Cover
Empieza ahora gratis Arthropoda chelicerata.docx
Summary
# Algemeenheden van de klasse Arachnida
Deze sectie beschrijft de algemene kenmerken van de klasse Arachnida, inclusief de bouw van het prosoma en opisthosoma, en de verschillende aanhangsels.
### 1.1 Lichaamsbouw
Arachnida worden gekenmerkt door een lichaam dat is opgedeeld in twee hoofdregio's: het prosoma (ook wel cephalothorax genoemd) en het opisthosoma (abdomen).
#### 1.1.1 Prosoma (cephalothorax)
Het prosoma is de voorste lichaamshelft en bestaat uit een acron (een niet-gesegmenteerd voorste deel) en minimaal zes gesegmenteerde delen. De dorsale zijde van het prosoma wordt bedekt door een carapax, een schildvormige structuur. Elk segment van het prosoma draagt een paar aanhangsels.
* **Cheliceren:** Het eerste paar aanhangsels, gelegen aan de mond, zijn de cheliceren. Deze zijn vaak aangepast voor grijpen, steken of het manipuleren van voedsel.
* **Pedipalpen:** Het tweede paar aanhangsels zijn de pedipalpen. Deze bestaan uit zes segmenten, waarbij het basaal lid vaak een plaatvormige uitgroeiing heeft die functioneert als een gnathobase (kauwplaat). Afhankelijk van de groep kunnen pedipalpen fungeren als tastorganen (spinnen, mijten, teken) of als grijpscharen (schorpioenen).
* **Looppoten:** De daaropvolgende vier paar aanhangsels zijn de looppoten, die de segmenten 3 tot en met 6 van het prosoma vertegenwoordigen. Deze bestaan uit zeven segmenten. Bij mijten en teken is er vaak geen duidelijk onderscheid tussen het prosoma en opisthosoma zichtbaar.
#### 1.1.2 Opisthosoma (abdomen)
Het opisthosoma is het achterlijf en kan maximaal 13 segmenten plus een telson bevatten. In tegenstelling tot het prosoma, draagt het opisthosoma normaal gesproken geen aanhangsels, hoewel de segmentatie in sommige groepen kan verdwijnen of gemodificeerd kan zijn.
### 1.2 Aanhangsels en hun functies
De aanhangsels van Arachnida zijn gespecialiseerd voor verschillende functies:
* **Cheliceren:** Primair gebruikt voor het grijpen en verkleinen van voedsel. Bij giftige soorten zijn ze vaak verbonden met gifklieren.
* **Pedipalpen:** Kunnen variëren in vorm en functie, van tastorganen tot krachtige grijpscharen. Ze helpen ook bij het manipuleren van voedsel.
* **Looppoten:** De vier paar looppoten zijn essentieel voor voortbeweging.
### 1.3 Belangrijke recente groepen
De klasse Arachnida omvat diverse belangrijke ordes, waaronder Schorpioenen (Scorpionida), Spinnen (Araneida) en Mijten en Teken (Acari).
#### 1.3.1 Ordo Scorpionida (Schorpioenen)
* **Bouwplan:** Het acron is slechts embryonaal zichtbaar. Het telson eindigt in een gifstekel, die twee gifklieren bevat.
* **Levenswijze:** Schorpioenen leven in droge tot zeer droge tropische en subtropische gebieden, bij voorkeur op donkere, beschutte plaatsen. Ze vangen prooien (voornamelijk insecten) met hun krachtige pedipalpen. De gifstekel wordt gebruikt voor verdediging. Ogen helpen bij oriëntatie, en de cheliceren worden gebruikt om voedsel te manipuleren. Ze kunnen ook geluiden produceren door stridulatie, wat dient voor voortplanting of dreiggedrag. Er zijn ongeveer 600 recente soorten.
* **Voortplanting:** De paring vindt plaats via een spermatofoor die op de grond wordt afgezet. Het mannetje leidt het vrouwtje naar de spermatofoor, die ze vervolgens opneemt in haar genitale opening. Vaak worden mannetjes na de paring door het vrouwtje gedood en opgegeten. Schorpioenen zijn levendbarend.
#### 1.3.2 Ordo Araneida (Spinnen)
* **Bouwplan:** Het acron is slechts embryonaal zichtbaar. Een belangrijk kenmerk zijn de spintepels, spinklieren en de productie van webben. Spintepels zijn gelede buisjes die in verbinding staan met spinklieren die een zijdeachtig vloeibaar secreet produceren. Dit secreet verhardt tot een dunne, sterke draad. Sommige spinnen hebben een cribellum, een zeefplaat die speciale, kleverige draden produceert. Spindraden worden gebruikt voor voortbeweging, nesten (tijdens vervelling, broedperiodes of overwintering), en als broedkamers in de vorm van cocons.
* **Levenswijze:** Er zijn wereldwijd ongeveer 20.000 soorten spinnen, die voornamelijk landdieren zijn. Ze ademen via boeklongen of tracheeën. Spinnen zijn vrijlevend en solitair. Cheliceren worden gebruikt om prooien te grijpen, en pedipalpen en looppoten helpen bij het manipuleren van voedsel.
* **Voortplanting:** De paring gaat vaak gepaard met een paringsceremonieel. Het mannetje is doorgaans kleiner dan het vrouwtje. De spermatofoor wordt afgezet in een speciaal netje gebouwd door het mannetje. Na de copulatie wordt het mannetje vaak als prooi door het vrouwtje gegeten. Eieren worden in een cocon gelegd, die door het vrouwtje wordt bewaakt of meegedragen.
