Cover
Empieza ahora gratis 23 immuundeficiëntie.pptx
Summary
# Aangeboren immuundeficiënties
Aangeboren immuundeficiënties (AID) omvatten een groep zeldzame genetische aandoeningen die leiden tot een defect in een of meerdere onderdelen van het immuunsysteem, wat resulteert in verhoogde vatbaarheid voor infecties.
### 1.1. Severe combined immunodeficiency (SCID)
SCID, ook wel bekend als de "ziekte van de bubbelbaby", is een ernstige vorm van aangeboren immuundeficiëntie waarbij zowel de B-cel- als de T-cel-gemedieerde immuniteit ernstig is aangetast. Kinderen met SCID overlijden meestal voor hun tweede levensjaar door infecties die veroorzaakt worden door virussen, bacteriën, schimmels en gisten.
* **Pathofysiologie:** B-cellen zijn afwezig of niet functioneel, vaak als gevolg van een afwezigheid van T-cel-hulp. X-gebonden SCID wordt veroorzaakt door een defect in de receptor voor interleukine (IL) -2, -4, -7, -15 en -21.
* IL-15 is essentieel voor de vorming van NK-cellen.
* IL-21 is cruciaal voor de ontwikkeling van kiemcentra in lymfeklieren.
* IL-7 is essentieel voor de vorming en instandhouding van T-cellen.
* **Behandeling:** SCID is de eerste ziekte waarbij gentherapie succesvol is toegepast, door middel van retrovirale transductie van CD34+ bloedstamcellen met het $\gamma c$ gen.
#### 1.1.1. Rol van de thymus bij T-cel ontwikkeling
De thymus is het primaire lymfoïde orgaan voor T-cel differentiatie. Een niet-functionele thymus leidt tot een sterk gereduceerd aantal T-cellen, terwijl het aantal B-cellen normaal blijft.
* **DiGeorge syndroom (22q11.2 deletie syndroom):** Een grote deletie op chromosoom 22 die het Tbx1 gen omvat, resulterend in afwijkingen van de thymus, bijschildklieren en het hart/de aorta. De thymusafwijking kan variëren van aplasie tot hypoplasie.
* **FOXC1 deficiëntie:** Leidt tot een "naakt" fenotype waarbij FoxN1 nodig is voor de afsnoering van thymusepitheel uit de kieuwbogen.
#### 1.1.2. Rol van MHC-moleculen
Deficiënties in MHC-moleculen hebben significante gevolgen voor de T-cel selectie en functionaliteit.
* **MHC klasse I deficiëntie:** Veroorzaakt door een ontbrekend transportereiwit (TAP) dat peptiden van het cytoplasma naar het endoplasmatisch reticulum transporteert. Dit resulteert in een gebrek aan MHC klasse I-expressie op thymocyten, waardoor positieve selectie van CD8+ single-positieve T-cellen onmogelijk is. Dit leidt tot een vatbaarheid voor virale infecties.
* **MHC klasse II deficiëntie:** In de thymus kan hierdoor geen positieve selectie van CD4+ T-cellen plaatsvinden. Patiënten met deze deficiëntie vertonen een SCID-fenotype met ernstige deficiënties in zowel B-cel- als T-cel-functionaliteit.
**Tip:** Tijdens de positieve selectie in de thymus bepalen de MHC-specificiteit van de T-celreceptor (TCR) en de interactie met MHC/peptidecomplexen welke co-receptor (CD4 of CD8) behouden blijft. Dit geldt niet voor TCR $\gamma \delta$ cellen.
* **Bare lymphocyte syndrome:** Illustreert het belang van MHC-expressie; afwezigheid van MHC klasse I leidt tot geen CD8+ cellen, en afwezigheid van klasse II leidt tot geen CD4+ cellen.
### 1.2. Zuiver B-cel defect
Deficiënties in B-celontwikkeling of -functie leiden voornamelijk tot een verhoogde gevoeligheid voor bacteriële infecties.
* **Bruton's tyrosine kinase (Btk) deficiëntie:** Btk is cruciaal voor de signaaloverdracht van de pre-B-celreceptor naar het cytoplasma. Patiënten zijn voornamelijk vatbaar voor bacteriële infecties, hoewel virale infecties ook vaak voorkomen. Behandeling bestaat uit intraveneuze toediening van immunoglobulines (IgG) van gezonde donoren.
* **CD40 ligand deficiëntie:** Deze deficiëntie leidt tot een gebrek aan specifieke antistofvorming, een stoornis in de isotypeswitch (B-celhulp) en macrofaagactivatie (macrofaaghulp). Dit resulteert in een ernstige immuundeficiëntie zonder kiemcentra in de lymfeklieren. Patiënten kunnen geen specifieke antistoffen vormen na vaccinatie en hebben defecte Th1-responsen. Transplantatie is vaak noodzakelijk.
### 1.3. Andere immuundeficiënties
Diverse andere deficiënties kunnen leiden tot specifieke infectiegevoeligheden.
* **Neutrofiel functiestoornissen of neutropenie:** Verhoogde gevoeligheid voor diepe gist- en schimmelinfecties (longen, hersenen) en abcessen veroorzaakt door pyogene bacteriën.
* **Complement deficiëntie:** Deficiënties in C3 of Factor H leiden tot frequente infecties met extracellulaire bacteriën. Glomerulonefritis door neerslag van immuuncomplexen kan ook voorkomen.
* **NK-cel deficiëntie:** Verhoogde gevoeligheid voor virale infecties.
#### 1.3.1. Het complementsysteem
Het complementsysteem speelt een cruciale rol in de vroege immuunrespons tegen extracellulaire pathogenen. Activatie kan plaatsvinden via de klassieke, lectine of alternatieve cascade.
* **Lectine cascade:** Geactiveerd door mannosebindend lectine (MBL) dat zich bindt aan mannose op pathogenen, wat leidt tot activatie van MASP, vergelijkbaar met C1.
* **Alternatieve cascade:** Kan geactiveerd worden zonder antistoffen.
* **Klassieke cascade:** Wordt geactiveerd via antigeen-antistofcomplexen.
* **Acute fase eiwitten:** MBL en C-reactief proteïne (CRP) zijn acute fase eiwitten die de lectine en alternatieve cascades activeren na ongeveer één dag. De klassieke cascade wordt geactiveerd na ongeveer zeven dagen.
* **Effectorfuncties:**
* Chemotaxis en fagocytose activatie via C-receptoren (CR).
* Vorming van het Membrane Attack Complex (MAC, C5-C9) dat cellysis veroorzaakt.
* Opsonisatie: het "labelen" van pathogenen om fagocytose te vergemakkelijken.
