Cover
Empieza ahora gratis Kinderneurologie - verpleegkundige aspecten.pptx
Summary
# Epilepsie: oorzaken, soorten en symptomen
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over epilepsie, de oorzaken, soorten en symptomen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Epilepsie: oorzaken, soorten en symptomen
Dit onderwerp behandelt de definitie van epilepsie, de verschillende oorzaken zoals aanlegfouten en hersenbeschadiging, de indeling in focale en gegeneraliseerde aanvallen, en de diverse symptomen die zich kunnen voordoen tijdens een aanval.
### 1.1 Wat is epilepsie?
Epilepsie wordt gedefinieerd als een plotselinge, tijdelijke verstoring van de elektrische prikkeloverdracht in de hersenen, die zich uit in aanvallen. Dit wordt vaak vergeleken met een "kortsluiting" in de hersenen. Eén enkele epileptische aanval betekent nog geen epilepsie; er zijn herhaaldelijke, spontane aanvallen nodig. Aanvallen die veroorzaakt worden door directe, oplosbare oorzaken zoals koorts bij jonge kinderen, een te lage bloedsuikerspiegel, of hersenvliesontsteking, worden niet direct als epilepsie beschouwd, omdat deze verdwijnen wanneer de directe oorzaak wordt weggenomen. Pas wanneer er na het verdwijnen van een directe oorzaak (langer dan een week erna) toch nieuwe aanvallen optreden, spreekt men van epilepsie.
Epilepsie komt relatief vaak voor, met een prevalentie van één op de 50-100 kinderen die er op kinderleeftijd last van hebben (gehad). De aandoening kan op alle leeftijden voorkomen, maar komt vaker voor bij kinderen en ouderen. Bij kinderen is het meest voorkomend bij baby's en jonge kinderen. Zowel jongens als meisjes kunnen epilepsie ontwikkelen.
Tijdens een aanval zijn grote groepen hersencellen overactief. Deze overactiviteit kan andere hersencellen "meetrekken", wat resulteert in een sneeuwbaleffect waarbij steeds meer hersencellen betrokken raken bij de aanval.
### 1.2 Oorzaken van epilepsie
Er zijn diverse oorzaken die kunnen leiden tot het ontstaan van epilepsie:
#### 1.2.1 Aanlegfout
Een aanlegfout is een veelvoorkomende oorzaak. Deze ontstaat tijdens de zwangerschap, wanneer hersencellen zich vanuit het midden van de hersenen naar hun definitieve locatie moeten verplaatsen. Fouten in dit complexe proces kunnen ertoe leiden dat hersencellen niet op de juiste plek terechtkomen. Dit wordt ook wel corticale dysplasie genoemd. Een dergelijk klompje misplaatste hersencellen kan de werking van omliggende, normale hersencellen verstoren, waardoor deze overactief worden en aanvallen kunnen veroorzaken. Er kan sprake zijn van één of meerdere aanlegfouten.
#### 1.2.2 Fout in het erfelijk materiaal
Het DNA bevat de instructies voor de aanleg en werking van de hersenen. Een fout in het DNA kan leiden tot een aanlegfout in de hersenen of tot een afwijkende werking van hersencellen, waardoor deze gemakkelijker overactief kunnen worden en aanvallen veroorzaken. Deze genetische fouten kunnen ook erfelijk worden doorgegeven.
#### 1.2.3 Hersenbeschadiging
Verschillende factoren kunnen leiden tot hersenbeschadiging, met epilepsie als gevolg. Hieronder vallen:
* Zuurstoftekort
* Hersenbloeding
* Infecties van de hersenen
* Ontsteking van de hersenen
* Ongevallen
* Hersen tumoren
Beschadigd hersenweefsel kan overactief worden en epileptische aanvallen uitlokken.
#### 1.2.4 Stofwisselingsziekte
Een stofwisselingsziekte die de functie van de hersenen beïnvloedt, kan eveneens epilepsie veroorzaken. Dit komt vaker voor bij moeilijk behandelbare vormen van epilepsie bij kinderen en is vaak lastiger te diagnosticeren als oorzaak.
#### 1.2.5 Onbekend
In sommige gevallen blijft de specifieke oorzaak van epilepsie onbekend.
### 1.3 Indeling van epilepsieaanvallen
De symptomen van een epilepsieaanval variëren sterk en zijn afhankelijk van het hersengebied dat overactief is. Aanvallen treden meestal plotseling op, hoewel sommige kinderen een "voorgevoel" ervaren, zoals een vreemd gevoel in de maag dat omhoog kruipt.
Er zijn twee hoofdgroepen van epilepsieaanvallen:
#### 1.3.1 Focale aanvallen
Deze aanvallen beginnen in één specifiek deel van de hersenen. De symptomen hangen af van de functie van dat hersengebied.
* **Met behoud van bewustzijn (intacte gewaarwording):** Het kind is volledig bij bewustzijn en kan reageren op de omgeving.
* **Met verminderd bewustzijn:** Het kind neemt de omgeving wel waar, maar kan er minder adequaat op reageren.
* **Secundair gegeneraliseerde aanval:** De epileptische activiteit kan zich vanuit het beginpunt uitbreiden naar andere delen van de hersenen, waardoor de aanval zich ontwikkelt tot een gegeneraliseerde aanval waarbij het kind buiten bewustzijn raakt.
