Cover
Empieza ahora gratis voorbeeldexamen Economie A 2025-2026.pdf
Summary
# Instructies bij het examen
Dit gedeelte van de examenbundel bevat de algemene instructies en regels die van toepassing zijn tijdens het afleggen van het examen, inclusief details over de puntentelling en toegelaten hulpmiddelen. Het doel is om een helder kader te scheppen voor een eerlijke en gestructureerde examenafname [1](#page=1).
### 1.1 Identificatie en bundelbeheer
* **Identificatiegegevens:** Het is verplicht om de gevraagde identificatiegegevens, zoals familienaam, voornaam en stamnummer, correct in te vullen op beide documenten [1](#page=1).
* **Bundelintegriteit:** De examenbundel mag niet uit elkaar gehaald worden en dient tevens als kladpapier [1](#page=1).
### 1.2 Examenstructuur en puntentelling
* **Vraagtype:** Het examen bestaat uitsluitend uit meerkeuzevragen (MCQ) [1](#page=1).
* **Quotering:** Er wordt gebruik gemaakt van "standard setting", waarbij in principe 12,5 correcte antwoorden op 20 benodigd zijn om een score van 10/20 te behalen [1](#page=1).
* **Invullen antwoorden:** Alle vragen dienen ingevuld te worden, zelfs indien het antwoord niet gekend is [1](#page=1).
* **Puntentoekenning:** Elke vraag is 1 punt waard [1](#page=1).
* **Correctheid antwoorden:** Slechts één antwoordmogelijkheid per vraag is correct [1](#page=1).
* **Vraagopbouw:** Vragen 15 tot en met 20 zijn opbouwend van aard, terwijl de overige vragen onafhankelijk van elkaar staan [1](#page=1).
> **Tip:** Ondanks dat alle vragen ingevuld moeten worden, is het essentieel om de antwoorden zorgvuldig te selecteren om de kans op punten te maximaliseren, gezien de puntentoekenningsregels [1](#page=1).
### 1.3 Invullen van het meerkeuzeformulier
Het beantwoorden van de meerkeuzevragen gebeurt op een apart roze meerkeuzeformulier [1](#page=1).
* **Identificatie op formulier:** Vul uw stamnummer in de vakken A tot en met H en de permutatiecode in vak I [1](#page=1).
* **Schrijfwaar:** Gebruik een zwarte of blauwe balpen [1](#page=1).
* **Correctiemiddelen:** Correctievloeistof of inktkrijt is niet toegestaan [1](#page=1).
* **Gebruik van "klad" en "net":**
* Gebruik eerst de kolom "klad" voor het aanduiden van mogelijke antwoorden. In deze kolom mag geschrapt en aangepast worden [1](#page=1).
* Pas aan het einde van het examen de kolom "net" in. Hier mag slechts één uniek antwoord per vraag aangeduid worden, zonder schrappen of aanpassingen [1](#page=1).
> **Belangrijk:** Enkel de definitieve, unieke antwoorden in de kolom "net" zullen leiden tot de toekenning van punten [1](#page=1).
### 1.4 Gedrag en toegelaten hulpmiddelen in het examenlokaal
* **Communicatie:** In het examenlokaal mag niet gesproken worden, tenzij op fluistertoon met surveillanten [1](#page=1).
* **Rekenmachine:** Het gebruik van een heel eenvoudige rekenmachine is toegestaan. Deze mag een 1-regelig display hebben, niet-grafisch zijn, niet-programmeerbaar en zonder communicatiefunctie. Enkel de meest elementaire basisfuncties zijn toegestaan [1](#page=1).
* **Materialen op de bank:** Op uw bank mag enkel schrijfgerief, een lat, een toegelaten rekenmachine, uw studentenkaart en eventueel een drankje zonder label liggen [1](#page=1).
* **GSM:** Een GSM binnen handbereik wordt beschouwd als bedrog. Deze dient thuisgelaten of uitgeschakeld in de tas te worden bewaard [1](#page=1).
* **Afgeven examen:** Slechts één student mag tegelijkertijd het examen afgeven. Wachtende studenten dienen een rij te vormen en enige afstand te bewaren [1](#page=1).
* **Bewijs van deelname:** Bij het afgeven van het examen tekent u de lijst af als bewijs van deelname [1](#page=1).
---
# Marktvormen en prijselasticiteit
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de analyse van markten, inclusief veranderingen in vraag en aanbod, prijselasticiteit van de vraag en verschillende marktvormen zoals monopolie en perfecte concurrentie.
