Cover
Empieza ahora gratis Deel VII Cursus Inleiding tot het recht (1).pdf
Summary
# Subjectieve rechten: begrip, indeling en ontstaan
Dit onderwerp behandelt het concept van subjectieve rechten, hoe ze zich verhouden tot objectief recht, hun verschillende indelingen en de oorzaken van hun ontstaan.
### 1.1 Begrip subjectief recht (t.o.v. objectief recht)
Er bestaat geen wettelijke definitie van het begrip subjectief recht. Het begrip is ingevuld en geconcretiseerd door rechtspraak en rechtsleer. Van Gerven omschrijft het als "Een door het objectieve recht aan een individu – rechtssubject genoemd – erkende of toegekende heerschappij strekkende tot bevrediging van menselijke behoeften". Het subjectief recht kan worden omschreven als een objectiefrechtelijke aanspraak en/of verplichting, gezien vanuit de heerschappij van het individu of het rechtssubject. Terwijl het objectief recht de geobjectiveerde rechtsregels bestudeert, richt het subjectief recht zich op de bevoegdheid die een dergelijke regel verleent vanuit het standpunt van de titularis. Het subjectief recht is geen ander recht dan het objectief recht, maar een andere benadering van hetzelfde recht, de individualisering van de rechtsregel. Het subjectief recht is niet te vereenzelvigen met een "belang", aangezien er belangen zijn die rechtens worden beschermd zonder dat de belanghebbende over een subjectief recht beschikt, wat voornamelijk voorkomt in de bestuursrechtelijke context [1](#page=1).
Het begrip "recht" wordt in twee betekenissen gehanteerd:
* **Subjectief recht**: het recht verleent rechten aan personen, verenigingen, instellingen, groeperingen, etc. Het gaat om het recht om iets te doen (of niet te doen), het recht op iets [2](#page=2).
* **Objectief recht**: het recht als een geheel van regels dat in de samenleving geldt en dat de subjectieve rechten van de rechtsonderhorigen bepaalt [2](#page=2).
Een voorbeeld hiervan is de regel in artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de eigenaar het recht heeft om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of de verordeningen. Uit deze objectiefrechtelijke regel put de eigenaar concreet het subjectief recht om het rustig genot te hebben van zijn eigendom [2](#page=2).
Objectief recht wordt benaderd als het recht, bestaande uit abstracte normen los van de titularis, de concrete toepassing of de individuele gevolgen voor de rechtsonderhorigen. Subjectief recht wordt benaderd als de concrete, door het objectief recht erkende, bevoegdheid of macht om iets te vragen, te eisen of te vorderen. Hier staat tegenover een afdwingbare plicht voor de wederpartij om iets te geven, te doen of na te laten. Het subjectief recht vindt zijn oorsprong in een concrete situatie en de toepasselijke rechtsregels, en is verbonden met zijn titularis [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 Indeling van de subjectieve rechten
#### 1.2.1 Indeling naar de aard van de heerschappij
Subjectieve rechten duiden op heerschappij, welke in twee categorieën kan worden ingedeeld [3](#page=3):
1. **Aanspraak**: Verleent de titularis een zeggenschap over een bepaald goed (rechtsobject) of over een bepaalde gedraging van één of meerdere medemensen (rechtssubject). In hoofde van het rechtssubject dat deze aanspraak moet ondergaan, is er sprake van een rechtsplicht [3](#page=3).
2. **Macht**: Geeft elk rechtssubject een reeks bevoegdheden om door een eenzijdige handeling in te grijpen in de eigen en andermans rechtstoestand, met als doel een bepaalde verandering teweeg te brengen. De zeggenschap die met deze vorm van subjectief recht overeenkomt, wordt macht genoemd. De macht om andermans rechtstoestand te treffen, creëert in hoofde van het subject van de vreemde rechtssfeer een gebondenheid, d.w.z. een moeten dulden of ondergaan van de krachtens de uitoefening van de bevoegdheid ingetreden wijziging (rechtsgebondenheid) [3](#page=3).
Deze bevoegdheden kunnen algemeen of bijzonder zijn. Bij uitzondering kan een algemene bevoegdheid andermans rechtssfeer treffen, zoals bij vertegenwoordiging of ouderlijke macht [4](#page=4).
> **Schema zeggenschap:**
> ```
> Zeggenschap
> / \
> Aanspraak Macht
> ↓ ↓
> Rechtsplicht Rechtsgebondenheid
> ```
#### 1.2.2 Grondwettelijke subcategorisering
De Grondwet onderscheidt burgerlijke en politieke rechten [4](#page=4).
* **Burgerlijke rechten**: Geschillen over burgerlijke rechten behoren bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechtbanken [4](#page=4).
* **Politieke rechten**: Geschillen over politieke rechten behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken, behoudens wettelijke uitzonderingen [4](#page=4).
De Grondwet definieert deze rechten niet, waardoor het Hof van Cassatie als ultieme interpretator naar voren wordt geschoven op grond van artikel 158 Gw.. Het onderscheid tussen een burgerlijk en politiek recht is van groot belang voor de rechtsmachtverdeling. Politieke rechten worden in de Grondwet enkel aan Belgen toegekend, hoewel EU-onderdanen wel actief en passief kunnen deelnemen aan gemeenteraadsverkiezingen. De Grondwet regelt de subjectieve rechten op exhaustieve wijze [4](#page=4).
#### 1.2.3 Indeling naar hun voorwerp
##### 1.2.3.1 Patrimoniale rechten (vermogensrechten)
Patrimoniale rechten zijn rechten die in geld waardeerbaar en verhandelbaar zijn en de actiefzijde van het vermogen van de titularis vormen. Ze kunnen ook extra-patrimoniale facetten bezitten [5](#page=5).
* **Zakelijke rechten**: Hebben rechtstreeks betrekking op een rechtsobject. In het Belgische recht geldt het numerus clausus-beginsel, wat betekent dat zakelijke rechten enkel bestaan indien ze door de wetgever zijn erkend. Erkende zakelijke rechten zijn eigendomsrecht, vruchtgebruik, opstalrecht, erfpacht, erfdienstbaarheden, gebruik en bewoning, en voorrechten en hypotheken. De wetgever bepaalt per zakelijk recht de bijhorende attributen, zoals een volgrecht en/of een recht van voorrang [5](#page=5).
* Een **volgrecht** geeft de titularis het recht om de zaak te volgen ongeacht bij wie het zich bevindt [5](#page=5).
* Het **recht van voorrang** geeft de titularis het recht om zijn zaak terug te nemen zonder zich te moeten onderwerpen aan de pondspondsgewijze verdeling in geval van insolventie van de houder van de zaak [5](#page=5).
* **Intellectuele rechten**: Beschermen de schepper van industriële, literaire of artistieke nieuwigheden op zijn creatie (uitvindingen, merken, modellen, tekeningen, auteursrechten) [5](#page=5).
* **Vorderingsrechten**: Zijn rechten van een persoon (schuldeiser) om een prestatie (geven, doen of laten) te eisen van een ander persoon (schuldenaar). Persoonlijk recht en vorderingsrecht zijn synoniemen [6](#page=6).
