.1 Overweldigen en vermaak
* **Overtuigen:** Hierbij is het belangrijk om direct duidelijk te zijn voor de lezer, gepassioneerd te schrijven met heldere argumenten, oplossingen voor te stellen en een duidelijke 'call to action' te geven. Voordelen moeten worden benadrukt en bewijs moet de drempels voor de lezer verlagen.
* **Vermaak:** Kenmerkt zich door verhaalcomponenten, het oproepen van emoties, beeldend taalgebruik en een pakkende openingszin.
### 1.4 Gestructureerd schrijven
Gestructureerd schrijven is cruciaal voor een professionele, overtuigende en duidelijke tekst die makkelijk te volgen is. Het omvat het ontwerpen van de tekststructuur en het organiseren van informatie.
#### 1.4.1 Bouwplan en tekststructuur
* **Bouwplan:** Een schema dat hoofdvragen, subvragen en antwoorden weergeeft en zo de inhoudelijke en logische opbouw van een tekst weerspiegelt.
* **Tekststructuur:** De opbouw van een tekst, bepaald door de volgorde waarin informatie wordt gepresenteerd.
Er zijn twee vaardigheden met betrekking tot tekststructuur:
* **Tekststructuur reconstrueren:** De structuur uit een bestaande tekst halen.
* **Tekststructuur ontwerpen:** Zelf een structuur maken voordat met schrijven wordt begonnen.
#### 1.4.2 Opbouw van een tekst
Een typische tekstopbouw kent de volgende elementen:
* **Inleiding:** Introduceert het onderwerp en motiveert de lezer.
* **Middenstuk:** Werkt deelonderwerpen uit in een logische volgorde.
* **Slot:** Bevat een samenvatting, conclusie en afronding.
#### 1.4.3 Alineaopbouw
Elke alinea bevat één kernidee, uitgedrukt in een kernzin. De rest van de alinea dient ter uitwerking hiervan. De kernzin is de belangrijkste zin en wordt meestal aan het begin of einde van de alinea geplaatst.
#### 1.4.4 Verbanden binnen en tussen alinea's
* **Brugzinnen:** Zinnen die expliciet een tekstverband uitdrukken.
* **Signaalwoorden:** Woorden die verbanden aangeven (bv. oorzaak, gevolg, tegenstelling).
* **Verwijswoorden:** Woorden die verwijzen naar eerder genoemde zaken (bv. hij, zij, deze).
Het slim ordenen van informatie in zinnen en het gebruik van signaalwoorden en overgangszinnen versterken de samenhang en het tekstbegrip. Dit kan via een **kettingpatroon** (zin A → zin B → zin C) of een **stapelpatroon** (zin A → zin B en zin A → zin C).
### 1.5 Zakelijk rapport
Een zakelijk rapport kenmerkt zich door specifieke onderdelen:
* **Titelblad:** Bevat het logo van de instelling, auteursnamen, opleiding en afstudeerrichting.
* **Woord vooraf:** Geeft context, dank en eventuele aanvullende informatie.
* **Summary:** Een beknopte samenvatting van de essentiële inhoud, zonder cijfers of tabellen.
* **Inhoudsopgave:** Geeft de lezer een eerste indruk van de inhoud.
* **Inleiding:** Verduidelijkt het onderwerp, doel en de begrenzing van het probleem.
* **Hoofdtekst:** Bevat de hoofdstukken en deelhoofdstukken, met correcte referenties (bv. APA).
* **Conclusie:** Herhaalt de hoofdlijnen, blikt terug op de belangrijkste resultaten en aanbevelingen.
* **Referentielijst/Bibliografie:** Een lijst van gebruikte bronnen volgens een vastgestelde stijl (bv. APA).
* **Bijlagen:** Aanvullend materiaal dat relevant is voor het onderzoek.
### 1.6 Professionele en zakelijke vorm van schrijven
* **Passief schrijven:** Wordt soms gebruikt wanneer het onderwerp onbekend is, minder belangrijk dan de actie, om dubbelzinnigheid te voorkomen of om de nadruk te leggen op het resultaat. Constant gebruik kan leiden tot 'passivitis'.
* **Nominaliseringen:** Werkwoorden die worden omgezet in zelfstandige naamwoorden (bv. het behouden, de constatering). Dit kan leiden tot afstandelijkheid in de tekst.
* **Voorzetselketens:** Lange reeksen voorzetsels (bv. met betrekking tot) die de tekst complexer kunnen maken.
#### 1.6.1 Verwijswoorden
Verwijswoorden zoals 'hij', 'zij', 'die', 'het', 'de', 'dit', 'wat', 'sommige' en 'zijn' zijn essentieel voor de samenhang. Het correct gebruik van enkelvoud en meervoud, en de juiste verwijzing naar personen of zaken, is van groot belang.
#### 1.6.2 Contaminatie en pleonasme
* **Contaminatie:** Een verkeerde combinatie van twee correcte zinnen (bv. "dat kost duur" in plaats van "dat kost veel" of "dat is duur").
* **Pleonasme:** Het onnodig gebruiken van twee woorden waarvan de betekenis overlapt (bv. "witte sneeuw").
### 1.7 Congruentie (overeenkomst)
Congruentie betreft de overeenkomst in getal (enkelvoud/meervoud) tussen onderwerp en persoonsvorm.
* **Enkelvoudig onderwerp + enkelvoudige persoonsvorm**
* **Meervoudig onderwerp + meervoudige persoonsvorm**
#### 1.7.1 Grammaticaal en logisch getal
Bij onderwerpen die een groep aanduiden, kan er onderscheid zijn tussen grammaticaal getal (de vorm van het woord) en logisch getal (de betekenis).
* **Enkelvoudig onderwerp:** Een groot aantal studenten zakt af.
* **Meervoudig onderwerp:** Een aantal studenten kwamen te laat.
Dit geldt ook voor constructies met 'zowel...als', 'noch...noch' en voor collectieve zelfstandige naamwoorden zoals 'politie' of 'team'.
#### 1.7.2 Landen, instellingen en firma's
De congruentie bij landen, instellingen en firma's kan variëren afhankelijk van de naamgeving (enkelvoudig of meervoudig) en of het begrip een eenheid of losse leden aanduidt.
#### 1.7.3 Hoeveelheden en tijds-/maateenheden
Bij hoeveelheden, tijds- en maateenheden wordt vaak het enkelvoud gebruikt, zelfs bij meervoudige betekenis (bv. tien kilo). Munteenheden worden doorgaans ook in het enkelvoud gezet.
### 1.8 Verbuiging van adjectieven
Bijvoeglijke naamwoorden ('adjectieven') worden verbogen om te passen bij het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. De uitgang ('-e') hangt af van het lidwoord en het getal van het zelfstandig naamwoord. Uitzonderingen hierop zijn menselijke eigenschappen, beroepen of functies, waar de '-e' soms wegvalt.
### 1.9 'Als' en 'dan'
* **Als:** Gebruikt wanneer er een gelijkheid in de zin wordt aangegeven.
* **Dan:** Gebruikt na een vergrotende trap.
### 1.10 'Toen' en 'wanneer/als'
* **Toen:** Verwijst naar een eenmalige gebeurtenis in het verleden.
* **Wanneer/als:** Verwijst naar herhaaldelijke gebeurtenissen of gewoontes in het verleden.
### 1.11 Persoonlijke voornaamwoorden: 'je/jij', 'jou/jouw', 'jullie', 'u/uw'
Het correcte gebruik hangt af van de grammaticale functie in de zin (onderwerp, lijdend voorwerp, bezit) en de mate van beleefdheid.
### 1.12 Actieve en passieve zinnen
Zinnen kunnen actief (het onderwerp voert de actie uit) of passief (het onderwerp ondergaat de actie) zijn.
* **Actief voorbeeld:** "Parlementsleden beschuldigen organisatoren."
* **Passief voorbeeld:** "Organisatoren worden beschuldigd door parlementsleden."
Het omzetten van passieve naar actieve zinnen kan de tekst levendiger en directer maken.
