Cover
Empieza ahora gratis les 2 anouk verwerkt.pptx
Summary
# Het Canadese Model van Cognitief en Betrokkenheid (CMOP-E)
Het Canadese Model van Cognitief en Betrokkenheid (CMOP-E) is een ergotherapeutisch model dat de interactie tussen personen, hun omgeving en hun activiteiten centraal stelt, met een sterke nadruk op zingeving en spiritualiteit.
## 1. Ontwikkeling en Context van het CMOP-E
Het CMOP-E is ontstaan vanuit de noodzaak voor professionele richtlijnen en de erkenning van maatschappelijke veranderingen zoals multiculturaliteit, inclusie en gelijkheid binnen de gezondheidszorg. Canadese ergotherapeuten speelden rond 2000 een vernieuwende rol door de persoon centraal te stellen in het faciliteren van dagelijks handelen.
* **Voorgeschiedenis:** In de vorige eeuw was er een groeiende behoefte aan professionele ontwikkeling en richtlijnen. Maatschappelijke veranderingen zoals multiculturaliteit vereisten een inclusieve benadering en gelijkheid.
* **Oorsprong van het model:** Het model werd ontwikkeld als reactie op eerdere modellen en werd in 2007 uitgebreid tot het CMOP-E. Het illustreert dagelijks handelen als een interactie tussen persoon, omgeving en activiteiten.
* **Kernconcepten:** De uitbreiding van het model naar CMOP-E benadrukt 'engagement' (betrokkenheid) naast 'occupational performance' (dagelijks handelen).
## 2. Kernconcepten van het CMOP-E
Het CMOP-E beschrijft de drie kernconcepten van ergotherapie en biedt een grafische weergave van het ergotherapeutisch perspectief: het dagelijks handelen vindt plaats in een omgeving en is het resultaat van een dynamische interactie tussen persoon, handelen en omgeving. Veranderingen in een van deze concepten beïnvloeden de andere. Cliëntgerichte praktijk wordt benadrukt door de cliënt centraal te plaatsen.
### 2.1. De Persoon
De persoon wordt beschouwd als een uniek individu met innerlijke spirituele en sociaal-culturele ervaringen, en observeerbare handelingsmogelijkheden.
* **Spiritueel:** Dit is de centrale kern van de persoon, waar betekenisgeving ontstaat. Het is uniek voor het individu, wordt mede gevormd door de omgeving, en geeft betekenis aan dagelijks handelen. Bewustzijn van eigen spirituele waarden is belangrijk.
* **Affectief:** Dit beschrijft gevoelens en emoties, inclusief sociale en emotionele functies, en intra- en interpersoonlijke vaardigheden zoals emoties uiten en situaties inschatten.
* **Cognitief:** Dit omvat denken en alle mentale en intellectuele functies. Ergotherapeuten kijken naar het totale proces van cognitie.
* **Fysiek:** Dit beschrijft het 'doen' en omvat sensorische, motorische en sensomotorische functies zoals zintuigfunctie, houding, bewegingskracht, conditie en fitheid. Ergotherapeuten observeren hoe een persoon dagelijks handelen uitvoert en de fysieke mogelijkheden daarbij.
### 2.2. Dagelijks handelen (Occupation)
Dagelijks handelen wordt gezien als de verbinding tussen de persoon en de omgeving, waarbij de persoon de omgeving beïnvloedt door activiteiten uit te voeren.
* **Opdeling van dagelijks handelen:**
* Zelfzorg
* Ontspanning
* Productiviteit
* **Betekenis:** De betekenis van een activiteit is moeilijk waarneembaar en wordt achterhaald door gesprekken met de cliënt.
* **Occupational performance:** Dit is de mogelijkheid om betekenisvolle activiteiten te kiezen, te organiseren en naar tevredenheid uit te voeren. Het begrip inclusie is hierbij van belang, wat verwijst naar het vermogen om, ongeacht leeftijd of aard, deel te nemen aan de maatschappij.
### 2.3. De Omgeving (Environment)
De omgeving wordt opgedeeld in vier elementen:
* **Cultureel:** Omvat ceremoniële activiteiten, gebruiken en routines gebaseerd op ethische waarden binnen een groep mensen. Het is een samenspel van materiële en immateriële zaken die gedeeld worden en veranderlijk zijn in de tijd.
* **Institutioneel:** Betreft organisaties, hun visies en werkwijzen, zichtbaar in beleid en besluitvormingsprocessen (bijvoorbeeld voorzieningen, regels, subsidies). Samenwerking met organisaties is hierbij essentieel.
* **Fysiek:** De natuurlijke en bebouwde omgeving, zowel in enge als ruime zin (huizen, buurten, parken, openbaar vervoer, klimaat, natuur).
* **Sociaal:** Bestaat uit sociale relaties met andere mensen en groepen.
## 3. Betrokkenheid (Engagement)
Betrokkenheid gaat verder dan het louter uitvoeren van activiteiten. Het verwijst naar het betrokken zijn in iets dat men zelf doet, samen met anderen doet, of dat iemand anders doet. Het omvat nadenken, bedenken, reflecteren en opgaan in een activiteit. Mensen kunnen meer of minder betrokkenheid ervaren, van diepe absorptie tot verveling. Betrokkenheid kan ook bestaan zonder directe uitvoering van de activiteit, zoals bij het kijken naar een voetbalwedstrijd.
## 4. Referentiekader en Theoretische Aansluiting
Het CMOP-E sluit nauw aan bij zowel het sociaal-ecologisch als het humanistische referentiekader.
* **Holistische visie:** Het model beschouwt de mens als een holistisch geheel, waarbij de persoon, omgeving en activiteit centraal staan.
