Cover
Empieza ahora gratis 8. Medicatie en nieren2025.docx
Summary
# Medicatie met effecten op de nieren
Dit onderwerp behandelt diverse medicijnen die bijwerkingen op de nieren kunnen veroorzaken, waaronder tubulaire schade, interstitiële nefritis, kristalnefropathie en hemodynamische veranderingen in de glomerulaire filtratiesnelheid.
## 1. Medicatie met effecten op de nieren
### 1.1 Medicatie en tubulaire schade
#### 1.1.1 Aminoglycosiden
Aminoglycosiden kunnen leiden tot tubulaire schade.
#### 1.1.2 Cisplatine
Cisplatine is een chemotherapeuticum dat bekend staat om zijn nefrotoxiciteit en tubulaire schade kan veroorzaken.
#### 1.1.3 Fenacetine
Langdurig gebruik van fenacetine kan leiden tot chronische tubulo-interstitiële nefropathie.
#### 1.1.4 Lithium
Lithium kan chronische tubulo-interstitiële nefropathie en diabetes insipidus veroorzaken.
### 1.2 Medicatie en interstitiële nefritis
#### 1.2.1 Penicilline
Penicillines kunnen acute interstitiële nefritis veroorzaken, wat zich kenmerkt door witte bloedcellen in het urinesediment.
#### 1.2.2 Immunotherapie
Bepaalde vormen van immunotherapie kunnen leiden tot interstitiële nefritis.
#### 1.2.3 NSAID's
Niet-steroïde anti-inflammatoire medicijnen (NSAID's) kunnen ook een acute interstitiële nefritis induceren, waarbij witte bloedcellen in het urinesediment aanwezig zijn. Proteïnurie kan eveneens voorkomen.
### 1.3 Medicatie en kristalnefropathie
#### 1.3.1 Antivirale medicatie en hoge dosis amoxicilline
Antivirale medicijnen (zoals aciclovir) en amoxicilline in hoge doses kunnen leiden tot kristalnefropathie.
### 1.4 Medicatie met hemodynamische effecten op de nierfunctie
#### 1.4.1 ACE-remmers (ACE-I) en Angiotensine II Receptor Blokkers (ARB)
ACE-remmers en ARB's kunnen leiden tot een hemodynamisch gemedieerde daling van de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) en hyperkaliëmie.
#### 1.4.2 NSAID's
NSAID's remmen de synthese van prostaglandines. In omstandigheden van renale hypoperfusie (zoals bij arteria renalis stenose, vasculaire ondervulling, hartfalen, of gelijktijdig gebruik van RAAS-blokkers en diuretica) worden vasodilaterende prostaglandines cruciaal. NSAID's kunnen in deze situaties een acute daling van de GFR veroorzaken. Bij hemodynamisch gemedieerde acute nierschade door NSAID's is het urinesediment leeg, is er weinig tot geen proteïnurie en is het serumcreatinine verhoogd. Gebruik van NSAID's is gecontra-indiceerd bij patiënten met arteria renalis stenose, hartfalen, vasculaire ondervulling, reeds bestaand nierlijden en gelijktijdig gebruik van andere nefrotoxische middelen.
Naast hemodynamische effecten kunnen NSAID's ook leiden tot:
* **Glomerulopathie:** Met minimale laesies of membrameuze glomerulopathie.
* **Hypertensie:** Door natriumretentie.
* **Elektrolytstoornissen:** Hyperkaliëmie en hyponatriëmie.
### 1.5 Diuretica en hun effecten op de nieren
Diuretica verminderen de natriumreabsorptie, wat leidt tot verhoogd natrium- en waterverlies. De specifieke locatie in het nefron is afhankelijk van het type diureticum.
#### 1.5.1 Lisdiuretica (Furosemide, Bumetanide)
* **Werking:** Inhiberen zoutreabsorptie in de lis van Henlé, leidend tot verhoogde zout- en wateruitscheiding.
* **Indicaties:** Oedeem (inclusief longoedeem, oedeem bij nefrotisch syndroom).
* **Bijwerkingen:** Verhoogd urinair kaliumverlies (kan leiden tot hypokaliëmie), verhoogd calciumverlies.
* **Kenmerk:** Krachtige diuretica, werkzaam zelfs bij een geringe nierfunctie.
#### 1.5.2 Thiazidediuretica
* **Werking:** Inhiberen natrium- en chloorreabsorptie in de distale tubulus.
* **Indicaties:** Arteriële hypertensie, soms bij hypercalciurie ter preventie van nierstenen (verhoogde calciumreabsorptie).
* **Bijwerkingen:** Kaliumverlies, natrium-, kalium- en magnesiumdepletie.
* **Kenmerk:** Minder krachtig dan lisdiuretica.
#### 1.5.3 Aldosteronantagonisten (Spironolacton, Eplerenon)
* **Werking:** Inhiberen de aldosteronreceptor in de ductus colligens, leidend tot verminderde zoutreabsorptie en verminderde kaliumsecretie.
* **Bijwerkingen:** **Hyperkaliëmie** (frequent en potentieel levensbedreigend, vooral bij verminderde GFR of in combinatie met ACE-I, ARB, NSAID's). Gynaecomastie (bij spironolacton).
* **Indicaties:** Hartfalen, primair hyperaldosteronisme, leverfalen, hypertensie.
* **Tip:** Regelmatige controle van de kaliëmie is essentieel bij patiënten die deze medicatie gebruiken.
#### 1.5.4 Acetazolamide
* **Werking:** Koolzuuranhydrase-remmer ter hoogte van de proximale tubulus, resulterend in verlies van natrium en bicarbonaat. Waterverlies is beperkt door compensatoire reabsorptie distaal in het nefron.
* **Indicaties:** Glaucoom, alkalose (hoogteziekte).
#### 1.5.5 Osmotische diuretica (Mannitol)
* **Werking:** Wordt glomerulair gefilterd en niet tubulair gereabsorbeerd. Voorkomt concentratie van urine en onttrekt intracellulair water.
* **Indicaties:** Hersenoedeem.
#### 1.5.6 Vasopressine Receptor Antagonisten (Aquaretica)
* **Werking:** Veroorzaken enkel verhoogde wateruitscheiding, zonder significante natriumuitscheiding.
* **Indicaties:** Hyponatriëmie (bv. bij SIAD). Potentieel ook bij autosomaal dominante polycystische nierziekte.
**Algemene bijwerkingen van diuretica:**
* Vasculaire ondervulling met renale hypoperfusie.
* Hyponatriëmie (vooral bij thiaziden).
* Verhoogde urinezuurconcentraties (met risico op jicht) bij thiazide- of lisdiuretica.
* Diuretica zijn niet geïndiceerd bij oligurie door prerenale nierinsufficiëntie.