### 1.13 Werkwoordelijke en naamwoordelijke stijl
De keuze tussen werkwoordelijke en naamwoordelijke zinsconstructies beïnvloedt de stijl en leesbaarheid van een tekst. Een werkwoordelijke stijl, met actieve werkwoorden, is vaak directer. Een naamwoordelijke stijl, met veel nominaliseringen, kan afstandelijker zijn.
### 1.14 Overgangswoorden en -zinnen
Correct gebruik van overgangswoorden (bv. 'totdat', 'nadat', 'doordat', 'hoewel', 'want') en -zinnen is essentieel voor de logische flow en coherentie van een tekst.
---
# Tekstdoelen, overtuigen en vermaak
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende doelen die met een tekst bereikt kunnen worden, met specifieke aandacht voor overtuigingsstrategieën en de rol van vermaak.
## 2. Tekstdoelen
Tekstdoelen geven aan wat de schrijver wil bereiken met een tekst. Het is essentieel om het doel te bepalen voordat men begint met schrijven, omdat dit de aanpak, de inhoud en de toon van de tekst beïnvloedt. De basisvragen die men zich moet stellen zijn: waar gaat de tekst over (onderwerp), wie is de lezer (doelgroep) en wat wil ik bereiken met de tekst (doel)?
Er zijn diverse tekstdoelen te onderscheiden, hoewel de meeste teksten een combinatie van deze doelen zijn:
### 2.1 Informeren
Het primaire doel is het overbrengen van feitelijke informatie aan de lezer.
### 2.2 Overtuigen (persuasief)
Dit doel richt zich op het beïnvloeden van de mening of het standpunt van de lezer.
### 2.3 Activeren
Hierbij wordt beoogd de lezer aan te zetten tot een specifieke actie.
### 2.4 Onderhouden (diverterend)
Het doel is om de lezer plezier te verschaffen of te vermaken.
### 2.5 Emotioneren
Dit doel beoogt het oproepen van specifieke emoties bij de lezer.
### 2.6 Samenvatten
Het concentreren van de kerninformatie uit een langere tekst.
> **Tip:** Het is cruciaal om je niet als maatstaf te nemen bij het bepalen van het leesmotief van je doelgroep. Gebruik een 'ijkpersoon' die de doelgroep representeert (qua leeftijd, geslacht, politieke achtergrond, etc.) om de tekst optimaal af te stemmen.
## 3. Overtuigen
Effectief overtuigen vereist meer dan alleen het uiten van een mening; het draait om het presenteren van een heldere, argumentatieve en lezergerichte boodschap.
### 3.1 Strategieën voor overtuiging
* **Onmiddellijke duidelijkheid:** Maak direct duidelijk voor de lezer wat er van hen verwacht wordt.
* **Passie en overtuigingskracht:** Schrijf met enthousiasme en overtuiging.
* **Argumentatie:** Ondersteun meningen met heldere en logische argumenten.
* **Oplossingen bieden:** Stel concrete oplossingen voor voor de geschetste problemen.
* **Call to action:** Moedig de lezer aan tot een specifieke actie (bijvoorbeeld: 'Schrijf u nu in').
* **Nadruk op voordelen:** Leg de nadruk op de positieve aspecten en voordelen voor de lezer.
* **Bewijs leveren en drempels wegnemen:** Onderbouw claims met bewijs en maak het de lezer zo gemakkelijk mogelijk om de gewenste actie te ondernemen.
## 4. Vermaak
Vermaak in een tekst draagt bij aan de aantrekkelijkheid en de effectiviteit ervan, met name bij het onderhouden van de aandacht van de lezer. Elementen die hierbij een rol spelen zijn:
* **Verhaalcomponenten:** Het gebruik van narratieve elementen om de tekst boeiender te maken.
* **Emoties:** Het oproepen van emotionele reacties bij de lezer.
* **Beeldend taalgebruik:** Het creëren van levendige beelden met woorden.
* **Aantrekkelijke eerste zin:** De openingszin is cruciaal om de lezer direct te boeien.
> **Voorbeeld:** Een tekst die gericht is op het informeren over een nieuw product kan ook elementen van vermaak bevatten door middel van een pakkende anekdote of beeldend taalgebruik, wat de informatie beter overbrengt en de lezer langer geboeid houdt.
---
# Gestructureerd schrijven en tekststructuur
Gestructureerd schrijven draait om het creëren van een heldere, logische en overtuigende tekst door middel van een doordacht bouwplan en een effectieve tekststructuur.
### 3.1 Het belang van gestructureerd schrijven
Gestructureerd schrijven is essentieel omdat het de volgende voordelen biedt:
* **Professionaliteit:** Een goed gestructureerde tekst straalt professionaliteit uit.
* **Overtuigingskracht:** De argumenten komen duidelijker over, wat de overtuigingskracht vergroot.
* **Duidelijkheid en Opvolgbaarheid:** Informatie wordt helderder gepresenteerd en is daardoor makkelijker te volgen.
### 3.2 Wat is tekststructuur?
Tekststructuur verwijst naar de opbouw van een tekst en de volgorde waarin informatie wordt gepresenteerd. Een goede structuur zorgt voor een logische flow en een optimaal begrip bij de lezer.
#### 3.2.1 Het bouwplan
Een bouwplan is een schema dat de hoofdvragen, subvragen en antwoorden van een tekst weergeeft. Het weerspiegelt zowel de inhoud als de logische opbouw van de tekst. Het opstellen van een bouwplan is een cruciaal onderdeel van het ontwerpen van een tekststructuur.
#### 3.2.2 Vaardigheden in tekststructuur
Er zijn twee belangrijke vaardigheden met betrekking tot tekststructuur:
* **Tekststructuur reconstrueren:** Het analyseren van een bestaande tekst om de onderliggende structuur te achterhalen.
* **Tekststructuur ontwerpen:** Het zelf creëren van een structuur voor een nieuwe tekst, nog voordat het schrijven begint. Dit omvat informatievinding en informatieordening.
### 3.3 De algemene opbouw van een tekst
Elke tekst kan grofweg worden opgedeeld in drie hoofdonderdelen:
#### 3.3.1 Inleiding
De inleiding heeft als doel:
* Het onderwerp introduceren.
* De lezer motiveren om verder te lezen. Dit kan door het belang van het onderwerp te benadrukken of een interessante vraag te stellen.
#### 3.3.2 Middenstuk (hoofdtekst)
Het middenstuk vormt de kern van de tekst en is verantwoordelijk voor:
* Het uitwerken van deelonderwerpen.
* Het presenteren van informatie in een logische volgorde.
#### 3.3.3 Slot
Het slot dient om:
* Een samenvatting te geven van de belangrijkste punten.
* Een conclusie te trekken op basis van de gepresenteerde informatie.
* De tekst af te ronden, bijvoorbeeld met een aanbeveling of een vooruitblik.
### 3.4 Alineaopbouw
Een alinea is een bouwsteen van de tekst en bevat idealiter één kernidee.
#### 3.4.1 De kernzin
* Elke alinea bevat een kernidee, dat wordt uitgedrukt in een kernzin.
* De rest van de zinnen in de alinea dient ter uitwerking van dit kernidee.
* De kernzin is de belangrijkste zin en vat vaak de essentie van de alinea samen. De plaatsing van de kernzin is meestal aan het begin of aan het einde van de alinea.
### 3.5 Verbindingen binnen en tussen alinea's
Het creëren van soepele overgangen en verbanden is cruciaal voor de leesbaarheid en samenhang van een tekst.
#### 3.5.1 Verbindingen binnen alinea's
Binnen een alinea worden zinnen aan elkaar gekoppeld om de samenhang te versterken:
* **Slimme volgorde van informatie:** Door informatie in zinnen op een strategische manier te plaatsen, wordt de informatie onbewust beter opgenomen door de lezer.
* **Herhaling en synoniemen:** Informatie kan worden herhaald of aangevuld met synoniemen, wat de herkenbaarheid vergroot.
* **Zinspatroon:** De aansluiting tussen zinnen is belangrijk voor het tekstbegrip. Twee veelvoorkomende patronen zijn:
* **Kettingpatroon:** Zin A leidt naar Zin B, die op zijn beurt leidt naar Zin C, enzovoort ($A \to B \to C$).
