Cover
Empieza ahora gratis hoofdstuk 12.pdf
Summary
# Het macro-economisch aanbod op lange termijn
Dit onderwerp verkent het potentieel outputniveau van een economie en de bepalende factoren van de geaggregeerde aanbodcurve op lange termijn.
## 1. Het potentieel outputniveau en de geaggregeerde aanbodcurve op lange termijn
De geaggregeerde aanbodcurve op lange termijn (AS(LT)) vertegenwoordigt het outputniveau dat een economie kan produceren wanneer alle productiefactoren volledig worden benut. Deze curve is verticaal op de prijs-output grafiek, wat impliceert dat het outputniveau op lange termijn onafhankelijk is van het algemene prijspeil. Het potentieel outputniveau, ook wel de potentiële output genoemd, wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid kapitaal ($K$), arbeid ($L$) en technologische vooruitgang ($A$) [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Bepaling van het langetermijnoutputniveau
Het langetermijnoutputniveau ($Y^*$) wordt bepaald door de confrontatie tussen de *wage-setting* (WS) curve en de *price-setting* (PS) curve in de arbeidsmarkt [3](#page=3).
#### 1.1.1 De wage-setting (WS) curve
De WS-curve beschrijft de relatie tussen het reële loon ($W/P$) en de werkgelegenheid ($L$) vanuit het perspectief van werknemers. Deze curve is positief hellend omdat hogere lonen nodig zijn om werknemers te motiveren en te behouden naarmate de werkgelegenheid toeneemt, of om de negatieve effecten van stijgende kosten voor werknemers (zoals hogere belastingen) te compenseren. De algemene vorm van de WS-curve is [3](#page=3):
$$ \frac{W}{P} = d_0 + d_1 L + d_2 q + d_3 Z_w $$ [1](#page=1) [3](#page=3).
Waarbij:
* $W$ het nominale loon is [3](#page=3).
* $P$ het algemene prijspeil is [3](#page=3).
* $L$ de werkgelegenheid is [3](#page=3).
* $q$ gerelateerd is aan de arbeidsproductiviteit [3](#page=3).
* $Z_w$ een verzameling factoren vertegenwoordigt die het arbeidsaanbod beïnvloeden, zoals de hoogte van werkloosheidsuitkeringen, de effectiviteit van arbeidsmarktbeleid, de belastingdruk op arbeid, en vakbondsmacht [21](#page=21) [3](#page=3).
#### 1.1.2 De price-setting (PS) curve
De PS-curve beschrijft de relatie tussen het reële loon ($W/P$) en de werkgelegenheid ($L$) vanuit het perspectief van bedrijven. Deze curve geeft het reële loon dat bedrijven bereid zijn te betalen bij een bepaald niveau van werkgelegenheid, gegeven hun winstmarges en productiviteit. De PS-curve is typisch neerwaarts hellend: bij hogere werkgelegenheid neemt de marginale productiviteit van arbeid vaak af, waardoor bedrijven minder bereid zijn hoge reële lonen te betalen om extra werknemers aan te werven. De algemene vorm van de PS-curve is [3](#page=3):
$$ \frac{W}{P} = q \frac{1}{(1+t_p)(1+i+z_p)} $$ [2](#page=2) [3](#page=3).
Waarbij:
* $q$ gerelateerd is aan de arbeidsproductiviteit [3](#page=3).
* $t_p$ de belasting op winst is [3](#page=3).
* $i$ de 'markup' van bedrijven op hun kosten is, wat hun winstmarge vertegenwoordigt [3](#page=3).
* $z_p$ andere factoren zijn die de winstgevendheid beïnvloeden [3](#page=3).
#### 1.1.3 Evenwicht op de arbeidsmarkt en potentieel outputniveau
Het evenwicht op de arbeidsmarkt wordt bereikt waar de WS- en PS-curves elkaar snijden. Dit bepaalt het langetermijnniveau van werkgelegenheid ($L^*$). Het potentieel outputniveau ($Y^*$) wordt vervolgens bepaald door de productiefunctie, die arbeid ($L^*$), kapitaal ($K$) en technologische vooruitgang ($A$) relateert [3](#page=3):
$$ Y^* = Y(K, A, L^*) $$ [4](#page=4).
Een veelgebruikte vorm hiervan is:
$$ Y^* = A L^{*\alpha} K^{1-\alpha} $$ [4](#page=4).
Waarbij $\alpha$ de aandeel van arbeid in het inkomen vertegenwoordigt [4](#page=4).
De factoren die $L^*$ beïnvloeden, beïnvloeden dus ook $Y^*$. Deze factoren omvatten:
* Werkgelegenheidsbeleid (bijv. activering) [3](#page=3) [5](#page=5).
* Belastingen op arbeid ($t_w$) en winst ($t_p$) [3](#page=3) [4](#page=4).
* De omvang van de kapitaalvoorraad ($K$) [10](#page=10) [3](#page=3) [4](#page=4).
* Technologische vooruitgang ($A$) [3](#page=3) [4](#page=4).
* Vakbondsmacht en sociale partners ($Z_w$) [16](#page=16) [21](#page=21) [3](#page=3).
> **Tip:** De AS(LT)-curve is verticaal omdat op lange termijn de economie zich aanpast aan hogere prijsniveaus door de lonen en andere kosten aan te passen, waardoor het productieniveau dat de economie maximaal kan voortbrengen, stabiel blijft, ongeacht het prijspeil [3](#page=3).