* **Spinnengif:** Spinnengif kan neurotoxische stoffen bevatten die leiden tot verhoogde neurotransmitterafscheiding, spierkrampen, verlamming en aantasting van het autonome zenuwstelsel. Daarnaast kunnen er proteolytische stoffen aanwezig zijn die weefselverrotting (necrose) veroorzaken, wat leidt tot diepe ontstekingen. Sommige spinnensoorten, zoals de zwarte weduwe, zijn gevaarlijk voor de mens.
#### 1.3.3 Ordo Acari (Mijten en Teken)
* **Bouwplan:** Bij mijten en teken zijn de lichaamssegmenten sterk vergroeid. Het prosoma draagt het gnathosoma (capitulum) met de monddelen, en het podosoma met de vier paar looppoten. Het opisthosoma (achterlijf) is vergroeid met het podosoma. De monddelen, inclusief cheliceren en pedipalpen, zijn sterk aangepast en gevormd tot snuiten om te steken, zuigen, raspen of bijten. De basis van de pedipalpen is vaak vergroeid tot een hypostoom, dat dient om te steken. Het dorsale deel wordt bedekt door een rostrum.
* **Zintuigen:** Acari bezitten chemo- of hygroreceptoren. Het Haller's orgaan is gespecialiseerd in het opsporen van gastheren. Ogen zijn vaak gereduceerd of afwezig.
* **Spijsvertering:** Het spijsverteringsstelsel is deels buiten het lichaam door de uitscheiding van spijsverteringsenzymen.
* **Ademhalings- en bloedvatenstelsel:** Het ademhalingsstelsel is sterk gereduceerd; tracheeën met stigmata zijn aanwezig. Het bloedvatenstelsel is vaak gereduceerd of afwezig.
* **Excretie:** Excretie vindt plaats via middendarmcellen, buizen van Malpighi en coxale klieren.
* **Levenswijze:** Acari kunnen waterbewonend of landbewonend zijn, vrijlevend of parasitair. Als parasieten zijn ze vaak vectoren voor ziektes. Foresie, waarbij (vooral larven) zich op andere arthropoden verplaatsen zonder deze te voeden, komt ook voor.
* **Voortplanting en ontwikkeling:** Ze zijn eierleggend en doorlopen verschillende ontwikkelingsstadia: ovum (ei), deutovum (eiomhulling open), larva (6 poten), nimf (na eerste vervelling 8 poten, genitalia niet ontwikkeld), hypopus, en imago (volwassen dier).
* **Voorbeelden:** *Ixodes ricinus* (schapenteek) is weinig gastheerspecifiek en komt voor in gematigde streken. De cyclus duurt doorgaans drie jaar, waarbij larve, nimf en adult allemaal bloedmaaltijden nodig hebben van verschillende gastheren. Teken kunnen ongemak veroorzaken, leiden tot bloedarmoede, tekenverlamming, en overdragen van virussen en bacteriën.
### 1.4 Vergelijking van hoofdgroepen
Een tabel met een vergelijking van de belangrijkste ordes binnen Arachnida is nuttig voor het overzicht:
| Kenmerk | Scorpionida | Araneida | Acari |
| :------------ | :---------------------------------------------- | :----------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------- |
| Prosoma | gesegmenteerd + carapax | gesegmenteerd + carapax | gesegmenteerd + rostrum |
| Opisthosoma | gesegmenteerd, verdeelt in meso- en metasoma | ongesegmenteerd, verbonden met prosoma door pedicel | ongesegmenteerd, gereduceerd, vergroeid met prosoma |
| Chelicerae | drieledig zonder gifklier | tweeledig met gifklier | tweeledig, omgevormd tot steek- of zuigsnuit |
| Pedipalpi | sterk ontwikkeld met grijpscharen | minder ontwikkeld, met tastfunctie | sterk gereduceerde tastfunctie |
| Looppoten | goed ontwikkeld (paren 1 en 2 met gnathobasen) | goed ontwikkeld (geen gnathobasen) | goed ontwikkeld tot gereduceerd (zonder gnathobasen) |
| Ademhaling | 4 paar boeklongen | boeklongen en/of tracheeën | tracheeën of geen ademhalingsorganen |
| Levenswijze | vrij levend, landbewoner | vrij levend, enkele waterbewonend | vrij levend (land, zoet/zout water) of parasiet |
### 1.5 Segmentale indeling van aanhangsels in specifieke groepen
De specifieke aanhangsels per segment kunnen worden gedetailleerd:
**Schorpioenen (Scorpionida):**
* Prosoma Segment 1: Cheliceren (met chela)
* Prosoma Segment 2: Pedipalpen (met chela)
* Prosoma Segment 3: Looppoot 1 (met gnathobasen)
* Prosoma Segment 4: Looppoot 2 (met gnathobasen)
* Prosoma Segment 5: Looppoot 3
* Prosoma Segment 6: Looppoot 4
* Mesosoma Segment 1: Pregenitaal segment (verdwijnt bij adult)
* Mesosoma Segment 2: Tergiet 1 + genitaal operculum
* Mesosoma Segment 3-7: Tergieten + sternieten + boeklongen
* Mesosoma Segment 8: Tergiet 7 + sterniet 6
* Metasoma Segmenten 1-5: Sterk vergroeide tergieten en sternieten met aanhangsels, eindigend in de staart met gifstekel.
**Spinnen (Araneida):**
* Prosoma Segment 1: Cheliceren (tweeledig + gifklier)
* Prosoma Segment 2: Pedipalpen (zesledig + gnathobasen, taster)
* Prosoma Segment 3: Looppoot 1
* Prosoma Segment 4: Looppoot 2 (zevenledig + klauwtjes)
* Prosoma Segment 5: Looppoot 3
* Prosoma Segment 6: Looppoot 4
* Opisthosoma Segment 1: Pedicel (pregenitaal segment)
* Opisthosoma Segment 2: Genitale opening + boeklongen
* Opisthosoma Segment 3-12: Gereduceerd, inclusief spintepels en anale tuberkel met anus.