Het rechtstheoretisch onderscheid tussen zakelijke rechten (inclusief intellectuele rechten) en vorderingsrechten situeert zich op het innerlijke aspect van de rechtsverhouding. Naar buiten toe zijn ze allen, in verschillende mate, tegenstelbaar aan derden, die de verplichting hebben om het betrokken recht en de uitoefening ervan te eerbiedigen. Naar binnen toe is er een verschil dat teruggaat op de aard van het voorwerp waarop elk van de categorieën rechten slaat. Zakelijke rechten geven de titularis een directe zeggenschap over het goed. Intellectuele rechten creëren eveneens een directe band tussen de uitvinder en de uitvinding, maar kenmerken zich door het immateriële karakter van het voorwerp. Vorderingsrechten geven recht op een bepaalde gedraging vanwege een medemens, wat neerkomt op een toe-eigening van diensten in economische zin, en vereisen altijd de medewerking van een ander persoon [6](#page=6).
##### 1.2.3.2 Extra-patrimoniale rechten
Extra-patrimoniale rechten zijn rechten zonder geldelijke waarde en maken geen deel uit van het vermogen van de titularis [6](#page=6).
* **Persoonlijkheidsrechten**: Rechten die het individu tegenover anderen kan doen gelden op de handhaving van de fysische, psychische en morele integriteit van het lichaam (recht op naam, eer, afbeelding, enz.) [7](#page=7).
* **Familierechten**: Rechten die aan het individu toekomen in verband met het gezin waartoe hij behoort of dat hij wenst te stichten (recht op huwelijk, echtscheiding, erkenning van een buiten het huwelijk geboren kind, voogdij enz.) [7](#page=7).
* **Sociale rechten**: Juridische vormgeving aan de solidariteit van de samenleving met haar zwakken, ontstaan met de opkomst van de sociale verzorgingsstaat en hebben een grondwettelijke status (artikel 23 Gw.) [7](#page=7).
* **Humanitaire rechten**: Trachten aan eenieder de voorwaarden voor een menswaardig bestaan te waarborgen (recht op bestaansminimum, sociale zekerheid, gezondheidszorg enz.) [7](#page=7).
* **Economische rechten**: Vertalen de inspanningen van de overheid om eenieder in staat te stellen om door eigen arbeid in zijn levensbehoeften te voorzien (recht op arbeid, syndicale vrijheid, stakingsrecht enz.) [7](#page=7).
* **Culturele rechten**: Vertalen de inspanningen die worden gedaan om in de culturele behoeften van de mens te voorzien (recht op onderwijs, recht op toegang tot communicatiemedia enz.) [7](#page=7).
Sociale rechten zijn, in tegenstelling tot andere subjectieve rechten, moeilijker af te dwingen vanwege beperkte overheidsmiddelen. De Grondwet en internationale verdragen vereisen enkel dat het bestaande beschermingsniveau niet op substantiële wijze en zonder redelijke verantwoording wordt afgebouwd (stand-still beginsel) [7](#page=7).
### 1.3 Het ontstaan van subjectieve rechten
Subjectieve rechten ontstaan wanneer zich rechtsfeiten of rechtshandelingen voordoen [8](#page=8).
* **Rechtsfeiten**: Omstandigheden die subjectieve rechten doen ontstaan, in stand houden of laten verdwijnen, zonder het oogmerk om rechtsgevolgen te doen ontstaan. Rechtsfeiten kunnen worden ingedeeld in natuurlijke gebeurtenissen en menselijke gebeurtenissen [8](#page=8).
* **Natuurlijke gebeurtenissen**: Grijpen plaats buiten elke tussenkomst van de mens, zoals dood, geboorte, meerderjarigheid, natuurfenomenen (aardbeving), of feitelijke situaties (monsterfiles) [8](#page=8).
* **Menselijke gebeurtenissen (daden)**: Zijn het gevolg van een menselijk optreden zonder dat de mens de bedoeling heeft rechtsgevolgen te veroorzaken, zoals het plegen van een misdrijf en het stellen van een onrechtmatige daad ("materiële" handelingen) [8](#page=8).
* **Rechtshandelingen**: Handelingen die intentioneel zijn gesteld met een juridisch oogmerk, zoals de adoptie van een kind of het sluiten van een overeenkomst [8](#page=8).
### 1.4 De uitoefening van subjectieve rechten
Bij de uitoefening van subjectieve rechten moet een onderscheid worden gemaakt tussen rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid [8](#page=8).
* **Rechts- of genotsbekwaamheid**: Heeft betrekking op het hebben of genot van subjectieve rechten. De rechtsbekwaamheid van een persoon bepaalt of hij titularis kan zijn van (alle) rechten [8](#page=8).
---
# Rechtssubjecten en rechtsobjecten
Rechtssubjecten zijn de dragers van rechten en plichten binnen een rechtsorde, terwijl rechtsobjecten de zaken of voorwerpen zijn waarop deze rechten en plichten betrekking kunnen hebben [13](#page=13).
### 2.1 Rechtssubjecten
#### 2.1.1 Begrip "rechtssubject"
Een rechtssubject is een wezen dat drager is van rechten en verplichtingen. Rechtssubjecten genieten van rechtspersoonlijkheid, wat de capaciteit inhoudt om rechten en verplichtingen te hebben. Deze capaciteit stelt een rechtssubject in staat deel te nemen aan de rechtsorde, bijvoorbeeld door te کردن, te adopteren of andere juridische handelingen te verrichten [13](#page=13).
#### 2.1.2 Soorten rechtssubjecten
Er zijn twee hoofdcategorieën van rechtssubjecten: natuurlijke personen en rechtspersonen [13](#page=13).
##### 2.1.2.1 Natuurlijke personen
Elke mens is een natuurlijke persoon in juridische zin. Sinds de afschaffing van de burgerlijke dood en het verbod op slavernij, kan elke natuurlijke persoon drager zijn van alle subjectieve rechten. Soms kan de rechter als sanctie de ontzetting uit bepaalde rechten uitspreken. Het beginsel van burgerlijke gelijkheid (artikelen 10 en 11 Gw.) impliceert dat alle mensen dezelfde rechtspersoonlijkheid hebben, hoewel er wettelijke uitzonderingen bestaan, zoals bij minderjarigheid of voorlopig bewind wegens onbekwaamheid tot beheer [13](#page=13).
Een mens is een rechtssubject vanaf de geboorte tot aan de dood. In beginsel wordt de mens een rechtssubject vanaf de geboorte als levend en levensvatbaar wezen. Het recht beschermt echter in bepaalde gevallen ook een reeds verwekt maar nog niet geboren kind, bijvoorbeeld door hen in staat te stellen giften te ontvangen of te erven (artikel 725 en 906 BW). Bij overlijden houdt de mens in beginsel op een rechtssubject te zijn, maar sommige rechtsregels blijven van toepassing, zoals de mogelijkheid tot faillietverklaring van een handelaar tot zes maanden na diens dood, of de bescherming van auteursrechten tot zeventig jaar na het overlijden van de auteur [13](#page=13) [14](#page=14).