### 1.4. Diagnose van aangeboren immuundeficiënties
Snelle diagnose is cruciaal om onherstelbare weefselschade en ongeneeslijke infecties te voorkomen.
* **Klinische presentatie:** Terugkerende, niet-genezende, of opportunistische infecties.
* **Laboratoriumonderzoek:**
* Complete bloedtelling (WBC) en differentiatie.
* Flowcytometrie: voor het bepalen van het aantal B-cellen (CD20+), T-cellen (CD3+, CD4+, CD8+), monocyten, granulocyten en NK-cellen (CD56+).
* CH50: meet de activiteit van de intacte klassieke complementserumbestanddelen door middel van rode bloedcelhemolyse.
* Serum immunoglobulines: meting van IgM, IgG, IgA.
* Afwezigheid van een functionele milt (evalueren via Howell-Jolly bodies in rode bloedcellen).
* Specifieke antistoffen tegen vaccins (tetanus, mazelen) of veelvoorkomende pathogenen (Herpes simplex, Candida).
* T-cel proliferatietest op mitogenen (bijv. PHA, CD3+CD28).
**Tip:** Een patiënt met terugkerende infecties, vooral met pyogene bacteriën, en gedaalde IgG, IgA en IgM (hypogammaglobulinemie) ondanks normale aantallen B- en T-cellen, kan lijden aan Common Variable Immunodeficiency (CVID). CVID kan verworven of aangeboren zijn en wordt geassocieerd met mutaties in membraanreceptoren die isotype switch en plasmaceldifferentiatie mediëren.
### 1.5. Vatbaarheid voor specifieke kiemen
Verschillende immuundeficiënties maken individuen vatbaar voor specifieke typen pathogenen.
#### 1.5.1. Extracellulaire / pyogene infecties
Deficiënties in antilichamen (hypo- of agammaglobulinemie), complement of neutrofielen, evenals asplenie (afwezigheid van miltfunctie), verhogen de vatbaarheid voor infecties met pyogene bacteriën zoals *Streptococcus pneumoniae*, *Neisseria meningitidis* en *Haemophilus influenzae*.
* **Antilichamentekort (hypo-/agammaglobulinemie):** Vaak secundair bij maligniteiten zoals multipel myeloom. Verhoogde gevoeligheid voor luchtweg- en darmbacteriële infecties. Behandeling met intraveneuze gammaglobulines.
* **Complementdeficiëntie (bijv. C2, C3, C4 deficiëntie):** Verhoogde vatbaarheid voor bacteriële infecties.
* **Asplenie/functionele asplenie:** Verhoogd risico op fulminante bacteriële infecties en sepsis, met name door gekapselde bacteriën. Het vaccineren met conjugaatvaccins en onmiddellijke antibiotische behandeling bij koorts zijn cruciaal.
* **Neutrofielen deficiëntie (neutropenie):** Verhoogde gevoeligheid voor pyogene bacteriën (*Staphylococcus aureus*) en schimmels (*Aspergillus*, *Candida*). Gevaarlijk door abcessen, pneumonie en periodontitis.
#### 1.5.2. Verhoogde gevoeligheid voor intracellulaire pathogenen
Defecten in de Th1-respons, interferongamma (IFN-$\gamma$) pathway, en IL-12 productie verhogen de vatbaarheid voor intracellulaire pathogenen zoals mycobacteriën.
* **Mycobacteriële infecties:** Infecties met minder virulente mycobacteriën (bijv. *Mycobacterium avium-intracellulare*) of na BCG-vaccinatie. Bescherming is afhankelijk van IL-12, IFN-$\gamma$ en STAT1.
* **MSMD (Mendelian susceptibility to mycobacterial disease):** Verworven overgevoeligheid voor mycobacteriële ziekten.
* **Deficiënties in IFN-$\gamma$ pathway:** Leidt tot persistente en fatale infecties met intramacrofage pathogenen.
* **TLR3 deficiëntie:** Verhoogt de gevoeligheid voor *Herpes simplex virus* (HSV) encefalitis door een defecte signalering van type I en III interferonen.
* **Afwezigheid van CD8+ T-cellen of NK-cellen:** Verhoogt de vatbaarheid voor virale infecties.
#### 1.5.3. Virale infecties
Deficiënties in complementsysteemcomponenten, interferonen of T-celgemedieerde immuniteit kunnen de vatbaarheid voor virale infecties verhogen.
* **Complement factor H deficiëntie:** *Neisseria* bacteriën kunnen zich hierdoor beschermen tegen het complementsysteem.
* **HLA-allelen:** Bepaalde HLA-allelen kunnen de vatbaarheid voor virale infecties beïnvloeden door de efficiëntie van peptidepresentatie aan T-cellen.
* **Deficiëntie in interferonen signalering:** Beïnvloedt de antivirale respons.
#### 1.5.4. Oppervlakkige gist- en schimmelinfecties
Deficiënties in de immuunrespons tegen schimmels leiden tot chronische mucocutane candidiasis.
* **STAT1 gain-of-function mutaties:** Leidt tot overproductie van Th1-cellen ten koste van Th17-cellen, die belangrijk zijn voor de bescherming tegen gist en schimmels.
* **Deficiëntie van gist/schimmel receptoren (bijv. TLR/dectines):** Verminderde herkenning van schimmels.
* **Defecte Th17 ontwikkeling:** Kan leiden tot hyperIgE syndroom en mucocutane candidiasis.
* **APECED (Autoimmune polyendocrinopathy, candidiasis en ectodermal dystrophia):** Antistoffen tegen IL-17 door AIRE-deficiëntie kunnen leiden tot mucocutane candidiasis.
#### 1.5.5. Diepe schimmel- en gistinfecties
Invasieve schimmelziekten worden geassocieerd met neutrofiele deficiënties (bijv. chronische granulomateuze ziekte, neutropenie) en immunosuppressieve behandelingen.
* **Neutrofiele deficiënties:** Verhoogde vatbaarheid voor invasieve infecties zoals *Aspergillus*.
* **Immunosuppressieve behandelingen:** Zoals chemotherapie voor acute myeloïde leukemie, verzwakken het immuunsysteem en verhogen het risico op diepe schimmel- en gistinfecties.
* **Verworven immuundeficiëntie syndroom (AIDS):** CD4+ T-cel deficiëntie door HIV-infectie, die leidt tot verhoogde vatbaarheid voor diverse opportunistische infecties, waaronder schimmels.
---
# Vatbaarheid voor specifieke kiemen
Verschillende immuundeficiënties leiden tot een verhoogde vatbaarheid voor specifieke soorten pathogenen, waaronder extracellulaire bacteriën, intracellulaire pathogenen, virussen en schimmels.