### 1.6 Algemeenheden Subphylum Crustacea (kort ter context)
Hoewel de focus op Arachnida ligt, wordt ter vergelijking kort het bouwplan van Crustacea vermeld:
* **Segmenten en aanhangsels:** Crustaceeën hebben typisch een kop (cephalon), borststuk (pereion) en achterlijf (pleon).
* **Aanhangsels:** Aanhangsels zijn vaak biraam (tweedelig).
* **Voorbeeld (Nephrops norvegicus):** Cephalothorax bedekt door carapax; 6 paar kopaanhangsels (facetoog, 2 paar antennen, mandibula, maxillula, maxilla); 8 paar borstaanhangsels (maxillipeden, looppoten, kieuwen); abdomen met 6 segmenten, eindigend in zwemstaart (uropoden en telson). Voortplanting en ontwikkeling kennen gescheiden geslachten en diverse stadia.
> **Tip:** Het onderscheid tussen prosoma en opisthosoma is een cruciaal kenmerk voor de identificatie van Arachnida. Let goed op de aanwezigheid en de functie van de verschillende aanhangsels.
>
> **Tip:** Begrijp de aanpassingen in de monddelen (cheliceren en pedipalpen) bij de verschillende ordes, aangezien deze sterk gecorreleerd zijn met hun voedingsgewoonten en levenswijze.
---
# Orde Scorpionidae (Schorpioenen)
Dit deel van de studie behandelt de bouw, levenswijze, voortplanting en de ongeveer 600 recente soorten van schorpioenen.
### 2.1 Bouwplan
Schorpioenen kenmerken zich door een specifiek bouwplan dat geëvolueerd is voor hun levenswijze.
#### 2.1.1 Algemeen bouwplan
Het lichaam van een schorpioen is opgedeeld in twee hoofdregionen: het prosoma (cephalothorax) en het opisthosoma (abdomen).
* **Prosoma (cephalothorax):** Dit is het voorste deel van het lichaam en bevat de monddelen en de ledematen die voor lopen en grijpen gebruikt worden. Het acron, het voorste deel van het acron, is bij schorpioenen embryonaal slechts zwak zichtbaar.
* **Opisthosoma (abdomen):** Dit is het achterste, gesegmenteerde deel van het lichaam. Het is verdeeld in twee delen: het mesosoma en het metasoma.
* **Mesosoma:** Dit is het bredere, anterieure deel van het abdomen, dat zeven segmenten telt. Dit deel bevat de vitale organen, waaronder de longboeken voor de ademhaling.
* **Metasoma:** Dit is het smallere, posterieure deel van het abdomen, dat ook uit vijf segmenten bestaat. Dit deel eindigt in de telson, die een gifklier en een gifstekel bevat.
#### 2.1.2 Aanhangsels
Schorpioenen hebben diverse paren aanhangsels, elk met specifieke functies:
* **Cheliceren:** Dit zijn de monddelen, meestal drieledig en aan de voorzijde van de mond gelegen. Ze worden gebruikt om voedsel te manipuleren en te verkleinen. Ze beschikken niet over een gifklier.
* **Pedipalpen:** Deze aanhangsels zijn sterk ontwikkeld en eindigen in grote grijpscharen (chelae). Ze worden gebruikt voor het vastgrijpen van prooien, verdediging en soms voor voortplanting. De pedipalpen zijn zesledig en hebben gnathobasen, wat kauwplaten zijn.
* **Looppoten:** Er zijn vier paren looppoten aanwezig, die essentieel zijn voor de voortbeweging. Ze zijn zevenledig en eindigen in klauwtjes. De voorste twee paren looppoten hebben gnathobasen die helpen bij het verkleinen van voedsel.
* **Telson:** Het telson is het uiteinde van het metasoma en bevat twee gifklieren. Deze klieren produceren gif dat via de gifstekel wordt geïnjecteerd.
#### 2.1.3 Interne organen
* **Ogen:** Schorpioenen hebben meestal meerdere paren ogen, vaak gelegen op de carapax en soms aan de zijkanten van het prosoma. Deze ogen helpen bij de oriëntatie.
* **Ademhalingsorganen:** Schorpioenen ademen via vier paren boeklongen, die zich aan de ventrale zijde van het mesosoma bevinden.
* **Gifklieren:** De gifklieren bevinden zich in het telson en produceren een neurotoxisch gif dat gebruikt wordt om prooien te verlammen en voor verdediging.
### 2.2 Levenswijze
Schorpioenen zijn aangepast aan diverse droge tot zeer droge omgevingen, voornamelijk in tropische en subtropische gebieden.
* **Habitat:** Ze prefereren donkere, vochtige plekken zoals onder stenen, in spleten of in holen.
* **Voedsel:** Hun dieet bestaat voornamelijk uit insecten en andere kleine ongewervelden. Prooien worden met de pedipalpen vastgegrepen en vervolgens met de cheliceren gemanipuleerd.
* **Stridulatie:** Sommige schorpioensoorten produceren geluiden door specifieke lichaamsdelen tegen elkaar te strijken. Dit staat bekend als stridulatie en wordt gebruikt voor communicatie, zoals bij voortplanting of om dreiging te uiten.
### 2.3 Voortplanting en ontwikkeling
De voortplanting bij schorpioenen is uniek en kent specifieke rituelen.