##### 2.1.2.2 Feitelijke verenigingen (verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid)
Feitelijke verenigingen, zoals vakbonden, politieke partijen en oudercomités, hebben geen rechtspersoonlijkheid. Ze zijn juridisch niet te onderscheiden van hun individuele leden en hebben geen eigen staat. De rechten en plichten van de vereniging en haar leden zijn vermengd. Een feitelijke vereniging kan geen eigenaar zijn van een eigen vermogen. De "maatschap" is een voorbeeld van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid [14](#page=14).
##### 2.1.2.3 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn abstracte, juridische wezens die als sociaal geheel een bepaald doel nastreven, een eigen juridisch bestaan leiden en als zodanig rechtssubjecten kunnen zijn. Ze worden erkend als titularis van bepaalde rechten en verplichtingen. Naar Belgisch recht verkrijgen sociale entiteiten enkel rechtspersoonlijkheid indien ze voldoen aan wettelijke vereisten [14](#page=14) [15](#page=15).
###### 2.1.2.3.1 Soorten rechtspersonen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen [15](#page=15).
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Deze zijn bekleed met een deel van de overheidsmacht. Voorbeelden zijn de Belgische Staat, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn en intercommunale verenigingen [15](#page=15).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Deze zijn niet bekleed met overheidsmacht en treden op ter behartiging van private belangen. Voorbeelden zijn vzw's, naamloze vennootschappen (nv) en besloten vennootschappen (bv) [15](#page=15).
###### 2.1.2.3.2 Wettelijkheidsbeginsel en specialiteitsbeginsel
Het bestaan en de werking van rechtspersonen worden beheerst door het wettelijkheidsbeginsel en het specialiteitsbeginsel [15](#page=15).
* **Wettelijkheidsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid wordt toegekend door of krachtens een wet, decreet of ordonnantie. Er zijn twee mogelijkheden: de wetgever verleent de rechtspersoonlijkheid rechtstreeks aan een specifieke entiteit (bv. Vrije Universiteit Brussel, Katholieke Universiteit Leuven) of de wetgever bepaalt algemene voorwaarden waaronder rechtspersoonlijkheid kan worden verkregen (bv. Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen) [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Specialiteitsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid wordt verleend voor een bepaald doel, namelijk dat waarvoor de entiteit is opgericht. Een rechtspersoon kan enkel handelen met het oog op het verwezenlijken van dit doel. Dit geldt zowel voor privaatrechtelijke (statutair bepaald doel) als publiekrechtelijke rechtspersonen (doelen bepaald door Grondwet, wet, decreet of ordonnantie). Bestuurders die buiten hun bevoegdheden treden, overschrijden hun macht. Een rechtspersoon geniet van rechten die verenigbaar zijn met zijn aard en doel, zoals optreden in rechte, verkrijgen, vervreemden en vrijgevigheden ontvangen [16](#page=16).
#### 2.1.3 Elementen van de rechtspersoonlijkheid
De rechtspersoonlijkheid omvat drie elementen: staat, vermogen en bekwaamheid [17](#page=17).
##### 2.1.3.1 De staat
De staat is het geheel van elementen en juridische kenmerken die de identiteit van rechtssubjecten bepalen. Voor natuurlijke personen omvat dit naam, woonplaats, nationaliteit en een familiale staat (geslacht, afstamming, burgerlijke stand) [17](#page=17).
##### 2.1.3.2 Het vermogen
Het vermogen is de capaciteit van een rechtssubject om deel te nemen aan de economische orde en omvat het geheel van in geld waardeerbare goederen en vorderingen, zowel aan de actief- als aan de passiefzijde [17](#page=17).
##### 2.1.3.3 De bekwaamheid
Bekwaamheid omvat zowel de genotsbekwaamheid als de handelingsbekwaamheid [17](#page=17).
* **Genotsbekwaamheid (rechtsbekwaamheid):** Dit is de mogelijkheid om rechten en verplichtingen te hebben. In principe beschikt elke natuurlijke persoon over de volle genotsbekwaamheid. Rechtspersonen hebben echter een beperkte genotsbekwaamheid vanwege hun specifieke karakter en doel, waardoor ze bijvoorbeeld geen familiale rechten kunnen hebben [17](#page=17).
* **Handelingsbekwaamheid:** Dit is de mogelijkheid om de rechten die men heeft zelf uit te oefenen. In beginsel is de natuurlijke persoon handelingsbekwaam. Wettelijke uitzonderingen zijn minderjarigen en meerderjarige beschermde personen, ten aanzien van wie iemand anders de rechten zal uitoefenen. Onbekwaamheid is een uitzondering op de regel van handelingsbekwaamheid. Rechtspersonen oefenen hun rechten uit via hun organen, zoals bestuurders of een zaakvoerder [18](#page=18).
### 2.2 Rechtsobjecten
Rechtsobjecten zijn de goederen of voorwerpen waarop rechten en verplichtingen kunnen bestaan. Dit omvat lichamelijke en niet-lichamelijke goederen, roerende en onroerende goederen, planten en levenloze voorwerpen. Een rechtsobject kan zelf geen drager zijn van rechten en plichten. Dieren worden door recente hervormingen niet langer als objecten beschouwd, hoewel dit op federaal niveau nog niet is geregeld [18](#page=18).
#### 2.2.1 Goederen, producten en diensten
* **Goederen:** Een zaak die vatbaar is voor verkrijging en dient om behoeften te bevredigen. Dit is een rechtsobject [18](#page=18).
* **Producten:** Een lichamelijk goed dat geschikt is gemaakt voor consumptie, dus een bewerkt goed bestemd voor verbruik. Dit is een rechtsobject [19](#page=19).
* **Diensten:** Prestaties met economisch nut verricht door een mens. Dit zijn geen rechtsobjecten omdat het gaat om door mensen verrichte handelingen [19](#page=19).
#### 2.2.2 Onderscheid tussen onroerende en roerende goederen
Dit is een *summa divisio* in het recht [19](#page=19).
##### 2.2.2.1 Onroerende goederen
Onroerende goederen kunnen worden onderverdeeld op basis van hun aard, incorporatie, bestemming of het recht waarop ze betrekking hebben [19](#page=19).
* **Uit hun aard:** Goederen die zich niet of zeer moeilijk verplaatsen zonder hun wezen te schenden. Dit omvat de grond en alles wat er blijvend deel van uitmaakt [19](#page=19).
* **Door incorporatie:** Roerende goederen die blijvend zijn ingebouwd in onroerende goederen, of dingen die in de grond of een gebouw zijn geïncorporeerd of eraan vastgehecht [19](#page=19).
* **Door bestemming:** Roerende goederen die als onroerend worden beschouwd omdat ze bestemd zijn voor gebruik bij een onroerend goed van nature. Vereist is dat de eigenaar van het roerende goed ook eigenaar is van het onroerend goed, en er een verband (ideëel of materieel) is tussen beide [19](#page=19).
