Cover
Empieza ahora gratis 1BaVK Venapunctie AP.pptx
Summary
## Bloedvatenstelsel en bloedafname
Dit document behandelt de anatomie en fysiologie van het bloedvatenstelsel, de samenstelling van bloed, de verschillende bloedcellen, de principes van bloedafname en de betekenis van diverse laboratoriumonderzoeken die met bloed worden uitgevoerd.
### Venapunctie: bloedafname
De venapunctie is een zelfstandige verpleegkundige handeling, mits een doktersvoorschrift, die bestaat uit het doorboren van een ader met een holle naald. Het doel hiervan is het verkrijgen van een hoeveelheid bloed voor analyse of het toedienen van een product.
#### Doel van de bloedafname
* **Diagnostisch:** Het bepalen van de aanwezigheid of hoeveelheid van bepaalde stoffen in het bloed.
* **Therapeutisch:** Een voorbeeld hiervan is aderlating bij bepaalde oncologische patiënten.
* **Preventief:** Voorafgaand aan een operatie of behandeling bloed afnemen om het na de ingreep te kunnen terugtoedienen.
#### Anatomie van het bloedvatenstelsel
Het bloed wordt rondgepompt door een wijd vertakt vaatstelsel, bestaande uit:
* **Slagaders (arterieën):** Voeren bloed van het hart naar de organen. Ze hebben stevige, gespierde wanden die uitzetting (vasodilatatie) en samentrekking (vasoconstrictie) mogelijk maken door hun elasticiteit. Ze worden smaller naarmate ze verder van het hart verwijderd zijn.
* **Aders (venen):** Voeren bloed terug van de organen naar het hart. Hun wanden zijn dunner en minder stevig dan die van arterieën. Ze worden breder dichter bij het hart en bevatten kleppen om terugvloeiing van bloed te voorkomen.
* **Haarvaten (capillairen):** Een netwerk van kleine buisjes dat de schakel vormt tussen venen en arteriën. Hier vindt de afgifte van zuurstof en voedingsstoffen plaats, en de opname van koolstofdioxide en afvalproducten.
De wand van bloedvaten is opgebouwd uit drie lagen: intima, media en adventitia.
#### Materialen voor venapunctie
* **Afbindsnoer:** Gemaakt van velcro of rubber, met of zonder "klik" systeem, dat gebruikt wordt om de ader beter zichtbaar te maken. Regelmatig reinigen en ontsmetten is noodzakelijk.
* **Bloedafnamesysteem:**
* **Open systeem:** Bestaande uit een spuit en een naald.
* **Gesloten systeem:** Gebruikt vaak een vacuümbuissysteem zoals de Vacutainer, Venoject of Monovette.
* **Naald:** Specifieke naalden voor bloedafname.
#### Samenstelling van bloed
Bloed bestaat voor 55% uit plasma en voor 45% uit bloedcellen (erytrocyten, leukocyten, trombocyten).
##### Plasma
Plasma bestaat voor 93% uit water en voor 7% uit opgeloste stoffen:
* **Eiwitten (plasmaproteïnen):**
* **Albumine:** Het meest vertegenwoordigd, essentieel voor de vochthuishouding en als drager van voedingsstoffen, geneesmiddelen, etc.
* **Globulinen:** Waaronder immunoglobulinen (antistoffen) die een rol spelen in de afweer.
* **Stollingsfactoren:** Zoals fibrinogeen, dat essentieel is voor bloedstolling.
* **Vetten en koolhydraten:** Dienen als brandstof voor de cellen.
* **Vitaminen en mineralen:** Worden door de bloedsomloop naar de cellen getransporteerd.
* **Afbraakproducten:** Worden door het plasma opgenomen en via huid, longen, nieren en spijsverteringsstelsel geëlimineerd.
* **Regulerende agentia:** Zoals hormonen en enzymen.
* **Elektrolyten:** Opgeloste zouten die een belangrijke rol spelen in het water- en zuur-base-evenwicht.
* **Gassen:** Vervoer van onder andere koolstofdioxide.
##### Serum
Serum is de heldere, gele vloeistof die overblijft na bloedstolling wanneer er geen antistollingsmiddel is gebruikt. Het is plasma zonder fibrinogeen en andere stollingsfactoren.