### 1.2 Factoren die de geaggregeerde aanbodcurve op lange termijn beïnvloeden
Verschillende beleidsmaatregelen en economische schokken kunnen de AS(LT)-curve verschuiven, wat leidt tot een verandering in het potentiële outputniveau.
#### 1.2.1 Belastingen
Een verhoging van belastingen op werkgevers ($t_p$) verschuift de PS-curve naar links en beneden, wat resulteert in een lager reëel loon en een lagere werkgelegenheid ($L^*$). Dit leidt tot een verschuiving van de AS(LT)-curve naar links, wat een lager potentieel outputniveau betekent [3](#page=3) [8](#page=8).
#### 1.2.2 Arbeidsmarktbeleid
Activeringsbeleid, dat de effectiviteit van het vinden van werk verhoogt en werkloosheidsuitkeringen kan beperken (verhoogt $Z_w$), verschuift de WS-curve naar rechts en beneden, wat leidt tot een hogere werkgelegenheid ($L^*$) en dus een hoger potentieel outputniveau ($Y^*$). Dit verschuift de AS(LT)-curve naar rechts [5](#page=5).
#### 1.2.3 Groei van de kapitaalvoorraad
Een toename van de kapitaalvoorraad ($K$) verhoogt de arbeidsproductiviteit en verschuift zowel de WS- als de PS-curve naar rechts, wat leidt tot een hogere werkgelegenheid ($L^*$) en een hoger potentieel outputniveau ($Y^*$). Dit resulteert in een naar rechts verschuivende AS(LT)-curve [10](#page=10).
#### 1.2.4 Olieprijsstijgingen en de 'battle of mark-ups'
Olieprijsstijgingen hebben complexe effecten. Een directe stijging van de olieprijs kan leiden tot hogere productiekosten en dus een neerwaartse verschuiving van de PS-curve, wat het potentieel outputniveau kan verlagen. Dit effect wordt verergerd door de 'battle of mark-ups', waarbij zowel werknemers (via lonen) als bedrijven (via winstmarges) proberen de hogere kosten door te rekenen, wat kan leiden tot inflatie en een verdere druk op de productie. Recente periodes laten echter zien dat de negatieve effecten van olieprijsstijgingen op de economie kleiner zijn geworden, mogelijk door aanpassingen in de energie-intensiteit en de flexibiliteit van de economie [11](#page=11) [13](#page=13) [14](#page=14) [16](#page=16) [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.2.5 Concurrentie op de goederen- en dienstenmarkt
Verhoogde concurrentie op de goederen- en dienstenmarkt kan de winstmarges van bedrijven beperken ($i$ daalt in de PS-curve). Dit kan leiden tot een opwaartse verschuiving van de PS-curve en een hogere werkgelegenheid en output op lange termijn. Een concept gerelateerd hieraan is 'greedflation', waarbij stijgende winstmarges een significante factor worden in prijsstijgingen [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Een regering voert een beleid dat gericht is op het verhogen van de deelname aan de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door het aanbieden van meer opleidingsmogelijkheden en het aanpassen van werkloosheidsuitkeringen. Dit kan de WS-curve naar rechts verschuiven, waardoor de werkgelegenheid toeneemt en de AS(LT)-curve zich naar rechts verplaatst, wat wijst op een hoger potentieel outputniveau [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijp dat de AS(LT)-curve de maximale productiecapaciteit van een economie weergeeft. Beleidsmaatregelen die de productiefactoren arbeid, kapitaal of technologie verbeteren, zullen de AS(LT)-curve naar rechts verschuiven, wat duidt op economische groei op lange termijn [10](#page=10) [4](#page=4).
---
# De geaggregeerde aanbodcurve op korte termijn
De geaggregeerde aanbodcurve op korte termijn (AS(KT)) analyseert de relatie tussen het algemeen prijspeil en de output in een economie, rekening houdend met reële en nominale rigiditeiten, en prijsverwachtingen. In tegenstelling tot de lange termijn, waar output zich op potentieel niveau bevindt, kan op korte termijn de output afwijken van het potentieel outputniveau ($Y^*$) door imperfecte concurrentie en rigiditeiten. Dit leidt tot mogelijke onvrijwillige werkloosheid of perioden van inflatie [10](#page=10) [1](#page=1) [2](#page=2).
### 2.1 Kernaspecten van de AS(KT)-curve
#### 2.1.1 Prijs- en loonvorming
De AS(KT)-curve is gebaseerd op mechanismen van loon- en prijsvorming die niet onmiddellijk reageren op veranderingen in economische condities. Twee centrale elementen hierbij zijn [10](#page=10) [2](#page=2):
* **Imperfecte concurrentie:** Dit leidt tot zowel loon- als prijsrigiditeit [10](#page=10).
* **Imperfecte informatie over toekomstige prijzen:** Dit uit zich in prijsverwachtingen ($P^e$), die de loonvorming beïnvloeden [10](#page=10).
De afleiding van de AS(KT)-curve omvat de volgende stappen:
1. **Loonvorming:** Het nominale loon ($W$) wordt bepaald op basis van verwachte prijsniveaus ($P^e$), de werkgelegenheid ($L$), output ($q$), en andere factoren zoals de vakbondsmacht en belastingen ($Zw$). Een typische vergelijking is [11](#page=11) [22](#page=22):
$$W = P^e(d_0 + d_1 L + d_2 q + d_3 Zw)$$
waarbij $d_0, d_1, d_2, d_3$ parameters zijn die de gevoeligheid van de loonvorming voor de verschillende factoren weergeven. De term $Zw$ kan afhangen van belastingen, de arbeidsmarkt en andere institutionele factoren [11](#page=11).