* **Door het voorwerp waarop ze betrekking hebben:** Rechten die verband houden met een onroerend goed, zoals onroerende zakelijke rechten (erfdienstbaarheid, hypotheek), onroerende schuldvorderingen (betreffende een onroerend goed) en onroerende rechtsvorderingen (bv. afpaling) [20](#page=20).
##### 2.2.2.2 Roerende goederen
Goederen die niet onroerend zijn, worden als roerend beschouwd [20](#page=20).
* **Uit hun aard:** Lichamelijke goederen die verplaatst kunnen worden, zoals dieren, gas, elektriciteit en meubels [20](#page=20).
* **Door vervroegde roerendmaking:** Goederen die, hoewel nog onroerend uit hun aard, fictief roerend worden geacht voordat ze worden afgescheiden van het erf waaraan ze verbonden zijn (bv. gebouwen die bestemd zijn om afgebroken te worden voor recuperatie van bouwmateriaal) [20](#page=20).
* **Door wetsbepaling:** Rechten die betrekking hebben op roerende goederen, zoals aandelen in vennootschappen of vorderingen tot afgifte van een geldsom [20](#page=20).
---
# De Belgische Staat: kenmerken en staatsinrichting
Dit onderwerp belicht de fundamentele eigenschappen van de Belgische staat als rechtsstaat en federale entiteit, alsook de opbouw van haar staatsstructuur.
### 3.1 Kenmerken van de Belgische staat
#### 3.1.1 Een rechtsstaat
België wordt traditioneel beschouwd als een rechtsstaat. Dit houdt in dat overheidsorganen gebonden zijn door objectief en democratisch tot stand gekomen recht, waarvan zij de toepassing moeten verzekeren. De machten van de overheid zijn beperkt door de individuele rechten en vrijheden van burgers, en de naleving van deze regels is afdwingbaar voor een onafhankelijke rechter. Het tegenovergestelde van een rechtsstaat is een politiestaat, waar burgers geen effectieve juridische middelen hebben tegen willekeurige machtsuitoefening [22](#page=22).
**Kenmerken van een rechtsstaat schematisch:**
* De overheid is gebonden door het recht en onderworpen aan het recht [22](#page=22).
* De machten van overheidsorganen zijn beperkt door de rechten en vrijheden van burgers [22](#page=22).
* De naleving van rechten, vrijheden en het recht is afdwingbaar voor een onafhankelijke rechter [22](#page=22).
#### 3.1.2 Een federale staat
##### 3.1.2.1 Evolutie van gedecentraliseerde eenheidsstaat naar federale staat
België evolueerde van een gedecentraliseerde eenheidsstaat naar een federale staat. Een eenheidsstaat, of unitaire staat, kenmerkt zich door een soeverein beslissingsrecht dat uitsluitend bij de centrale overheid berust. België kende een verzachting van de eenheidsstaat door decentralisatie, waarbij autonome diensten of overheden bepaalde bevoegdheden kregen [23](#page=23).
De omvorming tot een federale staat werd gerealiseerd door middel van diverse staatshervormingen, formeel bevestigd in 1993, wat terug te vinden is in artikel 1 van de Grondwet: "België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten" [23](#page=23).
##### 3.1.2.2 Het begrip "federale staat"
Een federale staat of bondsstaat is een staat waarin bevoegdheden verdeeld zijn tussen twee onderscheiden en autonome rechtsordeningen: die van de federatie en die van de deelstaten, die niet ondergeschikt zijn aan elkaar [23](#page=23).
**Voorbeelden van federale staten:** Zwitserland, Canada, Duitsland, Verenigde Staten, India, Oostenrijk [23](#page=23).
Er worden twee soorten federalisme onderscheiden:
* **Centripetaal (agregatief) federalisme:** Vrijwillige aaneensluiting van voorheen onafhankelijke staten die opteren voor gezamenlijke doelstellingen. Dit leidt van verscheidenheid naar eenheid, zoals bij de Verenigde Staten [24](#page=24).
* **Centrifugaal federalisme (segregatief):** Ontstaat uit de afkalving van een gedecentraliseerde eenheidsstaat, waarbij samenstellende delen ruimere autonomie verwerven. Voorbeelden zijn de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk België [24](#page=24).
##### 3.1.2.3 De "wetten" van het federalisme
Hoewel er geen prototype van een federale staat bestaat, worden twee klassieke "wetten" onderscheiden: autonomie (self-rule) en participatie (shared rule). Daaraan wordt in het moderne federalisme de "wet" van coöperatie toegevoegd [24](#page=24).
* **Autonomie (self-rule):** Dit is het essentiële kenmerk van federale staten, waarbij componenten staatsmachten uitoefenen vrij van hiërarchische band met het centrum. Deelstaten zijn zelfstandige rechtspersonen met eigen organen, bevoegdheden en financiële middelen. Ze kunnen wetskrachtige normen uitvaardigen binnen de vastgelegde bevoegdheidsverdeling. De federatie bezit de internationale rechtspersoonlijkheid en de bijbehorende rechten (jus belli, jus tractatis, jus legationis). De meeste federale grondwetten kennen een limitatieve opsomming van federale bevoegdheden (enumerated powers), waardoor residuaire bevoegdheden bij de deelstaten berusten. Een hooggerechtshof waakt over de naleving van bevoegdheidsverdelende regels. Deelstaten hebben doorgaans een ruime bestedingsautonomie, maar hun fiscale bevoegdheid is eerder beperkt [25](#page=25).
* **Participatie van de deelstaten (shared rule):** Dit omvat het medebeslissingsrecht van deelstaten in federale besluitvorming en dient als waarborg tegen eenzijdige wijzigingen van de federale grondwet of wetgeving. Dit wordt vaak gerealiseerd via een tweekamerstelsel [26](#page=26).
* **Coöperatie:** Diverse samenwerkingsmechanismen tussen de verschillende componenten zijn essentieel voor het voortbestaan van een federale staat. Dit wordt coöperatief federalisme genoemd, met samenwerking tussen deelstaten onderling en met de federale overheid [26](#page=26).
##### 3.1.2.4 Confederalisme
Federalisme mag niet verward worden met confederalisme. Confederalisme is een staatsstructuur waarin onafhankelijke, soevereine staten via een verdrag bepaalde bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen, zonder een hogere grondwettelijke structuur. Elk aangesloten staat behoudt zijn onafhankelijkheid, grenzen, douane, munt, justitie en defensie. Een voorbeeld is Zwitserland tot 1848 [26](#page=26).
##### 3.1.2.5 Het Belgisch federalisme
Het Belgisch federalisme is centrifugaal, met een continue overheveling van bevoegdheden en financiële middelen naar de deelstaten. Het vertoont specifieke kenmerken en gelijkenissen met confederalisme [27](#page=27).