### 2.1 Extracellulaire/ pyogene infecties
Vatbaarheid voor extracellulaire pathogenen, met name pyogene bacteriën, wordt sterk beïnvloed door de werking van antilichamen, het complementsysteem, neutrofielen en de milt.
* **Antilichaamtekorten (hypo- of agammaglobulinemie):**
* Deze deficiënties, die het vaakst secundair voorkomen bij maligniteiten zoals multipel myeloom, leiden tot een verminderde productie van antistoffen.
* Patiënten zijn met name gevoelig voor infecties van de luchtwegen en darmen, vaak leidend tot bronchiëctasieën.
* Er is meestal minder last van virusinfecties, met uitzondering van enterovirussen (zoals ECHO-virus, veroorzakend meningo-encefalitis) en poliovirus.
* Behandeling bestaat uit intraveneuze gammaglobulines.
* Geïsoleerde IgA-deficiëntie (ongeveer 1 op 1000) kan leiden tot gevoeligheid voor *Giardia lamblia*.
* **Complementdeficiëntie / TLR-deficiëntie:**
* Deficiënties in het complementsysteem (bijvoorbeeld C3 of factor H) of Toll-like receptoren (TLR) kunnen leiden tot frequente infecties met extracellulaire bacteriën.
* Deze deficiënties kunnen ook geassocieerd zijn met glomerulonefritis door neerslag van immuuncomplexen.
* Deficiënties in TLR-signalering maken patiënten overgevoelig voor pyogene bacteriën.
* **Asplenie (afwezigheid of disfunctie van de milt):**
* Patiënten die een splenectomie hebben ondergaan of een functionele asplenie hebben, zijn zeer vatbaar voor fulminante bacteriële infecties en sepsis, met name door gekapselde bacteriën zoals *Streptococcus pneumoniae*, *Neisseria meningitidis*, en *Haemophilus influenzae*.
* Preventieve maatregelen omvatten vaccinatie met conjugaat-vaccins en onmiddellijke antibiotica bij koorts.
* **Granulocytenafwijkingen (neutropenie):**
* Neutropenie, vaak secundair aan chemotherapie (<500 neutrofielen/µL), maakt patiënten gevoelig voor pyogene infecties, vooral door *Staphylococcus aureus*, gramnegatieve staven, en schimmels (*Aspergillus*) en gisten (*Candida*).
* Dit kan leiden tot abcessen, pneumonie en periodontitis, met een potentieel fulminant verloop.
* Onmiddellijke breedspectrum antibiotica bij koorts is cruciaal.
> **Tip:** De combinatie van verschillende deficiënties, zoals bijvoorbeeld een antilichaamtekort en asplenie, verhoogt de ernst van de vatbaarheid voor bacteriële infecties aanzienlijk.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met een geschiedenis van splenectomie en een recente pneumonie door *Streptococcus pneumoniae* illustreert de verhoogde vatbaarheid na verlies van miltfunctie.
### 2.2 Verhoogde gevoeligheid voor intracellulaire pathogenen
Deficiënties in de cellulaire immuniteit, met name T-celgemedieerde reacties en de activatie van macrofagen, leiden tot een verhoogde vatbaarheid voor intracellulaire pathogenen.
* **Mycobacteriële infecties:**
* Persistente en fatale infecties met intramacrofage pathogenen zoals mycobacteriën (waaronder *Mycobacterium avium-intracellulare* complex) komen voor bij defecten in de interferon-gamma (IFN-$\gamma$) pathway.
* IFN-$\gamma$ is essentieel voor de activering van macrofagen en de productie van IL-12. IL-12 activeert NK-cellen en induceert Th1-differentiatie, wat leidt tot meer IFN-$\gamma$ productie.
* TNF-$\alpha$ en de activatie van autofagie spelen ook een rol in de bescherming.
* MSMD (Mendelian Susceptibility to Mycobacterial Diseases) is een groep zeldzame genetische aandoeningen die gekenmerkt worden door een verhoogde gevoeligheid voor mycobacteriële ziekten.
* Andere oorzaken van verhoogde gevoeligheid zijn onder andere verworven immuundeficiënties zoals AIDS (CD4-deficiëntie), behandeling met TNF-blokkers, maligne lymfoproliferatieve aandoeningen en immunosuppressiva.
* **Virale infecties:**
* Deficiënties in de signalering van interferonen type I en III (zoals bij TLR3-deficiëntie) maken patiënten vatbaar voor ernstige infecties zoals HSV-encefalitis.
* Afwezigheid of ernstige reductie van CD8 T-cellen en NK-cellen verhoogt de gevoeligheid voor virale infecties, aangezien deze cellen cruciaal zijn voor de klaring van geïnfecteerde cellen.
* Antilichamen zijn belangrijk voor de preventie van virale infecties, met name door de neutralisatie van virussen in de extracellulaire ruimte en door ADCC (Antibody-Dependent Cell-mediated Cytotoxicity).
* Deficiënties in het complementsysteem (bv. C2, C3, C4) kunnen ook bijdragen aan een verhoogde vatbaarheid voor bepaalde virale infecties, met name die veroorzaakt door *Neisseria* spp.
> **Tip:** Begrip van de cytokine-netwerken, met name de IL-12/IFN-$\gamma$/STAT1-as, is cruciaal voor het begrijpen van de vatbaarheid voor intracellulaire pathogenen.
> **Voorbeeld:** Patiënten met een deficiëntie in de IFN-$\gamma$ receptor of STAT1-mutaties vertonen vaak ernstige en uitgebreide infecties met opportunistische intracellulaire pathogenen zoals mycobacteriën, zelfs na vaccinatie met BCG.
### 2.3 Virale infecties
Verschillende immuuncomponenten zijn essentieel voor de controle van virale infecties, en deficiënties hierin leiden tot specifieke kwetsbaarheden.
* **Antilichamen:** Cruciaal voor de neutralisatie van virussen en het voorkomen van verspreiding, met name door de binding aan virale deeltjes en het induceren van cellysis of fagocytose.
* **Celulaire immuniteit (CD8 T-cellen en NK-cellen):** Deze cellen zijn essentieel voor het herkennen en elimineren van geïnfecteerde cellen. Deficiënties in hun aanmaak of functie leiden tot een verhoogde vatbaarheid voor virale infecties.
* **Complementsysteem:** Bepaalde componenten van het complementsysteem, zoals factor H (dat door *Neisseria* kan worden gebonden om zich te beschermen tegen complement), spelen een rol bij de afweer tegen virussen.
* **Interferonen (IFN):** Met name interferonen type I (IFN-$\alpha$, IFN-$\beta$) en type II (IFN-$\gamma$) zijn krachtige antivirale mediatoren. Deficiënties in de signalering van deze interferonen, of hun receptoren, verhogen de vatbaarheid voor virussen, zoals demonstreren bij TLR3-deficiëntie die leidt tot gevoeligheid voor HSV-encefalitis.