### 2.1 Veranderingen in vraag en aanbod
Markten ondergaan constante veranderingen door nieuwe aanbieders, prijswijzigingen van productiefactoren, en veranderende consumentenvoorkeuren. Deze veranderingen leiden tot een nieuw marktevenwicht, waarbij zowel de evenwichtsprijs als de evenwichtshoeveelheid kunnen veranderen. De richting van deze veranderingen hangt af van de aard en omvang van de initiële schokken [2](#page=2).
**Voorbeeld van een marktverandering:**
> **Voorbeeld:** De markt voor tablets wordt beïnvloed door de toetreding van een nieuwe producent, dalende batterijprijzen en de toenemende populariteit van smartphones voor apps. Deze factoren hebben gezamenlijk invloed op het nieuwe evenwichtspunt van de tabletmarkt [2](#page=2).
### 2.2 Prijselasticiteit van de vraag
De prijselasticiteit van de vraag meet de gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid voor een prijsverandering. Een prijselasticiteit van -3 betekent dat een prijsstijging van 1% leidt tot een daling van de gevraagde hoeveelheid met 3% [2](#page=2).
* Een prijselasticiteit van de vraag gelijk aan -3 geeft aan dat de vraag **elastisch** is: de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid is groter dan de procentuele prijsverandering [2](#page=2).
* Bij een **inelastische** vraag is de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid kleiner dan de procentuele prijsverandering.
> **Tip:** Onthoud dat bij normale goederen de prijselasticiteit van de vraag negatief is. Een stijging van de prijs leidt tot een daling van de gevraagde hoeveelheid.
### 2.3 Marktvormen
#### 2.3.1 Perfecte concurrentie
Op een markt van perfecte concurrentie zijn veel kleine aanbieders en vragers, met een homogeen product en vrije toe- en uittreding [8](#page=8).
* **Marktsituatie op korte termijn bij perfecte concurrentie:** De linkse grafiek geeft de marktsituatie weer, en de rechtse grafiek de situatie van een individuele producent [7](#page=7).
* **Globale welvaart:** Op korte termijn bij perfecte concurrentie ontstaat een globale welvaart die berekend kan worden uit de grafische weergave van de markt [7](#page=7).
* **Evenwichtshoeveelheid individuele producent:** De evenwichtshoeveelheid voor de individuele producent ligt binnen een bepaald interval op korte termijn [7](#page=7).
* **Maximaal resultaat producent:** Het maximaal te behalen resultaat (winst of verlies) voor de producent wordt bepaald door de keuze van de outputhoeveelheid [7](#page=7).
* **Break-evenhoeveelheid:** Dit is de outputniveau waarbij de totale kosten gelijk zijn aan de totale opbrengsten, waardoor de winst nul is [7](#page=7).
* **Reactie op vraagschokken:** Bij een vraagschok op de markt kan de marktprijs veranderen, wat leidt tot een aanpassing van de door de producent aangeboden hoeveelheid. In extreme gevallen kan de producent tijdelijk sluiten [8](#page=8).
* **Lange termijn evenwicht bij perfecte concurrentie:** Op lange termijn stabiliseren de markten zich. Producenten blijven actief als de prijs hen toelaat de gemiddelde totale kosten te dekken. Het lange termijn evenwicht kenmerkt zich door een prijs die gelijk is aan de minimale gemiddelde totale kosten [8](#page=8).
#### 2.3.2 Monopolie
Een monopolie kent één enkele aanbieder die de markt domineert.
* **Prijsdiscriminatie van de eerste orde:** Bij prijsdiscriminatie van de eerste orde in een monopolie worden consumenten gedwongen de maximale prijs te betalen die ze bereid zijn te betalen voor elke eenheid product.
* Dit leidt ertoe dat de totale welvaart gelijk is aan het producentensurplus [2](#page=2).
* De prijs voor consumenten daalt niet noodzakelijk; in plaats daarvan verdwijnt het consumentensurplus volledig [2](#page=2).
* De verhandelde hoeveelheid op de markt stijgt in vergelijking met een monopolie zonder prijsdiscriminatie, omdat de monopolist door de prijs te verlagen voor extra eenheden, meer gaat produceren [2](#page=2).
* De totale welvaart is gelijk aan het som van het producenten- en consumentensurplus maar in dit specifieke geval is het consumentensurplus nul [2](#page=2).
