Cover
Empieza ahora gratis Cursus - Anatomie en Palpatie Musculoskeletale .pdf
Summary
# Algemene principes van palpatie
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van de algemene principes van palpatie, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Algemene principes van palpatie
Palpatie is een essentiële tactiele vaardigheid in de geneeskunde, die de therapeut in staat stelt om de onderliggende anatomische structuren van het menselijk lichaam waar te nemen en te beoordelen door middel van aanraking [11](#page=11).
### 1.1 De rol van anatomische kennis bij palpatie
Een diepgaande kennis van de anatomie is een fundamentele voorwaarde voor effectieve palpatie. Palpatie maakt gebruik van de relaties tussen diepere en oppervlakkige structuren om een beeld te vormen van wat zich onder de huid bevindt. Deze kennis moet gecombineerd worden met fysiologie, biomechanica en andere disciplines voor een compleet beeld tijdens onderzoek en behandeling [11](#page=11).
### 1.2 Technieken en benaderingen bij palpatie
#### 1.2.1 Identificeren van structuren
* **Direct herkenbare structuren:** Sommige structuren veroorzaken zichtbare onregelmatigheden in de oppervlakkige contouren en zijn daardoor direct herkenbaar en palpabel (bv. clavicula) [11](#page=11).
* **Door de huid heen palpabele structuren:** Andere structuren zijn visueel niet waarneembaar, maar wel relatief gemakkelijk door de huid heen te voelen (bv. spina iliaca posterior superior, processus mastoïdeus) [11](#page=11).
* **Deductief palperen:** Voor structuren die noch gezien, noch door de huid heen gevoeld kunnen worden, wordt topografische kennis gebruikt om ze te situeren ten opzichte van herkenbare structuren (bv. nier, blaas) [11](#page=11).
#### 1.2.2 Palpatie van specifieke structuren
* **Arteriën:** Pulserende structuren die gemakkelijk te palperen zijn, vooral nabij benige structuren [11](#page=11).
* **Zenuwen:** Kunnen, vooral nabij bot, onder de vingers gerold worden [11](#page=11).
* **Zachte weefsels:** Sommige (bv. glandula parotis, zaadstreng) kunnen door de huid heen gevoeld worden [11](#page=11).
* **Onderhuidse venen:** Kunnen zichtbaar gemaakt worden met het Valsavamanoeuvre [11](#page=11).
#### 1.2.3 Algemene hygiëne en voorbereiding
* Een aangename kamertemperatuur (20° - 21° C) is essentieel [12](#page=12).
* De patiënt dient rustig benaderd en geïnformeerd te worden over het doel en de procedure van de palpatie [12](#page=12).
* Potentiële pijn dient vooraf aangekondigd te worden [12](#page=12).
* Zorg voor een optimale uitgangspositie [12](#page=12).
* Handen moeten schoon, warm en droog zijn [12](#page=12).
* Nagels dienen kort geknipt te zijn en zonder scherpe randen [12](#page=12).
* Het kortstondig op het lichaam leggen van de handen vooraleer te palperen, schept vertrouwen [12](#page=12).
#### 1.2.4 Handgrepen en druktoepassing
* **Gebruikte vingers:** Over het algemeen wordt de palmaire zijde van de vingertoppen van de wijsvinger, middelvinger en ringvinger gebruikt. De middelvinger kan iets meer gebogen worden om alle vingers op één lijn te brengen [12](#page=12).
* **Drukvariatie:** Er wordt zo weinig mogelijk druk uitgeoefend voor patiëntcomfort en verhoogde tactiele waarneming. De benodigde druk kan variëren van 5 gram tot 4 kilogram. De huid onder de nagels mag nooit wit verkleuren [12](#page=12).
> **Tip:** Om de gevoeligheid voor druk te ontwikkelen, kan men druk uitoefenen op de eigen oogbol (zonder ongemak) of een badkamerweegschaal gebruiken om druk in te schatten. Hard drukken vermindert het tastgevoel en is onaangenaam [12](#page=12).
* **Diepte:** De palperende vingers dringen langzaam van oppervlakkig naar diep in de weefsels [12](#page=12).
* **Hypergevoeligheid:** Bij een hypergevoelige patiënt kan men in eerste instantie de hand van de patiënt onder de palperende hand van de therapeut plaatsen [12](#page=12).
* **Vingerbeweging:** Bij het verplaatsen van de vingers is het beter deze te verschuiven in plaats van de hand op te tillen, om tactiele informatieverlies te voorkomen [12](#page=12).
* **Sensorische versterking:** Het sluiten van de ogen kan de tastzin verhogen [12](#page=12).
#### 1.2.5 Palpatieniveaus
Pick onderscheidt drie palpatieniveaus [13](#page=13):
* **Oppervlakteniveau:** Eerste contact om de vorm van structuren te bepalen, zonder actuele druk [13](#page=13).
* **Arbeidsniveau:** Het niveau met de meeste therapeutische impact, waar een wisselende weerstand ten opzichte van de toegepaste druk wordt gevoeld. Dit contact is niet-invasief [13](#page=13).
* **Afwijzingsniveau:** Waarbij duidelijke weerstand en/of pijn wordt ondervonden. Dit niveau wordt niet aanbevolen als therapeutisch niveau [13](#page=13).
Therapeutische palpatie vindt plaats op het arbeidsniveau [13](#page=13).
#### 1.2.6 Verbetering van tactiele vaardigheden
* Vertrouw op de handen en de ontvangen informatie [13](#page=13).
* Ontwikkel vingers die kunnen voelen, denken en zien [13](#page=13).