##### Vormelementen van bloed
* **Erytrocyten (RBC - Rode Bloedcellen):**
* Vormen 40-45% van het bloedvolume.
* Verantwoordelijk voor het transport van zuurstof ($O_2$) dankzij hemoglobine, dat ijzeratomen bevat die zuurstof binden.
* Komen tot uiting als kleine, ronde schijfjes zonder kern, met een levensduur van 120 dagen.
* Aantal: circa 5 miljoen/mm³ voor mannen en 4,5 miljoen/mm³ voor vrouwen.
* Aanmaak in rode beenmerg, afbraak in milt.
* **Reticulocyten:** Jonge erytrocyten die de aanmaak van RBC door het beenmerg aangeven. Vitamine B12 is nodig voor hun rijping.
* **Leukocyten (WBC - Witte Bloedcellen):**
* Een verzamelnaam voor verschillende soorten bloedcellen die voornamelijk in het beenmerg worden aangemaakt en een rol spelen bij de afweer tegen ziektekiemen.
* Aantal: 4.000 tot 10.000/mm³.
* Afbraak in darm, lever, milt.
* **Indeling:**
* **Polynucleaire leukocyten (Granulocyten):** Kern verdeeld in segmenten, bevatten korrels.
* **Neutrofielen (50-65%):** Fagocyteren (verteren) vreemde stoffen en bacteriën.
* **Eosinofielen (1-3%):** Nemen toe bij parasitaire infecties en allergische reacties.
* **Basofielen (0-1%):** Spelen een rol bij acute allergische reacties.
* **Mononucleaire leukocyten:** Hebben één grote kern.
* **Lymfocyten (25-35%):** Gevormd in milt en lymfeklieren; B-lymfocyten maken antistoffen, T-lymfocyten bestrijden vreemde eiwitten.
* **Monocyten (2-8%):** Gevormd in beenmerg; zijn fagocytair en worden macrofagen genoemd bij infectiehaarden.
* **Trombocyten (Bloedplaatjes):**
* Celfragmenten, de kleinste bloedcellen (ongeveer 2 micron).
* Levensduur van circa 10 dagen.
* Cruciaal voor bloedstolling: aggregeren bij verwondingen en maken factoren vrij die het stolproces activeren.
* Aantal: 200.000 tot 400.000/mm³.
#### Volgorde van bloedafname (Vacutainer/Monovette buizen)
De volgorde van vulling van de tubes is belangrijk om contaminatie van monstermateriaal te voorkomen. De algemene volgorde is:
1. Hemoculturen (aëroob, anaëroob)
2. Serumtube (rood/geel of rood/zwart, gestold bloed)
3. Citraattubes (blauw, ongestold bloed)
4. Heparinentubes (groen, ongestold bloed)
5. EDTA-tubes (paars, ongestold bloed)
6. Natriumfluoride tubes (grijs, ongestold bloed)
De benodigde hoeveelheid bloed varieert per tubesoort.
#### Gestold en niet-gestold bloed
* **Gestold bloed:** Na stolling kan het bloed gecentrifugeerd worden. Er ontstaan twee lagen: serum (heldere, gele vloeistof zonder fibrinogeen en bloedcellen) en bezinksel (bloedcellen en fibrinogeen, ook wel bloedkoek genoemd).
* **Niet-gestold bloed:** Tubes bevatten antistollingsmiddelen die het stolproces tegengaan. Na centrifugeren ontstaan twee lagen: plasma met fibrinogeen en bezinksel met bloedcellen.
* **Antistollingsmiddelen:** Heparine (werkt in op fibrinogeen), Natriumcitraat, Natriumfluoride, Kaliumoxalaat (binden vrije calciumionen), EDTA (ethyleendiaminetetra-acetaat).
* **Werking:** De stof wordt opgelost in of vermengd met het bloed door zachtjes heen en weer te bewegen (niet schudden om celschade te voorkomen).
### Bloedonderzoeken
Bloedonderzoeken worden onderverdeeld in verschillende laboratoria, elk met specifieke analyses:
#### Laboratorium Hematologie
Dit laboratorium richt zich op de studie van bloedcellen en hun aandoeningen.
* **Erytrocyten (RBC):**
* **Functies:** Zuurstoftoevoer en koolzuurvervoer.