### 1.6 SGLT2 Remmers
Natriumglucose cotransporter 2 (SGLT2) remmers blokkeren de heropname van glucose en natrium in de proximale tubulus.
## 2. Medicatie met renale klaring
Medicatie die voor meer dan 40% renaal wordt uitgescheiden, kan accumuleren bij nierinsufficiëntie. Renale klaring gebeurt via glomerulaire filtratie en/of tubulaire secretie.
**Dosisaanpassingen bij nierinsufficiëntie:**
* Dosisvermindering en/of verlenging van het doseringsinterval is noodzakelijk.
* Soms kan serumconcentratiecontrole (bv. digoxine, vancomycine, teicoplanine, aminoglycosiden) nuttig zijn.
* Bij nierinsufficiëntie kan de eiwitbinding van medicatie afnemen, waardoor de vrije fractie toeneemt en het effect groter kan zijn bij dezelfde gemeten concentratie.
* Sommige medicijnen met renale klaring en een nauwe therapeutische marge zijn gecontra-indiceerd bij ernstige nierinsufficiëntie.
* Dosisaanpassingen worden gebaseerd op creatinineklaring of geschatte GFR, met behulp van literatuurgegevens (bv. www.bcfi.be, UpToDate.com).
**Typische voorbeelden van medicatie met renale klaring:**
* **Antibiotica:** Penicillines, cefalosporines, quinolones, cotrimoxazol, aminoglycosiden, vancomycine.
* **Antivirale medicatie:** Aciclovir.
* **Bloedglucoseverlagende medicatie:** Metformine, sulfonylureumderivaten.
* **Cardiale medicatie:** Sotalol, digoxine, lisinopril.
* **Cholesterolverlagende medicatie:** Fibraten.
* **Medicatie tegen neuropathische pijn:** Gabapentine.
* **Direct werkende orale anticoagulantia (DOAC):** Dabigatran (Pradaxa).
* **Laagmoleculairgewichtheparine (LMWH):** Enoxaparine.
## 3. Stoornissen in ionen en diurese gerelateerd aan medicatie
### 3.1 Elektrolytstoornissen
#### 3.1.1 Kalium
* **Normale kaliëmie:** $3.5 - 5$ mmol/L.
* **Hypokaliëmie ($< 3.5$ mmol/L):** Veroorzaakt door verhoogd verlies (renaal, gastro-intestinaal) of een verschuiving van extracellulair naar intracellulair.
* **Renale oorzaken:** Lisdiuretica, thiazidediuretica, hyperaldosteronisme, tubulopathie.
* **Gastro-intestinale oorzaken:** Diarree, laxativagebruik. Braken leidt tot alkalose en ondervulling, die RAAS activeren en hypokaliëmie kunnen induceren.
* **Verschuiving intracellulair:** Werking van insuline (met glucose), alkalose, correctie van acidose, bèta-adrenerge activiteit (bv. bètamimetica).
* **Symptomen:** Spierzwakte, levensbedreigende hartritmestoornissen, daling van darmmotiliteit (obstipatie, ileus).
* **Behandeling:** Stoppen van kaliumverliezende diuretica, eventueel vervangen door kaliumsparende diuretica, kaliumsupplementen, behandeling van de onderliggende oorzaak.
* **Hyperkaliëmie ($> 5$ mmol/L):** Veroorzaakt door onvoldoende excretie, hoge inname of verschuiving van intracellulair naar extracellulair.
* **Oorzaken:** Kaliumsparende diuretica, ACE-I, ARB, aldosteronantagonisten, hypoaldosteronisme, NSAID's, cotrimoxazol, sterk verminderde GFR (bv. dialysepatiënten), acidose, insulinetekort/hypoglycemie, celnecrose (bv. rhabdomyolyse).
* **Symptomen:** EKG-afwijkingen, levensbedreigende hartritmestoornissen, spierzwakte. Cardiale monitoring is essentieel.
* **Behandeling:** Stoppen van kaliumverhogende medicatie, kaliumbeperkend dieet, kaliumbinders (bv. Kayexalate), vervangen van kaliumsparende door kaliumverliezende diuretica. Om intracellulaire verschuiving te bevorderen: toediening van NaHCO3, insuline/glucose. Bij ernstige nierinsufficiëntie kan dialyse noodzakelijk zijn.
#### 3.1.2 Natrium
* **Hypernatriëmie ($> 145$ mmol/L):** Vaak door een tekort aan water (dehydratie, verminderd dorstgevoel, onvermogen om te drinken) of door toegenomen verlies (zweten, gastro-intestinaal, polyurie).
* **Symptomen:** Voornamelijk neurologisch (spiertrekkingen, spasticiteit, stuipen, coma).
* **Behandeling:** Toediening van vrij water, soms diuretica bij teveel aan zout. **Voorzichtigheid met te snelle correctie om neurologische schade te voorkomen.**
* **Hyponatriëmie ($< 135$ mmol/L):** Zeer frequent bij gehospitaliseerde patiënten.
* **Symptomen:** Neurologisch (cerebraal oedeem) zoals nausea, verwardheid, hoofdpijn, slaperigheid, stuipen, coma.
* **Onderscheid:** Cruciaal voor de snelheid van correctie (acuut < 48 uur vs. chronisch). Chronische hyponatriëmie vereist een zeer trage correctie om irreversibele neurologische complicaties te vermijden.
* **Diagnostiek:** Plasma- en urine-osmolaliteit, nierfunctie (creatinine, ureum), volledig ionogram, urinaire natriumconcentratie.
* **Therapie:** Afhankelijk van oorzaak en volume status (zie tabellen in bronmateriaal).
### 3.2 Afwijkende diurese
#### 3.2.1 Oligurie (diurese < 400-500 ml/24 uur)
Kan wijzen op een geringe GFR, al dan niet met verhoogde tubulaire waterreabsorptie. Verschillende medicijnen kunnen hieraan bijdragen (bv. NSAID's, ACE-I, ARB).
#### 3.2.2 Polyurie
* **Osmotische diurese door hyperglycemie:** Verhoogde glucose in het bloed leidt tot verhoogde glucose in de voorurine, die onvoldoende gereabsorbeerd kan worden, met osmotische diurese als gevolg.
* **Andere oorzaken:** Lisdiuretica, primaire polydipsie, centrale of nefrogene diabetes insipidus, volumeoverbelasting na urineobstructie of acute tubulusnecrose.
## 4. Cardiorenaal syndroom en medicatie
Het cardiorenaal syndroom beschrijft de wederzijdse beïnvloeding tussen hart en nieren. Medicatie die wordt ingezet voor hartfalen (bv. lisdiuretica) kan de nierfunctie beïnvloeden.
* **Impact van hartfalen op nieren:** Gereduceerde nierperfusiedruk door gedaalde hartfunctie, veneuze congestie (met daling van renale bloedflow en GFR), intra-abdominale hypertensie.