* **Bijzonderheden:** Enkel de Federale Staat beschikt over een Grondwet; deelstaten hebben geen grondwetgevende bevoegdheid maar wel constitutieve autonomie. De Senaat is hervormd tot ontmoetingsplaats van de deelstaten, met leden aangewezen door de deelstaatparlementen. België kent een opsplitsing in gemeenschappen en gewesten met gedeeltelijk overlappende territoria, wat een afwijking is van de klassieke federale structuur. De bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten zijn toegewezen, terwijl de Federale Staat de residuaire bevoegdheid heeft, tenzij artikel 35 Gw. van kracht wordt na een grondwetsherziening en bijzondere wet [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Confederale trekken:** Deelstaten kunnen internationale verdragen afsluiten binnen hun bevoegdheden, en er moeten samenwerkingsakkoorden worden gesloten tussen de deelstaten en de Federale Staat, wat gelijkenissen vertoont met internationale verdragen [28](#page=28).
#### 3.1.3 Een representatieve democratie – de nationale soevereiniteit
Artikel 33 Gw. stelt: "Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald.". Dit verwijst naar het principe van nationale soevereiniteit, waarbij het hoogste gezag in de Staat de staatsinrichting en het grondwettelijk stelsel bepaalt. In België wordt dit gezag uitgeoefend door de Natie via volksvertegenwoordigers. "Natie" is geen synoniem van "volk"; de Natie is een abstracte, ondeelbare en blijvende collectiviteit die huidige, vroegere en toekomstige burgers omvat. Overheidsmachten handelen als vertegenwoordigers van de Natie en zijn gebonden aan de Grondwet [28](#page=28) [29](#page=29).
**Uitholling van de nationale soevereiniteit:**
* **Naar boven:** Internationalisering en oprichting van supranationale instellingen ondermijnen de nationale soevereiniteit. Artikel 34 Gw. (ingevoegd in 1970) laat toe dat de uitoefening van bepaalde machten wordt opgedragen aan volkenrechtelijke instellingen, zonder dat de soevereiniteit zelf wordt gedelegeerd [29](#page=29).
* **Naar onder:** De nationale soevereiniteit wordt afgezwakt door:
* Overheveling van bevoegdheden van federaal naar gemeenschaps- en gewestniveau [30](#page=30).
* Indeling van parlementsleden in taalgroepen en de alarmbelprocedure, waardoor parlementsleden als vertegenwoordigers van hun volksgemeenschap optreden [30](#page=30).
* De samenstelling van de Senaat uit leden aangewezen door deelstaatparlementen, waardoor senatoren primair hun deelstaat vertegenwoordigen [30](#page=30).
#### 3.1.4 Een monarchie
Artikel 85 Gw. maakt van België een parlementaire monarchie. De keuze voor een monarchie in 1830 was deels ingegeven door de behoefte aan internationaal vertrouwen. De macht van de Koning werd door de Grondwet aan banden gelegd als reactie op vorstelijk absolutisme en onvrede met het Nederlandse bestuursmodel [30](#page=30).
Artikel 85 Gw. regelt de erfopvolging en de voorwaarden waaraan nakomelingen moeten voldoen om het recht op de kroon te behouden. De Koning wordt niet verkozen [31](#page=31).
#### 3.1.5 Een parlementair regime
In een parlementair stelsel bezit enkel het parlement democratische legitimiteit door verkiezing. Het staatshoofd en de ministers worden niet verkozen. Kenmerkend is de tweeledigheid van de uitvoerende macht (staatshoofd en regering) en een delicaat evenwicht tussen parlement, staatshoofd en regering [31](#page=31).
### 3.2 Het Belgisch grondgebied – de geledingen van de Belgische federale staat
#### 3.2.1 Het begrip "staat"
Traditioneel zijn er drie constitutieve bestanddelen voor het begrip "staat": een volksgemeenschap, de uitoefening van gezag, en het bestaan van een grondgebied. Als één van deze elementen wegvalt, verdwijnt de staat in juridische zin [33](#page=33).
* **Volksgemeenschap:** Het gezag wordt uitgeoefend ten aanzien van personen op het grondgebied. Een "natie" is een gemeenschap van mensen met een lotsverbondenheid, gebaseerd op gemeenschappelijke kenmerken zoals cultuur, taal, godsdienst of afstamming [33](#page=33).
* **Gezag:** De staat oefent gezag uit binnen politieke instellingen en streeft het algemeen belang na. Een uitgewerkt sanctiestelsel is noodzakelijk om dit gezag te doen eerbiedigen [34](#page=34).
#### 3.2.2 Het grondgebied
Het grondgebied waarop de staat exclusieve soevereiniteitsrechten uitoefent, omvat het landoppervlak, de ondergrond, het watergebied en het luchtruim. Staten kunnen ook soevereiniteitsrechten uitoefenen buiten het nationale grondgebied, zoals in de territoriale zee, aansluitende zone, continentaal plat, exclusieve economische zone en exclusieve visserijzone [34](#page=34).
#### 3.2.3 Provincies en gemeenten
Dit zijn territoriaal gedecentraliseerde besturen [34](#page=34).
* **Provincies:** België is ingedeeld in 10 provincies, verdeeld over het Vlaams Gewest (5 provincies) en het Waalse Gewest (5 provincies). De provincies zijn politieke en administratieve collectiviteiten met eigen organen die waken over het provinciaal belang. Het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest valt sinds 1 januari 1995 buiten de indeling in provincies. De organen van de provincie zijn de provincieraad (wetgevend) en de deputatie/collège provincial (uitvoerend) [35](#page=35).
* **Gemeenten:** Gemeenten zijn territoriale collectiviteiten met eigen organen (gemeenteraad, college van burgemeester en schepenen, burgemeester) en bevoegdheden. Ze zijn bevoegd voor alles wat van gemeentelijk belang is. Er zijn momenteel 589 gemeenten, met een recente goedkeuring van 7 fusies in Vlaanderen. Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kunnen binnengemeentelijke territoriale organen oprichten [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 3.2.4 Taalgebieden
België omvat vier taalgebieden (ingevoegd in 1970): het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied. De grenzen van deze taalgebieden kunnen enkel worden gewijzigd bij wet, aangenomen met een bijzondere versterkte meerderheid. De taalgebieden spreiden zich uit over de drie gewesten, maar gemeenschappen vallen niet samen met specifieke taalgebieden [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Nederlandse taalgebied:** Provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, Limburg, Vlaams-Brabant, Vlaamse taalgrensgemeenten en zes Brusselse randgemeenten [36](#page=36).
* **Franse taalgebied:** Provincies Henegouwen, Luik (excl. Duitse gemeenten), Luxemburg, Namen, Waals-Brabant, en Waalse taalgrensgemeenten [36](#page=36).
* **Tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad:** De 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad [36](#page=36).
* **Duitse taalgebied:** Een deel van de provincie Luik (9 gemeenten) [36](#page=36).
#### 3.2.5 Gewesten
België omvat drie gewesten: het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest. Het Vlaamse Gewest bestaat uit de 5 Vlaamse provincies, het Waalse Gewest uit de 5 Waalse provincies (inclusief het Duitse taalgebied), en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest uit de 19 Brusselse gemeenten [37](#page=37).
#### 3.2.6 Gemeenschappen
België omvat drie gemeenschappen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap [37](#page=37).
* **Vlaamse Gemeenschap:** Oefent bevoegdheden uit m.b.t. het Nederlandse taalgebied en de 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad, enkel t.o.v. instellingen die exclusief tot de Vlaamse Gemeenschap behoren [37](#page=37).