2. **Prijszetting:** Bedrijven zetten prijzen ($P$) op basis van hun kosten, die grotendeels worden bepaald door de lonen, en een winstmarge (mark-up). De prijs wordt ook beïnvloed door belastingen op de output ($t_p$) en andere kostenfactoren ($z_p$). Een algemene vorm is [11](#page=11):
$$P = \frac{W(1+t_p)}{q(1+p+z_p)}$$
waarbij $p$ de winstmarge (mark-up) representeert en $q$ de productiviteit [11](#page=11).
3. **Relatie werkgelegenheid - reële output:** De output ($Y$) is een functie van de werkgelegenheid ($L$), kapitaal ($K$) en technologische stand ($A$). Een productiefunctie zoals $Y = AL^{1-\alpha}K^\alpha$ impliceert een verband tussen $L$ en $Y$. Als $Y$ verandert, verandert ook $L$, wat via de loonvormingscurve een impact heeft op het prijsniveau [11](#page=11) [12](#page=12).
De AS(KT)-curve die deze relaties samenbrengt, drukt dus de relatie uit tussen het prijsniveau ($P$) en de output ($Y$) [11](#page=11) [12](#page=12):
$$P = P^e \frac{(1+t_p)(1+p+z_p)}{d_0 + d_1 g(Y) + d_2 q + d_3 Zw} \cdot q$$
Deze formule, hoewel complex, toont aan dat het prijsniveau afhangt van prijsverwachtingen ($P^e$), de winstmarge ($p$), belastingen ($t_p$), lonen (beïnvloed door $L$ en dus $Y$), productiviteit ($q$), en andere factoren ($z_p$, $Zw$). Vaak wordt dit vereenvoudigd tot $P = P^e \cdot F(Y, t_p, u, z_p, K, A, t_w, t_i, AAB, z, w)$ [12](#page=12) [14](#page=14).
#### 2.1.2 Prijsverwachtingen en de AS(KT)-curve
Prijsverwachtingen ($P^e$) spelen een cruciale rol in de bepaling van de AS(KT)-curve. Een hogere verwachte prijs leidt tot hogere looneisen en dus tot een hoger prijsniveau bij elke outputniveau. Dit veroorzaakt een opwaartse verschuiving van de AS(KT)-curve [10](#page=10) [11](#page=11) [14](#page=14) .
> **Tip:** Denk eraan dat een verandering in verwachte prijzen de *hele* curve doet verschuiven, niet enkel een beweging langs de curve.
* **Voorbeeld:** Als bedrijven verwachten dat de prijzen zullen stijgen tot $P_2$ (hoger dan de initiële $P_1$), zullen werknemers hogere lonen eisen om hun koopkracht te behouden. Dit drijft de productiekosten omhoog, waardoor bedrijven bij elke outputniveau een hogere prijs zullen vragen .
#### 2.1.3 Reële versus nominale rigiditeit
De helling van de AS(KT)-curve wordt beïnvloed door zowel reële als nominale rigiditeiten [20](#page=20) [2](#page=2) [3](#page=3).
##### 2.1.3.1 Reële loonrigiditeit
Reële loonrigiditeit betekent dat het reële loon ($W/P$) niet onmiddellijk aanpast wanneer de output of werkgelegenheid verandert. Verschillende theorieën verklaren dit [20](#page=20):
* **Coördinatieproblemen:** Werknemers en werkgevers vinden het moeilijk om simultaan lonen aan te passen [20](#page=20).
* **Impliciete contracten:** Langetermijnovereenkomsten tussen werknemers en werkgevers kunnen loonaanpassingen vertragen [20](#page=20).
* **Insider-outsider tegenstelling:** Bestaande werknemers ("insiders") kunnen loononderhandelingen gebruiken om hun positie te beschermen tegen nieuwe werknemers ("outsiders") [20](#page=20).
* **Efficiënte lonen:** Bedrijven betalen soms hogere lonen om de productiviteit, motivatie en retentie van werknemers te verhogen [20](#page=20).
In de praktijk kan reële loonrigiditeit de helling van de AS(KT)-curve beïnvloeden. Een sterke reële loonrigiditeit (grote $d_1$ in de loonvormingsvergelijking) betekent dat lonen sterk reageren op veranderingen in werkgelegenheid, wat de curve steiler kan maken [13](#page=13).
> **Tip:** "Reële" rigiditeit slaat op aanpassingen in koopkracht (reële lonen) of reële prijzen, niet enkel nominale bedragen.
##### 2.1.3.2 Reële prijsrigiditeit
Similar aan loonrigiditeit, kan ook de prijszetting van bedrijven reëel rigide zijn. Dit kan komen door [20](#page=20):
* **Mark-up pricing op 'normale' kosten:** Bedrijven baseren hun prijzen op een standaardkostenberekening en passen deze niet direct aan bij kleine schommelingen in de output of vraag [20](#page=20).
* **Coördinatieproblemen en impliciete contracten:** Deze kunnen ook prijsaanpassingen bemoeilijken [20](#page=20).
Reële prijsrigiditeit, vaak gerelateerd aan de winstmarge ($p$), kan ook de helling van de AS(KT)-curve beïnvloeden. Als winstmarges minder gevoelig zijn voor outputveranderingen, kan dit de AS(KT)-curve vlakker maken [13](#page=13).