#### 1.3.2 Gegeneraliseerde aanvallen
Bij deze aanvallen is de epileptische activiteit verspreid over beide hersenhelften. Kinderen zijn hierbij volledig buiten bewustzijn en nemen niet waar wat er gebeurt. Gegeneraliseerde aanvallen kunnen primair (beginnen direct in beide hersenhelften) of secundair (ontstaan uit een focale aanval die zich uitbreidt) zijn.
Er bestaan verschillende soorten primair gegeneraliseerde aanvallen:
* **Tonisch-clonische aanval:**
* **Tonisch gedeelte:** Spieren verstijven, ademhaling kan bemoeilijkt worden, wat kan leiden tot een blauwe kleur rond de mond. Kinderen kunnen omvallen.
* **Clonisch gedeelte:** Geleidelijk ontstaan van ritmische schokken in armen en benen, die enkele minuten kunnen duren.
* Na de aanval zijn kinderen vaak buiten bewustzijn, verward (postictale fase), moe, en kunnen hoofdpijn of spierpijn ervaren. Urineverlies komt soms voor.
* **Tonische aanval:** Kenmerkt zich door opspannen van de spieren.
* **Clonische aanval:** Kenmerkt zich door ritmische schokken van lichaamsdelen of het hele lichaam.
* **Atone aanval:** Kenmerkt zich door een plotselinge verslapping van de spieren.
* **Myoclonieën:** Kleine, kortdurende schokjes van armen en benen, die minder ritmisch en kleiner zijn dan bij clonische aanvallen. Ze kunnen zo kort zijn dat ze onopgemerkt blijven en het kind niet omvalt.
* **Absences:** Abrupt stoppen met activiteit, staren, en niet reageren op de omgeving. Er kunnen kleine bewegingen van ogen of mond optreden, en automatische handbewegingen. De aanval stopt even abrupt als hij begon. Vele absences kunnen per dag voorkomen.
* **Salaamkrampen:** Een specifieke aanvalsvorm bij jonge kinderen, gekenmerkt door een knikkende beweging met hoofd, armen en benen, of juist een uitzwaaiende beweging.
### 1.4 Aanvalssymptomen
De symptomen tijdens een epilepsieaanval kunnen zeer divers zijn:
* **Opspannen (tonische aanval):** Spierverstijving.
* **Ritmisch schokken (clonische aanval):** Schokkende bewegingen van ledematen of lichaam.
* **Myoclonieën:** Kleine schokjes.
* **Verslapping van de spieren (atone aanval):** Plotselinge spierverslapping.
* **Even afwezig zijn (absence):** Staren en niet reageren.
* **Bewustzijnsverlies:** Volledige bewusteloosheid.
* **Blauwe kleur:** Tijdelijk zuurstoftekort door ademhalingsstilstand of -moeilijkheid, wat leidt tot een blauwe gelaatskleur.
* **Stand van de ogen:** Ogen kunnen gesloten, open, snel schokkend, naar één kant gedraaid, of naar boven gericht zijn, met veel oogwit zichtbaar. Soms een starende, lege blik.
* **Schuim op de mond:** Kan voorkomen, soms vermengd met bloed indien de tong is gebeten.
* **Tong bijten:** Mogelijke verwonding van de tong tijdens kaakverstijving.
* **Braken:** Soms tijdens of na de aanval.
* **Urine laten lopen:** Soms tijdens de aanval.
* **Snelle hartslag:** Het lichaam werkt hard tijdens een aanval.
* **Vreemde geuren ruiken (zeldzaam):** Dit kan optreden als een aura.
* **Raar gevoel:** Een subjectieve sensatie voorafgaand aan of tijdens de aanval.
### 1.5 Comorbide aandoeningen en triggers
Sommige epilepsiesyndromen gaan gepaard met andere aandoeningen, zoals autismespectrumstoornissen (ASS), leerproblemen, AD(H)D, angsten, sombere stemming, en intellectuele handicaps.
**Triggers (uitlokkende factoren) voor aanvallen:**
* Slaaptekort
* Stress en spanning
* Ziekte en koorts (bij oudere kinderen kan dit epilepsie triggeren, bij jonge kinderen spreekt men van koortsstuipen)
* Operaties
* Lichtflitsen (met specifieke frequenties)
* Geluid
* Alcoholgebruik (met name bij pubers)
**Koortsconvulsies (koortsstuipen):**
Dit zijn aanvallen die optreden door een te snelle stijging van de lichaamstemperatuur. Bij jonge kinderen die enkel aanvallen hebben bij koorts, spreekt men van koortsstuipen en niet van epilepsie. Bij oudere kinderen (ouder dan 5-6 jaar) die bij koorts aanvallen krijgen, wordt dit wel als epilepsie beschouwd. Behandeling is hierbij meestal niet nodig.
### 1.6 Diagnostiek
De diagnose van epilepsie wordt gesteld op basis van:
* **Verhaal en onderzoek:** Het vaststellen van ten minste twee aanvallen binnen een jaar kan wijzen op epilepsie. Het is belangrijk om de aard van de aanvallen nauwkeurig te beschrijven, aangezien er ook niet-epileptische aanvallen bestaan die erop lijken.
* **Video-opnames:** Observatie van de aanvallen via video kan helpen bij de diagnose.