* **HLA-moleculen:** De efficiëntie van de presentatie van virale peptiden aan T-cellen is afhankelijk van het specifieke HLA-alleel. Bepaalde allelen kunnen leiden tot een meer of minder effectieve immuunrespons tegen specifieke virussen.
* **NOD2 en CCR5:** NOD2 speelt een rol in de inductie van autofagie, wat relevant is voor de klaring van intracellulaire pathogenen. CCR5 is een chemokine receptor die fungeert als co-receptor voor HIV-infectie, waardoor deficiënties hierin bescherming kunnen bieden tegen HIV.
> **Tip:** Genoombrede associatiestudies (GWAS) hebben aangetoond dat variaties in genen gerelateerd aan de immuunrespons, zoals HLA-allelen, geassocieerd kunnen zijn met de uitkomst van virale infecties.
### 2.4 Oppervlakkige gist- en schimmelinfecties
Vatbaarheid voor oppervlakkige candidiasis en andere gist-/schimmelinfecties is gerelateerd aan de mucosale immuniteit, met name de rol van neutrofielen, T-cellen (Th17) en epitheliale barrières.
* **Neutrofielen:** Een cruciaal onderdeel van de eerste verdedigingslinie tegen schimmels. Neutropenie of defecte neutrofiele functies (zoals bij chronische granulomateuze ziekte, CGD, waar het NADPH oxidase complex defect is) verhogen het risico op invasieve schimmelinfecties.
* **T-cel respons (Th17):** Th17-cellen produceren cytokines zoals IL-17 en IL-22, die essentieel zijn voor de bestrijding van schimmels.
* Deficiënties in de IL-17 pathway (bv. door defecten in de IL-17 receptor of AIRE-deficiëntie wat leidt tot antistoffen tegen IL-17) resulteren in chronische mucocutane candidiasis (CMC).
* Een disbalans ten gunste van Th1-respons (bv. door STAT1 gain-of-function mutaties) ten koste van Th17-productie, kan ook leiden tot verhoogde vatbaarheid.
* **Epitheliale barrière en defensines:** IL-22 verhoogt de productie van defensines en versterkt de epitheliale barrière, wat belangrijk is voor de bescherming tegen schimmelinvasie.
* **Receptoren voor schimmels:** Deficiënties in receptoren zoals TLRs en dectines, die schimmelcomponenten herkennen, verminderen de immuunrespons.
* **Andere factoren:** Chronisch antibioticagebruik en diabetes mellitus kunnen ook de vatbaarheid voor oppervlakkige gistinfecties verhogen door verstoring van het microbioom en de glucosespiegel.
> **Tip:** Het immuunsysteem is delicaat gebalanceerd. Immunomodulerende medicatie, zoals anti-cytokine therapieën (bv. anti-TNF, anti-IL6), kan, indien chronisch gebruikt, leiden tot een verminderde weerstand tegen opportunistische infecties, waaronder schimmelinfecties.
> **Voorbeeld:** APECED (autoimmune polyendocrinopathy, candidiasis, and ectodermal dystrophy) is een zeldzame auto-immuunziekte veroorzaakt door een deficiëntie in AIRE, wat kan leiden tot auto-immuniteit tegen weefselspecifieke antigenen, waaronder IL-17, met als gevolg chronische mucocutane candidiasis.
### 2.5 Diepe schimmel- en gistinfecties
Invasieve schimmelziekten, zoals die veroorzaakt door *Aspergillus* en *Candida*, ontstaan vaak bij patiënten met ernstige immuundeficiënties, waaronder neutropenie, defecten in de cellulaire immuniteit en verworven immuunsuppressie.
* **Neutrofielen:** Essentieel voor de controle van invasieve schimmelinfecties. Ernstige neutropenie (bv. door chemotherapie bij acute myeloïde leukemie) en defecten in de neutrofiele functie (bv. chronische granulomateuze ziekte) verhogen het risico drastisch.
* **Verworven immuundeficiënties:**
* **AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome):** De ernstige CD4-deficiëntie bij AIDS ondermijnt de cellulaire immuniteit, waardoor patiënten vatbaar worden voor diepe schimmel- en gistinfecties.
* **Immuunsuppressieve behandelingen:** Behandelingen voor kanker (zoals acute myeloïde leukemie), orgaantransplantaties en auto-immuunziekten die leiden tot een verzwakt immuunsysteem, verhogen het risico op invasieve schimmelinfecties.
* **Medische hulpmiddelen:** Langdurig gebruik van intraveneuze katheters kan poorten van entry creëren voor schimmels en bacteriën, wat leidt tot invasieve infecties.
* **Deficiënties in T-cel signalering:** Defecten in T-cel differentiatie of functie, waaronder deficiënties in de IFN-$\gamma$ pathway, kunnen indirect de controle over schimmelinfecties verminderen.
> **Tip:** De overleving van immuunonderdrukte patiënten wordt steeds langer, wat leidt tot een hogere incidentie van opportunistische infecties zoals diepe schimmelinfecties. Vroege herkenning en agressieve behandeling zijn van levensbelang.
---
# Diagnostiek van immuundeficiënties
Dit onderdeel beschrijft de methoden en tests die gebruikt worden om immuundeficiënties op te sporen, waarbij zowel klinische presentaties als laboratoriumonderzoeken centraal staan.
### 3.1 Primaire immuundeficiënties
Primaire immuundeficiënties zijn aangeboren aandoeningen die de werking van het immuunsysteem belemmeren.
#### 3.1.1 Severe combined immunodeficiency (SCID)
SCID is een ernstige vorm van immuundeficiëntie waarbij zowel B- als T-cellen afwezig of niet functioneel zijn. Kinderen met SCID sterven meestal voor hun tweede levensjaar door frequente en ernstige infecties. Een X-gebonden vorm van SCID ontstaat door een defect in de receptor voor interleukine (IL)-2, IL-4, IL-7, IL-15 en IL-21. Deze cytokines zijn cruciaal voor de ontwikkeling en het onderhoud van T-cellen (IL-7), de vorming van NK-cellen (IL-15) en de ontwikkeling van kiemcentra in lymfeklieren (IL-21). SCID was de eerste ziekte waar succesvolle gentherapie op werd toegepast, door middel van retrovirale transductie van CD34+ bloedstamcellen.
#### 3.1.2 MHC klasse I en II deficiënties
* **MHC klasse I deficiëntie:** Ontstaat door een defect in het TAP (transporter associated with antigen processing) eiwit, dat cruciaal is voor het transporteren van peptiden van het cytoplasma naar het endoplasmatisch reticulum. Dit leidt tot een gebrek aan MHC klasse I expressie op de celoppervlakken. In de thymus kan hierdoor geen positieve selectie van CD8+ T-cellen plaatsvinden, wat resulteert in een vatbaarheid voor virale infecties.