* **Hemoglobine (Hb):** Het eiwit dat zuurstof bindt. Een tekort aan RBC of Hb leidt tot anemie, wat de zuurstofvoorziening van lichaamscellen in gevaar brengt.
* **Koolzuurvervoer:** Deels gebonden aan globine, deels als bicarbonaat.
* **Normaalwaarde aantal:** Mannen 5.000.000/mm³, vrouwen 4.500.000/mm³.
* **Reticulocyten:** Jonge RBC, hun aantal geeft de aanmaak van RBC door het beenmerg aan.
* **Sedimentatiesnelheid der erytrocyten (BSE):** De snelheid waarmee erytrocyten bezinken in ongestold bloed. Stijgt bij anemie, infecties, weefselnecrose en tumoren. Is een gevoelige, aspecifieke indicator voor ontstekingen.
* **Haematocriet (Hct):** Het volumepercentage van de bloedlichaampjes in het bloedvolume. Normaalwaarde: 42-47%. Verhoogd bij dehydratatie en polycytemie; verlaagd bij chronisch bloedverlies en anemie.
* **Telling van de bloedcellen:** Kan met een telkamer of elektronisch.
* **Hemoglobine concentratie:** Normaalwaarde: 15-16 gram/100 ml.
* **Telling van reticulocyten.**
* **Bloeduitstrijkje:** Voor beoordeling van de morfologie (kleur, grootte, vorm) van de cellen.
* **Leukocyten (WBC):**
* **Taak:** Afweer (fagocytose) tegen bacteriën, virussen en lichaamsvreemde eiwitten.
* **Vorming:** In rode beenmerg (behalve lymfocyten, die in lymfoïd weefsel worden gevormd).
* **Aantal:** 4.000 tot 10.000/mm³.
* **Leukocytose:** Stijging van het aantal leukocyten bij infecties, necrosehaarden, leukemie, zware inspanning.
* **Leukopenie:** Daling van het aantal leukocyten bij infecties, beenmergdestructie, medicatie (cytostatica).
* **Routineonderzoeken:** Totaal aantal, celformule (percentage van elke celsoort), microscopische differentiatie.
* **Trombocyten:**
* **Aantal:** 200.000 tot 400.000/mm³.
* **Rol:** Bloedstolling, thrombusvorming.
* **Verhoging (Trombocytose):** Na verwijdering van de milt, bij infecties.
* **Verlaging (Trombocytopenie):** Bij aandoeningen van het beenmerg (bv. bestralingsziekten), waardoor bloedstolling moeizaam verloopt.
* **Routineonderzoeken:** Bepaling van het aantal.
* **Bloedingstijd:** Normaal 1-3 minuten.
* **Stollingsonderzoeken:**
* **ProThrombineTijd (PTT) of Quicktijd:** Meet de tijd die nodig is voor de vorming van een bloedklonter onder gestandaardiseerde omstandigheden. Belangrijke stollingsfactoren zijn fibrinogeen, prothrombine, thromboplastine en calcium.
* **Stollingstijd plasma:** Normaal 3-6 minuten. Een dalend percentage wijst op een verlengde stollingstijd.
#### Laboratorium Chemie
Dit laboratorium analyseert chemische componenten in het bloed.
* **Ionogram:** Bepaalt de concentratie van elektrolyten zoals natrium (Na), kalium (K), chloor (Cl), bicarbonaat (HCO₃⁻), calcium (Ca), magnesium (Mg) en fosfaat (P). Cruciaal voor het handhaven van de homeostase en het zuur-base-evenwicht.
* **Natrium:** Rol bij vochtbalans. Normaalwaarde: 134-145 meq/l.
* **Kalium:** Belangrijk voor hartritme. Normaalwaarde: 4,0-5,5 mmol/l. Verhoogd kalium kan hartritmestoornissen veroorzaken.
* **Chloor:** Normaalwaarde: 98-101 meq/l.
* **Bicarbonaat:** Buffer in het bloed om de pH constant te houden. Normaalwaarde: 22-27 meq/l.
* **Calcium:** Reguleert door de bijschildklier. Normaalwaarde: 2,25-2,75 mmol/l. Tekorten kunnen leiden tot spierspasmen.