* **Medicatiecontrole:** Bij behandeling van gedecompenseerd hartfalen met lisdiuretica moet de nierfunctie regelmatig gecontroleerd worden.
* **Cave:** Patiënten met hartfalen hebben vaak een gereduceerde spiermassa, waardoor serumcreatinine laag kan blijven ondanks gevorderde nierinsufficiëntie. Een verhoogd ureum en hyponatriëmie zijn ongunstige prognostische factoren bij hartfalen.
## 5. Intra-abdominale hypertensie en abdominaal compartiment syndroom
Bij abdominaal compartiment syndroom kan de verhoogde druk in de buik leiden tot orgaandysfunctie, waaronder de nieren. Dit resulteert in stuwing van de venae renales, gedaalde nierdoorbloeding, compressie van de nieren en interstitieel oedeem. Klinisch kan dit zich uiten in stijgend serumcreatinine, oligurie tot anurie.
## 6. Overzicht van renale bijwerkingen van NSAID's
| Klinisch beeld | Nierziekte | Urinesediment |
| :------------------------ | :------------------------------------------- | :-------------------- |
| Hemodynamisch | Acute nierschade | Leeg |
| Interstitiële nefritis | Acute nierschade | Leukocyturie |
| Glomerulopathie | Nefrotisch syndroom | - |
| Natriumretentie | Hypertensie | - |
| | Hyperkaliëmie, hyponatriëmie | - |
## 7. Overzicht van diuretica en hun effect op kalium en calcium
| Medicament | Kalium | Calcium | Indicatie |
| :--------------------------------------------- | :--------- | :--------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Lisdiuretica (Furosemide, Bumetanide) | Verlies | Verlies | Oedeem, overvulling |
| Thiaziden | Verlies | Retentie | Hypertensie, profylaxe nierstenen tgv hypercalciurie |
| Amiloride | Retentie | | |
| Spironolacton, Eplerenon | Retentie | | Oedeem (leverfalen, hartfalen), primair hyperaldosteronisme, hypertensie |
## 8. Overzicht van de behandeling van hyperkaliëmie
* Stop kaliumverhogende medicatie.
* Kaliumbeperkend dieet.
* Kaliumbinder (bv. Kayexalate po).
* Bij zeer ernstige hyperkaliëmie: calciumgluconaat IV, NaHCO3 IV, hypertone glucose met insuline IV.
* Dialyse kan noodzakelijk zijn.
## 9. Overzicht van oorzaken van hypernatriëmie
| Oorzaak hypernatriëmie | |
| :--------------------- | :----------------------------------------------------------- |
| Tekort aan water | Onvoldoende inname, toegenomen verlies (zweten, gastro-intestinaal, renaal) |
| Teveel aan zout | Teveel toediening van NaCl of NaHCO3, zeewaterintoxicatie |
---
# Medicatie met renale klaring
Dit gedeelte bespreekt geneesmiddelen die voornamelijk via de nieren worden uitgescheiden, de noodzaak van dosisaanpassing bij nierinsufficiëntie, en de risico's bij nauwe therapeutische marges.
### 2.1 Algemene principes van medicatie met renale klaring
Indien de renale eliminatie van een geneesmiddel meer dan veertig procent bedraagt, kan accumulatie optreden bij nierinsufficiëntie. Medicatie kan renaal geklaard worden door zowel glomerulaire filtratie als tubulaire secretie. De dosering van dergelijke medicatie moet bij nierinsufficiëntie worden aangepast, hetzij door de dosis te verminderen, hetzij door het doseringsinterval te verlengen. Soms kan de concentratie van het geneesmiddel in het bloed gemeten worden (bijvoorbeeld digoxine, vancomycine, teicoplanine, aminoglycosiden). Bij nierlijden kan met dezelfde gemeten concentratie het effect hoger zijn, omdat de eiwitbinding afneemt bij nierinsufficiëntie, waardoor de vrije fractie toeneemt.
Sommige geneesmiddelen zijn vanwege hun renale klaring en nauwe therapeutische marge tegenaangewezen bij ernstige nierinsufficiëntie. Dosisaanpassingen zijn gebaseerd op beschikbare literatuurgegevens en worden uitgevoerd op basis van de creatinineklaring of geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (GFR). Bij patiënten met een verminderde nierfunctie dient voor elk geneesmiddel nagegaan te worden of een dosisreductie noodzakelijk is. Eenvoudig te raadplegen bronnen hiervoor zijn onder andere www.bcfi.be of UpToDate.com.
Typische voorbeelden van medicatie met renale klaring zijn:
* Antibiotica: penicillines, cefalosporines, quinolones, cotrimoxazol, aminoglycosiden, vancomycine.
* Antivirale medicatie: aciclovir.
* Suikerverlagende medicatie: metformine, sulfonylureumderivaten.
* Cardiale medicatie: sotalol, digoxine, lisinopril.
* Cholesterolverlagende medicatie: fibraten.
* Medicatie tegen neuropathische pijn: gabapentine.
* Direct werkende orale anticoagulantia (DOAC) zoals dabigatran.
* Laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) zoals enoxaparine.
> **Tip:** Bij patiënten met een verminderde nierfunctie is het cruciaal om de renale klaring van medicatie te evalueren en indien nodig de dosering aan te passen om accumulatie en toxiciteit te voorkomen.
### 2.2 Voorbeelden van medicatie en hun renale aspecten
#### 2.2.1 Diuretica
Diuretica worden vaak gebruikt en verminderen de natriumreabsorptie uit de urine, wat leidt tot een verhoogd verlies van natrium en water. De locatie van deze reabsorptie in het nefron is afhankelijk van het type diureticum.
* **Lisdiuretica:** Furosemide en bumetanide zijn krachtige diuretica die ook nog werkzaam zijn bij een geringe nierfunctie. Ze remmen de zoutreabsorptie ter hoogte van de lis van Henle, wat resulteert in een verhoogde zout- en wateruitscheiding. Lisdiuretica worden gebruikt bij oedeem, waaronder longoedeem en oedeem bij nefrotisch syndroom. Gebruik van lisdiuretica leidt tot verhoogd urinair kaliumverlies, wat hypokaliëmie kan veroorzaken. Ook calciumverlies kan optreden.
* **Thiazidediuretica:** Deze remmen de reabsorptie van natrium en chloor in de distale tubulus en zijn minder krachtig dan lisdiuretica. Ze worden gebruikt bij arteriële hypertensie. Ook thiaziden veroorzaken kaliumverlies. Natrium-, kalium- en magnesiumdepletie kunnen als bijwerkingen optreden. Soms worden thiazidediuretica gebruikt bij de behandeling van hypercalciurie ter preventie van niersteenvorming, omdat de terugresorptie van calcium wordt verhoogd.