* **MHC klasse II deficiëntie:** In de thymus kan geen positieve selectie van CD4+ T-cellen plaatsvinden. Dit leidt tot een SCID-achtig fenotype met ernstige deficiënties in zowel B- als T-cel functionaliteit.
##### Positieve en negatieve selectie in de thymus
Tijdens de positieve selectie in de thymus worden thymocyten gescreend op hun vermogen om MHC-moleculen te herkennen. Een zwakke interactie leidt tot positieve selectie, waarbij de cel overleeft. De specificiteit van de T-celreceptor (TCR) voor MHC klasse I of II bepaalt of de cel een CD8+ of CD4+ cel wordt. Een sterke interactie met zelf-peptiden op MHC-moleculen leidt tot negatieve selectie, waarbij de cel wordt geëlimineerd om auto-immuniteit te voorkomen. Deze selectieprocessen gelden voor TCR αβ cellen, maar niet voor TCR γδ cellen. Een afwezigheid van MHC klasse I leidt tot een gebrek aan CD8+ cellen (Bare lymphocyte syndrome), en een afwezigheid van klasse II leidt tot een gebrek aan CD4+ cellen.
#### 3.1.3 Zuiver B-cel defect
Deficiënties in genen zoals die voor Bruton's tyrosine kinase (Btk) leiden tot een defect in de B-cel ontwikkeling en signaaltransductie. Patiënten zijn voornamelijk gevoelig voor bacteriële infecties en virale infecties, hoewel deze laatste vaak wel spontaan genezen maar frequent optreden. Behandeling met intraveneuze gammaglobulines (IgG) is hierbij effectief. Een defect in de CD40-ligand leidt tot ernstige immuundeficiënties met een gebrek aan specifieke antistofvorming, isotype switch en macrofaagactivatie. Kiemcentra in de lymfeklieren ontbreken, maar er is compensatoire IgM-productie. Deze patiënten hebben defecte Th1-responsen en vereisen transplantatie.
#### 3.1.4 Andere primaire immuundeficiënties
* **Neutrofiel functiestoornissen of neutropenie:** Patiënten zijn vatbaar voor diepe gist- en schimmelinfecties (bijvoorbeeld in de longen en hersenen) en abcessen door pyogene bacteriën.
* **Complement deficiëntie:** Deficiënties in C3 of factor H leiden tot frequente infecties met extracellulaire bacteriën. Glomerulonefritis door neerslag van immuuncomplexen kan ook optreden.
* **NK-cel deficiëntie:** Geeft voornamelijk een verhoogde gevoeligheid voor virale infecties.
#### 3.1.5 De drie paden van complementactivatie
Complement kan op drie manieren geactiveerd worden:
1. **Klassieke route:** Geactiveerd door antigeen-antilichaamcomplexen.
2. **Lectin route:** Geactiveerd door mannose-bindend lectine (MBL) dat bindt aan mannose op pathogenen, wat leidt tot activatie van MASP (MBL-associated serine protease).
3. **Alternatieve route:** Geactiveerd op het oppervlak van pathogenen.
Deze routes leiden tot effectorfuncties zoals opsonisatie (vergemakkelijken van fagocytose), chemotaxis en de vorming van het membraanattackcomplex (MAC), dat cellysis veroorzaakt. MBL en C-reactief proteïne (CRP) zijn acute fase-eiwitten die de lectine- en alternatieve routes kunnen activeren binnen één dag. De klassieke route, afhankelijk van antistoffen, duurt ongeveer een week om volledig actief te worden.
#### 3.1.6 Diagnose van primaire immuundeficiënties
De detectie van primaire immuundeficiënties begint met klinische observaties van terugkerende, niet-genezende of opportunistische infecties. Laboratoriumonderzoek omvat:
* **Complete bloedtelling (CBC) en differentiatie:** Bepaalt het aantal witte bloedcellen, inclusief B-cellen (CD20+), T-cellen (CD3+), monocyten, granulocyten en NK-cellen (CD56+).
* **Flowcytometrie:** Gedetailleerde analyse van celpopulaties (CD3, CD4, CD8, CD20, CD56).
* **CH50-test:** Meet de activiteit van de intacte klassieke complementcascade door de hemolyse van met IgG gecoate rode bloedcellen te bepalen.
* **Gammaglobuline niveaus:** Meting van serum IgM, IgG en IgA.
* **Specifieke antistof responsen:** Evaluatie van de antistofproductie na vaccinatie (bv. tetanus, mazelen) of blootstelling aan veelvoorkomende pathogenen (bv. herpes simplex, Candida).
* **T-cel proliferatietest:** Meet de reactie van T-cellen op mitogenen zoals PHA, of op stimuli via CD3 en CD28.
* **Evaluatie van de miltfunctie:** De aanwezigheid of afwezigheid van een functionele milt is belangrijk.
* **Howell-Jolly lichaampjes:** Kunnen aanwezig zijn bij afwezige miltfunctie.
> **Tip:** Vroege en snelle diagnose van primaire immuundeficiënties is cruciaal om onherstelbare weefselschade en moeilijk te behandelen infecties te voorkomen.
### 3.2 Vatbaarheid voor specifieke kiemen
Verschillende immuundeficiënties verhogen de vatbaarheid voor specifieke typen pathogenen.
#### 3.2.1 Infecties met extracellulaire/pyogene bacteriën
Deze infecties worden vaak veroorzaakt door antilichaamtekorten (hypo- of agammaglobulinemie), complement deficiënties of neutrofielen deficiënties.
* **Hypo- of agammaglobulinemie:** Kan verworven zijn (bv. bij multipel myeloom, of common variable immunodeficiency - CVID) of aangeboren. Patiënten zijn gevoelig voor luchtweg- en darminfecties, en in zeldzame gevallen voor ECHO- en poliovirusinfecties. Behandeling met intraveneuze gammaglobulines is de standaard. Geïsoleerde IgA-deficiëntie kan leiden tot verhoogde gevoeligheid voor Giardia lamblia.
* **Complement deficiëntie:** Zeldzaam, maar verhoogt de vatbaarheid voor infecties met gekapselde bacteriën zoals *Streptococcus pneumoniae* en *Neisseria meningitidis*.
* **Asplenie of functionele asplenie:** Door afwezigheid van de milt, zoals na splenectomie of bij bepaalde ziekten, is er een verhoogd risico op fulminante bacteriële infecties en sepsis, met name door *Streptococcus pneumoniae*, *Neisseria meningitidis*, en *Haemophilus influenzae*. Vaccinatie met conjugaatvaccins en onmiddellijke antibiotische behandeling bij koorts zijn belangrijk.