* **EEG (Elektro-encefalogram):** Meet de elektrische activiteit in de hersenen. Hoewel epileptiforme activiteit op een EEG niet altijd direct een aanval veroorzaakt, kan het wel helpen bij het diagnosticeren van de vorm van epilepsie.
* **MRI van de hersenen:** Kan gebruikt worden om oorzaken zoals aanlegfouten of hersenbeschadigingen op te sporen.
* **DNA-onderzoek:** Bij verdenking op een genetische oorzaak.
* **Stofwisselingsonderzoek:** Onderzoek van bloed, urine of hersenvocht kan wijzen op een stofwisselingsziekte, met name bij kinderen met moeilijk behandelbare epilepsie en bijkomende problemen.
* **SPECT:** Met behulp van een radioactieve stof en een CT-scan wordt gekeken welk hersengebied actief wordt tijdens een aanval.
### 1.7 Wat te doen bij een aanval?
Bij een aanval is het van belang om:
* **Goed te observeren:** Het begin, de duur, het bewustzijnsniveau, de kleur van de huid, de aard van de aanval (tonisch, clonisch, etc.), de locatie van de aanval, en de stand van de ogen.
* **De arts te verwittigen.**
* **Bij de patiënt te blijven.**
* **Pols en saturatie te monitoren.**
* **Indien nodig aspireren en zuurstof geven.**
* **Standaardorders te volgen en medicatie toe te dienen na advies van de arts.**
Na de aanval kan de patiënt gedurende enige tijd verward en gedesoriënteerd zijn (postictale verwardheid) of in slaap vallen.
### 1.8 Behandeling van epilepsie
De behandeling van epilepsie is gericht op het verminderen van de aanvalsfrequentie en -ernst, en het verbeteren van de levenskwaliteit.
#### 1.8.1 Medicatie (anti-epileptica)
* **Doel:** Verhoging van de drempel om een aanval te krijgen en het voorkomen van "kortsluitingen" in de hersenen.
* **Geneest niet:** Anti-epileptica genezen epilepsie niet, maar onderdrukken de symptomen.
* **Therapietrouw:** Een regelmatige inname van medicatie is cruciaal voor het handhaven van de bloedspiegel en het voorkomen van aanvallen.
* **Keuze van medicatie:** De keuze hangt af van de vorm van epilepsie.
* **Refractaire epilepsie:** Dit is epilepsie waarbij twee of meer anti-epileptica onvoldoende effect hebben.
#### 1.8.2 Andere behandelingen
* **Epilepsiechirurgie:** Het weghalen van een deel van de hersenen waar de epilepsie ontstaat (resectie) of, indien dit niet mogelijk is, het weghalen van een hele hersenhelft (hemisferectomie).
* **Nervus vagus stimulator (NVS):** Een soort pacemaker die elektrische stimulatie geeft aan de nervus vagus om aanvallen te verminderen.
* **Deep brain stimulation (DBS):** Een soort pacemaker die stroom afgeeft aan specifieke hersengebieden (de thalamus).
* **Ketogeen dieet:** Een dieet dat voornamelijk rijk is aan vetten en arm aan koolhydraten en eiwitten. Dit kan het lichaam stimuleren om energie uit vetten te halen, wat het aantal aanvallen kan verminderen. De precieze werking is nog niet volledig opgehelderd, maar mogelijke mechanismen zijn onder meer de productie van ketonen, een toename van GABA (een remmende neurotransmitter), en verbeterde mitochondriale functie.
### 1.9 Status epilepticus (SE)
Een status epilepticus is een levensbedreigende situatie waarbij een epileptische aanval langer dan 5 minuten duurt, of waarbij kortere aanvallen elkaar snel opvolgen binnen 30 minuten. Dit kan leiden tot hersenschade door energie- en zuurstoftekort. Behandeling met medicatie is noodzakelijk.
### 1.10 Epilepsiekit
De epilepsiekit bevat noodmedicatie, zoals Buccolam, Temesta, Lorazepam, Valproate, Epanutin en Keppra, voor de directe behandeling van aanvallen. De doseringen zijn aangepast aan de leeftijd en het gewicht van het kind.
**Disclaimer:** Deze samenvatting is bedoeld ter studie en vervangt niet het advies van een medische professional. Specifieke medicatiehoeveelheden en behandelschema's dienen altijd met een arts te worden besproken.
---
# Diagnostiek en behandeling van epilepsie
Dit deel behandelt de methoden voor het diagnosticeren van epilepsie, zoals EEG en MRI, en bespreekt de behandelingsopties, waaronder medicatie, epilepsiechirurgie, de nervus vagus stimulator en het ketogeen dieet.
### 2.1 Wat is epilepsie?
Epilepsie wordt gedefinieerd als een plotselinge, tijdelijke verstoring van de elektrische prikkeloverdracht in de hersenen, die zich uit in herhaalde, spontane aanvallen. Wanneer slechts één aanval plaatsvindt zonder directe aanwijsbare oorzaak (zoals koorts, hypo- of hyperglykemie, of meningitis), wordt dit nog geen epilepsie genoemd. Indien er na het wegnemen van de directe oorzaak (langer dan een week) opnieuw aanvallen optreden, kan er wel sprake zijn van epilepsie. Epilepsie komt op alle leeftijden voor, maar is met name prevalent bij kinderen en ouderen. Een op de 50 tot 100 kinderen ervaart op kinderleeftijd epileptische aanvallen.