* **Aldosteronantagonisten (Spironolacton, Eplerenon):** Deze middelen remmen de aldosteronreceptor ter hoogte van de ductus colligens, wat leidt tot verminderde zoutreabsorptie en verminderde kaliumsecretie. Hyperkaliëmie is een frequente en soms levensbedreigende bijwerking, vooral bij patiënten met een gedaalde GFR of in combinatie met RAAS-blokkers (ACE-I, ARB) of NSAID's. Controle van de kaliëmie is bij deze patiënten noodzakelijk. Aldosteronantagonisten worden gebruikt bij de behandeling van hartfalen, primair hyperaldosteronisme, leverfalen en hypertensie. Een andere bijwerking van spironolacton is gynaecomastie.
* **Acetazolamide:** Dit werkt ter hoogte van de proximale tubulus (koolzuuranhydraseremmer) en leidt tot verlies van natrium en bicarbonaat. Het waterverlies is slechts beperkt door compensatoire reabsorptie distaler in het nefron. Acetazolamide wordt voornamelijk gebruikt ter behandeling van glaucoom en alkalose (hoogteziekte).
* **Osmotische diuretica (Mannitol):** Mannitol wordt glomerulair gefilterd en niet tubulair gereabsorbeerd, waardoor het de concentratie van urine verhindert. Bovendien onttrekt mannitol intracellulair water en wordt het gebruikt bij hersenoedeem.
* **Vasopressine receptor antagonisten:** In tegenstelling tot klassieke diuretica, die leiden tot verhoogde natrium- en wateruitscheiding, veroorzaken deze middelen enkel een verhoogde wateruitscheiding (aquaretisch effect). Ze zouden theoretisch gebruikt kunnen worden bij hyponatriëmie, zoals bij het syndroom van inadequate antidiurese (SIAD). Deze medicatie wordt ook gebruikt bij autosomaal dominante polycystische nierziekte.
> **Tip:** Diuretica kunnen leiden tot vasculaire ondervulling met renale hypoperfusie. Hyponatriëmie is een mogelijke bijwerking, vooral bij thiaziden. Bij thiazide- of lisdiuretica kunnen urinezuurconcentraties stijgen, wat jicht kan veroorzaken. Diuretica hebben geen plaats bij oligurie door prerenale nierinsufficiëntie.
#### 2.2.2 SGLT2 remmers
Natrium-glucose cotransporter 2 (SGLT2) remmers remmen de heropname van glucose en natrium ter hoogte van de proximale tubulus.
### 2.3 Risico's bij nauwe therapeutische marges en nierinsufficiëntie
Geneesmiddelen met een nauwe therapeutische marge vereisen een zorgvuldige monitoring, zeker bij patiënten met nierinsufficiëntie. De renale klaring is hierbij een cruciale factor. Als de renale klaring van een geneesmiddel hoog is en de therapeutische marge nauw, kan zelfs een lichte afname van de nierfunctie leiden tot gevaarlijke accumulatie van het geneesmiddel. Dit kan resulteren in verhoogde toxiciteit, waaronder specifieke orgaantoxiciteit of systemische neveneffecten.
#### 2.3.1 Creatinineklaring en GFR als basis voor dosisaanpassing
De aanpassing van doseringen van renaal geklaarde medicatie is gebaseerd op de creatinineklaring of de geschatte GFR. Verschillende formules bestaan om de creatinineklaring te schatten op basis van serumcreatinine, leeftijd, geslacht en lichaamsgewicht (bv. Cockcroft-Gault formule). De GFR kan ook geschat worden met specifieke GFR-schattingsformules (bv. MDRD, CKD-EPI).
$$ \text{Creatinineklaring (ml/min)} = \frac{(140 - \text{leeftijd}) \times \text{gewicht (kg)} \times (\text{factor voor geslacht})}{ \text{serumcreatinine (µmol/L)} } $$
* Factor voor geslacht: 0.85 voor vrouwen, 1.0 voor mannen.
> **Tip:** Raadpleeg altijd de meest recente richtlijnen en productinformatie voor specifieke dosisaanpassingen per geneesmiddel en per stadium van nierinsufficiëntie.
#### 2.3.2 Invloed van nierinsufficiëntie op medicijnconcentraties en effecten
Bij nierinsufficiëntie kan de eiwitbinding van sommige medicijnen afnemen. Omdat alleen de vrije fractie van een geneesmiddel actief is, kan een afname in eiwitbinding leiden tot een hogere concentratie van het actieve deel van het geneesmiddel, zelfs bij een gelijkblijvende totale plasmaconcentratie. Dit kan de kans op bijwerkingen vergroten.
> **Voorbeeld:** Bij patiënten met nierinsufficiëntie kan de vrije fractie van digoxine toenemen, wat het risico op digoxine-intoxicatie verhoogt, zelfs wanneer de totale plasmaconcentratie binnen het therapeutische bereik lijkt te liggen.
Sommige geneesmiddelen die renaal geklaard worden en een nauwe therapeutische marge hebben, zoals aminoglycosiden, digoxine en vancomycine, vereisen therapeutische medicijnmonitoring (TDM). TDM helpt om de dosering te optimaliseren en toxiciteit te voorkomen door de medicijnconcentraties in het bloed te meten op strategische tijdstippen.
### 2.4 Specifieke medicatiegroepen met renale relevantie
Diverse medicatiegroepen kunnen significant beïnvloed worden door de nierfunctie of zelf de nierfunctie beïnvloeden.
#### 2.4.1 Antibiotica
Veel antibiotica, waaronder penicillines, cefalosporines, quinolones, cotrimoxazol, aminoglycosiden en vancomycine, worden voornamelijk via de nieren uitgescheiden. Bij nierinsufficiëntie is een dosisreductie of verlenging van het doseringsinterval noodzakelijk om accumulatie en toxiciteit te voorkomen. Aminoglycosiden zijn een klassiek voorbeeld van medicijnen die nefrotoxisch kunnen zijn en nauwkeurig gemonitord moeten worden.
#### 2.4.2 Antivirale medicatie
Antivirale middelen zoals aciclovir worden eveneens renaal geklaard. Bij nierinsufficiëntie is aanpassing van de dosering essentieel om kristalnefropathie en andere bijwerkingen te vermijden. Hoge doses van bepaalde antivirale middelen kunnen leiden tot neerslag van kristallen in de tubuli.
#### 2.4.3 Cardiovasculaire medicatie
* **RAAS-blokkers (ACE-I en ARB):** Deze middelen kunnen de GFR doen dalen en hyperkaliëmie veroorzaken, met name bij patiënten met een bestaande nierinsufficiëntie of in combinatie met andere medicatie die kaliumretentie bevordert (bv. kaliumsparende diuretica, NSAID's).
* **Sotalol en Digoxine:** Deze cardiale medicijnen worden ook voor een significant deel via de nieren geklaard. Bij nierinsufficiëntie is dosisaanpassing noodzakelijk om accumulatie en toxiciteit te voorkomen.