* **Franse Gemeenschap:** Oefent bevoegdheden uit m.b.t. het Franse taalgebied en de 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad, enkel t.o.v. instellingen die exclusief tot de Franse Gemeenschap behoren [37](#page=37).
* **Duitstalige Gemeenschap:** Oefent bevoegdheden uit t.o.v. de Duitstalige bevolking [37](#page=37).
---
# De federale machten en hun uitoefening
Dit onderdeel behandelt de scheiding der machten in België, met een focus op de samenstelling en bevoegdheden van de federale wetgevende en uitvoerende machten, inclusief de rol van de Koning en de Regering.
### 4.1 De scheiding van de machten
Het Belgische staatsbestel is gebaseerd op de leer van de trias politica, ontwikkeld door Montesquieu. Deze leer stelt dat de drie staatsfuncties – wetgevende, uitvoerende en rechterlijke – aan afzonderlijke organen moeten worden toevertrouwd om willekeur te vermijden en vrijheid te waarborgen. Echter, de scheiding is niet absoluut; de machten beperken elkaar wederzijds (checks and balances) en werken samen. Dit principe is verankerd in artikel 33 van de Grondwet, dat stelt dat alle machten uitgaan van de Natie en worden uitgeoefend zoals bepaald in de Grondwet [39](#page=39).
De drie onderscheiden functies zijn:
* **Wetgevende functie**: het uitvaardigen van algemene normen zoals wetten, decreten en ordonnanties [40](#page=40).
* **Uitvoerende functie**: het toepassen van deze voorschriften door de uitvoerende macht (Koning, Regering en administratie) [40](#page=40).
* **Rechterlijke functie**: het herstellen van de voorschriften bij schending en het bestraffen ervan [40](#page=40).
Op federaal niveau zijn de machten als volgt verdeeld [40](#page=40):
* **Federale wetgevende macht**: gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, of in specifieke gevallen door de Koning en de Kamer van Volksvertegenwoordigers [40](#page=40).
* **Federale uitvoerende macht**: berust bij de Koning, die ministers en staatssecretarissen benoemt die politiek verantwoordelijk zijn ten overstaan van de Kamer van Volksvertegenwoordigers [40](#page=40).
* **Rechterlijke macht**: uitgeoefend door de hoven en rechtbanken [40](#page=40).
Sinds de staatshervorming van 1980 kent België drie wetgevende machten (federaal, gemeenschaps-, gewestelijk) en drie uitvoerende machten (federale regering, gemeenschaps- en gewestregeringen) [40](#page=40).
De scheiding van de machten in België is relatief, met interactie en wederzijdse controle tussen de staatsorganen. Voorbeelden hiervan zijn het toezicht van het Parlement op de Regering, de ontbindingsmogelijkheid van de Koning, de benoeming van magistraten door de Koning, en de controle door de rechter op de wettelijkheid van koninklijke en ministeriële besluiten (art. 159 Gw.) [41](#page=41).
> **Tip:** Het principe van de scheiding der machten is cruciaal voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten aanzien van de uitvoerende macht [41](#page=41).
### 4.2 De federale wetgevende macht
De federale wetgevende macht wordt doorgaans gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. In bepaalde aangelegenheden, de zogenaamde monocamerale aangelegenheden, oefenen enkel de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Koning deze macht uit. Het recht van initiatief behoort toe aan de Koning en de Kamer, en voor specifieke aangelegenheden aan de Senaat [42](#page=42).
#### 4.2.1 Algemene principes inzake verkiezingen
Essentiële verkiezingsprincipes zijn opgenomen in de Grondwet [42](#page=42):
* **Stemrecht**: Iedere Belg vanaf 18 jaar heeft één stem [42](#page=42).
* **Stemplicht**: De stemming is verplicht, geheim en er geldt een opkomstplicht [42](#page=42).
* **Verkiesbaarheid**: Men moet de volle leeftijd van 18 jaar bereikt hebben om parlementslid te worden [42](#page=42).
* **Evenredige vertegenwoordiging**: Zetels worden verdeeld in verhouding tot behaalde stemmen, met een kiesdrempel van 5% per kieskring [42](#page=42).
* **Gelijke toegang mannen en vrouwen**: Partijen moeten evenveel mannen als vrouwen op hun kieslijsten voordragen (op één eenheid na) [43](#page=43).
* **Legislatuur**: De legislatuur duurt 5 jaar [43](#page=43).
De Kamer en Senaat zijn ingedeeld in een Nederlandse en een Franse taalgroep; er is geen Duitse taalgroep [43](#page=43).
#### 4.2.2 De samenstelling van de Kamer van Volksvertegenwoordigers
De Kamer telt 150 leden, rechtstreeks gekozen door het kiezerskorps, verdeeld naar bevolkingsaantal per kiesomschrijving. Vereisten voor verkiesbaarheid zijn Belg-zijn, het genot van burgerlijke en politieke rechten, de leeftijd van 18 jaar, en woonplaats in België. De Kamerleden zijn opgedeeld in een Nederlandse of Franse taalgroep, gebaseerd op de kieskring en de taal waarin de eed wordt afgelegd [43](#page=43).
#### 4.2.3 De samenstelling van de Senaat
Na de Zesde Staatshervorming telt de Senaat 60 senatoren die worden aangewezen door en uit de deelstaatparlementen. De Senaat is een "niet-permanent" orgaan. Vereisten voor het worden van senator zijn vergelijkbaar met die voor volksvertegenwoordigers. Sedert 2014 zetelen er aangewezen senatoren (aangeduid door deelstaatparlementen) en gecoöpteerde senatoren (gekozen door aangewezen senatoren) [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 4.2.4 Bevoegdheden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers
De voornaamste bevoegdheden van de Kamer zijn [45](#page=45):
* **Normerende/wetgevende functie**: Het tot stand brengen van wetten, op initiatief van de Koning of parlementsleden [45](#page=45).
* **Goedkeuren van verdragen**: Verdragen krijgen pas juridische waarde na goedkeuring door de wetgevende macht, wat sedert de Zesde Staatshervorming een monocamerale aangelegenheid is geworden [46](#page=46).
* **"Government making power"**: De Kamer verleent het vertrouwen aan de federale Regering [46](#page=46).
* **Controle van de uitvoerende macht**: De Kamer controleert de Regering, die verantwoording verschuldigd is aan de Kamer (art. 101 Gw.). Deze controle gebeurt via begrotingsstemming, vragen, interpellaties en het recht van onderzoek [46](#page=46).
* **Financieel-budgettaire controle**: Jaarlijkse goedkeuring van de begroting en vaststelling van de eindrekeningen (art. 74 Gw.). Zonder goedkeuring van de begroting kan de Regering geen beleid voeren [47](#page=47).
* **Oprichten van onderzoekscommissies**: De Kamer heeft het recht van onderzoek (art. 56 Gw.) om problemen te onderzoeken, oplossingen voor te stellen of tekortkomingen aan te wijzen, maar kan personen niet in beschuldiging stellen of veroordelen [47](#page=47).