Tijdens een epileptische aanval worden grote groepen hersencellen overactief. Deze overactiviteit kan zich verspreiden naar aangrenzende hersencellen, wat een sneeuwbaleffect creëert en leidt tot een aanval.
#### 2.1.1 Oorzaken van epilepsie
Er zijn diverse oorzaken voor het ontstaan van epilepsie:
* **Aanlegfout:** Een veelvoorkomende oorzaak waarbij hersencellen tijdens de zwangerschap niet op de juiste plaats in de hersenen terechtkomen, wat leidt tot een corticale dysplasie. Dit kan de functie van omliggende hersencellen verstoren.
* **Fout in het erfelijk materiaal (DNA):** Afwijkingen in het DNA kunnen leiden tot aanlegfouten in de hersenen of tot een anders functioneren van hersencellen, waardoor deze gemakkelijker overactief worden. Deze fouten kunnen genetisch worden doorgegeven.
* **Hersenbeschadiging:** Diverse oorzaken zoals zuurstoftekort, hersenbloedingen, infecties, ontstekingen, trauma of hersentumoren kunnen leiden tot beschadigd hersenweefsel dat overactief wordt.
* **Stofwisselingsziekte:** Sommige stofwisselingsziekten kunnen de hersenfunctie beïnvloeden en epilepsie veroorzaken. Dit is vaak een moeilijk te behandelen vorm en de kans op het vinden van deze oorzaak is klein, vooral bij kinderen met complexe epilepsie en bijkomende problemen.
#### 2.1.2 Soorten epilepsieaanvallen
Epilepsieaanvallen kunnen sterk variëren in manifestatie, afhankelijk van het getroffen hersengebied. Ze treden meestal plotseling op, soms met een voorgevoel. Er worden twee hoofdgroepen onderscheiden:
* **Focale aanvallen:** Deze aanvallen beginnen in een specifiek deel van de hersenen.
* **Met behoud van bewustzijn:** Het kind is alert en kan reageren op de omgeving.
* **Met verminderd bewustzijn:** Het kind neemt de omgeving waar, maar kan er minder goed op reageren.
* **Secundair gegeneraliseerde aanval:** Een focale aanval die zich uitbreidt naar beide hersenhelften, waarbij het bewustzijn verloren gaat.
* **Gegeneraliseerde aanvallen:** Deze aanvallen beginnen verspreid over beide hersenhelften en leiden altijd tot bewustzijnsverlies.
* **Primair gegeneraliseerde aanvallen:** De epileptische activiteit start direct in de gehele hersenen. Diverse typen zijn:
* **Tonisch-clonische aanval:** Eerst spierspanning (tonisch) met ademhalingsproblemen en omvallen, gevolgd door ritmische schokken (clonisch). Vaak treedt er na de aanval verwardheid op (postictale fase).
* **Tonische aanval:** Algehele spierspanning.
* **Clonische aanval:** Ritmische schokbewegingen.
* **Atonische aanval:** Plotselinge verslapping van de spieren, vaak leidend tot vallen.
* **Myoclonieën:** Kleine, schokkerige bewegingen van armen en benen.
* **Absences:** Kortdurende periodes van afwezigheid, waarbij het kind staart en niet reageert. Kenmerkend zijn soms oogbewegingen of automatische handbewegingen.
* **Salaamkrampen:** Specifiek bij jonge kinderen, gekenmerkt door knikkende of uitzwaaiende bewegingen met armen en benen.
**Aanvalssymptomen kunnen omvatten:** opspannen (tonische aanval), ritmisch schokken (clonische aanval), myoclonieën, verslapping van spieren (atone aanval), afwezigheid (absence), bewustzijnsverlies, blauwe kleur (cyanose) door ademhalingsproblemen, afwijkende stand van de ogen, schuim op de mond, tongbijten, braken, urineverlies, snelle hartslag, vreemde geuren ruiken en een raar gevoel.
#### 2.1.3 Comorbide aandoeningen en triggers
Epilepsiesyndromen kunnen gepaard gaan met andere aandoeningen zoals autisme spectrum stoornis (ASS), leerproblemen, ADHD, angststoornissen, sombere stemming en intellectuele handicaps.
Uitlokkende factoren (triggers) die aanvallen kunnen beïnvloeden zijn onder andere slaaptekort, stress, ziekte en koorts (vooral bij oudere kinderen), operaties, lichtflitsen, bepaalde geluiden, en alcoholgebruik bij pubers. Epilepsie die getriggerd wordt door specifieke prikkels wordt reflex-epilepsie genoemd.
Koortsconvulsies of koortsstuipen treden op bij jonge kinderen door een snelle temperatuurstijging. Wanneer deze aanvallen enkel bij koorts optreden bij jonge kinderen, wordt dit geen epilepsie genoemd. Bij kinderen ouder dan 5-6 jaar die bij koorts aanvallen krijgen, wordt dit wel als epilepsie beschouwd. Behandeling is meestal niet nodig.
### 2.2 Diagnostiek van epilepsie
De diagnose van epilepsie wordt gesteld op basis van een combinatie van methoden:
* **Verhaal en onderzoek:** Het anamnestische verhaal van herhaalde aanvallen binnen een jaar is een belangrijke indicatie. Het onderscheiden van epileptische aanvallen van andere aanvallen die erop lijken is cruciaal.