* **Sociaal-ecologisch referentiekader (Bronfenbrenner):** Dit kader, dat de mens binnen een gelaagde omgeving plaatst, is terug te zien in het CMOP-E. De omgeving beïnvloedt voortdurend de occupational performance van de persoon. Ergotherapeuten kijken niet alleen naar het individu, maar ook naar de context.
* **Humanistische psychologie (Carl Rogers):** Dit sluit aan bij het idee dat mensen een intrinsieke drang tot groei hebben, streven naar zelfactualisatie en het best functioneren in een ondersteunende, empathische omgeving. Het CMOP-E benadrukt de spirituele kern, de persoon centraal, en autonomie en groeipotentie.
### 4.1. Aansluitende Theorieën
* **Flow theorie:** Verwijst naar de toestand waarin iemand volledig opgaat in een activiteit die uitdagend maar haalbaar is. Dit sluit aan bij het idee van engagement.
* **Self-efficacy theorie:** Het geloof in eigen vermogen om een taak succesvol uit te voeren. Het model benadrukt persoonlijke competentie en zelfvertrouwen bij het uitvoeren van occupations.
### 4.2. Sociale Componenten
* **Social change:** Het streven naar veranderingen in de maatschappij om gelijke kansen en participatie mogelijk te maken. Het model erkent de invloed van omgeving en beleid op iemands handelingsmogelijkheden.
* **Social justice:** Iedereen moet gelijke rechten en kansen hebben om deel te nemen aan betekenisvolle activiteiten. Centraal staat **occupational justice**: het recht van iedereen om betekenisvol te handelen.
## 5. De Fitchart
De fitchart is een hulpmiddel binnen de ergotherapie om de 'fit' of afstemming tussen persoon, omgeving en activiteit te analyseren. Het doel is om knelpunten of mismatches te identificeren die occupational performance beïnvloeden.
### 5.1. Variabelen van de Fitchart
De fitchart analyseert 18 variabelen, onderverdeeld in:
* **Persoon:**
* Mogelijkheden
* Vaardigheden
* Kennis
* Motivatie
* Betekenis
* Effectiviteit
* Mediatoren die het uitvoeren en betrokken voelen bij dagelijks handelen ondersteunen of beperken.
* **Occupatie (Dagelijks handelen):**
* Mogelijkheden
* Vaardigheden
* Kennis (eisen die vanuit de activiteit gesteld worden)
* Motivatie/interesse
* Betekenis
* Ervaren verbondenheid (beïnvloeden keuzes en betrokkenheid bij activiteiten).
* **Omgeving/Context:**
* Eisen (hoe de omgeving gebruikt moet worden, beïnvloedt keuzes)
* Vaardigheden
* Kennis
#### Voorbeeld van Fitchart toepassing:
* **Persoon:** Een kind mist de vaardigheden om te fietsen en heeft geen inzicht in verkeersregels.
* **Occupatie:** Fietsen vereist specifieke vaardigheden en kennis van verkeersregels.
* **Omgeving:** Een verkeersveilige omgeving is nodig om te leren fietsen.
> **Tip:** De fitchart helpt om het niveau van 'fit' te bepalen en de oorzaak van beperkingen in occupational performance te analyseren.
## 6. Therapeutische Interventie en Kwaliteit van Ervaring
Het niveau van 'fit' wordt bepaald door occupational engagement en occupational performance, en de kwaliteit van de ervaring.
Effectieve therapeutische hulpverlening kenmerkt zich door:
* Cliëntgerichte praktijk met een bondgenootschap.
* Respect voor de autonomie van de cliënt.
* Waarborgen van de inbreng van de cliënt.
> **Tip:** Therapeutische interventies richten zich op het verbeteren van de interactie tussen persoon, omgeving en activiteit om occupational performance en engagement te optimaliseren.
## 7. Participatie en het Canadian Practice Process Framework (CPPF)
Participatie is het resultaat van interactie, gerelateerd aan rollen en zingeving, met deelname aan de maatschappij als belangrijke factor.
Het CPPF is een procesmodel dat dient als aanvulling op het CMOP-E en richting geeft aan:
* Persoonsgerichte ergotherapie.
* Op handelen gebaseerde ergotherapie.
* Wetenschappelijk onderbouwde ergotherapie.
Het versterkt de samenwerking tussen de persoon en de ergotherapeut en ondersteunt het mogelijk maken van dagelijks handelen.
### 7.1. Contextgebonden Elementen van het CPPF
* Maatschappelijke context
* Praktijkcontext
* Referentiekaders
### 7.2. Actiepunten in de Praktijkcontext (Ergotherapieproces)
De 8 actiepunten vormen de leidraad van het ergotherapieproces:
1. **Enter/initiatie:** Contact leggen met de persoon, organisatie of gemeenschap.
2. **Set the stage:** Gezamenlijk inzicht krijgen in het handelingsrepertoire en de handelingsvragen.
3. **Assess/evaluatie:** Analyseren van de handelingsvragen.
4. **Agree on objectives and plan:** Gezamenlijk persoonsgerichte doelen en plan van aanpak afspreken.
5. **Implement plan:** Implementeren en uitvoeren van het plan in de vorm van interventies.
6. **Monitor/modify:** Interventies bijstellen, aanpassen en reflecteren op de eigen rol.
7. **Evaluate the outcome:** Gezamenlijk evalueren van de interventies en de doelen.
8. **Conclude/exit:** Conclusies maken en afsluiten.
> **Tip:** Het CPPF benadrukt een cyclisch en iteratief proces, waarbij evaluatie en aanpassing voortdurend plaatsvinden.
## 8. Basisassumpties over Occupation
De basisassumpties over dagelijks handelen (occupation) zijn fundamenteel voor de ergotherapie:
* **Mens is een handelend wezen:** Mensen hebben een natuurlijke drang om te handelen, wat essentieel is voor welzijn.