* **Wijzigen van de Grondwet**: De wetgevende macht heeft de bevoegdheid om de Grondwet te wijzigen [48](#page=48).
#### 4.2.5 De bevoegdheid van de Koning als tak van de wetgevende macht
De Koning heeft drie bevoegdheden in deze hoedanigheid [48](#page=48):
1. **Initiatiefrecht**: Kan een wet aan het Parlement voorleggen (in de praktijk initiatieven van de Regering die door de Koning worden ondertekend als voorontwerp of wetsontwerp) [48](#page=48).
2. **Recht amendementen in te dienen**: De federale Regering kan voorstellen tot wijziging indienen op lopende wetten [48](#page=48).
3. **Bekrachtiging van wetten**: Na goedkeuring door het Parlement bekrachtigt de Koning de wet, steeds mee ondertekend door een minister [48](#page=48).
### 4.3 De federale uitvoerende macht
De federale uitvoerende macht berust bij de Koning, die onschendbaar en onverantwoordelijk is. Hij benoemt ministers en staatssecretarissen die de verantwoordelijkheid voor zijn handelingen dragen [49](#page=49).
#### 4.3.1 Het statuut van de Koning
* **Erfelijkheid**: De koninklijke macht gaat over bij erfopvolging en volgens eerstgeboorterecht. Sinds 1991 worden ook vrouwelijke nakomelingen toegelaten tot de troon. Enkel biologische afstammelingen hebben recht op opvolging [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Onschendbaarheid en onverantwoordelijkheid**: De persoon van de Koning is onschendbaar (art. 88 Gw.); hij kan niet ter verantwoording worden geroepen, noch voor de rechter, noch voor het Parlement. Dit is een waarborg voor stabiliteit en continuïteit. Tegen de Koning kan geen rechtsgeding worden gevoerd, noch strafrechtelijk, noch burgerrechtelijk. Civiele procedures kunnen wel ingesteld worden met betrekking tot zijn vermogen, via de intendant of beheerder van de civiele lijst [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Onbekwaamheid om alleen te handelen - politieke ministeriële verantwoordelijkheid**: Omdat de Koning onschendbaar en onverantwoordelijk is, dragen zijn ministers de politieke verantwoordelijkheid voor zijn handelingen (art. 88 Gw.). Deze verantwoordelijkheid wordt vrijwillig opgenomen, is algemeen en geldt voor alle handelingen met politieke weerslag. In het geval van geschreven akten uit zich dit in medeondertekening door een minister (art. 106 Gw.). Naast individuele ministeriële verantwoordelijkheid bestaat ook collectieve regeringsverantwoordelijkheid [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Persoonlijke macht versus politieke invloed**: De Koning heeft geen persoonlijke macht; elke bevoegdheid moet hij samen met zijn ministers uitoefenen. "Le Roi règne et ne gouverne pas" is een veelgehoorde samenvatting van zijn rol. Zijn advies is niet bindend, maar hij heeft het recht om geraadpleegd te worden, aan te moedigen en te waarschuwen. Zijn politieke invloed wordt getolereerd door ministers en volksvertegenwoordigers, en kan discrete vorm aannemen via de grondwettelijke gewoonte van het *colloque singulier* (absolute geheimhoudingsplicht over de gesprekken tussen Koning en ministers). De Koning speelt een belangrijke rol bij de regeringsvorming en heeft een neutrale, bemiddelende positie [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 4.3.2 De samenstelling van de federale Regering en aanverwante organen
Federale ministers worden door de Koning benoemd en ontslagen (art. 106 Gw.). Bij aantreden dient de federale Regering het vertrouwen te krijgen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers na een regeringsverklaring. De Ministerraad telt ten hoogste 15 leden en besluit bij consensus. De Regering telt één of meer vice-premiers, en de Eerste Minister wordt vervangen door de eerste vice-premier van de andere taalrol. Ministers zonder portefeuille komen zelden voor. Staatssecretarissen worden toegevoegd aan een minister en zijn bevoegd voor specifieke aspecten van diens pakket. De Staatssecretaris maakt geen deel uit van de Ministerraad. De Regeringsraad is de gezamenlijke vergadering van alle federale regeringsleden, die zelden bijeenkomt. Ministers van Staat zijn een eretitel zonder bevoegdheden, behalve lidmaatschap van de Kroonraad. De Kroonraad, voorgezeten door de Koning, wordt enkel in hoogst uitzonderlijke omstandigheden bijeengeroepen om de Koning te adviseren. De Ministerraad telt, met uitzondering van de Eerste Minister, evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers (taalpariteit) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 4.3.3 De voornaamste bevoegdheden van de Koning als hoofd van de uitvoerende macht
De Koning, als hoofd van de uitvoerende macht, heeft diverse bevoegdheden [55](#page=55):
* Benoeming en ontslag van federale ministers en staatssecretarissen en het bepalen van hun bevoegdheden (art. 96 en 104 Gw.) [55](#page=55).
* Benoeming van ambtenaren bij het algemeen bestuur en buitenlandse betrekkingen (art. 107 Gw.) [55](#page=55).
* Leiding van de buitenlandse betrekkingen en bevel over de krijgsmacht [56](#page=56).
* Maken van verordeningen en besluiten ter uitvoering van wetten (art. 108 Gw.) [56](#page=56).
* Ontbinden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, buitengewone zittingen bijeenroepen en de Kamers verdagen (art. 44, 45 en 46 Gw.). Dit is een tegenwicht voor de mogelijkheid van het Parlement om de Regering naar huis te sturen [56](#page=56).
* Recht om de munt te slaan (art. 112 Gw.) [56](#page=56).
* Kwijtschelden of verminderen van door rechters uitgesproken straffen (art. 110-111 Gw.) [56](#page=56).
* Verlenen van adeldom (art. 113 Gw.) en militaire orden (art. 114 Gw.) [56](#page=56).
* Vonnissen en arresten worden uitgevoerd in naam des Konings (art. 40 Gw.) [56](#page=56).
* Beschikt over een zelfstandige verordenende bevoegdheid voor politiemaatregelen ter vrijwaring van openbare orde en veiligheid [56](#page=56).
#### 4.3.4 Interregnum – Regentschap
Tijdens het interregnum (van overlijden Koning tot eedaflegging opvolger/regent) oefenen de ministers de koninklijke macht uit (art. 90 Gw.). Een Regent wordt aangewezen wanneer de troonopvolger minderjarig is (art. 92 Gw.), de Koning onmogelijk kan regeren (art. 93 Gw.) of de troon onbezet is (art. 95 Gw.). De Regent heeft hetzelfde statuut als de Koning [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 4.3.5 De staatssecretarissen
Staatssecretarissen behoren tot de federale Regering maar niet tot de Ministerraad. Ze hebben de bevoegdheid die de Koning bepaalt en oefenen deze uit in samenspraak met de minister aan wie ze zijn toegevoegd. Ze hebben het recht van medeondertekening binnen door de Koning bepaalde grenzen [57](#page=57).