#### 2.3.3 Andere concepten gerelateerd aan marktvormen en productie
* **Budgetlijn:** De budgetlijn toont alle combinaties van goederen die een consument kan kopen met een gegeven budget en prijzen. Punten op of onder de budgetlijn illustreren doelmatig gebruik van het budget, terwijl punten erboven onbereikbaar zijn. Een wijziging in het budget zorgt voor een verschuiving van de budgetlijn; een wijziging in de prijs zorgt voor een rotatie [2](#page=2).
* **Productie-isoquanten en isokostenlijnen:**
* Een productie-isoquant geeft combinaties van arbeid en kapitaal weer waarmee dezelfde output kan worden gerealiseerd. De vorm ervan wordt bepaald door de substitueerbaarheid van de productiefactoren [2](#page=2).
* Een isokostenlijn toont combinaties van arbeid en kapitaal die, gegeven de factorprijzen, eenzelfde kostenniveau veroorzaken [2](#page=2).
* Een winstmaximaliserende onderneming kiest de factorcombinatie op het raakpunt van een productie-isoquant met een isokostenlijn die zo ver mogelijk van de oorsprong is gelegen (voor maximale output bij gegeven kosten), of zo dicht mogelijk bij de oorsprong (voor minimale kosten bij gegeven output) [2](#page=2).
* **Comparatieve voordelen en opportuniteitskosten:** Specialisatie volgens comparatieve voordelen, gebaseerd op de laagste opportuniteitskosten, leidt tot hogere productiemogelijkheden en bijkomende productiemogelijkheden. De opportuniteitskost is de opbrengst van het best mogelijke alternatief [3](#page=3).
* **Schaaleffecten:** Bij toenemende schaaleffecten leidt een proportionele reductie van inputs tot een meer dan proportionele toename van de output [6](#page=6).
* **Marginale arbeidsproductiviteit:** Dit meet de toename in output als gevolg van de inzet van één extra eenheid arbeid [6](#page=6).
* **Elasticiteiten:**
* **Prijselasticiteit van de vraag:** Zie sectie 2.2.
* **Puntinkomenselasticiteit:** Meet de gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid voor een inkomensverandering. Voor bier, met een vraagfunctie $Q_{v \, \text{bier}} = 2Y - 10P_{\text{bier}} + 15P_{\text{wijn}}$, en gegeven $Y=800$, $P_{\text{bier}}=1$, $P_{\text{wijn}}=6$, kan de puntinkomenselasticiteit worden berekend [6](#page=6).
* **Kostenfuncties en marginale kosten (MK):** De marginale kosten meten de extra kosten die ontstaan bij de productie van één extra eenheid product. Ze zijn gerelateerd aan de kostenevolutie bij diverse outputniveaus [5](#page=5).
#### 2.3.4 Consumptiebeslissingen
* **Budgetlijn en consumentengedrag:** Wijzigingen in prijs of budget beïnvloeden de budgetlijn en daarmee de optimale goederenbundel die een consument kiest. Prijsveranderingen, zoals kortingen, kunnen leiden tot substitutie- en inkomenseffecten die de gekozen hoeveelheden beïnvloeden [3](#page=3) [5](#page=5).
* **Arbeidsaanbod:** De beslissing om arbeid aan te bieden wordt beïnvloed door het reële uurloon, inkomen, en overheidssteun. Zowel inkomens- als substitutie-effecten spelen hierbij een rol [3](#page=3).
#### 2.3.5 Kosten en opbrengsten voor producenten
* **Totale kosten (TK):** De totale kostenfunctie omvat vaste en variabele kosten [6](#page=6).
* **Marginale kosten (MK):** De MK is de verandering in totale kosten als gevolg van een verandering in de output [5](#page=5).
* **Winstmaximalisatie:** Producenten maximaliseren winst door de output te kiezen waar de marginale kosten gelijk zijn aan de marktprijs (in perfecte concurrentie) of waar marginale kosten gelijk zijn aan marginale opbrengsten [6](#page=6).
* **Totale welvaart:** Dit is de som van het consumentensurplus en het producentensurplus, en vertegenwoordigt de totale economische welvaart in een markt [4](#page=4).
---
# Consumenten- en producentengedrag
Dit deel van de studie gids behandelt de theoretische principes die ten grondslag liggen aan de besluitvormingsprocessen van zowel consumenten als producenten binnen een economische context [2](#page=2).