* **Handelen beïnvloedt gezondheid en welzijn:** Door handelen ervaren mensen zin, voldoening en controle.
* **Regelt tijd en structureert het leven:** Activiteiten geven ritme en structuur aan de dag.
* **Geeft betekenis aan het leven:** Door te handelen ontdekken we wie we zijn en wat belangrijk is.
* **Persoonlijke ervaring:** Iedereen beleeft handelen anders.
* **Handelen heeft een therapeutische potentie:** Door te doen kunnen vaardigheden geoefend worden en opnieuw betekenis gevonden worden.
## 9. Therapeutische Aanpak: Top-down versus Bottom-up
Ergotherapeuten werken holistisch en niet zuiver biomedisch, wat betekent dat het proces niet lineair is, maar een voortdurende evaluatie en aanpassing omvat.
* **Top-down aanpak:** Start vanuit het dagelijks leven en de betekenisvolle activiteiten van de cliënt.
* **Bottom-up aanpak:** Start bij de functies en beperkingen van het lichaam.
> **Tip:** Een geïntegreerde aanpak, waarbij elementen van zowel top-down als bottom-up methoden worden gecombineerd, kan vaak het meest effectief zijn.
---
# Concepten en componenten van het CMOP-E
Het Canadian Model of Occupational Performance and Engagement (CMOP-E) is een ergotherapeutisch model dat de dynamische interactie tussen de persoon, het dagelijks handelen (occupatie) en de omgeving centraal stelt, met de persoon als unieke, spirituele entiteit in het middelpunt.
### 2.1 De kerncomponenten van het CMOP-E
Het CMOP-E is een uitbreiding van eerdere modellen en wordt gekenmerkt door de volgende drie kernconcepten:
* **Persoon:** De persoon wordt beschouwd als een unieke entiteit met innerlijke spirituele en sociaal-culturele ervaringen, en observeerbare handelingsmogelijkheden. De persoon wordt onderverdeeld in vier dimensies:
* **Spiritueel:** Dit is de centrale kern van de persoon en de bron van levensbetekenis en zingeving. Het wordt mede gevormd door de omgeving en geeft betekenis aan dagelijks handelen. Bewustzijn van eigen spirituele waarden is hierbij belangrijk.
* **Affectief:** Deze dimensie beschrijft gevoelens, emoties en alle sociale en emotionele functies. Het omvat intra- en interpersoonlijke vaardigheden zoals emoties uiten en situaties inschatten.
* **Cognitief:** Dit betreft het denken, inclusief alle mentale en intellectuele functies. Ergotherapeuten kijken naar het totale proces van cognitie.
* **Fysiek:** Deze dimensie omvat het 'doen' en alle sensorische, motorische en sensomotorische functies, zoals zintuigfunctie, houding, bewegingskracht, conditie en fitheid. Ergotherapeuten observeren hierbij de fysieke mogelijkheden en beperkingen tijdens het dagelijks handelen.
* **Dagelijks handelen (Occupatie):** Dagelijks handelen is de verbinding tussen de persoon en de omgeving, waarbij de persoon de omgeving beïnvloedt door activiteiten uit te voeren. Dit kan worden onderverdeeld in:
* **Zelfzorg:** Activiteiten die gericht zijn op het onderhouden van het eigen lichaam en welzijn.
* **Ontspanning:** Activiteiten die gericht zijn op herstel, plezier en vrije tijd.
* **Productiviteit:** Activiteiten die gericht zijn op het creëren, produceren of bijdragen aan de maatschappij.
De betekenis van een activiteit is niet altijd direct waarneembaar en wordt achterhaald door gesprek met de cliënt. **Occupational performance** wordt gedefinieerd als de mogelijkheid om betekenisvolle activiteiten te kiezen, organiseren en naar tevredenheid uit te voeren. **Occupational engagement** omvat betrokkenheid bij activiteiten, die zowel individueel als collectief kunnen zijn, en gaat verder dan enkel de uitvoering ervan.
* **Omgeving (Environment):** De omgeving wordt opgedeeld in vier elementen die voortdurend de occupational performance van de persoon beïnvloeden:
* **Cultureel:** Omvat ceremoniele activiteiten, gebruiken en routines gebaseerd op ethische waarden binnen een groep. Het is een samenspel van materiële en immateriële zaken die gedeeld en veranderlijk zijn in de tijd.
* **Institutioneel:** Betreft organisaties, hun visies en werkwijzen, zichtbaar in beleid en besluitvorming. Dit omvat voorzieningen, regels en subsidies die bijvoorbeeld inclusief onderwijs, arbeidsparticipatie of huisvesting ondersteunen.
* **Fysiek:** De natuurlijke en bebouwde omgeving in enge en ruime zin, zoals huizen, buurten, parken, openbaar vervoer, klimaat en natuur.
* **Sociaal:** Bestaat uit sociale relaties die mensen met elkaar en met groepen hebben.
### 2.2 Het CMOP-E en ergotherapeutische praktijk
Het CMOP-E heeft twee belangrijke functies voor de ergotherapie:
1. Het beschrijft de drie kernconcepten (persoon, dagelijks handelen, omgeving) en biedt een grafische representatie van het ergotherapeutisch perspectief.
2. Het benadrukt cliëntgecentreerde praktijk door de cliënt centraal te plaatsen.
De dwarsdoorsnede van het model illustreert dat dagelijks handelen centraal staat in de ergotherapie-interventie. Aspecten van de persoon en omgeving die niet direct gerelateerd zijn aan dagelijks handelen vallen buiten de context van de interventie. Het CMOP-E richt zich zowel op individuele als op sociaal-maatschappelijke verandering, in tegenstelling tot modellen die zich uitsluitend op de persoon richten.