* **Neutrofiele deficiënties (neutropenie):** Vaak secundair aan chemotherapie, maar ook primair. Patiënten zijn gevoelig voor infecties met pyogene bacteriën (bv. *Staphylococcus aureus*), gramnegatieve staven, schimmels (*Aspergillus*) en gisten (*Candida*). Abcessen, pneumonie en periodontitis kunnen optreden.
* **Deficiënties in Toll-like receptor (TLR) signalering:** Verhoogt de gevoeligheid voor pyogene bacteriën.
> **Voorbeeld:** Een 30-jarige man na behandeling voor Hodgkinlymfoom ondergaat een splenectomie. Hij presenteert zich met koorts, koude rillingen en petechiën, wat duidt op sepsis. De kweek toont *Streptococcus pneumoniae*. Dit illustreert het verhoogde risico op fulminante infecties na splenectomie.
#### 3.2.2 Verhoogde gevoeligheid voor intracellulaire pathogenen
Dit type infecties is vaak gerelateerd aan defecten in de cel-gemedieerde immuniteit, met name de T-cel respons en de interactie met macrofagen.
* **Atypische mycobacteriën en andere intracellulaire bacteriën:** Infecties met minder virulente mycobacteriën (bv. *Mycobacterium avium-intracellulare complex*) en *Salmonella* of *Listeria* komen frequent voor bij defecten in het interferon-gamma (IFN-γ) pathway. IFN-γ is cruciaal voor de activatie van macrofagen. IL-12 speelt ook een belangrijke rol door NK-cellen te activeren tot IFN-γ productie en Th1-differentiatie te induceren. Defecten in deze routes (ook bekend als Mendelian Susceptibility to Mycobacterial Diseases - MSMD) leiden tot persisterende infecties. Behandeling vereist specifieke tuberculostatica.
* **Virale infecties (intracellulaire pathogenen):**
* **Defecten in interferonen:** Deficiënties in de signalering van interferonen (type I: α/β, en type II: γ) verhogen de vatbaarheid voor virale infecties. Een TLR3 deficiëntie, bijvoorbeeld, verhoogt het risico op herpes simplex encefalitis.
* **Afwezigheid van CD8 T-cellen of NK-cellen:** Deze celtypen zijn essentieel voor de klaring van viraal geïnfecteerde cellen.
* **HLA-deficiënties:** Bepaalde HLA-allelen kunnen de presentatie van virale peptiden aan T-cellen beïnvloeden, wat de effectiviteit van de immuunrespons mede bepaalt.
* **HIV-infectie:** Veroorzaakt door CD4 T-cel deficiëntie, wat leidt tot een verzwakte immuunrespons tegen diverse pathogenen, inclusief virussen.
#### 3.2.3 Virale infecties
Naast de intracellulaire virale infecties, kunnen ook andere virale infecties verergerd worden door immuundeficiënties.
* **Complement deficiëntie:** *Neisseria* spp. kunnen complementfactoren zoals factor H binden om zich te beschermen tegen de immuunrespons van de gastheer. Patiënten met complement deficiënties zijn daardoor extra gevoelig voor *Neisseria*-infecties.
* **Antistoffen tekort:** Een tekort aan functionele antistoffen kan de preventie van virale infecties belemmeren.
#### 3.2.4 Oppervlakkige gist- en schimmelinfecties
Deze infecties worden vaak gezien bij defecten in de aangeboren immuniteit, neutrofielen functie, of de productie van bepaalde cytokines.
* **Mucocutane candidiasis:** Chronische oppervlakkige infecties met *Candida* worden geassocieerd met:
* **STAT1 gain-of-function mutaties:** Leiden tot een overproductie van Th1-responsen ten koste van Th17-responsen, die belangrijk zijn voor de afweer tegen schimmels.
* **Deficiënties in gist/schimmel receptoren:** Zoals TLRs of dectines.
* **Defecte signalering waardoor Th17-cellen niet ontwikkelen:** Kan leiden tot hyperIgE syndroom.
* **APECED (Autoimmune Polyendocrinopathy, Candidiasis, and Ectodermal Dystrophia):** Antistoffen tegen IL-17 door AIRE-deficiëntie kunnen leiden tot chronische mucocutane candidiasis (CMC).
* **Neutrofiel deficiëntie:** Vooral bij chronische granulomateuze ziekte (CGD) door defecten in het NADPH oxidase complex, of bij ernstige neutropenie, is er een verhoogd risico op invasieve schimmelinfecties zoals *Aspergillus*.
> **Tip:** De balans in het immuunsysteem is essentieel. Immuunstimulerende of -modulerende medicatie kan, indien chronisch gebruikt, ongunstige neveneffecten hebben door het immuunsysteem te verstoren.
#### 3.2.5 Diepe schimmel- en gistinfecties
Diepe, invasieve schimmel- en gistinfecties treden op bij ernstige defecten in het immuunsysteem, zoals:
* **Neutropenie:** Vooral bij chemotherapie-geïnduceerde neutropenie.
* **Acquired Immunodeficiency Syndrome (AIDS):** Gevorderde CD4 T-cel deficiëntie.
* **Immunosuppressieve behandelingen:** Gebruikt bij auto-immuunziekten, transplantaties, of maligniteiten.