### 3.1 Consumentengedrag
#### 3.1.1 Budgetlijnen en consumentenvoorkeuren
Een consument wordt geconfronteerd met een budgetlijn die de verschillende combinaties van goederen weergeeft die hij kan aanschaffen met zijn gegeven inkomen en de heersende prijzen. Wijzigingen in het budget leiden tot een verschuiving van de budgetlijn, terwijl prijsveranderingen een rotatie veroorzaken. Alle goederencombinaties die op of onder de budgetlijn liggen, zijn haalbaar en illustreren een doelmatig gebruik van het budget; combinaties daarboven zijn onbereikbaar. De voorkeuren van de consument spelen een cruciale rol bij de keuze van de optimale goederenbundel, die doorgaans wordt gevonden op de hoogst mogelijke indifferentiecurve die de budgetlijn nog raakt [2](#page=2) [3](#page=3).
##### 3.1.1.1 Prijselasticiteit van de vraag
De prijselasticiteit van de vraag meet de gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid voor een prijsverandering. Een prijselasticiteit van -3 voor een normaal goed betekent dat een prijsstijging van 1% leidt tot een daling van de gevraagde hoeveelheid met 3% [2](#page=2).
##### 3.1.1.2 Inkomen- en substitutie-effecten
Bij prijsveranderingen zijn er twee effecten die het consumentengedrag beïnvloeden: het inkomenseffect en het substitutie-effect. Het substitutie-effect treedt op wanneer de relatieve prijs van een goed verandert, wat leidt tot een verschuiving naar een ander goed. Het inkomenseffect ontstaat door de verandering in de koopkracht van de consument als gevolg van de prijsverandering. Bij een baanwissel van een lager naar een hoger uurloon kan het inkomenseffect leiden tot een stijging of daling van het aantal gewerkte uren, afhankelijk van de voorkeuren van de studente [3](#page=3).
> **Tip:** Bij het analyseren van consumentengedrag is het belangrijk om de interactie tussen budgetbeperkingen, prijzen en persoonlijke voorkeuren te begrijpen om optimale keuzes te kunnen bepalen.
> **Voorbeeld:** Een student met een beperkt budget moet kiezen tussen de aanschaf van boeken en het uitgeven van geld aan vrijetijdsbesteding. De budgetlijn toont de combinaties die hij zich kan veroorloven, en zijn voorkeuren bepalen welke combinatie hij uiteindelijk kiest .
#### 3.1.2 Consumentensurplus en welvaart
Wanneer de marktprijs van een goed daalt, neemt het consumentensurplus toe, wat wijst op een toename van de welvaart voor de consumenten [4](#page=4).
### 3.2 Producentengedrag
#### 3.2.1 Productiefuncties en isoquanten
Een productie-isoquante geeft de combinaties van productiefactoren, zoals arbeid en kapitaal, weer waarmee een onderneming een zelfde outputniveau kan realiseren. De vorm van de isoquante wordt bepaald door de substitueerbaarheid van de productiefactoren [2](#page=2).
#### 3.2.2 Kostenlijnen en isokostenlijnen
Isokostenlijnen geven de combinaties van productiefactoren weer die, gegeven de factorprijzen, een bepaald kostenniveau veroorzaken. Een winstmaximaliserende onderneming kiest de factorcombinatie die ligt in het raakpunt van een productie-isoquante met een zo ver mogelijk van de oorsprong gelegen isokostenlijn [2](#page=2).
#### 3.2.3 Winstmaximalisatie
Een winstmaximaliserende onderneming streeft ernaar haar winst te maximaliseren door de output te bepalen waar de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kostprijs ($MO = MK$). In een markt van perfecte concurrentie geldt dat de prijs gelijk is aan de marginale opbrengst ($P = MO$) [6](#page=6).
##### 3.2.3.1 Marginale kosten en marginale arbeidsproductiviteit
De marginale kosten (MK) geven de extra kosten weer die gemaakt worden voor de productie van één extra eenheid output. De marginale arbeidsproductiviteit (MAP) meet de toename in output als gevolg van de inzet van één extra eenheid arbeid [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Tip:** Bestudeer de relatie tussen marginale kosten, marginale opbrengsten en outputniveaus om te begrijpen hoe producenten hun productie efficiënt kunnen afstemmen.
> **Voorbeeld:** Als de prijs van een product 28 euro is en de totale kostenfunctie $TK = 40 + 4Q + 0,6Q^2$ luidt, kan de winstmaximaliserende output en bijbehorende winst berekend worden door de marginale kosten gelijk te stellen aan de marktprijs [6](#page=6).
#### 3.2.4 Schaaleffecten
Bij toenemende schaaleffecten leidt een proportionele toename van alle productiefactoren tot een meer dan proportionele toename van de output. Dit betekent dat bij het verkleinen van de inzet van kapitaal en arbeid de output kan afnemen [6](#page=6).