#### 2.4.4 Medicatie tegen neuropathische pijn
Gabapentine wordt voornamelijk onveranderd via de nieren uitgescheiden. Bij nierinsufficiëntie is een significante dosisreductie vereist.
#### 2.4.5 Direct werkende orale anticoagulantia (DOAC) en LMWH
DOAC's zoals dabigatran en LMWH's zoals enoxaparine worden deels renaal geklaard. Hoewel de doseringsaanpassingen bij deze middelen soms minder strikt zijn dan bij oudere anticoagulantia, is voorzichtigheid geboden bij ernstige nierinsufficiëntie. Voor dabigatran wordt bijvoorbeeld aangeraden de dosis te halveren bij een creatinineklaring tussen 30 en 50 ml/min, en het gebruik ervan te vermijden bij een klaring lager dan 30 ml/min.
### 2.5 Medicatie met potentiële nefrotoxiciteit
Diverse geneesmiddelen kunnen direct of indirect schade aan de nieren toebrengen, ongeacht hun klaring.
* **Aminoglycosiden en Cisplatinum:** Bekend om hun tubulaire schade.
* **Penicillines, Immunotherapie en sommige Antivirale medicatie:** Kunnen acute interstitiële nefritis of kristalnefropathie (bij hoge doses) veroorzaken.
* **NSAID's:** Kunnen op verschillende manieren de nierfunctie beïnvloeden:
* **Hemodynamische acute nierschade:** Door remming van prostaglandinesynthese, wat leidt tot een daling van de GFR, vooral in situaties van renale hypoperfusie (bv. arteria renalis stenose, hypovolemie, hartfalen). Dit gaat gepaard met een leeg urinesediment en minimale proteïnurie.
* **Acute interstitiële nefritis:** Gekenmerkt door leukocyturie in het urinesediment.
* **Glomerulopathie:** Kan leiden tot minimale letsels of membranoze glomerulopathie.
* **Hypertensie door natriumretentie.**
* **Hyperkaliëmie en hyponatriëmie.**
> **CAVE:** Het gebruik van NSAID's is tegenaangewezen bij patiënten met arteria renalis stenose, hartfalen, vasculaire ondervulling, voorafbestaand nierlijden en bij gelijktijdig gebruik van nefrotoxische producten.
* **ACE-I en ARB:** Kunnen hemodynamisch gemedieerde GFR dalingen en hyperkaliëmie veroorzaken.
* **Fenacetine en Lithium:** Geassocieerd met chronische tubulo-interstitiële nefropathie en, in het geval van lithium, ook diabetes insipidus.
Het is essentieel om bij elk geneesmiddel de mogelijke renale bijwerkingen in acht te nemen en de nierfunctie van patiënten die dergelijke medicatie gebruiken, regelmatig te monitoren.
---
# Stoornissen in ionen en diurese
Dit onderwerp behandelt stoornissen in de elektrolytenbalans, met name afwijkingen in kalium en natrium, en afwijkende urineproductie zoals oligurie en polyurie, inclusief hun oorzaken, symptomen en behandelingsstrategieën.
### 3.1 Elektrolytstoornissen
#### 3.1.1 Kalium
De normale kaliëmie bedraagt $3.5-5$ mmol/L. Kalium bevindt zich voornamelijk intracellulair. Ernstige hypo- of hyperkaliëmie kan leiden tot spierzwakte en levensbedreigende hartritmestoornissen, waarvoor EKG- en cardiale monitoring noodzakelijk zijn.
##### 3.1.1.1 Hypokaliëmie ($<3.5$ mmol/L)
Hypokaliëmie ontstaat door een combinatie van verhoogd verlies en/of een verschuiving van kalium van extracellulair naar intracellulair. Een geïsoleerde lage inname van kalium is zelden de enige oorzaak.
* **Oorzaken van verhoogd kaliumverlies:**
* **Gastro-intestinaal:** Diarree (inclusief laxativamisoruik). Braken veroorzaakt primair een gering kaliumverlies, maar de geassocieerde alkalose en ondervulling activeren het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS), wat tot hypokaliëmie kan leiden.
* **Renale:** Gebruik van lis- en thiazidediuretica, hyperaldosteronisme, en tubulopathieën.
* **Oorzaken van verschuiving naar intracellulair:**
* Werking van insuline in aanwezigheid van glucose.
* Correctie van acidose naar alkalose.
* Verhoogde $\beta$-adrenerge activiteit (bv. door $\beta$-mimetica).
* **Diagnostiek:** Anamnese (diarree, medicatiegebruik), meting van renaal kaliumverlies, en bepaling van de zuurgraad (pH).
* **Behandeling:** Afhankelijk van de oorzaak, inclusief het stoppen of vervangen van kaliumverliezende diuretica door kaliumsparende diuretica, orale of intraveneuze kaliumsuppletie, en behandeling van gastro-intestinale oorzaken of hyperaldosteronisme.
* **Symptomen:** Naast spierzwakte en hartritmestoornissen kan hypokaliëmie leiden tot verminderde darmmotiliteit, obstipatie en ileus.
##### 3.1.1.2 Hyperkaliëmie ($>5$ mmol/L)
Hyperkaliëmie bij nierpatiënten wordt veroorzaakt door een combinatie van verminderde excretie, hoge inname en/of verschuiving van kalium van intracellulair naar extracellulair. Een geïsoleerde hoge inname is meestal onvoldoende voor het ontwikkelen van hyperkaliëmie.
* **Oorzaken van verminderde excretie:**
* Gebruik van kaliumsparende diuretica, ACE-remmers (ACE-I), angiotensine II receptor blokkers (ARB), aldosteronantagonisten (bv. spironolacton).
* Hypoaldosteronisme (bijnierschorsinsufficiëntie).
* Gebruik van niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID) en cotrimoxazol.
* Sterk gedaalde glomerulaire filtratiesnelheid (GFR), zoals bij dialysepatiënten.
* **Oorzaken van verschuiving naar extracellulair:**
* Acidose.
* Insulinedeficiëntie en/of glucosedeficiëntie.
* Celnecrose (bv. bij rhabdomyolyse), vooral in combinatie met nierinsufficiëntie.
* **Vals hoge kaliëmie:** Kan optreden door hemolyse in de testbuis.
* **Diagnostiek:** Anamnese (bijnierschorsinsufficiëntie?), medicatieoverzicht, bepaling van nierfunctie en pH.
* **Behandeling:**
* **Kaliumbeperkend dieet.**
* Orale inname van kaliumbinders (bv. Kayexalate).
* Stoppen van kaliumverhogende medicatie.
* Vervangen van kaliumsparende door kaliumverliezende diuretica.
* Indien nodig: intraveneus natrium bicarbonaat ($NaHCO_3$), hypertone glucose met insuline, of dialyse bij ernstige gevallen.