* **Stapelpatroon:** Zin A vormt de basis waaraan zowel Zin B, Zin C als Zin D gerelateerd zijn ($A \to B$, $A \to C$, $A \to D$).
#### 3.5.2 Verbindingen tussen alinea's
Verbindingen tussen alinea's zorgen voor een logische overgang van het ene onderwerp naar het andere. Dit wordt gerealiseerd door:
* **Signaalwoorden:** Woorden die expliciet verbanden aangeven (bijvoorbeeld oorzaak, gevolg, tegenstelling).
* **Overgangszinnen:** Zinnen die een expliciet tekstverband uitdrukken en de lezer helpen de overstap naar de volgende alinea te maken.
### 3.6 Taalgebruik en stijl
Het kiezen van het juiste taalgebruik en de passende stijl is afhankelijk van de doelgroep en het doel van de tekst.
#### 3.6.1 Zakelijke en professionele schrijfstijl
* **Actief versus passief schrijven:** Hoewel passieve constructies in sommige gevallen nuttig zijn (bv. onbekendheid van het onderwerp, nadruk op het resultaat), kan overmatig gebruik leiden tot een omslachtige en minder directe stijl. Actieve zinnen zijn over het algemeen directer en krachtiger.
* **Voorbeeld:** "De bezoekers werden gewezen op de alternatieve route" (passief) versus "Men wees de bezoekers op de alternatieve route" (actief, met 'men').
* **Nominaliseringen:** Het omzetten van werkwoorden in zelfstandige naamwoorden (bv. 'het behouden' uit 'behouden'). Hoewel dit soms nodig is voor een formele toon, kan overmatig gebruik de tekst onnodig complex maken.
* **Voorzetselketens:** Lange reeksen voorzetsels (bv. 'met betrekking tot') kunnen de leesbaarheid verminderen.
* **Verwijswoorden:** Het correct gebruiken van verwijswoorden (hij, zij, die, het, etc.) is cruciaal voor de coherentie.
* **Tip:** Let op het onderscheid tussen 'hen' (lijdend voorwerp) en 'hun' (bezittelijk voornaamwoord).
* **Contaminatie en pleonasme:** Vermijd contaminatie (het verkeerd combineren van twee zinnen) en pleonasmes (het onnodig herhalen van een eigenschap, bv. 'witte sneeuw').
#### 3.6.2 Afstemming op de doelgroep
* **Referentiekader:** Houd rekening met de kennis, ervaringen en overtuigingen van de lezer. Gebruik indien mogelijk een 'ijkpersoon' die de doelgroep representeert.
* **Vakjargon:** Gebruik vakjargon alleen als de doelgroep dit begrijpt.
* **Toon:** Kies een passende toon, formeel of informeel, afhankelijk van de context.
* **Vorm:** De lengte van de tekst, het lettertype, de lettergrootte, witruimte en het gebruik van afbeeldingen en grafieken dragen bij aan de aantrekkelijkheid en functionaliteit van de lay-out.
### 3.7 Tekstdoelen
Teksten kunnen verschillende doelen dienen:
1. **Informeren:** Informatie overbrengen.
2. **Overtuigen/Persuaderen:** De mening van de lezer beïnvloeden.
3. **Activeren:** De lezer aanzetten tot een bepaalde actie.
4. **Onderhouden/Diverteren:** De lezer vermaken of plezier bezorgen.
5. **Emotioneren:** Gevoelens bij de lezer opwekken.
6. **Samenvatten:** Essentiële informatie bundelen.
De meeste teksten zijn een combinatie van deze doelen.
### 3.8 Specifieke onderdelen van een rapport
Bij het schrijven van een zakelijk rapport komen specifieke onderdelen aan bod:
* **Titelblad:** Moet aantrekkelijk en professioneel zijn, met logo, auteurs, opleiding, etc.
* **Woord vooraf:** Biedt context, dank en eventuele aanvullende informatie.
* **Summary (Samenvatting):** Een overzicht van de essentiële inhoud, zonder cijfers of tabellen.
* **Inhoudsopgave:** Geeft de lezer een eerste indruk van de structuur en inhoud.
* **Inleiding:** Verduidelijkt het onderwerp, doel en de begrenzing, en formuleert de probleemstelling.
* **Hoofdtekst:** Bevat de hoofdstukken en deelhoofdstukken, met correcte referenties (bv. APA).
* **Conclusie:** Herhaalt de hoofdlijnen, blikt terug op resultaten en aanbevelingen.
* **Referentielijst/Bibliografie:** Een overzicht van gebruikte bronnen, conform de APA-stijl.
* **Bijlagen:** Aanvullend materiaal dat relevant is voor het onderzoek.
### 3.9 Congruentie en concordantie
Dit deel behandelt de correcte overeenkomst tussen grammaticale elementen in een zin.
#### 3.9.1 Enkelvoud en meervoud in onderwerp en persoonsvorm
* Een enkelvoudig onderwerp vereist een enkelvoudige persoonsvorm.
* Een meervoudig onderwerp vereist een meervoudige persoonsvorm.
#### 3.9.2 Grammaticaal versus logisch getal
Soms is er een verschil tussen het grammaticale getal (enkel- of meervoud) en het logische getal (de werkelijke betekenis van het aantal).
* **Enkelvoudig (als geheel):** Een groot aantal studenten zakt af; een stel paarden stond gespannen; een massa fans verdrong zich.
* **Meervoudig (als aparte leden):** Een aantal studenten kwamen telaat binnen; een paar takken lagen buiten; een stel paarden liepen in de wei.
**Specifieke gevallen:**
* **'Zowel ... als', 'noch ... noch':**
* Bij 'zowel ... als' en 'noch ... noch' met enkelvoudige onderwerpen wordt een enkelvoudige persoonsvorm gebruikt (bv. "Zowel Tom als Jan wandelde"). Bij meervoudige onderwerpen wordt een meervoudige persoonsvorm gebruikt (bv. "Zowel kinderen als ouders gaan").
* Als de onderwerpen gescheiden zijn (bv. "noch de premier, noch de minister") en de één enkelvoud is en de ander meervoud, dan wordt de persoonsvorm afgestemd op het dichtstbijzijnde onderwerp.
* **Verzamelenamen (politie, team):** Deze worden vaak als enkelvoud behandeld, ook al verwijzen ze naar meerdere personen (bv. "De politie arresteerde").
* **Landen en instellingen:** Namen met 'de' ervoor zijn vaak meervoud (bv. "de Verenigde Staten hebben").
* **Firma's:** Namen met 'en' erin kunnen zowel enkelvoud als meervoud zijn, afhankelijk van de bekendheid (bv. "Hennes en Mauritz (H&M) opereert").
* **'Een van de':** De persoonsvorm hangt af van de bijzin (enkelvoudig of meervoudig).
* **Hoeveelheden:**
* Enkelvoudige substantieven met meervoudige betekenis (bv. "tien kilo", "vijf gram") vereisen een enkelvoudige persoonsvorm.
* 'Vele' met een meervoudige vorm (bv. "vele kilo's") vereist een meervoudige persoonsvorm.
* **Tijdsaanduidingen, maataanduidingen, munteenheden:**
* Enkelvoudig: jaar, kwartier, euro.
* Meervoudig: minuten, weken, kronen.
#### 3.9.3 Passieve constructies
Bij passieve constructies wordt de persoonsvorm aangepast aan het grammaticale getal van het onderwerp, ook als dit logisch gezien meervoud is (bv. "De bezoekers werden gewezen").
#### 3.9.4 Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden
De uitgang van een bijvoeglijk naamwoord hangt af van het lidwoord en het getal van het zelfstandig naamwoord.
* **'De' woorden:** Altijd '-e' (de mooie auto).
* **'Het' woorden met lidwoord:** Altijd '-e' (het mooie huis).
* **'Het' woorden zonder lidwoord:** Geen '-e' (een mooi huis).
* **'De' woorden zonder lidwoord:** Wel '-e' (een mooie auto).