#### 3.2.5 Marktvormen: Perfecte Concurrentie
Op een markt van perfecte concurrentie op korte termijn produceert een individuele producent op het punt waar de marktprijs gelijk is aan de marginale kosten ($P = MK$). De globale welvaart op korte termijn is de som van het consumenten- en producentensurplus [7](#page=7).
Op lange termijn, in een markt van perfecte concurrentie, zullen economische winsten nul zijn, wat betekent dat de prijs gelijk is aan de minimale gemiddelde totale kosten ($P = GTK_{min}$). Producenten die niet efficiënt genoeg produceren, zullen de markt verlaten [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** In een markt van perfecte concurrentie kan een kleine vraagschok de marktprijs veranderen, waardoor de individuele producent zijn aangeboden hoeveelheid aanpast om winst te blijven maximaliseren [8](#page=8).
---
# Kostenanalyse en schaalvoordelen
Dit hoofdstuk onderzoekt de kostenstructuren van ondernemingen, met aandacht voor marginale kosten, totale kosten en de impact van schaalvoordelen op de productie [5](#page=5) [6](#page=6).
### 4.1 Kostenbegrippen en berekeningen
#### 4.1.1 Marginale kosten (MK)
De marginale kosten geven de extra kosten weer die gepaard gaan met de productie van één extra eenheid output. De berekening ervan is gebaseerd op de verandering in totale kosten ($ \Delta TK $) gedeeld door de verandering in output ($ \Delta Q $). In een specifiek geval, waar de inzet van arbeid van 700 naar 896 eenheden gaat, kan de marginale kost berekend worden [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijpen hoe marginale kosten de productiebeslissingen beïnvloeden, is cruciaal voor winstmaximalisatie.
#### 4.1.2 Totale kostenfunctie
De totale kostenfunctie ($TK$) beschrijft de totale uitgaven van een onderneming voor een bepaald productieniveau. Dit omvat zowel vaste als variabele kosten. Een voorbeeld van een totale kostenfunctie is $TK = 40 + 4Q + 0,6Q^2$ [6](#page=6).
### 4.2 Schaalvoordelen
Schaalvoordelen (of schaaleffecten) treden op wanneer de gemiddelde kosten van productie dalen naarmate de productiehoeveelheid toeneemt. Dit kan gebeuren om verschillende redenen, zoals efficiëntere inzet van productiefactoren, speciale kortingen bij grotere inkoop, of het delen van vaste kosten over een grotere output [6](#page=6).
#### 4.2.1 Toenemende schaaleffecten
Wanneer er sprake is van toenemende schaaleffecten, betekent dit dat bij een verdubbeling van de inzet van alle productiefactoren (kapitaal en arbeid), de output meer dan verdubbelt [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Als een onderneming met 24 eenheden kapitaal en 12 eenheden arbeid een output van 50 eenheden realiseert, en er zijn toenemende schaaleffecten, dan zou een lagere inzet van kapitaal en arbeid (bijvoorbeeld 12 eenheden kapitaal en 6 eenheden arbeid, de helft van de oorspronkelijke inzet) een output van meer dan 25 eenheden moeten opleveren. Een mogelijke output zou dan 100 eenheden kunnen zijn [6](#page=6).
#### 4.2.2 Constante en afnemende schaaleffecten
Naast toenemende schaaleffecten, kunnen er ook constante schaaleffecten (output verdubbelt precies bij verdubbeling van input) of afnemende schaaleffecten (output minder dan verdubbelt bij verdubbeling van input) optreden. De analyse van de kostenstructuur helpt bepalen in welk stadium van productie de onderneming zich bevindt.
### 4.3 Productiviteit en output
#### 4.3.1 Marginale arbeidsproductiviteit
De marginale arbeidsproductiviteit meet de extra output die wordt gegenereerd door het toevoegen van één extra eenheid arbeid, terwijl andere productiefactoren constant blijven [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een gelnagelbedrijfje start met één werknemer (Michy) en produceert 250 nagels per dag. De toevoeging van een tweede werknemer (Luca) verhoogt de productie naar 450 nagels, wat een marginale arbeidsproductiviteit van 200 nagels per dag oplevert (450 - 250). De aanwerving van Marijn verhoogt de productie naar 800 nagels, een toename van 350 nagels (800 - 450), wat een hogere marginale arbeidsproductiviteit suggereert. Verdere uitbreidingen met Robin en Bobby brengen de productie op 1.270 nagels, een toename van 470 nagels (1.270 - 800), wat de hoogste marginale arbeidsproductiviteit zou aangeven in deze fase [6](#page=6).