* **Video-opnames:** Videobeelden van een aanval kunnen de diagnose ondersteunen.
* **MRI van de hersenen:** Een MRI-scan kan structurele afwijkingen zoals aanlegfouten of hersenbeschadigingen aan het licht brengen die de oorzaak van de epilepsie kunnen zijn. Niet voor alle vormen van epilepsie is een MRI noodzakelijk.
* **DNA-onderzoek:** Kan worden ingezet om genetische oorzaken van epilepsie te identificeren.
* **Stofwisselingsonderzoek:** Analyse van bloed, urine of hersenvocht kan aanwijzingen geven voor een stofwisselingsziekte als oorzaak, met name bij moeilijk behandelbare epilepsie en bijkomende problemen.
#### 2.2.1 Elektro-encefalogram (EEG)
Het EEG meet de elektrische activiteit van de hersenen gedurende een korte periode of 24 uur.
* **Doel:** Het diagnosticeren of uitsluiten van epilepsie en het bepalen van de vorm van epilepsie.
* **Werkwijze:** Elektroden worden op het hoofd geplaatst die de elektrische signalen opvangen. Tijdens het EEG worden vaak lichtflitsen gebruikt om aanvallen uit te lokken. Video-opnames worden gelijktijdig gemaakt. Ouders noteren de waargenomen aanvallen met tijdstippen om deze te correleren met de EEG-registratie.
* **Interpretatie:** Het vinden van epileptiforme activiteit op het EEG is niet altijd direct gekoppeld aan het optreden van epileptische aanvallen. Epileptiforme activiteit kan ook voorkomen bij personen zonder epilepsie.
#### 2.2.2 SPECT
Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT) combineert een radioactieve stof met een CT-scan om de hersenactiviteit tijdens een aanval in kaart te brengen. Patiënten worden hiervoor doorgaans opgenomen voor enkele dagen, waarbij de radioactieve stof intraveneus wordt toegediend tijdens een aanval.
### 2.3 Wat te doen bij een aanval?
Bij een epileptische aanval is een goede observatie essentieel:
* **Observeren:**
* Starttijdstip van de aanval (gebruik mobiele telefoon timer).
* Bewustzijn van het kind (pijnprikkel geven).
* Huidskleur (indicatie van saturatie).
* Type aanval (tonisch, clonisch, atoon, tonisch-clonisch).
* Lokalisatie van de aanval (armen, benen, gegeneraliseerd, links/rechtszijdig).
* Ogen (stand, nistagmus).
* **Handelen:**
* Verwittig de arts.
* Blijf bij de patiënt.
* Monitor pols en saturatie.
* Indien nodig, aspireren en zuurstof toedienen.
* Volg standaardorders en dien medicatie toe na advies van de arts (eventueel een tweede dosis).
* Let op postictale verwardheid of slaap na een heftige aanval.
#### 2.3.1 Epilepsiekit
De epilepsiekit bevat noodmedicatie voor acute aanvallen, waaronder Buccolam (midazolam) voor buccale toediening, Temesta tabletten (lorazepam) voor sublinguale toediening, en intraveneuze opties zoals lorazepam, valproaat en levetiracetam. De toediening en dosering zijn afhankelijk van de leeftijd en het gewicht van het kind.
#### 2.3.2 Status epilepticus
Een status epilepticus is een epileptische aanval die langer dan 5 minuten duurt, of kortere aanvallen die zich herhalen binnen 30 minuten. Dit is een potentieel gevaarlijke toestand die hersenschade kan veroorzaken door energie- en zuurstoftekort. Behandeling is noodzakelijk.
### 2.4 Behandeling van epilepsie
De beslissing tot behandeling wordt genomen na afweging van de voor- en nadelen van medicatie, met als doel het verminderen van de aanvalsfrequentie en verbeteren van de levenskwaliteit.
#### 2.4.1 Medicatie (Anti-epileptica)
* **Doel:** Anti-epileptica genezen epilepsie niet, maar verhogen de drempel voor het ontstaan van aanvallen en voorkomen kortsluitingen in de hersenen.
* **Keuze:** De keuze van het medicijn hangt af van de vorm van epilepsie.
* **Therapietrouw:** Cruciaal voor het handhaven van een stabiele bloedspiegel en het voorkomen van nieuwe aanvallen. Onregelmatige inname kan leiden tot een daling van de bloedspiegel en meer aanvallen.
* **Voordelen van medicatie:** Vermindering van aanvalskans, minder angst bij kind en ouders, minder vermoeidheid bij nachtelijke aanvallen, en betere schoolprestaties.
* **Nadelen van medicatie:** Dagelijkse herinnering aan inname, mogelijke bijwerkingen zoals vermoeidheid, veranderingen in eetlust en gedrag, verminderde aandacht en concentratie, en huiduitslag. Soms is het zoeken naar het juiste medicijn en de juiste dosering een uitdaging.
* **Refractaire epilepsie:** Epilepsie die niet reageert op de behandeling met twee of meer anti-epileptica wordt refractaire epilepsie genoemd. In dergelijke gevallen worden andere behandelingsopties overwogen.