> **Tip:** Een dynamische interactie tussen persoon, activiteit en omgeving betekent dat veranderingen in één component de andere componenten beïnvloeden. Ergotherapeuten richten zich op deze interactie, niet zozeer op persoonlijke beperkingen los van het handelen.
Het model sluit nauw aan bij het sociaal-ecologisch referentiekader en de humanistische psychologie. Het ziet de mens als een holistisch geheel, waarbij de omgeving voortdurend de occupational performance beïnvloedt. Het benadrukt de spirituele kern van de persoon, autonomie en groeipotentie.
### 2.3 Concepten gerelateerd aan het CMOP-E
* **Basisassumpties over occupatie:**
* Mens is een handelend wezen met een natuurlijke drang om te handelen.
* Handelen beïnvloedt gezondheid en welzijn, door het ervaren van zin, voldoening en controle.
* Handelen regelt tijd en structureert het leven.
* Handelen geeft betekenis aan het leven en helpt bij zelfontdekking.
* Iedereen beleeft handelen anders (persoonlijke ervaring).
* Handelen heeft een therapeutische potentie (vaardigheden oefenen, nieuwe betekenis vinden).
* **Theorieën die aansluiten bij het CMOP-E:**
* **Flow theorie:** De toestand waarin iemand volledig opgaat in een uitdagende maar haalbare activiteit, wat aansluit bij het idee van engagement.
* **Self-efficacy theorie:** Het geloof in eigen vermogen om een taak succesvol uit te voeren, wat persoonlijke competentie en zelfvertrouwen in occupaties benadrukt.
* **Sociale verandering en rechtvaardigheid:**
* **Social change:** Het streven naar veranderingen in de maatschappij voor gelijke kansen en participatie.
* **Social justice:** Gelijkheid in rechten en kansen om deel te nemen aan betekenisvolle activiteiten.
* **Occupational justice:** Het recht van iedereen om betekenisvol te handelen.
* **De Fitchart:**
Dit is een hulpmiddel binnen de ergotherapie om de 'fit' of afstemming tussen persoon, omgeving en activiteit te analyseren. Het doel is het identificeren van problemen of mismatches die occupational performance beïnvloeden. De Fitchart analyseert 18 variabelen, onderverdeeld in de persoon, de occupatie (activiteit) en de omgeving/context. Deze variabelen omvatten mogelijkheden, vaardigheden, kennis, motivatie, betekenis en ervaren verbondenheid.
> **Example:** Een kind heeft geen motivatie om te leren fietsen omdat het steppen leuker vindt en niet gelooft dat het zal leren fietsen, mede door uitspraken van ouders. Dit toont een mismatch in motivatie en betekenis binnen de persooncomponent in relatie tot de activiteit.
Het niveau van 'fit' wordt bepaald door **occupational engagement** en **occupational performance**, en de kwaliteit van de ervaring. Therapeutische interventie wordt gekenmerkt door cliëntgecentreerde praktijk, respect voor autonomie en het waarborgen van de inbreng van de cliënt.
* **Participatie:** Wordt gedefinieerd als een resultaat van interactie, gerelateerd aan rollen en zingeving, met deelname aan de maatschappij als belangrijke factor.
Het **Canadian Practice Process Framework (CPPF)** dient als aanvulling op het CMOP-E en is een procesmodel dat richting geeft aan persoonsgerichte, op handelen gebaseerde en wetenschappelijk onderbouwde ergotherapie. Het versterkt de samenwerking tussen de persoon en de ergotherapeut en ondersteunt het mogelijk maken van dagelijks handelen door middel van acht actiepunten binnen een ergotherapeutisch proces. Dit proces omvat stappen zoals het leggen van contact, het verkrijgen van gezamenlijk inzicht, analyse, het afspreken van doelen, implementatie, monitoring, bijstelling en evaluatie, en afsluiting. Effectieve therapeutische hulpverlening wordt gekenmerkt door een holistische, **top-down** aanpak (startend vanuit dagelijks leven en betekenisvolle activiteiten) in plaats van een zuiver biomedische, **bottom-up** aanpak (startend bij functies en beperkingen).
---
# Deelname en het Canadese Practice Process Framework (CPPF)
Deelname wordt beschreven als een resultaat van interactie, met een centrale rol voor het Canadian Practice Process Framework (CPPF) als procesmodel dat persoonsgerichte, op handelen gebaseerde en wetenschappelijk onderbouwde ergotherapie stuurt.
### 3.1 De evolutie van Canadese ergotherapiemodellen
Canadese ergotherapeuten waren rond het jaar 2000 belangrijke vernieuwers. Zij plaatsten de persoon centraal in het faciliteren van dagelijks handelen. Het Canadian Model of Occupational Performance (CMOP), geïntroduceerd in 1991, illustreerde dagelijks handelen als een interactie tussen persoon, omgeving en activiteiten. Dit model werd in 2007 uitgebreid tot het Canadian Model of Occupational Performance and Engagement (CMOP-E).
#### 3.1.1 Het CMOP-E: Concepten en structuur
Het CMOP-E is een reactie op eerdere modellen en benadrukt de volgende concepten:
* **Persoon:** Gekenmerkt door innerlijke spirituele en sociaal-culturele ervaringen en observeerbare handelingsmogelijkheden. De spirituele kern, waar betekenisgeving ontstaat, is uniek voor het CMOP-E en wordt mede gevormd door de omgeving.
* **Affectief:** Beschrijft gevoelens en emoties, inclusief sociale en emotionele functies en intra- en interpersoonlijke vaardigheden.
* **Cognitief:** Omvat denken, mentale functies en intellectuele capaciteiten.