### 4.4 Winstmaximalisatie in perfecte concurrentie
In een markt van perfecte concurrentie maximaliseert een producent zijn winst door te produceren op het punt waar de marginale kosten ($MK$) gelijk zijn aan de marktprijs ($P$). De totale kostenfunctie ($TK = 40 + 4Q + 0,6Q^2$) en de marktprijs van 28 euro worden gegeven. Om de winst te maximaliseren, moet eerst de output ($Q$) bepaald worden waar $MK = P$. De marginale kosten zijn de afgeleide van de totale kosten naar $Q$: $MK = \frac{dTK}{dQ} = 4 + 1,2Q$. Door $MK = P$ te stellen: $4 + 1,2Q = 28$. Dit leidt tot $1,2Q = 24$, dus $Q = 20$ eenheden. Vervolgens kan de winst berekend worden: Winst = Totale Opbrengsten - Totale Kosten = ($P \times Q$) - $TK$ = ($28 \times 20$) - ($40 + 4 + 0,6 ^2$) = $560 - (40 + 80 + 0,6 \times 400)$ = $560 - (120 + 240)$ = $560 - 360 = 200$ euro. De maximale winst voor de producent ligt dus in het interval van 150 tot en met 250 euro [6](#page=6).
> **Tip:** Winstmaximalisatie in perfecte concurrentie vereist dat de onderneming produceert waar de prijs gelijk is aan de marginale kosten, mits de prijs hoger is dan de gemiddelde variabele kosten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Marktevenwicht | Het punt waarop de gevraagde hoeveelheid van een goed gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid, wat resulteert in een stabiele marktprijs en hoeveelheid. |
| Prijselasticiteit van de vraag | Een maatstaf die aangeeft hoe gevoelig de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een verandering in de prijs. Een waarde van -3 betekent dat een prijsstijging van 1% leidt tot een daling van de gevraagde hoeveelheid met 3%. |
| Budgetlijn | Een grafische weergave die alle mogelijke combinaties van twee goederen weergeeft die een consument kan kopen met een gegeven inkomen en gegeven prijzen. |
| Isokostenlijn | Een lijn die alle combinaties van twee productiefactoren (zoals arbeid en kapitaal) weergeeft die gekocht kunnen worden tegen dezelfde totale kosten, gegeven de prijzen van de productiefactoren. |
| Productie-isoquante | Een curve die alle combinaties van twee productiefactoren weergeeft die leiden tot dezelfde hoeveelheid output. |
| Opportuniteitskost | De waarde van het best mogelijke alternatief dat wordt opgeofferd bij het maken van een keuze. Het vertegenwoordigt de "kosten" van het niet kiezen van dat alternatief. |
| Comparatief voordeel | Het vermogen van een land, bedrijf of individu om een goed of dienst te produceren tegen lagere opportuniteitskosten dan andere producenten. |
| Prijsdiscriminatie van de eerste orde | Een vorm van prijsdiscriminatie waarbij een monopolist elke consument de maximale prijs die hij bereid is te betalen, in rekening brengt voor elk verkocht eenheid. |
| Producentensurplus | Het verschil tussen de prijs die een producent ontvangt voor een goed en de minimale prijs die hij bereid is te accepteren voor dat goed. |
| Consumentensurplus | Het verschil tussen de prijs die een consument bereid is te betalen voor een goed en de werkelijke prijs die hij betaalt. |
| Perfecte concurrentie | Een marktvorm gekenmerkt door een groot aantal kopers en verkopers, homogene producten, vrije toe- en uittreding en perfecte informatie, waarbij individuele spelers geen invloed hebben op de marktprijs. |
| Marginale kost (MK) | De extra kost die wordt gemaakt om één extra eenheid van een goed of dienst te produceren. |
| Schaaleffecten | Veranderingen in de gemiddelde kosten van productie die optreden wanneer de schaal van operaties toeneemt. Ze kunnen toenemend, constant of afnemend zijn. |
| Marginale arbeidsproductiviteit | De extra output die wordt gegenereerd door het toevoegen van één extra eenheid arbeid, waarbij andere productiefactoren constant blijven. |
| Puntinkomenselasticiteit | Een maatstaf die de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid van een goed weergeeft als gevolg van een procentuele verandering in inkomen, gemeten bij een specifiek punt op de vraagcurve. |