* Bij ernstige hyperkaliëmie kan intraveneus calciumgluconaat worden toegediend ter bescherming van het hart.
* **Symptomen:** Ernstige hyperkaliëmie kan leiden tot EKG-afwijkingen, levensbedreigende hartritmestoornissen, en spierzwakte.
#### 3.1.2 Natrium
##### 3.1.2.1 Hyponatriëmie ($<135$ mmol/L)
Hyponatriëmie is een veelvoorkomende afwijking bij gehospitaliseerde patiënten. Symptomen zijn primair neurologisch door cerebraal oedeem, variërend van misselijkheid, verwardheid en hoofdpijn tot stuipen en coma.
* **Diagnostiek:** Bepaling van plasma- en urineosmolaliteit, nierfunctie (creatinine, ureum, urinezuur), een volledig ionogram, en urinaire natriumconcentratie.
* **Classificatie:**
* **Hypotone hyponatriëmie:** Gedaalde plasma-osmolaliteit.
* Gedefinieerd door de urinair osmolaliteit:
* Lage urinaire osmolaliteit ($<100$ mosm/kg) duidt op zeer verdunde urine, vaak door overmatige waterinname (bv. polydipsie).
* Hoge urinaire osmolaliteit duidt op inadequate excretie van vrij water.
* **Acute (<48 uur) vs. chronische hyponatriëmie:** Cruciaal voor de snelheid van correctie.
* **Behandeling:**
* Afhankelijk van het volume status en de oorzaak.
* Bij chronische hyponatriëmie is langzame correctie essentieel om irreversibele neurologische schade te voorkomen.
* Bij neurologische symptomen kan intraveneus hypertone natriumchloride ($NaCl$) worden toegediend.
> **Tip:** De oorzaken van hypotone hyponatriëmie worden ingedeeld op basis van het extracellulaire volume:
> * **Gedaald extracellulair volume:** Gastro-intestinale verliezen (braken, diarree), renale verliezen (thiazidediuretica, bijnierinsufficiëntie, hypoaldosteronisme).
> * **Normaal extracellulair volume:** Syndroom van inadequate antidiurese (SIAD/SIADH), primaire polydipsie.
> * **Verhoogd extracellulair volume (oedeem):** Hartfalen, levercirrose.
##### 3.1.2.2 Hypernatriëmie ($>145$ mmol/L)
Hypernatriëmie is meestal duidelijk aan de hand van anamnese en klinisch onderzoek.
* **Oorzaken:**
* **Tekort aan water:**
* Onvoldoende inname (verminderd dorstgevoel bij ouderen, onvermogen om water te vragen/drinken bij kinderen/ouderen).
* Toegenomen verlies (overmatig zweten, gastro-intestinaal, renaal, bv. diabetes insipidus).
* **Teveel aan zout:**
* Teveel toediening van natriumchloride ($NaCl$) of natriumbicarbonaat ($NaHCO_3$).
* Zeewaterintoxicatie.
* **Symptomen:** Primair neurologisch: spiertrekkingen, spasticiteit, stuipen, coma.
* **Behandeling:** Afhankelijk van de oorzaak.
* Bij watertekort: toedienen van vrij water.
* Bij teveel aan zout: diureticum in combinatie met vrij water.
* **Cave:** Te snelle correctie van hypernatriëmie kan ernstige neurologische schade veroorzaken, vergelijkbaar met de correctie van chronische hyponatriëmie.
### 3.2 Afwijkende diurese
#### 3.2.1 Oligurie
Oligurie wordt gedefinieerd als een diurese van minder dan $400-500$ ml per $24$ uur. Het kan een uiting zijn van een verminderde GFR, al dan niet in combinatie met een verhoogde tubulaire reabsorptie van water. De oorzaken zijn divers en werden elders reeds besproken (bv. renale hypoperfusie). Diuretica hebben geen plaats bij oligurie door prerenale nierinsufficiëntie.
#### 3.2.2 Polyurie
Polyurie is een verhoogde urineproductie.
* **Osmotische diurese door hyperglycemie:** Verhoogde glucosefiltratie leidt tot onvoldoende reabsorptie van glucose in de proximale tubulus, waardoor glucose in de urine achterblijft. Dit leidt tot een osmotische diurese en polyurie. Hyperglycemie is een veelvoorkomende oorzaak van polyurie.
* **Andere oorzaken van osmotische diurese:**
* Lisdiuretica.
* Primaire polydipsie.
* Centrale of nefrogene diabetes insipidus.
* Volumeoverbelasting na obstructie of acute tubulusnecrose.
> **Tip:** Bij polyurie dient hyperglycemie of glucosurie altijd te worden uitgesloten.
### 3.3 Cardiorenaal syndroom
Het cardiorenaal syndroom beschrijft de wederzijdse beïnvloeding tussen hart en nieren. Een gestoorde hartfunctie kan leiden tot nierproblemen, met name door renale hypoperfusie (linker hartfalen) en veneuze renale stuwing (rechter hartfalen). Gedecompenseerd hartfalen wordt frequent gecompliceerd door nierlijden. Patiënten met voorafbestaand nierlijden zijn kwetsbaarder. Naast verminderde nierperfusiedruk en circulatoir volume, spelen veneuze congestie en intra-abdominale hypertensie ook een rol.
> **Cave:** Bij patiënten met hartfalen kan het serumcreatinine laag blijven ondanks gevorderde nierinsufficiëntie, door een verminderde spiermassa. Verhoogd ureum en hyponatriëmie zijn ongunstige prognostische factoren.
### 3.4 Intra-abdominale hypertensie en abdominaal compartiment syndroom
Intra-abdominale hypertensie is een verhoogde druk in de buik, wat kan leiden tot orgaandysfunctie.
* **Nierafwijkingen bij abdominaal compartiment syndroom:** Stuwing van de venae renales, verminderde nierdoorbloeding door verlaagd hartdebiet, compressie van de nieren en interstitieel oedeem in de nier. Klinisch manifesteert dit zich met verhoogd serumcreatinine en oligurie tot anurie.
### 3.5 Medicatie met invloed op ionenbalans en diurese (selectie)
* **Lisdiuretica (furosemide, bumetanide):** Krachtige diuretica die de zout- en waterreabsorptie in de lis van Henlé remmen. Veroorzaken verhoogd urinair kalium- en calciumverlies, wat kan leiden tot hypokaliëmie en hypocalciëmie. Indicatie: oedeem (long-, nefrotisch syndroom).
* **Thiazidediuretica:** Remmen de natrium- en chloorreabsorptie in de distale tubulus. Minder krachtig dan lisdiuretica. Indicatie: arteriële hypertensie, preventie van nierstenen (hypercalciurie). Veroorzaken kaliumverlies en kunnen leiden tot natrium-, kalium- en magnesiumdepletie.
* **Amiloride:** Kaliumsparend diureticum.