#### 2.4.2 Andere behandelingen
Wanneer medicatie onvoldoende effectief is of onaanvaardbare bijwerkingen veroorzaakt, kunnen de volgende behandelingen worden overwogen:
* **Epilepsiechirurgie:** Inclusief resectie (verwijderen van een deel van de hersenen waar de epilepsie ontstaat) of hemisferectomie (verwijderen van een gehele hersenhelft bij grotere afwijkingen). Dit is niet voor elke patiënt of elke vorm van epilepsie geschikt.
* **Nervus Vagus Stimulator (NVS):** Een implanteerbare pacemaker-achtige device die de nervus vagus stimuleert om epileptische aanvallen te verminderen. De instellingen kunnen extern worden aangepast met een magneet. Voordelen zijn verminderde aanvalsfrequentie en ernst, en een verbeterd welzijn. Mogelijke bijwerkingen zijn heesheid en hoesten.
* **Deep Brain Stimulation (DBS):** Een soortgelijke methode als NVS, waarbij elektrische stroom wordt afgegeven aan specifieke hersengebieden (zoals de thalamus) via een geïmplanteerde device.
* **Ketogeen dieet:** Een dieet met een hoge vetinname en een lage koolhydraat- en eiwitgehalte. Dit stimuleert het lichaam om vetten te verbranden voor energie, wat leidt tot de aanmaak van ketonen. De precieze werkingsmechanismen bij epilepsie zijn nog niet volledig opgehelderd, maar mogelijke effecten omvatten vermindering van reactieve zuurstofcomponenten, toename van GABA, verbeterde werking van kaliumpompen, verhoging van adenosine, betere mitochondriale functie, veranderingen in het darmmicrobioom en toename van beschermende macrofagen in de hersenen. Het wordt erkend als een volwaardige behandeloptie bij therapieresistente epilepsie, vooral bij kinderen die medicatie niet verdragen of niet in aanmerking komen voor chirurgie. Het opstellen van een ketogeen dieet is maatwerk, uitgevoerd door een diëtist en vereist een goede voorbereiding en monitoring.
### 2.5 Acute hersendrukverhoging
Acute hersendrukverhoging ontstaat wanneer de inhoud van de schedel toeneemt door zwelling van de hersenen of aanwezigheid van letsels (tumoren, trauma, hydrocefalie, meningitis).
* **Symptomen:** Hoofdpijn, misselijkheid, braken, verminderd bewustzijn, wazig zicht, en afwijkingen in de pupilgrootte en reactiviteit. Bij zuigelingen kunnen irritatie, slechte voeding, gespannen fontanel en een neerwaartse blik optreden.
* **Behandeling:** Kan bestaan uit ontzwellende medicatie (corticoïden), pijnbestrijding en, in ernstige gevallen, externe ventrikeldrainage (EVD) om overtollig hersenvocht af te laten lopen. Een ventriculoperitoneale shunt (VP-drain) kan worden geplaatst om hersenvocht permanent naar de buikholte af te leiden. Monitoring van parameters zoals bloeddruk, pols, temperatuur en bewustzijn is essentieel.
---
> **Tip:** Focus op de diagnostische principes (anamnese, EEG, MRI) en de hoofdlijnen van de behandelingsopties. Het uit het hoofd leren van medicatiedoseringen is minder belangrijk dan het begrijpen van de werking en mogelijke bijwerkingen. De mechanismen achter het ketogeen dieet zijn complex; begrijp de kernconcepten en de mogelijke voordelen.
---
# Acute hersendrukverhoging en de rol van drainage
Hier is een samenvatting van "Acute hersendrukverhoging en de rol van drainage", opgesteld voor studiedoeleinden.
## 3. Acute hersendrukverhoging en de rol van drainage
Acute hersendrukverhoging treedt op wanneer de druk binnen de schedel gevaarlijk toeneemt, wat ernstige neurologische gevolgen kan hebben en behandeling vereist, waaronder soms chirurgische drainage van hersenvocht.
### 3.1 Wat is acute hersendrukverhoging?
De schedel wordt beschouwd als een gesloten ruimte. De inhoud bestaat uit de hersenen (ongeveer 1300 ml), bloed (ongeveer 75 ml) en cerebrospinaal vocht (CSV, ook wel liquor genoemd, ongeveer 75 ml). Wanneer de inhoud van de schedel toeneemt door zwelling van de hersenen of de aanwezigheid van letsels, stijgt de druk. Als deze druk te hoog wordt, kan dit leiden tot problemen en hersenschade.
#### 3.1.1 Oorzaken van acute hersendrukverhoging
Verschillende aandoeningen kunnen leiden tot een verhoogde intracraniële druk (ICP):
* **Hersentumor:** Een gezwel in de hersenen neemt ruimte in beslag en kan druk uitoefenen op omliggend weefsel.
* **Craniocerebraal trauma (hoofdletsel):** Letsels zoals hematomen (bloeduitstortingen), contusies (kneuzingen) of oedeem (zwelling) na een val of klap op het hoofd kunnen de druk verhogen.
* **Hydrocefalie (waterhoofd):** Een ophoping van cerebrospinaal vocht in de hersenventrikels, wat leidt tot uitzetting van de ventrikels en verhoogde druk.
* **Bacteriële meningitis:** Een infectie van de hersenvliezen kan leiden tot ontsteking, zwelling en verhoogde druk.
#### 3.1.2 Symptomen van acute hersendrukverhoging
De symptomen van verhoogde intracraniële druk kunnen variëren afhankelijk van de leeftijd van de patiënt en de ernst van de drukverhoging.