* **Uitzonderingen:** Bij menselijke eigenschappen, beroepen of functies valt de '-e' weg (een slim dokter).
#### 3.9.5 Gebruik van 'als' en 'dan'
* **Als:** Gebruikt bij gelijkheidsindicatoren (bv. "Anke is in hetzelfde dorp opgegroeid als ik").
* **Dan:** Gebruikt na een vergrotende trap (bv. "De economie groeit sneller dan de andere").
#### 3.9.6 Gebruik van 'toen' en 'wanneer/als'
* **Toen:** Verwijst naar een eenmalige gebeurtenis in het verleden.
* **Wanneer/als:** Verwijst naar herhaaldelijke gebeurtenissen of gewoonten.
#### 3.9.7 Gebruik van persoonlijk voornaamwoorden
* **Je/jij:** Als de genoemde persoon iets doet.
* **Jou:** Als iemand iets ondergaat.
* **Jouw:** Bezittelijk.
* **Jullie:** Groep mensen.
* **U/Uw:** Beleefde aanspreking en bezit.
#### 3.9.8 Gebruik van 'hen' en 'hun'
* **Hun:** Bezittelijk voornaamwoord.
* **Hen:** Lijdend voornaamwoord (vraag: wie of wat + werkwoord?).
* **Hun:** Vragend voornaamwoord (vraag: aan wie of voor wie + werkwoord + onderwerp?).
#### 3.9.9 Gebruik van 'sommige' en 'sommigen'
* **Sommige:** Verwijst naar bijvoeglijke en zelfstandige voorwerpen en dieren.
* **Sommigen:** Zelfstandig gebruikt, verwijst naar mensen.
---
# Zakelijke rapportage en formele schrijfstijl
Dit gedeelte behandelt de essentiële elementen van zakelijke rapporten en de principes van een professionele, formele schrijfstijl, met speciale aandacht voor grammatica en woordkeuze.
## 4.1 De structuur van een zakelijk rapport
Een zakelijk rapport kent een specifieke opbouw die zorgt voor duidelijkheid en professionaliteit. De belangrijkste onderdelen zijn:
### 4.1.1 Titelblad
Het titelblad bevat essentiële identificatiegegevens en dient tegelijkertijd als een professionele eerste indruk.
* **Logo:** Vaak wordt het logo van de organisatie (bijvoorbeeld HOGENT) vermeld.
* **Auteur(s):** De naam van de auteur of de namen van de groepsleden die aan het rapport hebben bijgedragen.
* **Opleiding/Afstudeerrichting:** Specificatie van de opleiding of afstudeerrichting waarvoor het rapport is geschreven.
### 4.1.2 Woord vooraf
Dit gedeelte biedt context en ruimte voor dankbetuigingen.
* **Context:** Korte uitleg over de achtergrond van het rapport.
* **Dank en waardering:** Mogelijkheid om personen of instanties te bedanken die hebben bijgedragen.
* **Bijkomende inhoud:** Eventuele aanvullende informatie die relevant is voor het begrip van het rapport.
### 4.1.3 Summary (Samenvatting)
Een samenvatting van de meest essentiële inhoud van het rapport.
* **Essentiële inhoud:** Bevat de kernpunten van het rapport.
* **Geen cijfers of tabellen:** De samenvatting is tekstueel en bevat geen gedetailleerde data.
### 4.1.4 Inhoudsopgave
De inhoudsopgave geeft de lezer een overzicht van de structuur en de belangrijkste onderdelen van het rapport.
### 4.1.5 Inleiding
De inleiding introduceert het onderwerp en schetst de kaders van het rapport.
* **Onderwerp verduidelijken:** Het centrale thema van het rapport wordt helder uiteengezet.
* **Doel en begrenzing:** Het doel van het rapport en de afbakening van het onderzoeksgebied worden benoemd.
* **Probleemstelling:** De specifieke vraag of het probleem dat het rapport beoogt te beantwoorden of op te lossen.
### 4.1.6 Hoofdtekst
Dit zijn de feitelijke hoofdstukken en deelhoofdstukken waarin de informatie wordt uitgewerkt.
* **Uitwerking deelonderwerpen:** Elk deelonderwerp wordt gedetailleerd behandeld.
* **Logische volgorde:** De informatie wordt op een coherente en logische wijze gepresenteerd.
* **APA referenties:** Correcte bronvermelding volgens de APA-standaard is essentieel.
### 4.1.7 Conclusie
De conclusie vat de hoofdlijnen samen en reflecteert op de resultaten.
* **Herhaling hoofdlijnen:** De belangrijkste punten uit de hoofdtekst worden beknopt herhaald.
* **Terugblik op resultaten:** De belangrijkste bevindingen en inzichten uit het onderzoek worden gepresenteerd.
### 4.1.8 Referentielijst/Bibliografie
Een volledige lijst van alle geraadpleegde bronnen, conform de APA-richtlijnen.
### 4.1.9 Bijlagen
Aanvullend materiaal dat relevant is voor het onderzoek maar niet direct in de hoofdtekst past.
* **Aanvullend materiaal:** Kan bestaan uit door de auteur gemaakte of verzamelde documenten.
## 4.2 Professionele en zakelijke schrijfstijl
Een zakelijke schrijfstijl kenmerkt zich door objectiviteit, helderheid en precisie. Dit wordt bereikt door onder andere het correcte gebruik van passieve constructies en nominaliseringen, en het vermijden van onduidelijkheden door voorzetselketens en verwijswoorden.
### 4.2.1 Passieve constructies (Passiviteit)
Passieve constructies worden gebruikt om de nadruk te leggen op het resultaat of de handeling, in plaats van de uitvoerder.
* **Vorm:** Het lijdend voorwerp van de actieve zin wordt het onderwerp van de passieve zin.
* **Gebruik:**
* Wanneer de uitvoerder van de handeling onbekend of onbelangrijk is.
* Om dubbelzinnigheid te voorkomen.
* Om de nadruk te leggen op het resultaat en niet op de actie zelf.
* Om het zinsverloop te behouden zonder het perspectief te verliezen (de zin sluit beter aan bij de vorige).
* **Aandachtspunt:** Te frequent gebruik van passieve constructies kan leiden tot "passivitis", wat de tekst langdradig en onnodig complex kan maken.
**Voorbeeld:**
> **Actief:** De onderzoekers publiceerden het rapport.
> **Passief:** Het rapport werd gepubliceerd door de onderzoekers. (Nadruk op het rapport)
> **Passief (uitvoerder onbekend/onbelangrijk):** Het rapport werd gepubliceerd.
### 4.2.2 Nominaliseren
Nominaliseren is het omzetten van werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden in zelfstandige naamwoorden. Dit kan de tekst formeler en afstandelijker maken, maar ook abstracter.
* **Vormen:**
* Werkwoord (infinitief) + lidwoord `het`: *het behouden*, *het vergelijken*.
* Werkwoord (stam) + substantief met dezelfde vorm: *het behoud*, *het herstel*.
* Werkwoord (stam) + substantief met achtervoegsel (`ing`, `atie`, `tie`): *de constatering*, *de transportatie*.
* **Wanneer vermijden:**
* Bij het beschrijven van algemene wetten of regelmatigheden.
* Wanneer de werkwoordelijke stijl levendiger en directer is.
* **Bewuste keuze:** Het gebruik van nominaliseringen kan een bewuste keuze zijn om afstand te creëren in de tekst.
**Voorbeeld:**
> **Werkwoordelijk:** Het bedrijf moet de levering verzorgen.
> **Nominalisatie:** De verzorging van de levering is noodzakelijk voor het bedrijf.
### 4.2.3 Omgaan met voorzetselketens
Voorzetselketens zijn reeksen voorzetsels achter elkaar, wat de tekst onduidelijk kan maken.
* **Voorbeelden:** *met behulp van*, *door middel van*, *met betrekking tot*.
* **Oplossing:** Zoek naar directere synoniemen of herschrijf de zin om de keten te doorbreken.
**Voorbeeld:**
> **Onnodig complex:** De implementatie van het systeem met behulp van een gespecialiseerd team door de firma van Jansen zal leiden tot een verbetering van de efficiëntie.