* **Fysiek:** Beschrijft doen, inclusief sensorische, motorische en sensomotorische functies zoals zicht, gehoor, bewegingskracht en conditie.
* **Dagelijks handelen (Occupation):** De verbinding tussen persoon en omgeving, waarbij de persoon de omgeving beïnvloedt door activiteiten uit te voeren. Dagelijks handelen kan worden onderverdeeld in zelfzorg, ontspanning en productiviteit. De betekenis van een activiteit is niet altijd direct zichtbaar en wordt achterhaald door gesprekken met de cliënt.
* **Omgeving (Environment):** Opgedeeld in vier elementen:
* **Cultureel:** Omvat ceremoniële activiteiten, gebruiken en routines gebaseerd op ethische waarden van een groep.
* **Institutioneel:** Betreft organisaties, hun visies, werkwijzen, beleid en besluitvormingsprocessen (bv. voorzieningen, regels, subsidies).
* **Fysiek:** De natuurlijke en bebouwde omgeving (huizen, buurten, parken, openbaar vervoer, klimaat).
* **Sociaal:** Sociale relaties tussen mensen en met groepen.
Het CMOP-E heeft twee belangrijke functies: het beschrijft de kernconcepten van ergotherapie en biedt een grafische weergave van het ergotherapeutisch perspectief. De dynamische interactie tussen persoon, handelen en omgeving betekent dat veranderingen in één concept altijd de andere beïnvloeden. Cliëntgerichtheid wordt benadrukt door de cliënt in het midden te plaatsen. De dwarsdoorsnede van het model toont aan dat dagelijks handelen centraal staat in de ergotherapie-interventie. Het CMOP-E richt zich op zowel individuele als sociaal-maatschappelijke verandering, in tegenstelling tot modellen zoals het Model of Human Occupation (MOHO) die zich primair op de persoon richten.
#### 3.1.2 Occupatie, participatie en engagement
* **Occupational performance:** De mogelijkheid om betekenisvolle activiteiten te kiezen, organiseren en naar tevredenheid uit te voeren. Hierbij is **inclusie** van belang: het vermogen om deel te nemen aan de maatschappij, ongeacht leeftijd of aard van beperkingen.
* **Occupational engagement:** Betreft betrokken zijn bij iets dat men zelf doet, samen met anderen doet, of iets dat iemand anders doet. Het omvat het bedenken, plannen en reflecteren op activiteiten. Betrokkenheid kan variëren van volledig opgaan in een activiteit tot verveling of afleiding. Mensen kunnen ook betrokken zijn bij dagelijks handelen zonder de activiteit direct uit te voeren (bv. toeschouwer zijn bij een voetbalwedstrijd).
#### 3.1.3 Referentiekaders en theoretische aansluitingen
Het CMOP-E sluit nauw aan bij het **sociaal-ecologisch** en het **humanistische** referentiekader.
* **Sociaal-ecologisch referentiekader (Bronfenbrenner):** Beschouwt de mens binnen een gelaagde omgeving. Het CMOP-E weerspiegelt dit door te erkennen dat de omgeving de occupational performance voortdurend beïnvloedt, waardoor ergotherapeuten zowel naar het individu als de context kijken.
* **Humanistische psychologie (Carl Rogers):** Gaat uit van de intrinsieke drang tot groei, zelfactualisatie en het belang van een ondersteunende, empathische omgeving. Het CMOP-E sluit hierbij aan door de spirituele kern van de persoon te benadrukken, de persoon centraal te stellen en autonomie en groeipotentieel te bevorderen.
Daarnaast sluit het CMOP-E aan bij de **Flow theorie** (volledig opgaan in een uitdagende maar haalbare activiteit) en de **Self-efficacy theorie** (geloof in eigen vermogen om taken succesvol uit te voeren), wat de persoonlijke competentie en het zelfvertrouwen bij het uitvoeren van occupaties benadrukt.
#### 3.1.4 Basisassumpties over occupatie
De fundamentele overtuigingen over occupatie die het belang ervan voor de mens verklaren zijn:
* **Mens is een handelend wezen:** Handelen is een natuurlijke drang en essentieel.
* **Handelen beïnvloedt gezondheid en welzijn:** Door handelen ervaren mensen zin, voldoening en controle.
* **Regelt tijd en structureert het leven:** Activiteiten geven ritme en structuur aan de dag.
* **Geeft betekenis aan het leven:** Door te handelen ontdekken we wie we zijn en wat belangrijk is.
* **Persoonlijke ervaring:** Iedereen beleeft handelen anders.
* **Handelen heeft een therapeutische potentie:** Door te doen kunnen vaardigheden worden geoefend en opnieuw betekenis worden gevonden.
#### 3.1.5 De Fitchart
De Fitchart is een hulpmiddel in de ergotherapie om de 'fit' of afstemming tussen persoon, omgeving en activiteit te analyseren. Het doel is het identificeren van problemen of mismatches die occupational performance beïnvloeden. De Fitchart omvat variabelen op het gebied van:
* **Persoon:** Mogelijkheden, vaardigheden, kennis, motivatie en betekenis die het handelingsniveau, de ondersteuning of beperking van het dagelijks handelen beïnvloeden.
* **Occupatie:** Eisen (mogelijkheden, vaardigheden, kennis) die de activiteit stelt, motivatie/interesse, betekenis en ervaren verbondenheid die keuzes en betrokkenheid beïnvloeden.
* **Omgeving/context:** Eisen die de omgeving stelt aan het gebruik ervan en die keuzes beïnvloeden.