#### 4.3.6 De bevoegdheden van de uitvoerende macht
De uitvoerende macht beschikt enkel over toegewezen bevoegdheden, verleend door de Grondwet of de wetgever. De belangrijkste bevoegdheden zijn [57](#page=57) [58](#page=58):
* **Het uitvoeren van wetten**: De Koning maakt verordeningen en neemt besluiten ter uitvoering van wetten (art. 108 Gw.) [58](#page=58).
* **Het bepalen van het beleid van de federale Staat**: Dit omvat economische stimulering, armoedebestrijding, aanpakken van klimaatopwarming, en het opstellen van de begroting. Ook het sturen van het buitenlands beleid valt hieronder [58](#page=58).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Subjectief recht | Een door het objectieve recht aan een individu (rechtssubject) toegekende heerschappij, strekkende tot bevrediging van menselijke behoeften. Het betreft de concrete bevoegdheid of macht om iets te vragen, te eisen of te vorderen, met een tegenovergestelde afdwingbare plicht. |
| Objectief recht | Het geheel van geobjectiveerde rechtsregels (law) dat in de samenleving geldt en dat de subjectieve rechten van de rechtsonderhorigen bepaalt. Het geeft een statische omschrijving van het recht, los van de titularis of concrete toepassing. |
| Rechtsfeit | Een omstandigheid die subjectieve rechten doet ontstaan, in stand houden of laten verdwijnen, zonder dat het oogmerk is om rechtsgevolgen te veroorzaken. Dit kan een natuurlijke gebeurtenis zijn (bv. geboorte) of een menselijke gebeurtenis zonder juridisch oogmerk (bv. een onrechtmatige daad). |
| Rechtshandeling | Een handeling die intentioneel is gesteld met een juridisch oogmerk, zoals de adoptie van een kind of het sluiten van een overeenkomst, met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren. |
| Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid) | De capaciteit van een persoon om rechten en verplichtingen te hebben. In beginsel zijn alle natuurlijke personen rechtsbekwaam, met wettelijke beperkingen waar nodig. |
| Handelingsbekwaamheid | De mogelijkheid voor een rechtssubject om zijn rechten daadwerkelijk zelf uit te oefenen. In de regel zijn fysieke personen handelingsbekwaam, tenzij er een wettelijke grondslag is voor handelingsonbekwaamheid. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een zorgvuldig persoon. |
| Rechtsverwerking | Een situatie waarin de titularis van een subjectief recht een houding heeft aangenomen die onverzoenbaar is met dat recht, waardoor het rechtmatig vertrouwen van anderen wordt beschaamd als hij het recht nog zou uitoefenen. |
| Rechtsorde | Het geheel van regels en instellingen die het maatschappelijk leven ordenen en reguleren, inclusief de totstandkoming, interpretatie en handhaving van wetten. |
| Rechtssubject | Een entiteit die drager is van rechten en verplichtingen binnen de rechtsorde. Dit kan een natuurlijke persoon (mens) of een rechtspersoon (juridische entiteit) zijn. |
| Natuurlijke persoon | Een mens in de juridische zin van het woord, die vanaf de geboorte tot aan de dood rechtspersoonlijkheid geniet en drager kan zijn van rechten en plichten. |
| Rechtspersoon | Een abstracte, juridische entiteit die als sociaal geheel een bepaald doel nastreeft, een eigen juridisch bestaan leidt en als zodanig rechtssubject kan zijn, met eigen rechten en verplichtingen. |
| Rechtsobject | Goederen of voorwerpen waarop rechten en verplichtingen kunnen bestaan. Dit omvat zowel lichamelijke als niet-lichamelijke zaken, roerende en onroerende goederen. |
| Patrimoniale rechten | Rechten die in geld waardeerbaar en verhandelbaar zijn en deel uitmaken van het vermogen van de titularis, zoals zakelijke rechten en vorderingsrechten. |
| Extra-patrimoniale rechten | Rechten zonder geldelijke waarde die geen onderdeel uitmaken van het vermogen van de titularis, zoals persoonlijkheidsrechten en familierechten. |
| Zakelijke rechten | Rechten die rechtstreeks betrekking hebben op een bepaald goed (rechtsobject), zoals het eigendomsrecht of vruchtgebruik, en die onderworpen zijn aan het numerus clausus-beginsel. |
| Vorderingsrechten | Rechten van een persoon (schuldeiser) om een prestatie te eisen van een ander persoon (schuldenaar); ook wel persoonlijke rechten genoemd. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin de overheidsorganen gebonden zijn door het democratisch tot stand gekomen recht, hun machten beperkt zijn door individuele rechten en vrijheden, en de naleving van de wet afdwingbaar is voor een onafhankelijke rechter. |
| Federale staat | Een staat waarin de bevoegdheden verdeeld zijn tussen twee onderscheiden en autonome rechtsordeningen, die van de federatie en die van de deelstaten, die niet ondergeschikt zijn aan elkaar. |
| Scheiding van de machten | Het principe dat de staatsfuncties (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) worden toevertrouwd aan afzonderlijke organen om willekeur te voorkomen en vrijheid te waarborgen, met wederzijdse controle en samenwerking. |
| Wetgevende macht | De macht die verantwoordelijk is voor het uitvaardigen van algemene normen, zoals wetten, decreten en ordonnanties. In België wordt deze macht door de Grondwet gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. |
| Uitvoerende macht | De macht die verantwoordelijk is voor de toepassing van de wetten en het beleid van de staat. In België berust deze macht bij de Koning, die deze uitoefent via zijn ministers en staatssecretarissen. |
| Rechterlijke macht | De macht die belast is met het herstellen van voorschriften wanneer deze geschonden of niet nageleefd worden en met het bestraffen ervan, uitgeoefend door hoven en rechtbanken. |
| Nationale soevereiniteit | Het hoogste gezag in de Staat, dat de staatsinrichting en het grondwettelijk stelsel bepaalt. In België wordt dit gezag via de Grondwet uitgeoefend door de Natie. |
| Monarchie | Een staatsvorm waarin het staatshoofd een monarch is, die zijn positie erft of door een andere wettelijke procedure verkrijgt. |
| Parlementaire democratie | Een democratisch bestel waarin het parlement de hoogste macht heeft en de regering, benoemd door het staatshoofd, verantwoording verschuldigd is aan het parlement. |
| Volksgemeenschap | Het geheel van personen die zich op het grondgebied van een Staat bevinden en met elkaar verbonden zijn door gemeenschappelijke kenmerken en een gevoel van lotsverbondenheid, essentieel voor het begrip "staat". |
| Grondgebied | Het fysieke domein (land, ondergrond, water, luchtruim) waarop een staat exclusieve soevereiniteitsrechten uitoefent. |
| Gemeenschap | Een entiteit binnen een federale staat die bevoegd is voor persoonsgebonden aangelegenheden zoals cultuur en onderwijs. In België zijn er de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap. |
| Gewest | Een entiteit binnen een federale staat die bevoegd is voor territoriale aangelegenheden zoals ruimtelijke ordening en economie. In België zijn er het Vlaamse, Waalse en Brusselse Gewest. |