* **Langdurige overleving van immuungecompromitteerde patiënten:** Met name bij gebruik van intraveneuze katheters.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Immuundeficiëntie | Een toestand waarbij het immuunsysteem van het lichaam niet goed functioneert, wat resulteert in een verhoogde vatbaarheid voor infecties en ziekten. Dit kan verworven of aangeboren zijn. |
| Verworven immuundeficiëntie | Een immuundeficiëntie die zich ontwikkelt gedurende het leven van een persoon, bijvoorbeeld door infectie (zoals HIV), medicatie of ouderdom. |
| Aangeboren immuundeficiëntie | Een immuundeficiëntie die aanwezig is vanaf de geboorte, meestal als gevolg van genetische afwijkingen. |
| Pathogeen | Een micro-organisme, zoals een bacterie, virus, schimmel of parasiet, dat ziekte kan veroorzaken. |
| Immuunsysteem | Het complexe netwerk van cellen, weefsels en organen dat het lichaam beschermt tegen ziekteverwekkers en abnormale cellen. |
| Cytokine | Een groep eiwitten die worden uitgescheiden door immuuncellen en andere cellen, en die communiceren tussen cellen om ontstekingsreacties, celgroei en differentiatie te reguleren. |
| T-cel | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in de celgemedieerde immuniteit en het aansturen van het immuunsysteem. |
| B-cel | Een type witte bloedcel dat antistoffen produceert om pathogenen te bestrijden. |
| MHC klasse I | Een groep eiwitten op het oppervlak van de meeste cellen die virale of intracellulaire antigenen presenteren aan CD8+ T-cellen. |
| MHC klasse II | Een groep eiwitten op het oppervlak van gespecialiseerde immuuncellen die antigenen presenteren aan CD4+ T-cellen. |
| Complement | Een systeem van eiwitten in het bloed dat helpt bij het bestrijden van infecties door pathogenen te lyseren, ontsteking te bevorderen en fagocytose te stimuleren. |
| SCID (Severe Combined Immunodeficiency) | Een groep zeldzame, ernstige genetische aandoeningen die leiden tot een ernstig tekort aan functionele T-cellen, en vaak ook B-cellen en NK-cellen, waardoor de patiënt extreem vatbaar is voor infecties. |
| Gentherapie | Een experimentele behandeling waarbij genetisch materiaal in cellen wordt ingebracht om een ziekte te behandelen of te voorkomen. |
| Cytoplasma | Het deel van een cel dat zich buiten de celkern bevindt en organellen bevat. |
| Endoplasmatisch reticulum (ER) | Een netwerk van membranen binnen de cel dat betrokken is bij de eiwitsynthese en -translocatie. |
| Thymus | Een primair lymfoïd orgaan gelegen in de borstkas, waar T-cellen rijpen en differentiëren. |
| DiGeorge syndroom | Een genetische aandoening veroorzaakt door een deletie op chromosoom 22, die kan leiden tot afwijkingen in het immuunsysteem, hartafwijkingen en hypoparathyreoïdie. |
| TAP (Transporter associated with Antigen Processing) | Een eiwitcomplex dat verantwoordelijk is voor het transporteren van peptiden van het cytoplasma naar het endoplasmatisch reticulum, waar ze aan MHC klasse I moleculen kunnen binden. |
| Thymocyten | Immatuur T-cellen die zich in de thymus bevinden en het proces van maturatie en selectie ondergaan. |
| TCR (T-cell receptor) | Een receptor op het oppervlak van T-cellen die antigeen bindt. |
| Cytokine | Een groep eiwitten die communiceren tussen cellen en een rol spelen in de immuunrespons, celgroei en differentiatie. |
| Btk (Bruton's tyrosine kinase) | Een enzym dat cruciaal is voor de ontwikkeling en signalering van B-cellen. |
| IV gammaglobulines | Een therapie waarbij antistoffen (immunoglobulinen) worden toegediend aan patiënten met een tekort aan antistoffen om hun immuunsysteem te versterken. |
| CD40 ligand | Een molecuul op het oppervlak van T-cellen dat essentieel is voor interactie met B-cellen en macrofagen, en cruciaal is voor effectieve immuunresponsen. |
| Kiemcentra | Gespecialiseerde structuren in lymfeklieren en milt waar B-cellen prolifereren en differentiëren tot antistofproducerende plasmacellen. |
| IgM, IgG, IgA | Verschillende klassen van immunoglobulinen (antistoffen) die verschillende functies hebben in het immuunsysteem. |
| Neutrofielen | Een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt in de eerste verdedigingslinie tegen bacteriële en schimmelinfecties door fagocytose. |
| Glomerulonefritis | Ontsteking van de glomeruli, de filtereenheden in de nieren, vaak veroorzaakt door de neerslag van immuuncomplexen. |
| NK-cel (Natural Killer cell) | Een type lymfocyt dat een belangrijke rol speelt in de aangeboren immuniteit door geïnfecteerde cellen en tumorcellen te herkennen en te doden. |
| Mannosebindend lectine (MBL) | Een eiwit dat deel uitmaakt van het complementsysteem en mannose-residuen op het oppervlak van micro-organismen herkent om de geactiveerde complementcascade te initiëren. |
| MASP (MBL-associated serine protease) | Enzymen die geassocieerd zijn met MBL en een rol spelen in de activering van de lectine-geactiveerde complementcascade. |
| MAC (Membrane Attack Complex) | Een complex van complementeiwitten dat kan vormen op het oppervlak van een cel, wat leidt tot lysis van de cel. |
| Opsonisatie | Het proces waarbij pathogenen worden bedekt met moleculen (zoals antistoffen en complementeiwitten) die fagocytose door immuuncellen vergemakkelijken. |
| Flowcytometrie | Een laboratoriumtechniek die wordt gebruikt om de fysieke en chemische kenmerken van cellen te meten en te sorteren. |
| CH50 | Een test die de totale activiteit van de klassieke complementcascade meet door de hemolyse van rode bloedcellen te bepalen. |
| Mitogeen | Een stof die celdeling (mitose) in lymfocyten kan stimuleren. |
| Gramkleuring | Een veelgebruikte microbiologische kleuringstechniek om bacteriën te classificeren op basis van hun celwandstructuur. |
| Diplokokken | Bacteriën die voorkomen in paren. |
| S pneumoniae (Streptococcus pneumoniae) | Een veelvoorkomende bacterie die longontsteking, oorontsteking en hersenontsteking kan veroorzaken. |
| Hypogammaglobulinemie | Een aandoening waarbij het niveau van gammaglobulinen (antistoffen) in het bloed te laag is. |
| CVID (Common Variable Immunodeficiency) | Een heterogene groep immuundeficiënties die gekenmerkt worden door een laag niveau van immunoglobulinen en een verminderd vermogen om antistoffen te produceren. |
| Bronchiëctasieën | Een aandoening waarbij de luchtwegen permanent verwijden, wat leidt tot chronische hoest en slijmproductie. |
| Meninngoencefalitis | Ontsteking van de hersenvliezen en de hersenen. |
| Giardia lamblia | Een eencellige parasiet die diarree en andere gastro-intestinale symptomen kan veroorzaken. |
| Asplenie/Splenectomie | Afwezigheid of chirurgische verwijdering van de milt, wat leidt tot een verhoogde vatbaarheid voor bepaalde bacteriële infecties. |