#### 3.1.6 De definitie van participatie
Participatie wordt gedefinieerd als **een resultaat van interactie, gerelateerd aan rollen en zingeving, met als belangrijke factor de deelname aan de maatschappij.**
### 3.2 Het Canadian Practice Process Framework (CPPF)
Het CPPF is een procesmodel dat dient als aanvulling op het CMOP-E en richting geeft aan:
* **Persoonsgerichte ergotherapie:** De focus ligt op de individuele cliënt.
* **Op handelen gebaseerde ergotherapie:** Handelen staat centraal in interventies.
* **Wetenschappelijk onderbouwde ergotherapie:** Er wordt gestreefd naar evidence-based practice.
Het CPPF versterkt de samenwerking tussen persoon en ergotherapeut en ondersteunt het faciliteren van dagelijks handelen.
#### 3.2.1 Contextuele elementen van het CPPF
De context gebonden elementen die het CPPF beïnvloeden zijn:
* **Maatschappelijke context:** Bredere sociale en culturele factoren.
* **Praktijkcontext:** De directe omgeving waarin de ergotherapie plaatsvindt.
* **Referentiekaders:** De theoretische en conceptuele basis die de ergotherapeut hanteert.
#### 3.2.2 De acht actiepunten van het CPPF
De acht actiepunten in de praktijkcontext vormen de leidraad voor het ergotherapieproces:
1. **Enter/initiatie:** Contact leggen met de persoon, organisatie of gemeenschap na verwijzing of contract.
2. **Set the stage:** Gezamenlijk inzicht krijgen in het handelingsrepertoire en de handelingsvragen.
3. **Asses/evaluatie:** Analyseren van de handelingsvragen.
4. **Agree on objectives and plan:** Gezamenlijk persoonsgerichte doelen en plan van aanpak afspreken.
5. **Implement plan:** Implementeren en uitvoeren van het plan middels interventies.
6. **Monitor/modify:** Interventies bijstellen en aanpassen, en reflecteren op de eigen rol.
7. **Evaluate the outcome:** Gezamenlijk evalueren van de interventies en de behaalde doelen.
8. **Conclude/exit:** Conclusies trekken en het traject afsluiten.
#### 3.2.3 Effectieve therapeutische hulpverlening
Effectieve therapeutische hulpverlening binnen dit kader wordt gekenmerkt door:
* **Holistische benadering:** Niet puur biomedisch, maar kijkend naar het geheel.
* **Niet-lineair proces:** Een voortdurende evaluatie en aanpassing, met een veranderend referentiekader.
* **Cliëntgerichte praktijk met bondgenootschap:** Samenwerken met de cliënt als partner.
* **Autonomie van de cliënt respecteren:** Zelfbeschikking van de cliënt staat voorop.
* **Inbreng van de cliënt waarborgen:** De stem en wensen van de cliënt worden meegenomen.
Een effectieve hulpverlening kan zowel een **top-down** (start vanuit dagelijks leven en betekenisvolle activiteiten) als een **bottom-up** (start bij functies en beperkingen) aanpak hanteren, of een combinatie daarvan.
---
# Basisassumpties over dagelijks handelen en gerelateerde theorieën
Fundamentele overtuigingen over waarom dagelijks handelen essentieel is voor de mens, aangevuld met theorieën die de ergotherapeutische benadering verrijken en ondersteunen.
### 4.1 Basisassumpties over dagelijks handelen (occupation)
De kern van ergotherapie rust op een aantal fundamentele aannames over het belang van dagelijks handelen (occupation) voor de mens. Deze aannames vormen de basis voor de professionele identiteit en de therapeutische interventies.
* **Mens is een handelend wezen:** De mens heeft een aangeboren, natuurlijke drang om te handelen. Dit handelen is niet slechts een activiteit, maar een essentieel onderdeel van het mens-zijn.
* **Handelen beïnvloedt gezondheid en welzijn:** Door deel te nemen aan betekenisvolle activiteiten ervaren mensen zin, voldoening en een gevoel van controle over hun leven. Dit draagt direct bij aan hun algehele gezondheid en welzijn.
* **Handelen regelt tijd en structureert het leven:** Dagelijkse activiteiten geven ritme en structuur aan het bestaan. Ze helpen bij het indelen van de dag en het creëren van voorspelbaarheid, wat essentieel is voor mentaal welzijn.
* **Handelen geeft betekenis aan het leven:** Door de actieve participatie in verschillende occupaties ontdekken mensen wie ze zijn, wat hun waarden zijn en wat werkelijk belangrijk is in hun leven.
* **Persoonlijke ervaring van handelen:** Elke persoon beleeft en interpreteert handelen op een unieke, subjectieve wijze. De betekenis van een activiteit is dus sterk afhankelijk van de individuele beleving.
* **Handelen heeft een therapeutische potentie:** Door deel te nemen aan specifieke activiteiten, kunnen cliënten vaardigheden oefenen, nieuwe betekenissen ontdekken, en herstel bevorderen. Dit is de kern van de therapeutische toepassing van handelen.
### 4.2 Gerelateerde theorieën ter ondersteuning van het CMOP-E
Verschillende theorieën sluiten nauw aan bij het Canadese Model of Occupational Performance and Engagement (CMOP-E) en versterken de ergotherapeutische visie op dagelijks handelen en de menselijke participatie daarin.
#### 4.2.1 Flow theorie
De flow theorie beschrijft een optimale mentale toestand waarin een persoon volledig opgaat in een activiteit.
* **Kenmerken van Flow:** Dit treedt op wanneer een activiteit uitdagend genoeg is om de volledige aandacht te vragen, maar tegelijkertijd haalbaar is binnen de capaciteiten van de persoon.
* **Aansluiting bij CMOP-E:** Flow is direct gerelateerd aan het concept van "engagement" (betrokkenheid) binnen het CMOP-E. Het vertegenwoordigt een diepe, bevredigende vorm van betrokkenheid bij dagelijks handelen.