* **Paring:** Het mannetje zet een spermatofoor (een pakketje zaadcellen) op de grond af. Vervolgens trekt hij het vrouwtje voorwaarts, zodat zij de spermatofoor kan opnemen in haar genitale opening. Dit proces kan vergezeld gaan van complexe paringsdansen.
* **Levendbarend:** Schorpioenen zijn levendbarend. Na de bevruchting ontwikkelen de embryo's zich in het lichaam van het vrouwtje en worden de jongen levend geboren.
* **Post-copulatie gedrag:** Het is gebruikelijk dat mannetjes na de paring door vrouwtjes worden gedood en opgegeten, wat kan dienen als voedselbron voor het vrouwtje en de ontwikkeling van de jongen.
### 2.4 Soortenrijkdom
Er zijn ongeveer 600 recente soorten schorpioenen beschreven, die variëren in grootte, kleur en giftigheid.
> **Tip:** Hoewel veel schorpioenen gif bezitten, is slechts een klein percentage van de soorten gevaarlijk voor mensen. Het is echter altijd verstandig om voorzichtig te zijn in gebieden waar schorpioenen voorkomen.
### 2.5 Vergelijking met andere Arachnida-ordes
Schorpioenen (Ordo Scorpionidae) vertonen duidelijke verschillen met spinnen (Ordo Araneida) en mijten/teken (Ordo Acari), met name in hun bouwplan en de aanpassing van hun aanhangsels.
| Kenmerk | Ordo Scorpionidae (Schorpioenen) | Ordo Araneida (Spinnen) | Ordo Acari (Mijten en Teken) |
| :------------ | :---------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------- |
| **Prosoma** | Gesegmenteerd, bedekt met carapax | Gesegmenteerd, bedekt met carapax | Gesegmenteerd, met gnathosoma/capitulum (monddelen) |
| **Opisthosoma** | Gesegmenteerd, verdeeld in mesosoma en metasoma, eindigend op gifstekel | Ongesegmenteerd, verbonden met prosoma door een pedicel, met spintepels | Ongesegmenteerd, gereduceerd, vergroeid met prosoma |
| **Cheliceren** | Drieledig, zonder gifklier | Tweeledig, met gifklier | Tweeledig, omgevormd tot steek- of zuigsnuit |
| **Pedipalpen**| Sterk ontwikkeld met grijpscharen en gnathobasen | Minder ontwikkeld, met tastfunctie en gnathobasen | Sterk gereduceerde tastfunctie |
| **Looppoten** | Goed ontwikkeld, met gnathobasen | Goed ontwikkeld, zonder gnathobasen | Goed ontwikkeld tot gereduceerd, zonder gnathobasen |
| **Ademhaling**| Vier paar boeklongen | Boeklongen en/of tracheeën | Tracheeën of geen ademhalingsorganen |
| **Levenswijze**| Vrijlevend, alle landbewoners | Vrijlevend, enkele waterbewonend | Vrijlevend (land, zoet/zout water) of parasiet |
---
# Orde Araneida (Spinnen)
Spinnen zijn landdieren met een gespecialiseerd bouwplan dat hen in staat stelt om hun omgeving te manipuleren en prooien te vangen via de productie van zijde en, in veel gevallen, gif.
### 3.1 Bouwplan van spinnen
Het lichaam van een spin is opgedeeld in twee hoofdregio's: het prosoma (cephalothorax) en het opisthosoma (abdomen).
* **Prosoma (cephalothorax):** Dit deel van het lichaam is de fusie van het acron en minstens zes segmenten. Het wordt aan de bovenzijde bedekt door een schildvormige structuur, de carapax. Elk segment van het prosoma draagt een paar aanhangsels:
* **Cheliceren:** Het eerste paar aanhangsels, dat bij spinnen is voorzien van een gifklier en dient voor het vastgrijpen en verkleinen van prooien.
* **Pedipalpen:** Het tweede paar aanhangsels. Bij spinnen zijn deze vaak minder ontwikkeld dan bij bijvoorbeeld schorpioenen en dienen ze voornamelijk als tastorgaan. Ze kunnen ook gebruikt worden om voedsel te manipuleren. De pedipalpen bestaan uit zes leden, waarbij het basale lid dikwijls een plaatvormige uitgroeiing heeft (gnathobase) die helpt bij het verkleinen van voedsel.
* **Looppoten:** Vier paar looppoten bevinden zich op de segmenten 3 tot en met 6 van het prosoma. Deze poten zijn zevenledig en voorzien van klauwtjes aan het uiteinde.
* **Opisthosoma (abdomen):** Dit deel van het lichaam kan maximaal 13 segmenten bevatten, soms eindigend in een telson (hoewel dit bij spinnen embryonaal is en niet meer zichtbaar). Bij spinnen zijn de segmenten van het opisthosoma vaak grotendeels verdwenen of sterk vergroeid. Er bevinden zich geen aanhangsels meer op het opisthosoma, met uitzondering van de spintepels aan het achterste deel.
### 3.2 Spintepels, spinklieren en webben
Een kenmerkend aspect van spinnen is de productie van zijde, een vezelig eiwitachtig secreet dat wordt aangemaakt in speciale klieren en naar buiten wordt geperst via spintepels.
* **Spintepels:** Dit zijn gelede buisjes die in verbinding staan met spinklieren. Wanneer het vloeibare zijdeachtige secreet naar buiten wordt geperst, hardt het uit tot een dunne, sterke draad.
* **Spinklieren:** Klierstructuren die het vloeibare zijde produceren.
* **Webben:** Spindraden worden voor diverse doelen gebruikt:
* **Voortbeweging:** Spinnen kunnen een draad achterlaten tijdens het lopen, wat hen helpt bij het navigeren en als vanglijn dient.
* **Nesten:** Spinnen bouwen nesten voor bescherming, zoals tijdens het vervellen, de broedperiode of om te overwinteren.