##### 2.1.3.3 Nominale rigiditeit
Nominale rigiditeit verwijst naar de trage aanpassing van nominale prijzen en lonen als gevolg van aanpassingskosten. Deze kosten kunnen zijn [22](#page=22):
* **Onderhandelingskosten:** Kosten verbonden aan het opnieuw onderhandelen van lonen [22](#page=22).
* **"Menukosten":** Kosten voor bedrijven om hun prijslijsten aan te passen [22](#page=22).
Deze kosten zorgen voor een inertie in loon- en prijsaanpassingen. De loonvorming wordt dan [22](#page=22):
$$W = \lambda_w (P^e(d_0 + d_1 L + d_2 q + d_3 Zw)) + (1-\lambda_w)W_{-1}$$
En de prijszetting wordt:
$$P = \lambda_p \frac{W(1+t_p)}{q(1+p+z_p)} + (1-\lambda_p)P_{-1}$$
waarbij $\lambda_w$ en $\lambda_p$ de mate van flexibiliteit van respectievelijk lonen en prijzen weergeven, en $W_{-1}$ en $P_{-1}$ de vorige periode's lonen en prijzen zijn [22](#page=22).
> **Tip:** Nominale rigiditeit zorgt ervoor dat de AS(KT)-curve vlakker wordt en minder sterk verschuift bij schokken, omdat prijzen en lonen trager reageren [22](#page=22).
#### 2.1.4 Verschuivingen van de AS(KT)-curve
De AS(KT)-curve kan verschuiven door veranderingen in factoren die niet direct de output ten opzichte van het prijsniveau bepalen, maar wel de kosten of verwachte prijzen beïnvloeden. Een verschuiving naar boven betekent dat voor een gegeven outputniveau een hogere prijs wordt gevraagd. Belangrijke verschuivingsfactoren zijn [14](#page=14) :
* **Verwachte prijsniveau ($P^e$):** Zoals reeds besproken, leidt een stijging van $P^e$ tot een opwaartse verschuiving [14](#page=14) .
* **Winstmarges ($p$):** Een toename van de gewenste winstmarge van bedrijven, bijvoorbeeld door verhoogde concurrentie of "greedflation", leidt tot hogere prijzen bij dezelfde kosten. Dit kan komen door 'battle of mark-ups' [10](#page=10) [15](#page=15) .
* **Vakbondsmacht en lonen:** Een toename van de macht van vakbonden kan leiden tot hogere lonen die niet volledig door productiviteitsstijgingen worden gecompenseerd, waardoor de kosten stijgen en de curve verschuift [16](#page=16) .
* **Belastingen en andere kosten:** Hogere belastingen op arbeid ($t_w$), kapitaal ($t_k$), of een stijging van de winstmarge ($p$), evenals hogere prijzen van inputs zoals energie ($P_T$) of een toename van de mark-up ($z_p$), verschuiven de curve naar boven [11](#page=11) [14](#page=14) .
> **Voorbeeld:** Een stijging van de energieprijzen (een belangrijke inputfactor) verhoogt de productiekosten voor veel bedrijven. Hierdoor zullen bedrijven bij elk niveau van output een hogere prijs moeten vragen om winstgevend te blijven, wat de AS(KT)-curve naar boven verschuift. Dit is gerelateerd aan concepten als 'greedflation' en de 'battle of mark-ups' [14](#page=14) [19](#page=19) .
### 2.2 Empirische observaties en toepassingen
Onderzoek naar prijszetting, zoals de analyse van de Eurozone en België, toont aan dat winstmarges een significante rol spelen bij prijsstijgingen. In de Eurozone in het vierde kwartaal van 2022 stegen de outputprijzen sneller dan de eenheidsloonkosten, wat wijst op een toename van de winstmarges. België kent door automatische loonindexatie een ander patroon, wat de winstmargeverhoging bemoeilijkte in 2022-2023. De theorie van 'greedflation' suggereert dat bedrijven deze mogelijkheid aangrijpen om hun winsten te verhogen [19](#page=19).
### 2.3 De relatie met de AS(LT)-curve
De AS(KT)-curve is gerelateerd aan de AS(LT)-curve. De AS(LT)-curve is verticaal op het niveau van potentieel output ($Y^*$) en weerspiegelt de langetermijncapaciteit van de economie. De AS(KT)-curve daarentegen is hellend, wat aangeeft dat output op korte termijn kan afwijken van $Y^*$ afhankelijk van het prijsniveau. Wanneer prijsverwachtingen en werkelijke prijzen convergeren, en alle rigiditeiten verdwijnen, convergeert de AS(KT)-curve naar de AS(LT)-curve [10](#page=10) [12](#page=12) [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Voorbeeld:** Een vraagstijging kan op korte termijn leiden tot hogere prijzen en hogere output langs de AS(KT)-curve. Op lange termijn, wanneer lonen en prijzen zich volledig hebben aangepast, zal de economie terugkeren naar het potentieel outputniveau, vertegenwoordigd door de verticale AS(LT)-curve [12](#page=12) .
---
# Impact van olieprijsstijgingen en marktmacht
Dit deel onderzoekt de economische effecten van olieprijsstijgingen, de 'battle of mark-ups', en het debat rond automatische loonindexering in België [2](#page=2) [6](#page=6).
### 3.1 Olieprijsstijgingen en hun macro-economische effecten
Olieprijsstijgingen hebben significante gevolgen voor de economie, wat wordt geïllustreerd door historische periodes van prijschokken en hun impact op inflatie, economische groei en werkgelegenheid [7](#page=7).