#### 4.2.2 Self-efficacy theorie
Deze theorie, ontwikkeld door Albert Bandura, focust op het geloof dat een individu heeft in zijn eigen vermogen om bepaalde taken of activiteiten succesvol uit te voeren.
* **Kernconcept:** Self-efficacy is het geloof in de eigen competentie.
* **Aansluiting bij CMOP-E:** Het CMOP-E benadrukt het belang van persoonlijke competentie en zelfvertrouwen bij het uitvoeren van occupaties. Een hoge mate van self-efficacy draagt bij aan de motivatie en het succesvol doorlopen van het ergotherapeutisch proces.
#### 4.2.3 Social change (Sociale verandering)
Dit concept verwijst naar de inspanningen om veranderingen in de maatschappij te bewerkstelligen die leiden tot gelijke kansen en participatie voor alle individuen.
* **Rol van de omgeving en beleid:** De theorie erkent expliciet dat de omgeving, inclusief maatschappelijke structuren en beleid, een directe invloed heeft op iemands mogelijkheden tot dagelijks handelen en participatie.
* **Aansluiting bij CMOP-E:** Het CMOP-E integreert deze visie door te erkennen dat ergotherapeutische interventies gericht kunnen zijn op zowel individuele verandering als bredere sociaal-maatschappelijke verandering, ten gunste van participatie.
#### 4.2.4 Social justice (Sociale rechtvaardigheid)
Sociale rechtvaardigheid impliceert dat iedereen, ongeacht achtergrond of omstandigheden, gelijke rechten en kansen moet hebben om deel te nemen aan betekenisvolle activiteiten en het leven.
* **Occupational justice:** Centraal binnen dit concept staat het principe van "occupational justice", wat het recht van ieder mens inhoudt om deel te nemen aan betekenisvol dagelijks handelen.
* **Aansluiting bij CMOP-E:** Het CMOP-E onderschrijft dit fundamentele recht en streeft ernaar om barrières voor participatie weg te nemen, zodat iedereen de mogelijkheid heeft om betekenisvolle occupaties te ervaren.
> **Tip:** Het is cruciaal om te beseffen dat deze theorieën niet los van elkaar staan, maar elkaar versterken en geïntegreerd worden binnen het holistische kader van het CMOP-E. De interactie tussen persoon, omgeving en activiteit wordt geanalyseerd door de lens van deze theorieën om een effectieve, cliëntgerichte interventie te ontwerpen.
### 4.3 Het Fitchart als analyse-instrument
Het Fitchart is een waardevol instrument binnen de ergotherapie dat helpt bij het analyseren van de "fit" of de afstemming tussen de persoon, de omgeving en de activiteit.
* **Doel:** Het identificeren van potentiële problemen of mismatches die de occupational performance (dagelijks handelen) van een cliënt beïnvloeden.
* **Variabelen:** Het Fitchart analyseert 18 variabelen, onderverdeeld in drie hoofdcategorieën:
* **Persoon:** Mogelijkheden, vaardigheden, kennis, motivatie, betekenis, effectiviteit. Deze mediërende factoren beïnvloeden de uitvoering en de mate van betrokkenheid bij dagelijks handelen.
* **Occupatie (Dagelijks handelen/Activiteit):** Eisen, vaardigheden, kennis, motivatie/interesse, betekenis, ervaren verbondenheid. Deze factoren beschrijven de vereisten van de activiteit zelf en hoe deze de keuzes en betrokkenheid van de persoon beïnvloeden.
* **Omgeving/Context:** Eisen, vaardigheden, kennis. Deze variabelen beschrijven de eisen die de omgeving stelt aan het gebruik ervan en hoe deze de keuzes van de persoon in relatie tot de omgeving beïnvloeden.
> **Example:** Een persoon kan bijvoorbeeld de fysieke vaardigheden hebben om te fietsen (persoon), de activiteit is fietsen (occupatie), maar de omgeving (de drukke straat zonder fietspad) is niet veilig of geschikt, wat leidt tot een slechte "fit" en beperkte occupational performance. Het Fitchart helpt om dit soort disbalansen te ontdekken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ergotherapeutische modellen | Theoretische kaders die de principes, concepten en praktijken van ergotherapie beschrijven en structureren, en die moeten worden geplaatst in hun historische en culturele context. |
| Tijdsgeest van ontwikkeling | De specifieke periode en de heersende ideeën, sociale omstandigheden en technologische vooruitgang waarin een model of theorie is ontstaan. |
| Land van oorsprong | Het geografische gebied waar een model of theorie is ontwikkeld, wat invloed heeft op de culturele waarden en de benadering van gezondheidszorg. |
| Kritische houding | Een actieve en onderzoekende benadering waarbij bestaande ideeën, modellen en praktijken niet zomaar worden aangenomen, maar worden geëvalueerd op hun geldigheid, toepasbaarheid en ethiek. |
| Canadese Model van Occupation Performance and Engagement (CMOP-E) | Een ergotherapeutisch model dat de interactie tussen de persoon, zijn omgeving en dagelijks handelen (occupatie) centraal stelt, met nadruk op betekenisgeving en betrokkenheid. |
| Canadese Practice Process Framework (CPPF) | Een procesmodel dat richting geeft aan de ergotherapeutische praktijk door het ergotherapieproces te structureren, gericht op persoonsgerichte, op handelen gebaseerde en wetenschappelijk onderbouwde interventies. |
| Inhoudsmodel | Een model dat zich richt op de inhoud of componenten van ergotherapie, zoals de persoon, de omgeving en de activiteit. |
| Procesmodel | Een model dat zich richt op de methoden en stappen die worden gevolgd tijdens het ergotherapeutische proces. |
| Client-centred practice | Een benadering in de zorg waarbij de cliënt centraal staat en zijn behoeften, waarden en voorkeuren leidend zijn voor de zorgverlening. |