* **Broedkamers:** Eieren worden vaak beschermd in een cocon van spindraad.
* **Vangnetten:** Veel spinnen weven complexe vangnetten om vliegende insecten te vangen.
Sommige spinnenfamilies beschikken over een **cribellum**. Dit is een ovale zeefplaat, gevormd uit het eerste paar spintepels, waarin een speciale klier uitmondt die kleverige draden produceert.
### 3.3 Levenswijze
De meeste spinnen zijn landdieren en komen in een breed scala aan habitats voor. Ze ademen via boeklongen of tracheeën.
* **Vrij levend en solitair:** Spinnen leven doorgaans solitair en jagen actief op hun prooien.
* **Gebruik van aanhangsels:** De cheliceren worden gebruikt om de prooi te grijpen en, indien giftig, te injecteren. Pedipalpen en looppoten helpen bij het manipuleren van het voedsel.
> **Tip:** De bouw van het web is een cruciaal aspect van de levenswijze voor veel spinnensoorten en varieert sterk in vorm en functie. Bestudeer de verschillende webtypen en hun bijbehorende spinnenfamilies.
### 3.4 Paring
De paring bij spinnen is vaak een complex ritueel, waarbij het mannetje over het algemeen kleiner is dan het vrouwtje.
* **Spermatofoor:** Het mannetje zet een spermatofoor af, vaak op een speciaal gebouwd netje.
* **Paringsceremonieel:** Het mannetje voert vaak een paringsdans of ceremonieel uit om het vrouwtje te benaderen en te voorkomen dat hij als prooi wordt gezien.
* **Copulatie:** Het mannetje neemt de spermatofoor op in zijn pedipalpen en brengt deze over naar de genitale opening van het vrouwtje.
* **Gevaren voor het mannetje:** Na de copulatie wordt het mannetje vaak door het vrouwtje geconsumeerd.
* **Eierbescherming:** De eieren worden in een cocon gelegd en bewaakt door het vrouwtje, of ze draagt de cocon met zich mee op haar lichaam.
### 3.5 Spinnengif
Spinnengif is een complex mengsel van toxische stoffen die voornamelijk dienen voor het immobiliseren en verteren van prooien.
* **Neurotoxische stoffen:** Deze stoffen werken presynaptisch en veroorzaken een verhoogde afscheiding van neurotransmitters. Dit leidt tot spierkrampen, die vervolgens kunnen overgaan in verlamming. Ook het autonome zenuwstelsel kan worden aangetast.
* **Proteolytische stoffen:** Deze stoffen veroorzaken weefselverrotting (necrose). Dit kan leiden tot moeilijk te genezen, diepe ontstekingen.
> **Belangrijk:** Hoewel de meeste spinnen niet gevaarlijk zijn voor mensen, kunnen de gifstoffen van enkele soorten, zoals de zwarte weduwe, ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken.
### 3.6 Vergelijking met andere ordes
Spinnen (Araneida) delen gemeenschappelijke kenmerken met andere ordes binnen de klasse Arachnida, maar hebben ook specifieke verschillen, met name ten opzichte van schorpioenen (Scorpionida) en mijten/teken (Acari).
* **Prosoma:** Bij spinnen is het prosoma bedekt met een carapax. Bij mijten en teken is het prosoma vaak vergroeid met het opisthosoma en draagt het een rostrum.
* **Opisthosoma:** Het opisthosoma van spinnen is ongesegmenteerd en verbonden met het prosoma door een nauwe steel (pedicel).
* **Cheliceren:** Spinnen hebben tweeledige cheliceren met een gifklier.
* **Pedipalpen:** Bij spinnen zijn de pedipalpen minder ontwikkeld dan bij schorpioenen en dienen ze voornamelijk als tastorgaan.
* **Ademhaling:** Spinnen gebruiken boeklongen en/of tracheeën.
> **Tip:** Gebruik de tabellen in het studiemateriaal om de vergelijkende anatomie en levenswijzen van de verschillende ordes binnen de Arachnida te visualiseren en te memoriseren. Deze vergelijkingen zijn vaak onderwerp van examenvragen.
---
# Orde Acari (Mijten en teken)
Deze orde omvat mijten en teken, die gekenmerkt worden door een sterk gereduceerde en vergroeide lichaamsbouw, gespecialiseerde monddelen en diverse levenswijzen.
### 4.1 Bouwplan
De lichaamssegmenten van mijten en teken zijn sterk vergroeid. De belangrijkste lichaamsdelen zijn:
* **Prosoma (gnathosoma/capitulum):** Dit deel bevat de monddelen en wordt ook wel het capitulum genoemd.
* **Podosoma:** Hier bevinden zich de vier paar looppoten.
* **Opisthosoma:** Dit is het achterlijf, dat vergroeid is met het podosoma.
### 4.2 Monddelen
De monddelen van mijten en teken zijn sterk aangepast voor verschillende functies zoals steken, zuigen, raspen en bijten.
* **Cheliceren:** Deze zijn vaak omgevormd tot een snuit om te steken of te bijten.
* **Pedipalpen:** De basis van de pedipalpen is vaak vergroeid en vormt het hypostoom, dat essentieel is voor het steken en vasthouden van de gastheer. Dorsaal wordt dit bedekt door het rostrum.
### 4.3 Zintuigen
* **Chemo- en hygroreceptie:** Veel mijten en teken hebben gespecialiseerde zintuigen voor het detecteren van geur en vochtigheid.
* **Hallers orgaan:** Dit orgaan, vaak aan het uiteinde van de tarsi van de voorpoten, is cruciaal voor het opsporen van een gastheer.