* **Ureum:** Afbraakproduct van eiwitten. Verhoogd bij nierinsufficiëntie, dehydratatie, weefselbeschadiging. Normaalwaarde: 20-46 mg%.
* **Creatinine:** Afbraakproduct van spieren, uitgescheiden via de urine. Een stijging in serum duidt op nierfunctiestoornis. Normaalwaarde: < 1 mg/dl.
* **Zure phosphatase:** Een enzym dat kan stijgen bij de opsporing van metastasen.
* **Serumlipiden:** Bevatten vrije vetzuren, cholesterol, triglyceriden en fosfolipiden, gebonden aan lipoproteïnen (VLDL, LDL, HDL). Belangrijk voor het Atherogeen risico en leverziekten.
* **Bilirubine:** Afbraakproduct van hemoglobine. Onderzoek bij lever- en galziekten; verhoogde waarden kunnen wijzen op geelzucht. Normaalwaarde: 0,3-1,2 mg%.
* **Enzymen (Transaminasen):** Zoals SGOT, GPT, CPK. Verhoogde concentraties wijzen op celbeschadiging in organen zoals lever of hart.
* **Serumproteïnen:** De meeste worden in de lever aangemaakt. Belangrijk voor osmotische druk, transport, zuur-base-evenwicht en immunologische reacties. Totaal proteïne: 6-8 g/dl. Elektroferese kan de verschillende fracties (albumine, globulines) scheiden.
* **Glycemie:** Glucosegehalte in het bloed. Hypoglycemie (< 70 mg/dl) en hyperglycemie (> 180 mg/dl) hebben specifieke symptomen. Een hyperglycemiecurve kan worden gebruikt om diabetes op te sporen.
#### Laboratorium Bacteriologie
* **Hemoculturen:** Kweek van bloed om micro-organismen te detecteren. Worden genomen bij koorts, met behulp van aërobe en anaërobe flesjes.
* **Serologische onderzoeken:** Onderzoek van serum op de aanwezigheid van specifieke antistoffen tegen micro-organismen (bv. VDRL voor syfilis, Widal voor tyfus).
#### Laboratorium Radio-isotopen
Gebruikt radioactieve atomen als detectiemiddel, met name voor de analyse van hormonen. Het is een gevoelige maar vaak trage en dure methode.
### Pre-analytische fase
De pre-analytische fase omvat alle handelingen voorafgaand aan de analyse in het laboratorium, en heeft een grote invloed op de resultaten. Deze fase omvat de bloedafname, de staalbehandeling, transport, centrifugatie en bewaring. Standaardisatie van deze fase is essentieel.
#### Biologische variatie
* **Korte termijn invloeden:** Houding (staand/liggend), beweging, fysieke training, invloed van voedsel, medicatie, reizen.
* **Lange termijn invloeden:** Leeftijd, geslacht, ras, leefgewoonten, seizoensinvloeden, menstruatiecyclus, dieet.
### Gestold en niet-gestold bloed
Laboratoria werken met zowel gestold als niet-gestold bloed.
* **Gestold bloed:** Levert serum op na centrifugatie.
* **Niet-gestold bloed:** Bevat antistollingsmiddelen en levert plasma op na centrifugatie.
### Normaalwaarden en interpretatie
Het interpreteren van laboratoriumresultaten vereist kennis van de normaalwaarden, die per laboratorium kunnen verschillen en ook afhankelijk zijn van factoren zoals leeftijd en geslacht.
---
### Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* Het gebruik van de verkeerde volgorde bij het vullen van bloedafnamebuizen, wat kan leiden tot interferentie of onbetrouwbare resultaten.
* Het niet correct verzamelen van voldoende bloedvolume voor bepaalde onderzoeken, zoals hemoculturen.
* Het vergeten van een doktersvoorschrift voor de bloedafname.
* Het niet correct labelen van bloedbuizen, wat kan leiden tot verwisseling van monsters.
* Het schudden van bloedbuizen in plaats van ze voorzichtig te mengen, wat celschade kan veroorzaken.
* Het niet opvolgen van specifieke instructies voor het bewaren en transporteren van bloedmonsters.
* Het verkeerd interpreteren van laboratoriumresultaten zonder rekening te houden met de klinische context van de patiënt en mogelijke biologische variaties.