| Dagelijks handelen (Occupation) | De activiteiten die mensen dagelijks uitvoeren en die betekenisvol voor hen zijn, waaronder zelfzorg, ontspanning en productiviteit. |
| Spiritualiteit (in CMOP-E) | De kern van de persoon die betekenis en zingeving aan het leven geeft, gevormd door interactie met de omgeving en essentieel voor het dagelijks handelen. |
| Affectief | Het aspect van de persoon dat betrekking heeft op gevoelens, emoties en sociale interacties, inclusief het uiten van emoties en het inschatten van situaties. |
| Cognitief | Het aspect van de persoon dat betrekking heeft op denken, geheugen, probleemoplossend vermogen en alle mentale functies en intellectuele capaciteiten. |
| Fysiek | Het aspect van de persoon dat betrekking heeft op sensorische, motorische en sensomotorische functies, zoals houding, bewegingskracht, conditie en fitheid. |
| Omgeving | De context waarin dagelijks handelen plaatsvindt, opgedeeld in culturele, institutionele, fysieke en sociale elementen die de persoon en zijn activiteiten beïnvloeden. |
| Culturele omgeving | Omvat rituelen, gebruiken en routines gebaseerd op ethische waarden van een groep, en immateriële zaken die gedeeld worden. |
| Institutionele omgeving | Organisaties en hun beleid, besluitvormingsprocessen en werkwijzen die invloed hebben op individuen, zoals voorzieningen, regels en subsidies. |
| Fysieke omgeving | De natuurlijke en bebouwde omgeving in enge en ruime zin, inclusief huizen, buurten, parken, openbaar vervoer en het klimaat. |
| Sociale omgeving | Bestaat uit de sociale relaties die mensen met elkaar en met groepen hebben. |
| Occupational performance | Het vermogen van een persoon om betekenisvolle activiteiten te kiezen, te organiseren en naar tevredenheid uit te voeren, als resultaat van de interactie tussen persoon, omgeving en activiteit. |
| Occupational engagement | De mate waarin iemand betrokken is bij een activiteit, variërend van volledig opgaan tot verveling, en waarbij zowel de uitvoering als de gedachte aan de activiteit deel kunnen uitmaken. |
| Holistisch | Een benadering die het geheel beschouwt in plaats van de afzonderlijke delen, waarbij alle componenten van een systeem als onderling verbonden en beïnvloedend worden gezien. |
| Sociaal-ecologisch referentiekader | Een theoretisch kader dat de mens beschouwt binnen een gelaagde omgeving en de interactie tussen het individu en zijn verschillende omgevingsniveaus benadrukt. |
| Humanistische psychologie | Een stroming binnen de psychologie die uitgaat van de intrinsieke drang van mensen tot groei, zelfactualisatie en het belang van een ondersteunende omgeving. |
| Basisassumpties over occupation | Fundamentele overtuigingen over de aard en het belang van dagelijks handelen, zoals dat de mens een handelend wezen is, dat handelen gezondheid en welzijn beïnvloedt, en dat het structuur, betekenis en zingeving aan het leven geeft. |
| Flow theorie | Een theorie die beschrijft hoe mensen volledig opgaan in een activiteit die uitdagend maar haalbaar is, wat leidt tot een staat van optimale ervaring. |
| Self-efficacy-theorie | Een theorie die het geloof in eigen kunnen om een taak succesvol uit te voeren centraal stelt, en die persoonlijke competentie en zelfvertrouwen benadrukt. |
| Social change | Het streven naar maatschappelijke veranderingen om gelijke kansen en participatie voor iedereen mogelijk te maken, en erkent de invloed van omgeving en beleid op handelingsmogelijkheden. |
| Social justice | Het principe dat iedereen gelijke rechten en kansen moet hebben om deel te nemen aan betekenisvolle activiteiten en het recht om betekenisvol te handelen. |
| Fitchart | Een hulpmiddel binnen de ergotherapie om de pasvorm (fit) tussen persoon, omgeving en activiteit te analyseren en potentiële problemen of mismatches te identificeren. |
| Occupatie (in Fitchart) | Verwijst naar de eisen die vanuit de activiteit zelf gesteld worden met betrekking tot mogelijkheden, vaardigheden en kennis. |
| Omgeving/context (in Fitchart) | Verwijst naar de eisen die een omgeving stelt over hoe deze gebruikt moet worden, en beïnvloedt de keuzes die men maakt in relatie tot de omgeving. |
| Occupational engagement (in Fitchart) | Verwijst naar motivatie, interesse, betekenis en ervaren verbondenheid die keuzes beïnvloeden en de mate van betrokkenheid bij activiteiten. |
| Therapeutische interventie | Handelingen die door een ergotherapeut worden uitgevoerd om de persoon te helpen bij het verbeteren van zijn dagelijks handelen, met de nadruk op cliëntgerichte praktijk en autonomie. |
| Participatie | Een resultaat van interactie dat gerelateerd is aan rollen en zingeving, met als belangrijke factor de deelname aan de maatschappij. |
| Ergotherapieproces | Het gestructureerde proces dat ergotherapeuten volgen bij het bieden van zorg, inclusief contact leggen, analyseren, doelen stellen, plannen implementeren, monitoren, evalueren en afsluiten. |
| Top-down aanpak | Een benadering in ergotherapie die start vanuit het dagelijks leven en de betekenisvolle activiteiten van de cliënt. |
| Bottom-up aanpak | Een benadering in ergotherapie die start bij de functies en beperkingen van het lichaam. |
| Biomedisch | Een benadering die zich richt op de biologische en fysiologische aspecten van gezondheid en ziekte. |