* **Ogen:** Ogen zijn vaak gereduceerd of volledig afwezig bij deze groep.
### 4.4 Spijsverteringsstelsel
Het spijsverteringsstelsel kan gedeeltelijk buiten het dier plaatsvinden. Spijsverteringsenzymen worden afgescheiden om voedsel buiten het lichaam af te breken, waarna het geabsorbeerd wordt.
### 4.5 Ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel is sterk gereduceerd. Tracheeën, voorzien van stigmata, zijn aanwezig, maar de mate van ontwikkeling kan sterk variëren.
### 4.6 Bloedvatenstelsel
Het bloedvatenstelsel is gereduceerd of zelfs afwezig bij sommige soorten.
### 4.7 Uitscheidingsstelsel
De uitscheiding verloopt via middendarmcellen, buizen van Malpighi en coxale klieren.
### 4.8 Levenswijze
Mijten en teken kunnen zowel waterbewonend als landbewonend zijn, en komen voor in zowel vrijlevende als parasitaire vormen.
* **Vrijlevend:** Veel soorten leven in bodem, water, op planten of als detrivoren.
* **Parasitair:** Veel soorten leven op of in andere organismen. Parasitaire vormen kunnen fungeren als vector voor ziekten.
* **Foresie:** Vooral de larven kunnen foresie vertonen, waarbij ze zich op andere arthropoden verplaatsen zonder deze te voeden, om zo nieuwe habitats te bereiken.
### 4.9 Voortplanting en ontwikkeling
Mijten en teken zijn eierleggend. De ontwikkeling kent verschillende stadia:
* **Ovum (ei):** Het beginstadium.
* **Deutovum:** Het ei waarin de eischaal opengaat.
* **Larva:** Dit stadium heeft zes poten.
* **Nimf:** Na de eerste vervelling ontwikkelt de nimf zich tot een stadium met acht poten. De voortplantingsorganen zijn nog niet ontwikkeld.
* **Hypopus:** Een specifiek stadium dat bij sommige mijten voorkomt, vaak geassocieerd met verspreiding.
* **Imago:** Het volwassen dier, geslachtsrijp.
### 4.10 Voorbeelden: Ixodes ricinus (schapenteek)
* **Gastheer:** De schapenteek is niet sterk gasheerspecifiek en kan op diverse gewerveldieren parasiteren.
* **Verspreiding:** Komt voor in gematigde klimaatzones over de hele wereld, waaronder Europa, Amerika, Australië en Zuid-Afrika.
* **Vorm:** De rug van de volwassen teek is bedekt met één schild. De monddelen zijn uitgerust met een hypostoom om zich vast te hechten en bloed te zuigen.
* **Ademhaling:** De stigmata bevinden zich ventraal, naast de genitale en anale platen.
* **Levenscyclus:** De cyclus kan wel drie jaar duren. Larven, nimfen en volwassen teken voeden zich allemaal met bloed van verschillende gastheren. Na een bloedmaaltijd legt de volwassen vrouwelijke teek tussen de 1000 en 10000 eieren en sterft daarna.
* **Impact:** Schapenteken zijn tijdelijke parasieten die ongemak veroorzaken door irritatie en bloedzuigen, wat kan leiden tot anemie. Ze kunnen ook tekenverlamming veroorzaken en fungeren als vector voor de overdracht van virussen en bacteriën die ziekten kunnen veroorzaken.
> **Tip:** Bestudeer de specifieke aanpassingen van de monddelen (cheliceren en pedipalpen) voor de verschillende levenswijzen binnen de Acari, zoals het zuigen of raspen van voedsel.
> **Tip:** Het Hallers orgaan is een essentieel zintuig voor parasitaire mijten en teken om hun gastheren te lokaliseren. Begrijp de locatie en functie ervan.
---
# Subphylum Crustacea
This section details the general characteristics of the subphylum Crustacea, focusing on their body plan, appendages, reproduction, and systematics, with a specific emphasis on *Nephrops norvegicus*.
### 5.1 Algemene kenmerken van Crustacea
Crustaceen vormen een diverse groep binnen de Arthropoda, gekenmerkt door specifieke morfologische en anatomische eigenschappen.
#### 5.1.1 Bouwplan en segmentatie
Het algemene bouwplan van crustaceen omvat een lichaam dat is opgebouwd uit segmenten, die zijn verdeeld in drie hoofdregio's: de kop (cephalon), het borststuk (pereion) en het achterlijf (pleon). Deze regio's kunnen echter sterk variëren in hun mate van fusie en segmentatie, afhankelijk van de specifieke groep.
* **Kop (Cephalon):** De kop bestaat uit een acron (het voorste deel zonder segment) en meestal vijf tot zes gefuseerde segmenten. De aanhangsels van de kop zijn onder andere de ogen (vaak gesteeld), twee paar antennes (antennulae en antennae) en de monddelen (mandibula, maxillula en maxilla).
* **Borststuk (Pereion):** Het borststuk bestaat uit acht segmenten, die elk een paar aanhangsels dragen die bekend staan als pereiopoden. Deze worden gebruikt voor lopen, zwemmen, voortplanting en voedselmanipulatie. De eerste drie paar borstsegmenten kunnen bij sommige soorten gespecialiseerd zijn als maxillipeden, die helpen bij het hanteren van voedsel.
* **Achterlijf (Pleon):** Het achterlijf, of abdomen, bestaat uit zes segmenten en eindigt in de telson. De aanhangsels van het achterlijf, pleopoden, zijn typisch betrokken bij zwemmen en voortplanting. De laatste segmenten van het achterlijf dragen vaak de uropoden en de telson, die samen de staart vormen.