#### 3.1.1 Historische voorbeelden van olieprijsstijgingen
De geschiedenis toont verschillende periodes van acute olieprijsstijgingen, onder meer door geopolitieke gebeurtenissen:
* De Jom Kipoeroorlog in 1973 [7](#page=7).
* De Iraanse Revolutie in 1979 [7](#page=7).
* De oorlog tussen Iran en Irak in 1980 [7](#page=7).
* De periode 2021-2022, mede na de Russische inval in Oekraïne en na de COVID-19 pandemie [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.1.2 Impact op inflatie, groei en werkgelegenheid in België
Olieprijsstijgingen hebben een direct effect op de inflatie en de economische activiteit. Historische data voor België tonen aan dat periodes van sterke olieprijsstijgingen samenvielen met een hogere inflatie en een lagere economische groei en werkgelegenheid [7](#page=7).
* **1974-1975:** Een olieprijsstijging van 192% ging gepaard met een stijging van de inflatie met 5.8%-punt, een daling van de bbp-groei met 0.9%-punt en een daling van de werkgelegenheidsgraad met 3.7%-punt [7](#page=7).
* **1979-1981:** Bij een stijging van de olieprijs met 47% zag men een inflatiestijging van 3.2%-punt, een groeivertraging van 1.5%-punt en een daling van de werkgelegenheid met 5.7%-punt [7](#page=7).
* **2005-2008:** Een olieprijsstijging van 153% leidde tot een inflatiestijging van 2.6%-punt, een groeivertraging van 0.4%-punt en een lichte stijging van de werkgelegenheid met 1.0%-punt [7](#page=7).
* **2021-2022:** In deze recentere periode, met een olieprijsstijging van 143% (vergeleken met 2019 om de COVID-19 impact te vermijden), was er een inflatiestijging van 9.1%-punt en een lichte stijging van de werkgelegenheid met 1.2%-punt, terwijl de bbp-groei licht daalde met 0.7%-punt [7](#page=7).
**Conclusies uit de analyse:**
* De empirische observaties bevestigen grotendeels de theoretische verwachtingen over de negatieve effecten van olieprijsstijgingen op inflatie, potentieel bbp ($Y^*$) en werkgelegenheid [7](#page=7).
* De negatieve effecten lijken recenter kleiner te zijn geworden, wat mogelijke verklaringen heeft die verder reiken dan de directe impact van de schok [7](#page=7).
#### 3.1.3 De 'battle of mark-ups' en de rol van de loon- en prijszetting
De impact van een olieprijsstijging op de economie wordt versterkt door de interactie tussen lonen en prijzen, bekend als de 'battle of mark-ups'. Dit fenomeen treedt op wanneer zowel werknemers (via lonen) als bedrijven (via winstmarges) proberen de negatieve impact van een prijsstijging op hun koopkracht of winst te compenseren [7](#page=7) [8](#page=8).
De centrale vraag is hoe de reële lonen ($W/P$) en de winstmarges ($P/W$) zich aanpassen na een olieschok [10](#page=10).
* **Loonvorming:** Lonen worden gevormd op basis van verwachte prijzen ($P^e$), de productiviteit, en de onderhandelingsmacht van werknemers, vaak vertegenwoordigd door de lonen-curve ($WS$-curve) [10](#page=10).
* **Prijszetting:** Prijzen worden gezet door bedrijven op basis van de lonen, inputprijzen (zoals olie), en hun marktmacht. Dit wordt vertegenwoordigd door de prijszetting-curve ($PS$-curve) [10](#page=10).
Wanneer de olieprijs stijgt, kan dit leiden tot een verschuiving van de $PS$-curve naar boven, wat bij gelijkblijvende lonen leidt tot hogere prijzen. De reactie van de lonen op deze prijsstijging bepaalt mede de uiteindelijke inflatie en het effect op de reële economie [6](#page=6).
#### 3.1.4 De evolutie van aardgasprijzen
Naast olie hebben ook aardgasprijzen een significante impact gehad, met name in de periode 2021-2023, mede als gevolg van de Russische inval in Oekraïne. De prijzen in Europa (TTF) stegen dramatisch, hoewel ze in 2024 weer significant daalden [8](#page=8).
> **Tip:** Het onderscheid tussen nominale en reële prijzen is cruciaal bij de analyse van schokken. De reële prijs van olie wordt berekend als de nominale olieprijs gedeeld door de BBP-deflator, wat een beter beeld geeft van de werkelijke koopkrachtverandering [7](#page=7).
### 3.2 Het debat over automatische loonindexering in België
De 'battle of mark-ups' leidt in België tot een intens debat over het behoud van de automatische loonindexering, een mechanisme dat lonen koppelt aan de consumptieprijzen om de koopkracht te beschermen [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 3.2.1 Argumenten voor en tegen automatische loonindexering
**Argumenten voor het behoud:**
* **Stabiliteit van reëel loon en koopkracht:** Automatische indexering beschermt de koopkracht van werknemers, wat vooral belangrijk is bij ongunstige prijsschokken zoals stijgende energieprijzen [9](#page=9).
* **Stabiliteit bij vraagschokken:** Het kan bijdragen aan stabiliteit wanneer de economie wordt getroffen door vraagschokken [9](#page=9).