> **Directer:** Een gespecialiseerd team van Jansen implementeert het systeem, wat leidt tot een efficiëntere werkwijze.
### 4.2.4 Verwijswoorden
Verwijswoorden (pronomina) zorgen voor samenhang door te verwijzen naar eerder genoemde elementen. Correct gebruik is cruciaal voor tekstbegrip.
* **Persoonlijke voornaamwoorden:**
* `hij`, `hem`: verwijzen naar mannelijke personen of zaken.
* `zij`, `haar`: verwijzen naar vrouwelijke personen of zaken.
* `het`: verwijst naar onzijdige zaken.
* `die`: kan verwijzen naar de-woorden (enkelvoud en meervoud) en het-woorden (enkelvoud).
* `dat`: verwijst naar het-woorden (enkelvoud).
* `dit`: verwijst naar het-woord in de zin.
* `deze`: verwijst naar de-woorden (enkelvoud en meervoud).
* **Bezittelijke voornaamwoorden:**
* `zijn`, `haar`, `hun`: geven bezit aan.
* **Andere verwijswoorden:**
* `wat`: Verwijst naar een hele voorafgaande zin.
* **Voorbeeld:** De levertermijn van de chips liep hoog op, *wat* problematisch is.
* `waarmee`, `waarop`, etc.: Verwijzen naar zaken.
* **Voorbeeld:** Het probleem *waarmee* we geconfronteerd worden, is complex.
* `wie`, `voor wie`: Verwijzen naar personen.
* **Voorbeeld:** De persoon *met wie* ik sprak, was erg behulpzaam.
* **Contaminatie:** Een veelvoorkomende fout waarbij twee correcte zinnen verkeerd worden gecombineerd.
* **Voorbeeld:** *Dat kost duur* (fout: moet zijn "Dat kost veel" of "Dat is duur").
* **Pleonasme:** Een overbodig woord waarvan de betekenis al in een ander woord zit.
* **Voorbeeld:** *witte sneeuw*.
* **Tautologie:** Iets twee keer met andere woorden zeggen.
* **Voorbeeld:** *het leek wel een sprookje, een ware droom*.
### 4.2.5 Congruentie (Overeenkomst)
Congruentie zorgt ervoor dat woordvormen (enkelvoud/meervoud, persoonsvorm) overeenkomen.
#### 4.2.5.1 Grammaticaal vs. Logisch getal
Dit betreft de overeenkomst tussen onderwerp en persoonsvorm, waarbij soms gekeken wordt naar de grammaticale vorm en soms naar de logische betekenis.
* **Enkelvoudig onderwerp met enkelvoudige persoonsvorm:**
* *Een groot aantal studenten zakt af na het eerste jaar.* (Aantal = enkelvoudig, dus enkelvoudige persoonsvorm)
* *Een stel paarden stond voor de koets gespannen.* (Stel = enkelvoudig)
* *De politie arresteerde de verdachte.* (Politie = als één geheel, dus enkelvoudige persoonsvorm)
* *Het team scoorde een doelpunt.* (Team = als één geheel)
* **Meervoudig onderwerp met meervoudige persoonsvorm:**
* *Studenten zakten af na het eerste jaar.* (Studenten = meervoud)
* *De media spreken zich uit.* (Media = meervoud)
* **Speciale gevallen:**
* **Zowel...als / noch...noch:** Als het tweede deel meervoud is, wordt vaak een meervoudige persoonsvorm gebruikt.
* *Zowel Tom als Jan wandelde in de straat.* (Beide enkelvoud, dus enkelvoud)
* *Zowel de student als de docenten gingen in discussie.* (Tweede deel is meervoud, dus meervoud)
* *Nog de premier, nog de minister wilde ons aanspreken.* (Beide enkelvoud, dus enkelvoud)
* *Nog de premier, nog de ministers wilden ons aanspreken.* (Tweede deel is meervoud, dus meervoud)
* **Landen en instellingen:** Vaak wordt het grammaticale getal gevolgd. Afkortingen van meervoudige landen krijgen vaak een meervoudige persoonsvorm.
* *Nederland heeft een plan.* (Enkelvoud)
* *De VS heeft een plan.* (Afkorting van meervoud)
* *De Verenigde Staten hebben een plan.* (Meervoudige naam, dus meervoud)
* **Firma's:** Kan variëren afhankelijk van bekendheid en enkelvoudige/meervoudige naam.
* *De Vlamme firma's hebben een contract gesloten.* (Meervoudige naam, dus meervoud)
* **"Een van de...":** De persoonsvorm hangt af van de bijzin.
* *Een van de studenten die aanwezig waren,.* (Bijzin is enkelvoud, dus enkelvoudige persoonsvorm volgt).
* *Een van de studenten die aanwezig waren, vielen in slaap.* (Bijzin is meervoud, dus meervoudige persoonsvorm volgt).
* **Hoeveelheden:**
* *Tien kilo suiker is nodig.* (Substantief in enkelvoud, meervoudige betekenis)
* *Vele kilo's suiker zijn nodig.* (`vele` + meervoudsvorm)
* **Tijdsaanduidingen, maataanduidingen, munteenheden:**
* **Enkelvoudig:** *een jaar*, *een kwartier*, *een euro*.
* **Meervoudig:** *vijftien minuten*, *twee weken*, *honderd euro*.
#### 4.2.5.2 Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden veranderen van vorm afhankelijk van het woordgeslacht (de/het) en getal (enkelvoud/meervoud) van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen.
* **De-woorden (enkelvoud en meervoud):** Altijd met `-e`.
* *de mooie auto*, *de mooie auto's*.
* **Het-woorden (enkelvoud):** Altijd met `-e`.
* *het mooie huis*.
* **Het-woorden (zonder lidwoord):** Geen `-e`.
* *een mooi huis*.
* **De-woorden (zonder lidwoord):** Wel met `-e`.
* *een mooie auto*.
* **Uitzondering (menselijke eigenschap, beroep, functie):** De `-e` valt weg, ook bij de-woorden.
* *een slim dokter*.
* *een knappe politicus*.
### 4.2.6 Gebruik van "als/dan", "toen/wanneer"
De keuze tussen deze combinaties hangt af van de context en de tijdsduur.
* **Als:** Gebruikt bij vergelijkingen met een gelijkheidsindicator.
* *Anke is in hetzelfde dorp opgegroeid als ik.*
* **Dan:** Gebruikt na een vergrotende trap.
* *De Franse economie groeit sneller dan de Duitse.*
* **Toen:** Gebruikt voor een eenmalige gebeurtenis in het verleden.
* *Toen ik jong was, ging ik vaak naar de bioscoop.*
* **Wanneer/Als:** Gebruikt voor herhaaldelijke gebeurtenissen of gewoonten in het verleden.
* *Wanneer het regende, bleef ik binnen.* (Herhaaldelijk)
* *Als het regende, bleef ik binnen.* (Herhaaldelijk, synoniem met wanneer)
### 4.2.7 Je/Jij, Jou/Jouw, Jullie, U/Uw
Het correcte gebruik van deze voornaamwoorden is belangrijk voor de toon en directheid van de tekst.
* **Je/Jij:** Als de aangesproken persoon de actie uitvoert.
* *Je bent moe.*
* *Jij bent slim.*
* **Jou/Jou (lijkend):** Als iemand iets ondergaat of als object.
* *We bellen jou straks.*
* **Jouw:** Geeft bezit aan.
* *Jouw idee was goed.*
* **Jullie:** Verwijst naar een groep mensen.
* *Jullie moeten dit doen.*
* **U/Uw:** Beleefdheidsvormen, vooral in formele contexten.
* *U kunt het formulier hier vinden.*
* *Uw deelname wordt zeer gewaardeerd.*
---
# Grammaticale correctheid en zinsbouw
Dit onderwerp behandelt specifieke grammaticale kwesties zoals contaminatie, pleonasmen en tautologieën, evenals onvolkomenheden in de congruentie tussen onderwerp en persoonsvorm, de correcte verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden en het correcte gebruik van diverse woordsoorten en voegwoorden.