#### 5.1.2 Aanhangsels
Een kenmerkend aspect van Crustacea is het bezit van birame (tweevoudige) aanhangsels. Elk aanhangsel bestaat uit een binnenste en een buitenste tak. Deze birame structuur is echter niet bij alle aanhangsels en soorten even duidelijk zichtbaar en kan gereduceerd zijn tot een enkelvoudige tak (uniraam).
> **Tip:** De verschillende paren aanhangsels van crustaceen zijn vaak aangepast voor specifieke functies, zoals tast, voortbeweging, voedselopname, verdediging en voortplanting. De modificatie van deze aanhangsels is een belangrijke factor in de evolutionaire diversificatie van de groep.
#### 5.1.3 Voortplanting en ontwikkeling
Crustaceen kennen gescheiden geslachten, hoewel hermafroditisme ook voorkomt bij sommige groepen. De voortplanting kan direct of indirect zijn, waarbij de ontwikkeling vaak meerdere larvale stadia doorloopt die significant verschillen van het volwassen dier.
* **Ontwikkelingsstadia:** Typische stadia kunnen zijn: ei (ovum), naupliuslarve, protozoea, mysislarve en postlarvale stadia die leiden tot het volwassen dier. De specifieke reeks stadia varieert sterk tussen de verschillende klassen en orden.
* **Spermatofoor:** Bij veel soorten worden zaadcellen afgezet in een spermatofoor, die door het mannetje op het vrouwtje wordt overgebracht. De genitale openingen bevinden zich meestal op de achterste borstsegmenten.
#### 5.1.4 Systematiek
De classificatie van Crustacea is complex vanwege de grote diversiteit binnen de subphylum. Belangrijke groepen binnen de Crustacea omvatten onder andere de Maxillopoda (zoals Copepoda en Cirripedia), Malacostraca (de grootste klasse, waaronder Decapoda zoals garnalen en krabben) en Branchiopoda.
> **Example:** De parasitaire copepode *Cyclops* kan dienen als tussengastheer voor de nematode *Dracunculus medinensis*, wat de ecologische interacties binnen deze groep illustreert.
### 5.2 Classis Malacostraca: *Nephrops norvegicus*
De klasse Malacostraca vertegenwoordigt de meest diverse en grootste groep binnen de Crustacea. Een representatieve soort binnen deze klasse is *Nephrops norvegicus*, de Noorse langoustine.
#### 5.2.1 Bouwplan van *Nephrops norvegicus*
Het lichaam van *Nephrops norvegicus* is typisch samengesteld uit een cephalothorax en een abdomen.
* **Cephalothorax:** Dit is een externe versmelting van zes kopsegmenten en acht borstsegmenten. Het geheel wordt dorsaal bedekt door een hard carapax (een schildvormige rugplaat) en lateraal door brachiostegieten.
* **Kopsegmenten (6 paar aanhangsels):**
* Gesteelde facetogen: voor waarneming.
* Antennulae: gebruikt voor waarneming.
* Antennae: lange, tastende aanhangsels.
* Mandibula: krachtige kaken voor voedselverwerking.
* Maxillula: een paar kleine monddelen ter ondersteuning van de voedselopname.
* Maxilla: een ander paar monddelen betrokken bij voedselmanipulatie.
* **Borstsegmenten (8 paar aanhangsels):**
* Maxillipeden (3 paar): Kleine aanhangsels die helpen bij het manipuleren en naar de mond brengen van voedsel.
* Chelipeden (1 paar): Het eerste paar pootaanhangsels, sterk ontwikkeld tot scharen (chelipeden), gebruikt voor verdediging en het vangen van prooi.
* Pereiopoden (4 paar): De overige looppoten, gebruikt voor voortbeweging. De genitale openingen bevinden zich op de tweede (vrouwtje) en vierde (mannetje) poot.
* Kieuwen (bronchiën) zijn aan de basis van de borstaanhangsels bevestigd.
* **Abdomen (Pleon):** Het abdomen bestaat uit zes segmenten, elk met een paar pleopoden. De laatste segmenten van het abdomen dragen de uropoden en de telson, die samen een brede zwemstaart vormen.
* **Segmenten en aanhangsels:**
* Pleopoden (1 paar per segment): Gebruikt voor zwemmen en, bij het mannetje, de eerste twee paren zijn aangepast voor copulatie.
* Uropoden en Telson: Vormen de staart en helpen bij snelle zwembewegingen.
#### 5.2.2 Voortplanting en ontwikkeling bij *Nephrops norvegicus*
* **Geslachten:** *Nephrops norvegicus* heeft gescheiden geslachten.
* **Copulatie:** Voortplanting vindt plaats met behulp van gespecialiseerde pleopoden bij het mannetje. Het mannetje brengt spermatofoor (een pakketje zaadcellen) over op het vrouwtje.
* **Eieren:** De bevruchte eieren worden door het vrouwtje gedragen aan haar pleopoden, waar ze zich ontwikkelen tot larven voordat ze vrijkomen in het water.
#### 5.2.3 Systematiek
*Nephrops norvegicus* behoort tot de orde Decapoda binnen de klasse Malacostraca. Deze orde kenmerkt zich door het hebben van tien looppoten (vijf paar), waarvan het eerste paar vaak is omgevormd tot scharen.