**Argumenten voor aanpassing of afschaffing (vooral vanuit werkgeversperspectief):**
* **Loonkosten en concurrentiepositie:** Werkgevers vrezen dat automatische indexering de loonkosten te snel en te sterk laat stijgen, wat de concurrentiepositie van bedrijven ondermijnt en kan leiden tot hogere werkloosheid [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Risico op loon-prijsspiraal:** Een te snelle reactie van lonen op prijsstijgingen kan een inflatoire spiraal in gang zetten [9](#page=9).
#### 3.2.2 Mogelijke aanpassingen van het indexeringsmechanisme
Hoewel de automatische loonindexering breed wordt verdedigd, worden aanpassingen voorgesteld om de nadelen te beperken:
* **Indexering op basis van centen in plaats van procenten:** Dit zou de relatieve stijging van de lonen beperken, met name voor lagere lonen [9](#page=9).
* **Gebruik van de BBP-deflator of kerninflatie:** In plaats van de consumptieprijsindex, kan een bredere of meer stabiele prijsindicator worden gebruikt [9](#page=9).
> **Tip:** De analyse van het loonindexeringsdebat vereist een evenwichtige kijk op de voordelen voor werknemers en de mogelijke nadelen voor het concurrentievermogen van ondernemingen [9](#page=9).
### 3.3 Imperfecte concurrentie en prijsrigiditeit
De prijsvorming en loonvorming in macro-economische modellen worden sterk beïnvloed door de mate van concurrentie op de markten [10](#page=10).
* **Imperfecte concurrentie:** Dit leidt tot reële loon- en prijsrigiditeit. Bedrijven met marktmacht kunnen prijzen bepalen die afwijken van de marginale kosten, en werknemers met vakbondsmacht kunnen hogere lonen afdwingen dan op een perfect competitieve markt [10](#page=10).
* **Imperfecte informatie:** Onzekerheid over toekomstige prijzen (verwachte inflatie, $P^e$) speelt ook een cruciale rol in de loon- en prijsvorming en beïnvloedt de helling van de korte-termijn geaggregeerde aanbodcurve ($AS(KT)$) [10](#page=10).
De geaggregeerde aanbodcurve op korte termijn ($AS(KT)$) wordt afgeleid uit de prijszettings- en lonenvormingsrelaties, waarbij $P = P(Y,...)$ wordt uitgedrukt als een functie van het productievolume [10](#page=10).
#### 3.3.1 'Greedflation' en winstmarges
Recent is het concept van 'greedflation' ter sprake gekomen, wat suggereert dat prijsstijgingen deels worden gedreven door een toename van winstmarges van bedrijven, in plaats van enkel door hogere kosten (lonen, energie, etc.) [19](#page=19).
* **Eurozone:** In het vierde kwartaal van 2022 stegen de outputprijzen (BBP-deflator) met 5.8% jaar-op-jaar, terwijl de loonkosten per eenheid slechts met 4.7% stegen. Dit suggereert een aanzienlijke stijging van de winsten per eenheid (9.4%) [19](#page=19).
* **België:** Studies van de Nationale Bank van België (NBB) wijzen op gestegen winstmarges in België in de periode 2014-2021. Echter, in 2022-2023 waren er minder indicaties van 'greedflation' vergeleken met andere landen. Dit wordt mede toegeschreven aan de automatische loonindexatie in België, die de loonkosten sneller deed stijgen en de ruimte voor extra winstmarges beperkte [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Als de BBP-deflator met 10% stijgt en de loonkosten per eenheid met 5%, dan is het verschil van 5% indicatief voor een potentiële stijging van de winstmarges, tenzij andere kostenfactoren (zoals grondstoffen) in dezelfde mate zijn gestegen [19](#page=19).
---
# Concurrentie en prijszetting op de goederenmarkt
Dit onderwerp analyseert de impact van verhoogde concurrentie op de goederen- en dienstenmarkt, prijszetting en de recente realiteit van 'greedflation', met voorbeelden uit specifieke sectoren [10](#page=10) [2](#page=2).
### 4.1 De geaggregeerde aanbodcurve op korte termijn en prijszetting
De geaggregeerde aanbodcurve op korte termijn (AS(KT)) is een cruciaal concept dat de relatie tussen het prijspeil en de output in een economie op korte termijn weergeeft. Deze curve is doorgaans positief hellend, wat betekent dat een hoger prijspeil leidt tot een hogere output op korte termijn. Twee centrale elementen verklaren de ligging en helling van de AS(KT)-curve: imperfecte concurrentie, die leidt tot loon- en prijsrigiditeit, en imperfecte informatie, wat resulteert in prijsverwachtingen [10](#page=10) [21](#page=21).
#### 4.1.1 Prijszetting en de rol van concurrentie
In een economie waar de concurrentie op de goederen- en dienstenmarkten niet perfect is, worden prijzen niet louter bepaald door vraag en aanbod, maar ook door de marktmacht van bedrijven. Bedrijven hanteren vaak een mark-up pricing strategie, waarbij de prijs wordt bepaald op basis van de kosten plus een winstmarge. Deze mark-up, aangeduid als $u$, beïnvloedt de prijszetting en daarmee de geaggregeerde aanbodcurve. Een hogere mark-up resulteert in een hoger prijspeil voor een gegeven outputniveau [10](#page=10) [18](#page=18) [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Tip:** De mate van concurrentie op markten is een bepalende factor voor de prijszettingsmacht van bedrijven en dus voor de helling van de AS(KT)-curve. Meer concurrentie impliceert doorgaans lagere mark-ups en een plattere AS(KT)-curve.