**Algemene symptomen:**
* **Hoofdpijn:** Vaak ernstig en erger bij het liggen of 's ochtends.
* **Nausea en braken:** Braken, soms explosief, is een veelvoorkomend symptoom.
* **Verminderd bewustzijn:** De patiënt kan suf, verward raken of in coma belanden.
* **Wazig zicht:** Visuele stoornissen kunnen optreden.
* **Pupilafwijkingen:**
* Ongelijke pupillen (anisocorie).
* Vergrote pupillen (mydriasis).
* Pinpoint pupillen (miosis), hoewel dit minder vaak voorkomt.
* Vertraagde of afwezige reactie van de pupillen op licht.
**Symptomen bij zuigelingen:**
Bij zuigelingen, bij wie de schedelnaden nog niet gesloten zijn, kunnen de symptomen subtieler zijn en kunnen de schedelnaden uitpuilen:
* **Geïrriteerd gedrag.**
* **Minder goed eten.**
* **Gespanne fontanel:** De zachte plek op het hoofd voelt hard en bol gespannen aan.
* **Neerwaartse blik (sunsetting):** De ogen lijken naar beneden te kijken, waarbij het witte deel boven de iris zichtbaar is.
#### 3.1.3 Behandeling van acute hersendrukverhoging
De behandeling is gericht op het verlagen van de druk en het aanpakken van de onderliggende oorzaak.
* **Ontzwellende medicatie:** Medicijnen zoals corticosteroïden kunnen worden gebruikt om hersenoedeem te verminderen.
* **Pijnbestrijding:** Pijnstillers zoals paracetamol (Dafalgan) of ibuprofen (Nurofen) kunnen worden toegediend. Bij zuigelingen dient men voorzichtig te zijn met ibuprofen (vanaf 6 kg lichaamsgewicht of 3 maanden oud).
* **Beperking van intracraniële druk (ICP) door drainage:**
* **Externe ventrikeldrainage (EVD):** Dit is een procedure waarbij een katheter in de laterale hersenventrikels wordt ingebracht om overtollige liquor af te voeren. Dit wordt toegepast bij:
* Verhoogde intracraniële druk.
* Hydrocefalie.
* Bloedingen in de hersenen.
* Bacteriële meningitis.
**Aandachtspunten bij EVD:**
* **Drainagehoogte:** De hoogte van de drain ten opzichte van de uitwendige gehoorgang is cruciaal. Een te snelle drainage kan ernstige gevolgen hebben, zoals verschuiving van intracraniële structuren, bloeding of inklemming. De hoogte wordt bepaald door de neurochirurg en kan trapsgewijs worden verhoogd tot een bepaald punt (bv. +20 cm H₂O) alvorens de drain af te klemmen.
* **Te snelle drainage:** Kan leiden tot inklemming van hersenweefsel.
* **Hoofdpijn:** Kan een teken zijn van resterende druk.
* **Afklemmen van de ventrikels:** Als de druk afneemt, kan de drain worden afgeklemd.
* **Controle van de afvoer:** De hoeveelheid gedraineerde liquor wordt regelmatig gecontroleerd (bv. elke 4 uur) en genoteerd. Compensatie met een zoutoplossing kan soms worden voorgeschreven.
* **Wondzorg:** Zorgvuldige wondverzorging is essentieel om infecties te voorkomen. Het indienen van een steekje kan nodig zijn.
* **Kleur van de liquor:** Normaal is de liquor helder. Bij bloedingen kan deze bloederig of rosé zijn. Bij infecties kan deze etterig zijn.
* **Ventriculoperitoneale shunt (VP-shunt):** Indien een blijvende drainage noodzakelijk is, kan een VP-shunt worden geïmplanteerd. Dit is een chirurgische procedure waarbij een slangetje van de hersenventrikels naar de buikholte loopt. Het overtollige hersenvocht wordt hierdoor naar de buikholte afgevoerd, waar het wordt geresorbeerd. Een klepsysteem regelt de druk.
**Aandachtspunten bij VP-shunt:**
* **Parameters:** Bloeddruk, pols, temperatuur, saturatie en neuroparameters (bewustzijn, pupilcontrole) moeten nauwlettend worden gemonitord.
* **Pijn:** Adequate pijnbestrijding is belangrijk.
* **Wondzorg:** Zowel de wond op het hoofd als de wond in de buikholte vereisen zorgvuldige verzorging.
* **Steriliteit:** Het handhaven van steriliteit is cruciaal om infecties te voorkomen.
* **Liquordebiet:** Indien mogelijk wordt het debiet gecontroleerd.