### 5.1 Foutieve woordcombinaties
#### 5.1.1 Contaminatie
Contaminatie treedt op wanneer twee correcte zinnen onjuist met elkaar worden gecombineerd, wat resulteert in een grammaticale fout.
> **Voorbeeld:** De zin "Dat kost duur" is een contaminatie van de correcte zinnen "Dat kost veel" en "Dat is duur".
#### 5.1.2 Pleonasme
Bij een pleonasme wordt een eigenschap van een zelfstandig naamwoord herhaald met een bijvoeglijk naamwoord, terwijl deze eigenschap al inherent is aan het zelfstandig naamwoord.
> **Voorbeeld:** "witte sneeuw" (sneeuw is per definitie wit).
#### 5.1.3 Tautologie
Een tautologie houdt in dat hetzelfde tweemaal wordt gezegd met verschillende woorden die echter nagenoeg dezelfde betekenis hebben.
> **Voorbeeld:** "altijd en eeuwig" (altijd impliceert reeds eeuwigheid).
### 5.2 Congruentie (discongruentie)
Congruentie verwijst naar de overeenkomst in getal (enkelvoud/meervoud) tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een zin. Discongruentie ontstaat wanneer deze overeenkomst ontbreekt.
#### 5.2.1 Basisregel: Enkelvoud en meervoud
* Een enkelvoudig onderwerp vereist een enkelvoudige persoonsvorm.
* Een meervoudig onderwerp vereist een meervoudige persoonsvorm.
#### 5.2.2 Congruentie met collectiva en onbepaalde telwoorden
Bij collectiva (zoals aantal, groep, stel, massa) en onbepaalde telwoorden kan het onderscheid worden gemaakt tussen een grammaticaal getal en een logisch getal.
* **Grammaticaal getal (enkelvoud)**: Het collectief of telwoord wordt als één geheel beschouwd.
* Een groot aantal studenten zakt af na het eerste jaar.
* Een paar sokken van jou ligt nog in het washok.
* Een stel paarden stond voor de koets gespannen.
* Een massa fans verdrong zich voor het podium.
* **Logisch getal (meervoud)**: De afzonderlijke leden van het collectief of de telwoorden worden benadrukt.
* Een aantal studenten kwamen telaat binnen.
* Buiten liggen nog een paar takken.
* Een stel paarden liepen in de wei.
#### 5.2.3 Congruentie met 'zowel ... als', 'noch ... noch'
* **Onderwerp gevolgd door 'zowel ... als' of 'noch ... noch':**
* Als het onderwerp na de combinatie enkelvoudig is, wordt een enkelvoudige persoonsvorm gebruikt: "Zowel Tom als Jan wandelde in de straat."
* Als het onderwerp na de combinatie meervoudig is, wordt een meervoudige persoonsvorm gebruikt: "Zowel kind als ouders gaan in therapie."
* Bij 'noch ... noch' wordt, afhankelijk van of de onderwerpen samen of apart worden aangesproken, enkelvoud of meervoud gebruikt. "Noch de premier, noch de minister wilde ons aanspreken" (apart aangesproken). "Noch de premier, noch de minister wilden ons aanspreken" (samen aangesproken).
* **Onderwerp gevolgd door 'en':**
* Als de onderwerpen met 'en' verbonden zijn, wordt een meervoudige persoonsvorm gebruikt: "Jan en Tom wandelden in de straat."
#### 5.2.4 Congruentie met schijnbaar meervoudige of enkelvoudige onderwerpen
* **Enkelvoudige persoonsvorm bij schijnbaar meervoudige onderwerpen:** Woorden als 'politie', 'team', 'regering' worden vaak als één geheel beschouwd en vereisen een enkelvoudige persoonsvorm, ook al verwijzen ze naar meerdere personen.
* De politie arresteerde de verdachte.
* Het team scoorde een doelpunt.
* **Meervoudige persoonsvorm bij schijnbaar enkelvoudige onderwerpen:** Woorden als 'media' (als verwijzend naar meerdere kanalen) kunnen een meervoudige persoonsvorm vereisen.
* De media spreken zich uit.
#### 5.2.5 Congruentie met landen en instellingen
* **Enkelvoudige namen:** Landen en instellingen met enkelvoudige namen vereisen een enkelvoudige persoonsvorm.
* Nederland heeft nieuwe wetgeving ingevoerd.
* **Meervoudige namen:** Landen en instellingen met meervoudige namen vereisen een meervoudige persoonsvorm. Een handig trucje is om te letten op het lidwoord 'de'; dit duidt vaak op een meervoudige naam.
* De Verenigde Staten hebben de overeenkomst geratificeerd.
* De Britse Maagdeneilanden hebben een douane-unie ingesteld.
#### 5.2.6 Congruentie bij firma's
* **Firma's met een enkelvoudige naam:** Deze vereisen een enkelvoudige persoonsvorm.
* De Vlamme firma's leveren kwaliteit.
* **Firma's met een meervoudige naam die een begrip zijn geworden:** Deze kunnen ook een enkelvoudige persoonsvorm vereisen.
* Hennes en Mauritz (H&M) staat bekend om zijn trendy kleding.
* **Firma's met een meervoudige naam die geen begrip zijn:** Deze vereisen een meervoudige persoonsvorm.
* Klaassens en Janssens bouwen samen huizen.
#### 5.2.7 Congruentie bij 'een van de'
De persoonsvorm hangt af van de bijzin die volgt op 'een van de':
* Als de bijzin enkelvoudig is, wordt een enkelvoudige persoonsvorm gebruikt: "Hij is een van de weinigen die erts vindt."
* Als de bijzin meervoudig is, wordt een meervoudige persoonsvorm gebruikt: "Hij is een van de weinigen die erin slagen."
#### 5.2.8 Congruentie bij hoeveelheden
* **Enkelvoud met meervoudige betekenis:** Bij substanti ven die een hoeveelheid aanduiden in enkelvoud, maar een meervoudige betekenis hebben, wordt een enkelvoudige persoonsvorm gebruikt.
* Tien kilo suiker is voldoende voor het recept.
* Vijf gram zout mag niet overschreden worden.
* **Meervoud met 'vele':** Bij het gebruik van 'vele' gevolgd door een meervoudsvorm van het subst antief, wordt een meervoudige persoonsvorm gebruikt.
* Vele kilo's peren werden verwerkt.
* Vele liters melk werden getapt.
#### 5.2.9 Congruentie bij tijdsaanduidingen, maataanduidingen en munteenheden
* **Enkelvoudige vormen:** Maataanduidingen en tijdsaanduidingen in enkelvoud, en munteenheden die een enkelvoudige vorm hebben, vereisen een enkelvoudige persoonsvorm.
* Jaar na jaar vergrijst de bevolking.
* Een kwartier wachten is soms al te veel.
* De euro blijft stabiel.
* **Meervoudige vormen:** Maataanduidingen en tijdsaanduidingen in meervoud, en munteenheden die een meervoudige vorm hebben, vereisen een meervoudige persoonsvorm.
* Minuten tikken onverminderd door.
* Weken verstrijken zonder nieuws.
* De Zweedse kronen daalden in waarde.
* Tientallen graden boven nul is het warm.
* Verschillende muntstukken lagen op tafel.
### 5.3 Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden (adjectieven) kunnen worden verbogen om overeen te komen met het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen.
* **Bij 'de'-woorden:** Het bijvoeglijk naamwoord krijgt altijd de uitgang '-e'.
* De mooie auto.
* **Bij 'het'-woorden met lidwoord:** Het bijvoeglijk naamwoord krijgt altijd de uitgang '-e'.
* Het mooie huis.
* **Bij 'het'-woorden zonder lidwoord:** Het bijvoeglijk naamwoord krijgt geen uitgang '-e'.
* Een mooi huis.
* **Bij 'de'-woorden zonder lidwoord:** Het bijvoeglijk naamwoord krijgt wel de uitgang '-e'.
* Een mooie auto.
* **Uitzonderingen (menselijke eigenschap, beroep, functie):** Bij woorden die een menselijke eigenschap, beroep of functie aanduiden, valt de '-e' uitgang weg, zelfs bij 'de'-woorden.