#### 4.1.2 Realisaties van loon- en prijsrigiditeit
Verschillende factoren dragen bij aan reële loon- en prijsrigiditeit [20](#page=20):
* **Coördinatieproblemen:** Het is voor bedrijven en werknemers moeilijk om simultaan prijsaanpassingen door te voeren zonder duidelijke signalen of afspraken [20](#page=20).
* **Impliciete contracten:** Mondelinge of niet-geschreven afspraken tussen werkgevers en werknemers kunnen leiden tot stabiele lonen, zelfs bij fluctuaties in economische omstandigheden [20](#page=20).
* **Insider-outsider tegenstelling:** Bestaande werknemers (insiders) kunnen hun positie beschermen en hogere lonen bedingen, wat de flexibiliteit voor nieuwe werknemers (outsiders) beperkt [20](#page=20).
* **Efficiënte lonen:** Bedrijven betalen soms lonen boven het marktconforme niveau om de productiviteit te verhogen, loyaliteit te stimuleren of om werknemersverloop te verminderen [20](#page=20).
* **Mark-up pricing (op 'normale' kosten):** Bedrijven passen hun prijzen aan op basis van een 'normaal' niveau van kosten, en niet onmiddellijk op elke kleine prijsschommeling [20](#page=20).
Deze rigiditeiten zorgen ervoor dat de reële lonen ($W/P_e$) en de prijzen ten opzichte van de lonen ($P/W$) niet onmiddellijk aanpassen aan veranderingen in output of werkgelegenheid [20](#page=20).
#### 4.1.3 Nominale rigiditeit en de helling van de AS(KT)-curve
Nominale rigiditeit, in combinatie met reële rigiditeit, verklaart de positieve helling van de AS(KT)-curve. Wanneer er prijsverwachtingen ($P_e$) zijn, zal de werkelijke prijs ($P$) op korte termijn niet perfect met $P_e$ meebewegen, vooral niet als de verwachte prijzen een referentiepunt vormen voor loon- en prijszetting [10](#page=10) [21](#page=21).
* Als de werkelijke output ($Y$) hoger is dan het potentieel outputniveau ($Y^*$), neigen de lonen en prijzen te stijgen, wat leidt tot een hoger prijspeil ($P > P_e$).
* Als de werkelijke output lager is dan het potentieel outputniveau ($Y < Y^*$), neigen de lonen en prijzen te dalen, wat leidt tot een lager prijspeil ($P < P_e$).
De asymmetrie in de loonvorming (zie Figuur 12.12) toont aan dat loonstijgingen bij een stijgende vraag vaak sneller gebeuren dan loondalingen bij een dalende vraag, wat bijdraagt aan de helling van de AS(KT)-curve [21](#page=21).
> **Tip:** De relatie tussen werkgelegenheid ($L$) en output ($Y$) wordt ook beïnvloed door de productiefunctie. Een toename van de werkgelegenheid leidt tot een toename van de output, maar dit verband kan ook beïnvloed worden door factoren zoals kapitaal ($K$) en technologische vooruitgang ($A$) [10](#page=10).
### 4.2 Voorbeelden en toepassingen
De impact van concurrentie en prijszetting kan geïllustreerd worden aan de hand van specifieke sectoren en recente economische fenomenen zoals 'greedflation'.
#### 4.2.1 Marktontwikkelingen in mobiele telefonie en energie
* **Mobiele telefonie:** In de periode 2010-2014 werd een duidelijke trend van toenemende concurrentie op de Belgische markt voor mobiele telefonie waargenomen. Dit blijkt uit het aanzienlijk gestegen aantal mobiele porteringen per maand, wat wijst op een grotere bereidheid van consumenten om van provider te wisselen. Gevolg hiervan was een significante daling van de gemiddelde prijzen, zowel per uitgaande belminuut als per megabyte mobiele data [17](#page=17).
* **Energie:** De energiemarkt in Vlaanderen toont eveneens de effecten van toenemende concurrentie. Tussen 2004 en 2014 nam het aantal leveranciers met minstens vier procent van de markt toe, terwijl het marktaandeel van de grootste speler, Engie Electrabel, daalde. Dit ging gepaard met een stijgend percentage klantenverloop, wat duidt op een dynamischere markt en mogelijk meer prijsconcurrentie. Vergelijkingen van de prijsevolutie van elektriciteit en vloeibare brandstof in België met handelspartners suggereren dat prijsstijgingen niet altijd parallel lopen en kunnen worden beïnvloed door nationale concurrentiekrachten [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 4.2.2 'Greedflation' en winstmarges
'Greedflation' verwijst naar de recente realiteit waarbij inflatie mede wordt gedreven door een buitensporige verhoging van winstmarges door bedrijven, zelfs wanneer de kosten niet proportioneel stijgen [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Internationale context:** Studies tonen aan dat in de Verenigde Staten en Europa de winstmarges, gemeten als de mark-up op de kosten, significant zijn gestegen tussen 1980 en 2016. Een analyse van de prijsvorming in de eurozone in het vierde kwartaal van 2022 laat zien dat de unit profits (winst per eenheid product) sneller stegen dan de unit labour costs (loonkosten per eenheid product). Dit suggereert dat bedrijven hun prijzen konden verhogen om hun winstmarges te vergroten [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Belgische context:** Studies van de Nationale Bank van België (NBB) suggereren dat Belgische bedrijven tussen 2014 en 2021 ook sterk gestegen winstmarges kenden, met de hoogste winstmarge sinds 1995 in 2021. In tegenstelling tot andere landen werd er echter minder bewijs van 'greedflation' gevonden in 2022-2023. Dit wordt mede toegeschreven aan de automatische loonindexatie in België, waardoor de loonkosten sneller stegen dan elders, wat de ruimte voor extra winstmarges beperkte [19](#page=19).