### 5.3 Vergelijking met andere Chelicerata groepen
Hoewel dit gedeelte zich richt op Crustacea, biedt de documentatie ook een vergelijking met enkele groepen binnen de subphylum Chelicerata (Scorpionida, Araneida, Acari) om context te bieden.
| Kenmerk | Scorpionida (Schorpioenen) | Araneida (Spinnen) | Acari (Mijten en teken) |
| :------------ | :------------------------------------------------------ | :-------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------- |
| **Prosoma** | Gesegmenteerd met carapax | Gesegmenteerd met carapax | Gesegmenteerd met rostrum |
| **Opisthosoma**| Gesegmenteerd (mesosoma + metasoma met gifstekel) | Ongesegmenteerd, verbonden met prosoma via pedicel; spintepels | Ongesegmenteerd, gereduceerd, vergroeid met prosoma |
| **Chelicerae**| Drielidig, zonder gifklier | Tweeledig, met gifklier | Tweeledig, omgevormd tot steek- of zuigsnuit |
| **Pedipalpi** | Sterk ontwikkeld, met grijpscharen en gnathobasen | Minder ontwikkeld, tastfunctie, met gnathobasen | Sterk gereduceerde tastfunctie |
| **Looppoten** | Goed ontwikkeld (meestal 4 paar), met gnathobasen | Goed ontwikkeld (4 paar), zonder gnathobasen | Goed ontwikkeld tot gereduceerd, zonder gnathobasen |
| **Ademhaling**| 4 paar boeklongen | Boeklongen en/of tracheeën | Tracheeën of afwezig |
| **Levenswijze**| Vrij levend, alle landbewoners | Vrij levend, enkele waterbewonend | Vrij levend (land, zoet/zout water) of parasitair |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Prosoma | Het voorste deel van het lichaam bij cheliceraten, ook wel cephalothorax genoemd, dat de hersenen, ogen, monddelen en aanhangsels bevat. |
| Opisthosoma | Het achterste deel van het lichaam bij cheliceraten, ook wel abdomen of achterlijf genoemd, dat geen aanhangsels draagt in volwassen dieren. |
| Cheliceren | Het eerste paar aanhangsels van de cheliceraten, gelegen voor de mond, die vaak worden gebruikt voor het grijpen, verkleinen of doorboren van voedsel. |
| Pedipalpen | Het tweede paar aanhangsels van de cheliceraten, gelegen achter de cheliceren, die verschillende functies kunnen hebben zoals tast, grijpen, of voortplanting. |
| Gnathobase | Een plaatvormige uitgroeiing aan het basislid van de pedipalpen of poten, die vaak een rol speelt bij het verkleinen van voedsel. |
| Telson | Het achterste, vaak gesegmenteerde, deel van het lichaam van veel arthropoden, soms eindigend in een stekel of staartvormige aanhangsels. |
| Stridulatie | Het produceren van geluid door bepaalde lichaamsdelen tegen elkaar te strijken, vaak gebruikt voor communicatie zoals voortplanting of dreigen. |
| Spermatofoor | Een pakketje zaadcellen dat door het mannetje van sommige diersoorten wordt afgezet, en dat vervolgens door het vrouwtje wordt opgenomen voor bevruchting. |
| Spintepels | Geleerde buisjes aan het achterlijf van spinnen, die in verbinding staan met spinklieren en waarmee zijde wordt geproduceerd. |
| Spinklieren | Klieren bij spinnen die een vloeibaar, zijdeachtig secreet produceren dat bij blootstelling aan de lucht verhardt tot een dunne, sterke draad. |
| Cribellum | Een zeefachtige structuur bij sommige spinnen, bestaande uit een omgevormd deel van de spintepels, die kleverige zijdedraadjes produceert. |
| Boeklongen | Ademhalingsorganen die voorkomen bij sommige cheliceraten, bestaande uit lamellen die lijken op pagina"s van een boek en waarin gasuitwisseling plaatsvindt. |
| Tracheeën | Een systeem van buisjes die gasuitwisseling mogelijk maken in de ademhaling van veel geleedpotigen, die lucht rechtstreeks naar de weefsels transporteren. |
| Hallers orgaan | Een zintuiglijk orgaan bij mijten en teken, vaak gelegen op de eerste pootpaar, dat dient voor de detectie van warmte en luchtvochtigheid om een gastheer te vinden. |
| Hypostoom | Een monddeel bij mijten en teken, gevormd door de vergroeiing van de basis van de pedipalpen, dat gebruikt wordt om te steken en bloed op te zuigen. |
| Foresie | Een vorm van commensalisme waarbij een organisme (vaak een larve) zich op een ander organisme verplaatst om zich te verspreiden, zonder de gastheer te voeden. |
| Imago | Het volwassen, reproductieve stadium van een insect of ander arthropode, dat verschilt van de larvale en nimfstadia. |
| Biraam (Biramus) | Een aanhangsel dat bestaat uit twee takken, kenmerkend voor veel Crustacea. |
| Carapax | Een hard schild dat de rug van het prosoma bedekt bij veel arthropoden, zoals schaaldieren en sommige spinnen. |
| Maxillipeden | De eerste drie paar aanhangsels van de thorax bij schaaldieren, die vaak helpen bij het hanteren van voedsel en kunnen dienen voor het grijpen. |
| Pleopoden | Aanhangsels aan het abdomen van schaaldieren, die vaak worden gebruikt voor zwemmen, voortplanting of het dragen van eieren. |
| Uropoden | Een paar aanhangsels aan het einde van het abdomen van veel schaaldieren, die deel uitmaken van de zwemstaart. |
| Telson | Het achterste, vaak ongesegmenteerde, deel van het abdomen van schaaldieren, meestal met de anus en vaak deel van de staartwaaier. |
| Oviduct | De eileider bij vrouwelijke dieren, die de eicellen van het ovarium naar buiten leidt. |
| Vas deferens | De zaadleider bij mannelijke dieren, die de zaadcellen van het testis naar buiten leidt. |
| Dracunculus medinensis | Een soort rondworm die de mens infecteert en bekend staat als de "draadworm"; Cyclops fungeert als tussengastheer. |