* Een slimme dokter.
* Een knappe politicus.
### 5.4 Gebruik van 'als' en 'dan'
* **'Als'** wordt gebruikt wanneer er een indicator van gelijkheid in de zin staat.
> **Voorbeeld:** Anke is in hetzelfde dorp opgegroeid als ik.
* **'Dan'** wordt gebruikt na een vergrotende trap.
> **Voorbeeld:** De Franse economie groeit sneller dan de Duitse.
### 5.5 Gebruik van 'toen' en 'wanneer'/'als'
* **'Toen'** wordt gebruikt voor een eenmalige gebeurtenis in het verleden.
> **Voorbeeld:** Toen ik klein was, ging ik altijd naar de speeltuin.
* **'Wanneer'** of **'als'** wordt gebruikt voor een herhaaldelijke gebeurtenis of een gewoonte in het verleden.
> **Voorbeeld:** Wanneer ik moest studeren, ging ik naar de bibliotheek. / Als ik moest studeren, ging ik naar de bibliotheek.
### 5.6 Gebruik van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
* **Je/Jij:** Gebruikt wanneer de persoon iets doet (onderwerp).
* Je bent moe.
* Jij bent slim.
* **Jou:** Gebruikt wanneer iemand iets ondergaat (lijdend voorwerp).
* We bellen jou straks.
* **Jouw:** Geeft bezit aan.
* Jouw idee was goed.
* **Jullie:** Verwijst naar een groep mensen (meervoud).
* **U:** Gebruikt voor beleefde aanspreking (enkelvoud).
* **Uw:** Beleefde vorm om bezit aan te duiden (enkelvoud).
### 5.7 Passieve en actieve zinnen
Passieve zinnen leggen de nadruk op de handeling of het resultaat, terwijl actieve zinnen de nadruk leggen op de handelende persoon of instantie. Het is vaak wenselijk om actieve zinnen te gebruiken voor een directere en krachtigere stijl.
> **Voorbeeld Actief:** Parlementsleden beschuldigen organisatoren van seksisme.
> **Voorbeeld Passief:** Organisatoren van sportwedstrijden worden door parlementsleden beschuldigd van seksisme.
### 5.8 Verwijswoorden
Verwijswoorden zoals 'hij', 'zij', 'die', 'het', 'hen', 'hun', 'wie', 'wat', 'waarmee', 'waarop' verwijzen naar eerder genoemde woorden of zinsdelen. Het correcte gebruik is cruciaal voor de samenhang van de tekst.
* **Hij:** Mannelijk enkelvoud.
* **Zij:** Vrouwelijk enkelvoud.
* **Die:** Genderneutraal, kan verwijzen naar het onderwerp of lijdend voorwerp (vervangbaar door 'de' of 'dat' in sommige contexten).
* **Het:** Onzijdig enkelvoud.
* **Hem:** Lijdend voorwerp bij enkelvoud.
* **Hun:** Bezittelijk voornaamwoord meervoud (verwijst naar bezit van 'zij' of 'hen').
* **Hen:** Lijdend voorwerp meervoud (vervangbaar door 'aan wie' of 'voor wie' in zinnen met een direct of indirect object).
* **Wie:** Vragend voornaamwoord (subject of object).
* **Wat:** Vragend voornaamwoord (vervangbaar door 'het' of 'dat' na bepaalde constructies zoals 'alles wat', 'het enige wat', of na het overtreffende trap).
* **Waarmee, Waarop:** Verwijzen naar zaken of objecten.
* **Met wie, Voor wie:** Verwijzen naar personen.
* **Sommige:** Bijvoeglijk gebruikt bij zelfstandige naamwoorden (zaken en dieren).
* **Sommigen:** Zelfstandig gebruikt, verwijst naar personen.
#### 5.8.1 'Hen' vs 'hun'
* **Hun:** Bezittelijk voornaamwoord (vervangbaar door 'hun' in de zin).
> **Voorbeeld:** De studenten gaven hun mening. (Hun = bezit van de studenten)
* **Hen:** Lijdend voorwerp (vervangbaar door 'hun' als lijdend voorwerp in de zin, wat vaak incorrect is). Om te testen: vervang door 'aan hen' of 'voor hen'.
> **Voorbeeld:** Ik zag hen in de stad. (Hen = lijdend voorwerp, ik zag wie? Hen)
> **Correct:** De cadeau's zijn voor hen. (Voor wie? Voor hen)
### 5.9 Gebruik van 'als'/'dan' en 'toen'/'wanneer'
#### 5.9.1 'Als' vs 'dan'
* **Als:** Gebruiken bij een indicatie van gelijkheid.
> **Voorbeeld:** Anke is in hetzelfde dorp opgegroeid als ik.
* **Dan:** Gebruiken na een vergrotende trap.
> **Voorbeeld:** De Franse economie groeit sneller dan de Duitse.
#### 5.9.2 'Toen' vs 'wanneer'/'als'
* **Toen:** Eenmalige gebeurtenis in het verleden.
> **Voorbeeld:** Toen ik jong was, woonde ik in België.
* **Wanneer/Als:** Herhaaldelijke gebeurtenis of gewoonte in het verleden.
> **Voorbeeld:** Wanneer ik jarig was, kreeg ik altijd een boek. / Als ik jarig was, kreeg ik altijd een boek.
### 5.10 Gebruik van 'je/jij', 'jou/jouw' en 'u/uw'
* **Je/Jij:** Onderwerp (doet iets).
> **Voorbeeld:** Je leert snel. Jij bent een goede student.
* **Jou:** Lijdend voorwerp (ondergaat iets).
> **Voorbeeld:** De leraar spreekt jou aan.
* **Jouw:** Bezittelijk voornaamwoord.
> **Voorbeeld:** Is dit jouw boek?
* **Jullie:** Meervoud van 'je'/'jij' (onderwerp of lijdend voorwerp).
> **Voorbeeld:** Hebben jullie de opdracht al af?
* **U:** Beleefd enkelvoud (onderwerp of lijdend voorwerp).
> **Voorbeeld:** U kunt hier plaatsnemen.
* **Uw:** Bezittelijk voornaamwoord (beleefde vorm).
> **Voorbeeld:** Kunt u mij uw naam geven?
### 5.11 Nominaliseringen
Nominaliseringen zijn zelfstandige naamwoorden die zijn afgeleid van werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden. Ze kunnen een tekst formeler maken, maar te veel gebruik kan leiden tot een onpersoonlijke of droge stijl.
* **Afleiding van werkwoorden (infinitief + lidwoord):**
> **Voorbeeld:** het behouden, het vergelijken, het gebruik, het autorijden.
* **Afleiding van werkwoorden (stam + lidwoord):**
> **Voorbeeld:** het behoud, het herstel.
* **Afleiding van werkwoorden (stam + achtervoegsel '-ing'):**
> **Voorbeeld:** de constatering, de transportatie.
> **Tip:** Vermijd overmatig gebruik van nominaliseringen ten gunste van actieve werkwoordsvormen om de tekst levendiger te maken.
### 5.12 Voorzetselketens
Voorzetselketens bestaan uit meerdere voorzetsels achter elkaar, wat de tekst onnodig complex kan maken.
> **Voorbeeld:** "met behulp van" kan vaak worden vervangen door "door", "met betrekking tot" door "over", en "door middel van" door "door".