* **Belang van concurrentie:** Het is cruciaal dat er voldoende concurrentie is op de productmarkten om te voorkomen dat bedrijven excessieve winstmarges hanteren. Wanneer concurrentie beperkt is, kunnen bedrijven kostenverlagingen die ze realiseren, zoals na een indexsprong of tax shift, niet volledig doorrekenen in lagere prijzen, maar gebruiken om hun winstmarges te verhogen [18](#page=18).
> **Example:** Een bedrijf dat de productiekosten met 10% ziet dalen door een technologische verbetering, zou in een sterk concurrerende markt de prijzen kunnen verlagen om marktaandeel te winnen. Echter, in een markt met weinig concurrentie zou het bedrijf deze kostenbesparing kunnen gebruiken om de winstmarge met 10% te verhogen, wat leidt tot 'greedflation'.
De geaggregeerde aanbodcurve op korte termijn (AS(KT)) is een fundamenteel instrument om de prijs- en outputdynamiek in een economie te begrijpen, waarbij de mate van concurrentie en de aanwezigheid van lonen en prijsrigiditeit een significante rol spelen. De recente economische ontwikkelingen en specifieke sectoranalyses benadrukken het belang van een competitieve marktwerking om excessieve prijsstijgingen en winstgedreven inflatie te beheersen [10](#page=10) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Geaggregeerde aanbodcurve op lange termijn (AS(LT)) | Een curve die de relatie weergeeft tussen het algemene prijsniveau en de totale productie van goederen en diensten in een economie op de lange termijn, wanneer alle prijzen en lonen volledig flexibel zijn en de economie op haar potentiële outputniveau opereert. |
| Geaggregeerde aanbodcurve op korte termijn (AS(KT)) | Een curve die de relatie toont tussen het algemene prijsniveau en de totale productie op de korte termijn, waarbij nominale lonen en/of prijzen star (rigide) zijn, wat leidt tot afwijkingen van het potentiële outputniveau. |
| Potentieel outputniveau (Y*) | De maximale duurzame productiecapaciteit van een economie, bepaald door de beschikbare productiefactoren (kapitaal, arbeid, technologie) zonder inflatoire druk te veroorzaken. |
| Prijsrigiditeit | Het fenomeen waarbij de prijzen van goederen en diensten niet onmiddellijk aanpassen aan veranderingen in de vraag of kosten, vaak door aanpassingskosten of strategische overwegingen van bedrijven. |
| Loonrigiditeit | De tendens van lonen om niet direct te reageren op veranderingen in economische omstandigheden, zoals werkloosheid of inflatie, vaak door contractuele afspraken, vakbondsmacht of efficiëntielonen. |
| Loonvorming (W) | Het proces waarmee de hoogte van lonen in een economie wordt bepaald, rekening houdend met factoren zoals productiviteit, prijsverwachtingen, werkgelegenheid en vakbondsmacht. |
| Prijszetting (P) | Het proces waarmee bedrijven de prijzen van hun goederen en diensten vaststellen, beïnvloed door productiekosten, concurrentie, vraag en gewenste winstmarges. |
| Prijsverwachtingen (Pe) | De verwachtingen die economische agenten hebben over toekomstige prijsniveaus, die de huidige beslissingen over lonen en prijzen beïnvloeden. |
| Mark-up | Het verschil tussen de prijs van een product en de marginale kosten van de productie ervan, wat de winstmarge van een bedrijf weerspiegelt. |
| Arbeidsmarktbeleid (AAB) | Beleidsmaatregelen die gericht zijn op het beïnvloeden van de werking van de arbeidsmarkt, zoals activeringsprogramma's, werkloosheidsuitkeringen en opleidingsinitiatieven. |
| Loonindexering | Een mechanisme waarbij lonen automatisch worden aangepast aan veranderingen in het prijsniveau, meestal om de koopkracht te beschermen tegen inflatie. |
| Greedflation | Een economisch concept dat suggereert dat prijsstijgingen (inflatie) mede worden gedreven door hebzucht van bedrijven die hun winstmarges verhogen, in plaats van uitsluitend door stijgende kosten. |
| Werkgelegenheidsgraad | Het percentage van de beroepsgeschikte bevolking dat werkzaam is. |
| Reëel potentieel bbp | De inflatiegecorrigeerde waarde van de output die een economie kan produceren op lange termijn. |
| Consumptieprijsinflatie | De mate waarin het algemene prijsniveau van consumptiegoederen en -diensten stijgt over een bepaalde periode. |
| BBP-deflator | Een prijsindex die de inflatie in de hele economie meet, berekend als het nominale bruto binnenlands product gedeeld door het reële bruto binnenlands product. |
| Kerninflatie | Een inflatiemaatstaf die voedsel- en energieprijzen uitsluit, om schommelingen op korte termijn te vermijden en een beter beeld te geven van de onderliggende inflatietrend. |
| Aanpassingskosten | Kosten die gepaard gaan met het wijzigen van prijzen of lonen, zoals "menukosten" (kosten van het fysiek aanpassen van prijzen) of onderhandelingskosten. |