* Het vergeten van het noteren van medicatiegebruik (bv. anticoagulantia) of andere relevante patiëntinformatie op het aanvraagformulier.
* Het niet correct ontsmetten van de insteekplaats, wat kan leiden tot contaminatie van het bloedmonster.
* Het gebruik van een te oude of beschadigde naald, wat pijn of complicaties bij de patiënt kan veroorzaken.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Venapunctie | Het doorboren van een ader met behulp van een holle naald, met als doel een bepaalde hoeveelheid bloed op te vangen of een product toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces waarbij bloed uit een ader wordt onttrokken, meestal voor diagnostische of therapeutische doeleinden. |
| Intraveneuze inspuiting | Het toedienen van een vloeistof rechtstreeks in een ader via een injectie. |
| Intraveneuze perfusie | Het langzaam toedienen van vloeistoffen of medicatie rechtstreeks in een ader gedurende een bepaalde periode. |
| Arterieën | Bloedvaten die bloed van het hart naar de organen voeren; ze hebben stevige, gespierde wanden die uitzetten en samentrekken. |
| Venen | Bloedvaten die bloed van de organen terug naar het hart voeren; ze hebben dunnere wanden dan arterieën en bevatten kleppen om terugvloeiing te voorkomen. |
| Capillairen | Een netwerk van kleine bloedvaten (haarvaten) die een schakel vormen tussen venen en arteriën, en waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalproducten plaatsvindt. |
| Plasma | Het vloeibare bestanddeel van het bloed, dat voor 93% uit water en voor 7% uit opgeloste stoffen zoals eiwitten, vetten, vitaminen, suikers, zouten en hormonen bestaat. |
| Erytrocyten (RBC) | Rode bloedcellen, voornamelijk verantwoordelijk voor het transport van zuurstof door het lichaam dankzij het hemoglobine-molecuul. |
| Leukocyten (WBC) | Witte bloedcellen, die een verzamelnaam zijn voor bloedcellen met verschillende oorsprongen en functies, voornamelijk betrokken bij de bestrijding van ziektekiemen en infecties. |
| Trombocyten | Bloedplaatjes, kleine celfragmenten die een cruciale rol spelen bij de bloedstolling door aggregatie bij verwondingen en het vrijgeven van factoren die het stolproces in gang zetten. |
| Fagocytose | Het proces waarbij cellen (zoals neutrofielen en monocyten) vreemde deeltjes, ziektekiemen of dode cellen omhullen en verteren. |
| Hemoglobine (Hb) | Een complex eiwit in rode bloedcellen dat ijzeratomen bevat en zuurstof bindt, waardoor het zuurstoftransport in het lichaam mogelijk wordt. |
| Sedimentatiesnelheid der erytrocyten (BSE) | De snelheid waarmee erytrocyten in een verticale bloedkolom bezinken, wat een gevoelige, maar aspecifieke indicator kan zijn voor ontstekingen, infecties of weefselnecrose. |
| Haematocriet (Hct) | Het volumepercentage van de bloedcellen (voornamelijk erytrocyten) in verhouding tot het totale bloedvolume, gemeten na centrifugeren van ongestold bloed. |
| Ionogram | Een analyse van de elektrolyten (opgeloste zouten) in het bloed, zoals natrium, kalium, chloor en bicarbonaat, die essentieel zijn voor het handhaven van de homeostase en het zuur-base-evenwicht. |
| Glycemie | De concentratie van glucose (suiker) in het bloed, een belangrijke parameter voor de diagnose en monitoring van diabetes mellitus en andere metabole stoornissen. |
| Hemoculturen | Kweken van bloed op voedingsbodems om de aanwezigheid van micro-organismen (bacteriën of schimmels) te detecteren, vaak uitgevoerd bij patiënten met koorts of tekenen van infectie. |
| Serologisch onderzoek | Een type bloedonderzoek dat gericht is op het detecteren van specifieke antistoffen tegen micro-organismen of andere antigenen in het serum, gebruikt voor de diagnose van infectieziekten. |
| Radio-isotopen | Radioactieve atomen die worden gebruikt als detectiemiddel in laboratoriumonderzoeken, met name voor de analyse van hormonen en andere biologische moleculen, vanwege hun hoge gevoeligheid. |