* **Spironolacton en Eplerenon:** Aldosteronreceptorantagonisten die zoutreabsorptie verminderen en kaliumsecretie remmen. Indicatie: hartfalen, primair hyperaldosteronisme, leverfalen, hypertensie. Frequente bijwerking: hyperkaliëmie, vooral bij gedaalde GFR of gecombineerd gebruik met ACE-I, ARB, of NSAID. Spironolacton kan gynaecomastie veroorzaken.
* **NSAID:** Kunnen hemodynamisch gemedieerde acute nierschade veroorzaken door remming van prostaglandines, acute interstitiële nefritis, glomerulopathie, hypertensie door natriumretentie, en leiden tot hyperkaliëmie en hyponatriëmie.
### 3.6 Medicatie met renale klaring
Indien meer dan $40\%$ van de eliminatie van een geneesmiddel via de nieren verloopt, kan accumulatie optreden bij nierinsufficiëntie.
* **Dosisaanpassing:** Bij nierinsufficiëntie is een dosisvermindering en/of verlenging van het doseringsinterval noodzakelijk.
* **Monitoring:** Soms kan de medicijnconcentratie worden gemeten (bv. digoxine, vancomycine, aminoglycosiden). Bij nierinsufficiëntie kan de vrije fractie van een medicijn toenemen, wat leidt tot een hoger effect bij eenzelfde gemeten concentratie.
* **Voorbeelden:** Antibiotica (penicillines, cefalosporines, quinolones, cotrimoxazole, aminoglycosiden, vancomycine), antivirale medicatie (aciclovir), bloedglucoseverlagende medicatie (metformine, sulfonylureumderivaten), cardiale medicatie (sotalol, digoxine, lisinopril), cholesterolverlagende medicatie (fibraten), medicatie tegen neuropathische pijn (gabapentine), directe orale anticoagulantia (DOAC) zoals dabigatran, LMWH zoals enoxaparine.
> **Tip:** Raadpleeg betrouwbare bronnen zoals www.bcfi.be of UpToDate.com voor dosisaanpassingen bij nierinsufficiëntie.
---
# Cardiorenaal syndroom
Het cardiorenaal syndroom beschrijft de complexe, wederzijdse beïnvloeding tussen de functies van het hart en de nieren, waarbij aandoeningen van het ene orgaan de functie van het andere negatief kunnen beïnvloeden.
### 4.1 De invloed van het hart op de nieren
Een verminderde hartfunctie, met name gedecompenseerd hartfalen, kan leiden tot nierproblemen. Dit wordt klassiek toegeschreven aan een gereduceerde nierperfusiedruk door een verlaagd hartminuutvolume en een verlaagd circulerend volume door het gebruik van diuretica. De behandeling van hartdecompensatie wordt hierdoor bemoeilijkt.
#### 4.1.1 Pathofysiologische mechanismen
* **Renale hypoperfusie:** Bij linker hartfalen kan een verminderd slagvolume leiden tot onvoldoende bloedtoevoer naar de nieren.
* **Veneuze renale stuwing:** Bij rechter hartfalen kan een verhoogde veneuze druk terugwerken naar de nieren, wat leidt tot congestie.
* **Veneuze congestie en intra-abdominale hypertensie:** Een verhoogde druk in de buikholte, veroorzaakt door oedeem en/of ascites, kan de nierfunctie negatief beïnvloeden. Dit leidt tot een daling van de renale bloedflow en GFR, ondanks een potentieel verhoogde filtratiefractie.
* **Effecten van diuretica:** Het gebruik van lisdiuretica bij hartfalen vereist regelmatige controle van de nierfunctie, omdat deze medicatie kan bijdragen aan hypoperfusie en ondervulling.
> **Tip:** Bij patiënten met hartfalen kan het serumcreatinine kunstmatig laag blijven ondanks een gevorderde nierinsufficiëntie, omdat zij een gereduceerde spiermassa hebben. Een verhoogd ureum en hyponatriëmie zijn ongunstige prognostische factoren bij hartfalen.
### 4.2 De invloed van de nieren op het hart
De nieren kunnen de hartfunctie ook beïnvloeden, onder andere door:
* **Activatie van het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS):** Dit kan leiden tot hypertensie en bijdragen aan hartlijden.
* **Anurie:** Een volledige afwezigheid van urineproductie kan leiden tot hartfalen door vocht- en zoutretentie.
* **Chronisch nierlijden:** Dit kan leiden tot versnelde atherosclerose met ischemisch cardiaal lijden en aortaklepstenose.
### 4.3 Abdominaal compartiment syndroom en de nieren
Het abdominaal compartiment syndroom, een ernstige vorm van intra-abdominale hypertensie, kan leiden tot orgaandysfunctie, inclusief de nieren. Nierafwijkingen hierbij omvatten:
* Stuwing van de venae renales.
* Gedaalde nierdoorbloeding door verminderd hartdebiet.
* Compressie van de nieren en interstitieel oedeem in de nier.
Dit kan resulteren in een stijging van het serumcreatinine en leiden tot oligurie tot anurie.
---
# Intra-abdominale hypertensie en abdominaal compartiment syndroom
Dit gedeelte behandelt de impact van verhoogde druk in de buikholte op diverse organen, met focus op de nieren, leidend tot orgaandysfunctie, verminderde nierdoorbloeding en oligurie/anurie.
### 5.1 Intra-abdominale hypertensie en abdominaal compartiment syndroom
Intra-abdominale hypertensie (IAH) wordt gedefinieerd als een verhoogde druk in de buikholte. Dit kan ontstaan door diverse oorzaken, waaronder intra-abdominale bloedingen, trauma, pancreatitis, vochtophoping en andere intra-abdominale pathologieën of heelkundige ingrepen.
Het abdominaal compartiment syndroom (ACS) is een ernstigere vorm van IAH waarbij de verhoogde intra-abdominale druk leidt tot orgaandysfunctie. Deze dysfunctie kan meerdere organen betreffen, waaronder het maagdarmkanaal, de nieren, het hart en de longen.
#### 5.1.1 Renale manifestaties van abdominaal compartiment syndroom
Bij het abdominaal compartiment syndroom treden specifieke afwijkingen op ter hoogte van de nieren:
* **Stuwing van de venae renales**: De verhoogde druk in de buikholte kan leiden tot een afvoerbelemmering van het veneuze bloed uit de nieren.
* **Gedaalde nierdoorbloeding**: Dit is een direct gevolg van een verminderd hartdebiet, dat op zijn beurt kan worden beïnvloed door de verhoogde intra-abdominale druk.
* **Compressie van de nieren**: De verhoogde druk kan de nierstructuren direct samendrukken.
* **Interstitieel oedeem in de nier**: Vochtophoping binnen het nierweefsel draagt bij aan de verstoorde nierfunctie.