> **Tip:** Probeer voorzetselketens te vereenvoudigen tot één of twee woorden om de leesbaarheid te vergroten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Doelgericht schrijven | Het proces waarbij de schrijver de tekst bewust aanpast aan de beoogde lezer en het te bereiken doel, rekening houdend met onderwerp, doelgroep en de gewenste uitkomst. |
| Onderwerp | Het centrale thema of de hoofdinhoud waar de tekst over gaat, wat bepaalt waarover de schrijver informatie verzamelt en presenteert. |
| Doelgroep | De specifieke groep mensen voor wie een tekst, presentatie of ander communicatiemiddel bedoeld is; de lezers wier kenmerken (leeftijd, kennis, etc.) de inhoud en toon beïnvloeden. |
| Doel | De intentie of het beoogde effect dat de schrijver met de tekst wil bereiken, zoals informeren, overtuigen, activeren of amuseren. |
| Werkplan | Een stapsgewijze planning die de schrijver opstelt voor het creëren van een tekst, waarin onderwerp, doelgroep, doel en de te volgen structuur worden vastgelegd. |
| Leesmotief | Het belang of de motivatie die de doelgroep heeft om een bepaalde tekst te lezen, gerelateerd aan hun eigen interesses en behoeften ten opzichte van het onderwerp. |
| Referentiekader | De verzameling van kennis, ervaringen, normen en waarden die een persoon bezit en die zijn interpretatie van informatie en communicatie beïnvloeden. |
| Ijkpersoon | Een fictief, representatief voorbeeld van een persoon uit de doelgroep, gebruikt om de kenmerken en behoeften van die groep concreet te maken voor de schrijver. |
| Vakjargon | Specifieke terminologie die binnen een bepaald vakgebied of beroep wordt gebruikt en die voor buitenstaanders mogelijk onbegrijpelijk is. |
| Tone of voice | De algemene houding, stijl en toon die een tekst uitstraalt, variërend van formeel tot informeel, afhankelijk van de doelgroep en het doel. |
| Informatief doel | Het tekstdoel gericht op het verschaffen van feitelijke kennis of uitleg aan de lezer, zonder de intentie om te overtuigen of te amuseren. |
| Overtuigend (persuasief) doel | Het tekstdoel gericht op het beïnvloeden van de mening, houding of het gedrag van de lezer door middel van argumenten en redeneringen. |
| Activerend doel | Het tekstdoel gericht op het aanzetten van de lezer tot een specifieke actie of gedrag, bijvoorbeeld door een oproep tot inschrijving of een aankoop. |
| Onderhoudend (diverterend) doel | Het tekstdoel gericht op het bieden van plezier, ontspanning of amusement aan de lezer, vaak door middel van verhalen, humor of levendige beschrijvingen. |
| Emotief doel | Het tekstdoel gericht op het oproepen of delen van emoties bij de lezer, bijvoorbeeld door persoonlijke ervaringen te beschrijven of empathie op te wekken. |
| Samenvattend doel | Het tekstdoel gericht op het condenseren van uitgebreide informatie tot een beknopte en overzichtelijke weergave van de belangrijkste punten. |
| Piramide | Een tekststructuur waarbij de belangrijkste informatie vooraan wordt geplaatst en de details of uitwerkingen daarna volgen, omdat de aandacht van de lezer afneemt naarmate de tekst vordert. |
| Call to action | Een duidelijke instructie of aansporing in een tekst die de lezer oproept tot een specifieke actie, zoals "schrijf je nu in" of "klik hier". |
| Tekststructuur | De organisatie en opbouw van een tekst, bepaald door de volgorde waarin de informatie wordt gepresenteerd en de relaties tussen de verschillende delen. |
| Bouwplan | Een schema of overzicht dat de hoofd- en subvragen en de antwoorden daarop weergeeft, en dat dient als leidraad voor de logische opbouw en inhoud van een tekst. |
| Informatievinding | Het proces van het verzamelen van relevante gegevens en feiten die nodig zijn voor de inhoud van een tekst, vaak door onderzoek, interviews of literatuurstudie. |
| Informatieordening | Het organiseren en structureren van verzamelde informatie op een logische en coherente manier, zodat deze begrijpelijk en effectief kan worden gepresenteerd. |
| Inleiding | Het begin van een tekst, bedoeld om het onderwerp te introduceren, de lezer te motiveren en de context te schetsen. |
| Midden | Het centrale deel van een tekst, waarin de deelonderwerpen worden uitgewerkt in een logische volgorde. |
| Slot | Het einde van een tekst, dat dient voor een samenvatting, conclusie of afronding van het onderwerp. |
| Alinea | Een zelfstandig onderdeel van een tekst dat een kernidee bevat, meestal uitgedrukt in een kernzin, gevolgd door uitwerkingen. |
| Kernzin | De belangrijkste zin in een alinea die het centrale idee van die alinea samenvat; deze staat vaak aan het begin of einde van de alinea. |
| Brugzinnen | Zinnen die expliciet een verband aangeven tussen verschillende delen van de tekst, om de overgang soepeler te maken. |
| Signaalwoorden | Woorden of woordgroepen die expliciete verbanden tussen zinnen of alinea's aangeven, zoals oorzaak, gevolg, tegenstelling of opsomming. |
| Verwijswoorden | Woorden (zoals voornaamwoorden) die verwijzen naar eerder genoemde personen, zaken of concepten in de tekst, om herhaling te voorkomen en de samenhang te vergroten. |
| Zakelijk rapport | Een formele, gestructureerde tekst die feitelijke informatie presenteert, vaak met een titelblad, inhoudsopgave, inleiding, hoofdtekst, conclusie en literatuurlijst. |
| APA-referenties | Een specifieke stijlhandleiding voor het correct citeren van bronnen in academische en wetenschappelijke teksten. |
| Passief schrijven | Een schrijfstijl waarbij de actie of het resultaat centraal staat en de uitvoerder van de actie minder belangrijk is of zelfs wordt weggelaten, vaak herkenbaar aan de constructie "wordt gedaan door". |
| Passiviteit | Overmatig gebruik van de passieve vorm in een tekst, wat kan leiden tot onduidelijkheid, afstandelijkheid of een minder directe schrijfstijl. |
| Nominaliseren | Het proces waarbij een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord wordt omgezet in een zelfstandig naamwoord, wat vaak leidt tot een formelere of meer abstracte stijl. |
| Voorzetselketens | Een opeenvolging van meerdere voorzetsels in een zin, wat de zin complexer en soms minder duidelijk kan maken; het vereenvoudigen hiervan verbetert de leesbaarheid. |
| Contaminatie | Een grammaticale fout waarbij twee correcte zinnen of uitdrukkingen onjuist worden gecombineerd, wat resulteert in een betekenisloze of incorrecte zin. |
| Pleonasme | Een stijlfiguur waarbij een eigenschap van een woord die al vanzelfsprekend is, nogmaals wordt benadrukt door een ander woord. |
| Tautologie | Een stijlfiguur waarbij hetzelfde tweemaal wordt gezegd met verschillende woorden die nagenoeg dezelfde betekenis hebben. |
| Discongruentie | Een grammaticale afwijking waarbij enkelvoud en meervoud, of onderwerp en persoonsvorm, niet correct met elkaar overeenkomen in een zin. |
| Logisch getal | Het werkelijke aantal van de entiteit (enkelvoud of meervoud) waar de zin over gaat, wat kan afwijken van het grammaticaal getal van het onderwerp. |
| Grammaticaal getal | Het getal (enkelvoud of meervoud) dat het onderwerp van de zin heeft, wat bepalend is voor de vorm van de persoonsvorm, ongeacht het werkelijke aantal. |
| Verbuiging van adjectieven | De verandering van de vorm van een bijvoeglijk naamwoord (adjectief) om te voldoen aan de grammaticale regels van het woord waar het bij hoort (lidwoord, getal, geslacht). |
| Als | Een voegwoord dat wordt gebruikt om een gelijkheid aan te geven, vaak in vergelijkingen waar een indicator van gelijkheid aanwezig is, of om voorwaarden aan te geven. |
| Dan | Een voegwoord dat wordt gebruikt om een vergelijking aan te geven na een vergrotende trap, of om een gevolg of tijdsverloop aan te duiden. |
| Toen | Een voegwoord dat een eenmalige gebeurtenis in het verleden aanduidt. |
| Wanneer/Als | Voegwoorden die herhaaldelijke gebeurtenissen, gewoontes in het verleden of algemene situaties in het heden of de toekomst aanduiden. |
| Bezittelijk voornaamwoord | Een woord dat bezit aangeeft (bv. mijn, jouw, zijn, haar, ons, jullie, hun). |
| Lijdend voornaamwoord | Een voornaamwoord dat het lijdend voorwerp in een zin aanduidt. |