> **Tip:** Bij het hanteren van een externe ventrikeldrain is het essentieel om de instructies van de neurochirurg nauwkeurig op te volgen met betrekking tot de drainagehoogte en het afklemmen van de drain. Snel handelen bij symptomen van drukverhoging is van levensbelang.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met een ernstige intracraniële bloeding na een trauma wordt met spoed opgenomen. Een externe ventrikeldrain wordt geïmplanteerd om de druk te verlagen. De verpleegkundige controleert continu de hoeveelheid gedraineerde liquor en de neurologische toestand van de patiënt. De drainagehoogte wordt geleidelijk aangepast volgens de orders van de neurochirurg om te voorkomen dat de hersenen te snel krimpen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Epilepsie | Een chronische neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door terugkerende, onvoorspelbare epileptische aanvallen, veroorzaakt door plotselinge, tijdelijke verstoringen in de elektrische prikkeloverdracht in de hersenen. |
| epileptische aanval | Een kortdurende episode van abnormale, overmatige of synchrone neurale activiteit in de hersenen, die zich kan uiten in veranderingen van gedrag, motorische functies, sensorische waarneming of bewustzijn. |
| Corticale dysplasie | Een aangeboren afwijking in de ontwikkeling van de hersenschors waarbij hersencellen niet op de juiste plaats terechtkomen, wat kan leiden tot epileptische aanvallen. |
| Erfelijk materiaal (DNA) | Het molecuul dat de genetische informatie draagt en bepaalt hoe de hersenen worden aangelegd en functioneren; fouten hierin kunnen leiden tot neurologische aandoeningen zoals epilepsie. |
| Hersenbeschadiging | Schade aan de hersenen veroorzaakt door diverse factoren zoals zuurstoftekort, bloedingen, infecties, trauma of tumoren, wat kan resulteren in epileptische aanvallen. |
| Stofwisselingsziekte | Een medische aandoening die de biochemische processen van het lichaam beïnvloedt en de hersenfunctie kan aantasten, soms leidend tot epilepsie, met name bij moeilijk behandelbare vormen. |
| Focale aanvallen | Epilepsieaanvallen die ontstaan in een specifiek deel van de hersenen en zich kenmerken door symptomen die afhankelijk zijn van de locatie en functie van dat hersengebied. |
| Gegeneraliseerde aanvallen | Epilepsieaanvallen waarbij de epileptische activiteit zich verspreidt over beide hersenhelften, wat vaak leidt tot bewustzijnsverlies en significante motorische symptomen. |
| Tonisch-clonische aanval | Een type gegeneraliseerde aanval dat begint met spierspanning (tonisch) gevolgd door ritmische schokken (clonisch), vaak gepaard gaand met bewustzijnsverlies. |
| Absence | Een kortdurende vorm van gegeneraliseerde epilepsieaanval waarbij het kind plotseling afwezig lijkt te zijn, met een starende blik en verminderde reactie op de omgeving, zonder dat er schokkende bewegingen optreden. |
| Koortsconvulsies (koortsstuipen) | Epileptische aanvallen die optreden bij jonge kinderen als gevolg van een snelle stijging van de lichaamstemperatuur, die verdwijnen zodra de koorts onder controle is en niet als epilepsie worden beschouwd bij kinderen onder een bepaalde leeftijd. |
| Triggers (uitlokkende factoren) | Externe of interne factoren die bij sommige personen met epilepsie een aanval kunnen uitlokken, zoals slaaptekort, stress, lichtflitsen of ziekte. |
| Elektro-encefalogram (EEG) | Een diagnostisch onderzoek dat de elektrische activiteit van de hersenen meet met behulp van elektroden op de hoofdhuid, gebruikt om epilepsie te diagnosticeren of uit te sluiten en het type epilepsie te bepalen. |
| Status epilepticus (SE) | Een levensbedreigende medische noodsituatie die wordt gekenmerkt door een epileptische aanval die langer dan vijf minuten duurt, of door terugkerende aanvallen zonder herstel van bewustzijn ertussen. |
| Anti-epileptica | Medicijnen die worden gebruikt om de frequentie en ernst van epileptische aanvallen te verminderen door de drempel voor het ontstaan van aanvallen te verhogen en kortsluitingen in de hersenen te voorkomen; ze genezen epilepsie niet. |
| Refractaire epilepsie | Een vorm van epilepsie die niet adequaat reageert op behandeling met twee of meer anti-epileptische medicijnen, wat andere behandelingsmodaliteiten noodzakelijk maakt. |
| Ketogeen dieet | Een speciaal therapeutisch dieet dat rijk is aan vetten en arm aan koolhydraten en eiwitten, gebruikt als behandelingsoptie voor therapieresistente epilepsie, door het lichaam over te schakelen op vetverbranding en ketonenproductie. |
| Ketone | Afbraakproducten van vetten die het lichaam aanmaakt tijdens een stofwisseling die voornamelijk vetten verbrandt, zoals bij het ketogeen dieet; men vermoedt dat ketonen een rol spelen bij het verminderen van epileptische aanvallen. |
| Acute overdruk | Een gevaarlijke verhoging van de druk binnen de schedel, veroorzaakt door factoren zoals hersentumoren, trauma, of infecties, die de hersenfunctie ernstig kan belemmeren. |
| Cerebrospinaal vocht (CSV) | Vocht dat de hersenen en het ruggenmerg omgeeft en beschermt; veranderingen in de productie of afvoer ervan kunnen leiden tot verhoogde intracraniële druk. |
| Externe ventrikeldrainage (EVD) | Een medische procedure waarbij overtollig hersenvocht wordt afgevoerd uit de hersenventrikels via een katheter om de intracraniële druk te verlagen. |
| Ventriculoperitoneale shunt (VP-drain) | Een chirurgisch geïmplanteerd systeem dat overtollig hersenvocht vanuit de hersenventrikels afvoert naar de buikholte, gebruikt om chronische hydrocefalie of verhoogde intracraniële druk te behandelen. |