| Conjugaat-vaccins | Vaccins die de bacterie (vaak gekapselde bacteriën) combineren met een eiwit om een sterkere immuunrespons te induceren. |
| Granulocyten | Een groep witte bloedcellen (neutrofielen, eosinofielen, basofielen) die betrokken zijn bij de immuunrespons, met name bij het bestrijden van infecties. |
| Chemotherapie | Een behandeling met medicijnen om kanker te bestrijden. |
| Aspergillus | Een schimmelgeslacht dat longinfecties kan veroorzaken, vooral bij immuungecompromitteerde personen. |
| Candida | Een gistgeslacht dat infecties kan veroorzaken, variërend van oppervlakkige infecties (zoals spruw) tot ernstige systemische infecties. |
| Serumelektroforese | Een laboratoriumtest die de verschillende eiwitten in het bloedserum scheidt op basis van hun lading en grootte. |
| Immunoelectroforese | Een laboratoriumtest die eiwitten scheidt op basis van zowel hun lading als hun reactie met specifieke antistoffen. |
| Monoklonale antistof | Een antistof die is geproduceerd door één enkele klonale populatie van B-cellen, waardoor ze allemaal identiek zijn. |
| Albumine | Het meest voorkomende eiwit in het bloedplasma, dat een belangrijke rol speelt in het handhaven van de osmotische druk en het transporteren van moleculen. |
| Atypische mycobacteriën | Mycobacteriën die niet de soort Mycobacterium tuberculosis zijn, maar wel infecties kunnen veroorzaken, vaak bij immuungecompromitteerde personen. |
| BCG (Bacille de Calmette et Guérin) | Een verzwakte vorm van Mycobacterium bovis die wordt gebruikt als vaccin tegen tuberculose. |
| Lymfadenitis | Ontsteking van de lymfeklieren. |
| IFN-γ (Interferon-gamma) | Een cytokine dat een belangrijke rol speelt in de immuunrespons tegen virussen en intracellulaire bacteriën, door macrofagen te activeren. |
| IL-12 | Een cytokine dat een rol speelt in de activering van NK-cellen en de differentiatie van T-helpercellen naar het Th1-fenotype. |
| TNFα (Tumor Necrosis Factor-alpha) | Een pro-inflammatoir cytokine dat een sleutelrol speelt in ontstekingsreacties, celapoptose en immuunregulatie. |
| Autofagie | Een cellulair proces waarbij beschadigde componenten of overtollige eiwitten worden afgebroken en hergebruikt. |
| MSMD (Mendelian Susceptibility to Mycobacterial Diseases) | Een groep zeldzame genetische aandoeningen die gekenmerkt worden door een verhoogde vatbaarheid voor infecties met mycobacteriën, vaak als gevolg van defecten in de cytokine-signaalroutes. |
| AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome) | Een chronische, potentieel levensbedreigende aandoening veroorzaakt door het humaan immunodeficiëntievirus (HIV), die het immuunsysteem aantast. |
| Immuunsuppressiva | Medicijnen die de activiteit van het immuunsysteem onderdrukken. |
| Maligne lymfoproliferatieve aandoeningen | Kanker van het lymfestelsel, zoals lymfomen en leukemie. |
| HSV encefalitis | Ontsteking van de hersenen veroorzaakt door het herpes simplex virus. |
| Interferonen α en β | Een groep cytokines die een belangrijke rol spelen in de antivirale respons. |
| HLA (Human Leukocyte Antigen) | Een groep genen die betrokken zijn bij het immuunsysteem en het presenteren van antigenen aan T-cellen. |
| NOD2 | Een intracellulaire receptor die deel uitmaakt van het aangeboren immuunsysteem en betrokken is bij de herkenning van bacteriële componenten. |
| CCR5 | Een chemokine receptor die betrokken is bij de migratie van immuuncellen en dient als co-receptor voor HIV. |
| GWAS (Genome-Wide Association Studies) | Onderzoeken die systematisch zoeken naar genetische varianten die geassocieerd zijn met specifieke ziekten of kenmerken. |
| Mucosale immuniteit | De immuunrespons in de slijmvliezen, die een belangrijke barrière vormen tegen pathogenen. |
| Defensines | Kleine antimicrobiële peptiden die een rol spelen in de aangeboren immuniteit en de bescherming van epitheelbarrières. |
| Epitheliale barrière | De laag cellen die organen en lichaamsholtes bedekt, en die als fysieke barrière fungeert tegen de buitenwereld. |
| IL-22 | Een cytokine dat de productie van antimicrobiële peptiden door epitheelcellen stimuleert en de integriteit van epitheelbarrières versterkt. |
| IL-17 | Een cytokine dat een sleutelrol speelt bij het aantrekken van neutrofielen naar de plaats van infectie en ontsteking. |
| STAT1 | Een transcriptiefactor die betrokken is bij de signaaltransductie van verschillende cytokines, waaronder interferonen en interleukines. |
| Gist/schimmel receptoren | Moleculen op immuuncellen die gist- of schimmelcomponenten herkennen om een immuunrespons op te wekken. |
| Th17 | Een subpopulatie van T-helpercellen die wordt gekenmerkt door de productie van IL-17 en een belangrijke rol speelt bij de afweer tegen bacteriële en schimmelinfecties. |
| HyperIgE syndroom | Een immuundeficiëntie die gekenmerkt wordt door zeer hoge niveaus van IgE in het bloed en verhoogde vatbaarheid voor huidinfecties en infecties van de luchtwegen. |
| APECED (Autoimmune Polyendocrinopathy-Candidiasis-Ectodermal Dystrophy) | Een zeldzame auto-immuunziekte die gekenmerkt wordt door problemen met meerdere endocriene klieren, chronische mucocutane candidiasis en ectodermale dysplasie. |
| AIRE (Autoimmune Regulator) | Een gen dat essentieel is voor de ontwikkeling van immunologische tolerantie en het voorkomen van auto-immuunziekten. |
| Chronische mucocutane candidiasis (CMC) | Een langdurige, terugkerende infectie van de huid, nagels en slijmvliezen door Candida-soorten. |
| NADPH oxidase complex | Een enzymcomplex dat cruciaal is voor de productie van reactieve zuurstofsoorten door fagocyten, wat essentieel is voor de bestrijding van bacteriën en schimmels. |
| Chronische granulomateuze ziekte (CGD) | Een zeldzame genetische immuundeficiëntie waarbij fagocyten defecten hebben in de productie van reactieve zuurstofsoorten, wat leidt tot ernstige en terugkerende infecties met bacteriën en schimmels. |
| Neutropenie | Een aandoening waarbij het aantal neutrofielen in het bloed te laag is. |
| Invasive aspergillosis | Een ernstige, invasieve infectie van organen door de schimmel Aspergillus, die vooral voorkomt bij immuungecompromitteerde patiënten. |
| Acquired immunodeficiency syndrome (AIDS) | Zie AIDS. |
| Immuunonderdrukkende behandelingen | Behandelingen die gericht zijn op het onderdrukken van het immuunsysteem, zoals bij orgaantransplantaties of auto-immuunziekten. |
| Acute myeloïde leukemie (AML) | Een agressieve vorm van bloedkanker die ontstaat uit de myeloïde stamcellen in het beenmerg. |
| Intraveneuze katheters | Slangen die in een ader worden ingebracht om medicijnen toe te dienen of vloeistoffen te infunderen. |