Deze renale disfuncties manifesteren zich klinisch door een stijging van het serumcreatinine en een verminderde urineproductie, variërend van oligurie tot anurie.
> **Tip:** Intra-abdominale hypertensie en het daaruit voortvloeiende abdominaal compartiment syndroom zijn ernstige complicaties die een snelle herkenning en behandeling vereisen om orgaanschade te minimaliseren. Het monitoren van intra-abdominale druk is cruciaal bij patiënten met een verhoogd risico.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Aminoglycosiden | Een klasse antibiotica die bekend staat om hun potentieel om tubulaire schade aan de nieren te veroorzaken, wat kan leiden tot acuut nierletsel. |
| Cisplatine | Een chemotherapeutisch middel dat nefrot toxiciteit kan veroorzaken door directe schade aan de proximale tubuli van de nieren. |
| Penicilline | Hoewel over het algemeen veilig, kan penicilline in zeldzame gevallen acuut interstitiële nefritis veroorzaken, een ontstekingsreactie in de nieren. |
| Immunotherapie | Behandelingen die het immuunsysteem stimuleren, kunnen soms leiden tot immuun-gemedieerde nefritis, waaronder interstitiële nefritis. |
| Kristalnefropathie | Een aandoening waarbij medicijnen of hun metabolieten kristallen vormen in de nier tubuli, wat leidt tot obstructie en acuut nierletsel, vaak gezien bij antivirale middelen en hoge doses antibiotica. |
| ACE-I (Angiotensine Converterend Enzym Remmers) | Medicijnen die het renine-angiotensine-aldosteron systeem blokkeren, kunnen leiden tot een daling van de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) en hyperkaliëmie, vooral bij reeds bestaande nierproblemen. |
| ARB (Angiotensine II Receptor Blokkers) | Soortgelijke effecten als ACE-I op de renale hemodynamiek, wat kan resulteren in een verminderde GFR en verhoogd kaliumgehalte. |
| Fenacetine | Een pijnstiller die langdurig gebruik geassocieerd is met chronische tubulo-interstitiële nefropathie, een progressieve nierziekte. |
| Lithium | Gebruikt voor stemmingsstoornissen, kan chronische tubulo-interstitiële nefropathie en diabetes insipidus (een stoornis in de waterhuishouding) veroorzaken. |
| NSAID (Niet-steroïde anti-inflammatoire medicatie) | Medicijnen die de synthese van prostaglandines remmen, wat in situaties van nierhypoperfusie kan leiden tot een daling van de GFR (hemodynamisch gemedieerde nierschade) of acute interstitiële nefritis. |
| GFR (Glomerulaire Filtratiesnelheid) | Een maat voor hoe goed de nieren afvalstoffen uit het bloed filteren. Een daling ervan duidt op verminderde nierfunctie. |
| Lisdiuretica | Krachtige diuretica zoals furosemide die de zoutreabsorptie in de lis van Henlé remmen, wat leidt tot verhoogde uitscheiding van zout, water, en vaak ook kalium. |
| Thiazidediuretica | Minder krachtige diuretica die de natrium- en chloorreabsorptie in de distale tubulus remmen, gebruikt voor hypertensie, en die ook kalium- en magnesiumverlies kunnen veroorzaken. |
| Spironolacton en Eplerenon | Aldosteronantagonisten die de werking van aldosteron blokkeren, leidend tot zoutverlies en kaliumretentie, met als risico hyperkaliëmie. |
| Acetazolamide | Een koolzuuranhydrase-remmer die de natrium- en bicarbonaatuitscheiding verhoogt, voornamelijk gebruikt voor glaucoom en alkalose. |
| Osmotische diuretica | Stoffen zoals mannitol die in de nieren worden gefilterd maar niet worden gereabsorbeerd, waardoor de urineconcentratie wordt verminderd en water uit de cellen wordt onttrokken. |
| Vasopressine receptor antagonisten | Medicijnen die de werking van vasopressine blokkeren, leidend tot verhoogde wateruitscheiding zonder significante zoutuitscheiding (aquareticum). |
| SGLT2 remmers (Natrium glucose cotransporter 2 remmers) | Medicijnen die de heropname van glucose en natrium in de proximale tubulus remmen, waardoor glucose in de urine wordt uitgescheiden. |
| Renale klaring | Het proces waarbij geneesmiddelen door de nieren uit het bloed worden verwijderd, hetzij via glomerulaire filtratie of tubulaire secretie. |
| Creatinineklaring | Een maatstaf voor de renale klaring van creatinine, die wordt gebruikt om de glomerulaire filtratiesnelheid te schatten. |
| Hypokaliëmie | Een te laag kaliumgehalte in het bloed (<3.5 mmol/L), veroorzaakt door verlies of een verschuiving van kalium naar de cellen, wat kan leiden tot spierzwakte en hartritmestoornissen. |
| Hyperkaliëmie | Een te hoog kaliumgehalte in het bloed (>5 mmol/L), veroorzaakt door verminderde excretie, hoge inname of een verschuiving van kalium uit de cellen, wat levensbedreigende hartritmestoornissen kan veroorzaken. |
| Hypernatriëmie | Een te hoog natriumgehalte in het bloed (>145 mmol/L), vaak het gevolg van een tekort aan water of een teveel aan zout, wat neurologische symptomen kan veroorzaken. |
| Hyponatriëmie | Een te laag natriumgehalte in het bloed (<135 mmol/L), een frequente afwijking die neurologische symptomen kan veroorzaken door cerebraal oedeem. |
| Oligurie | Een verminderde urineproductie, gedefinieerd als minder dan 400-500 ml per 24 uur, wat kan duiden op verminderde nierfunctie. |
| Polyurie | Een verhoogde urineproductie, vaak veroorzaakt door osmotische diurese (bv. door hyperglycemie) of diabetes insipidus. |
| Cardiorenaal syndroom | De complexe interactie waarbij het hart en de nieren elkaar wederzijds beïnvloeden en elkaars functie kunnen aantasten. |
| RAAS (Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem) | Een hormonaal systeem dat de bloeddruk en vochtbalans reguleert en dat een belangrijke rol speelt bij hart- en nierziekten. |
| Renale hypoperfusie | Een verminderde bloedtoevoer naar de nieren, wat kan leiden tot nierfunctieverlies. |
| Veneuze renale stuwing | Ophoping van bloed in de nieren door een verhoogde veneuze druk, vaak bij rechterhartfalen. |
| Intra-abdominale hypertensie | Een verhoogde druk binnen de buikholte, die de orgaanfunctie, inclusief die van de nieren, kan belemmeren. |
| Abdominaal compartiment syndroom | Een ernstige vorm van intra-abdominale hypertensie die leidt tot orgaandysfunctie door compressie. |
| Diurese | Het proces van urinevorming en -uitscheiding door de nieren. |
| Anurie | Het volledig uitblijven van urineproductie. |