* Palpatie wordt geleerd door te doen en te herhalen, niet enkel door te lezen [13](#page=13).
* Palpatie is gebaseerd op sensorische informatie die door de hersenen wordt vertaald naar temperatuur, weefselstructuur, vochtigheid, elasticiteit, spanning, prikkelbaarheid en mobiliteit [14](#page=14).
> **Tip:** De kunst van palpatie vereist discipline, tijd, geduld en veel oefening [14](#page=14).
### 1.3 Integratie van palpatie met andere onderzoeksmodaliteiten
Palperende bevindingen dienen altijd getoetst te worden aan anatomische kennis, fysiologie en pathofysiologie. Palpatie is waardevol, maar onmisbaar in samenhang met andere onderzoeksmethoden, waaronder [14](#page=14):
* Anamnese [14](#page=14).
* Klinisch onderzoek (inclusief palpatie) [14](#page=14).
* Speciale testen [14](#page=14).
* Reactie op behandeling [14](#page=14).
### 1.4 Palpatie van verschillende weefseltypes
* **Huid:** De temperatuur wordt geëvalueerd met de rug van de hand, met aandacht voor regionale verschillen. De verschuifbaarheid ten opzichte van het onderhuidse weefsel wordt nagegaan. Littekens worden onderzocht op hun verschuifbaarheid ten opzichte van het onderliggende weefsel [15](#page=15).
* **Botstructuren:** Zijn hard en meestal gemakkelijk te palperen, met duidelijke oriëntatiepunten [15](#page=15).
* **Tendineuze en ligamentaire structuren:** Geven een elastisch gevoel en zijn het best te palperen dwars op het vezelverloop [15](#page=15).
* **Spieren:** Geven in ontspannen toestand meestal een zacht gevoel. Palpatie kan met de vingertoppen of door alternerende palpatie van de spierrand met beide wijsvingers, waarbij de verschuifbaarheid in dwarse richting wordt geëvalueerd [15](#page=15).
* **Arteriën:** Hierbij worden pulsaties opgespoord, waarbij de juiste drukhoeveelheid cruciaal is. Arterieën worden altijd met de vingertoppen gepalpeerd, nooit met de duim [15](#page=15).
* **Venen:** Om pulsaties te voelen, is nog minder druk nodig om dichtdrukking te vermijden. Venen kunnen soms zichtbaar gemaakt worden met het Valsavamanoeuvre [15](#page=15).
* **Zenuwen:** Perifere zenuwen zijn witglanzende, ronde, kabelachtige structuren. Ze kunnen vaak onder de vingers gerold worden, vooral nabij benige structuren. Palperend geven ze een vast, taai gevoel, vaak omschreven als spaghetti al dente. Palpatie kan onaangenaam zijn voor de patiënt. De doorsnee varieert van de dikte van een pink (bv. n. ischiadicus) tot dun als naaigaren (cutane zenuwen) [15](#page=15).
* **Lymfeklieren:** Geven over het algemeen een vast, stevig gevoel. Men let op de regelmatigheid (zwellingen) en verschuifbaarheid ten opzichte van omringende weefsels [16](#page=16).
* **Abdominale organen:** De palpatie hiervan wordt verder behandeld in specifieke cursussen [16](#page=16).
---
# Anatomie en palpatie van de wervelkolom
De wervelkolom, ook wel columna vertebralis genoemd, is een essentieel onderdeel van het axiale skelet en dient als de centrale pilaar van de romp, met cruciale functies in houding, ondersteuning van lichaamsgewicht, beweging en bescherming van het ruggenmerg en zenuwwortels [17](#page=17).
### 2.1 Algemene opbouw en functie van de wervelkolom
De wervelkolom bestaat uit 33 (of 34) wervels, die onderling verbonden zijn en beweging mogelijk maken in de intervertebrale gewrichten. Dit complexe systeem is onderverdeeld in [17](#page=17):
* **Echte wervels:** [24](#page=24).
* 7 halswervels (vertebrae cervicales) [17](#page=17).
* 12 borstwervels (vertebrae thoracicae) [17](#page=17).
* 5 lumbale wervels (vertebrae lumbales) [17](#page=17).
* **Valse wervels:**
* 5 heiligbeenwervels (vertebrae sacrales), die het sacrum vormen [17](#page=17).
* 4 tot 5 staartbeenwervels (vertebrae coccygeae), die het os coccyx vormen [17](#page=17).
Het aantal halswervels is constant bij alle zoogdieren (zeven), met enkele uitzonderingen zoals de luiaard en de zeekoe. Variaties in het totale aantal wervels zitten voornamelijk in de thoracale, lumbale of sacrale regio [17](#page=17).
De wervelkolom kenmerkt zich door normale krommingen:
* Cervicale lordose (posterior concaaf) [18](#page=18).
* Thoracale kyfose (anterior concaaf) [18](#page=18).
* Lumbale lordose (posterior concaaf) [18](#page=18).
* Sacrale kyfose (anterior concaaf) [18](#page=18).
De thoracale en sacrale krommingen zijn primaire curven die zich tijdens de foetale periode ontwikkelen, terwijl de cervicale en lumbale krommingen secundaire curven zijn die na de geboorte ontstaan. Kyfoses hebben voornamelijk een beschermende functie, terwijl lordoses cruciaal zijn voor mobiliteit. Het zwaartepunt van het lichaam bevindt zich net anterieur van het promontorium sacralis [18](#page=18).
De 24 beweeglijke wervels worden onderling verbonden door:
* Elastische tussenwervelschijven (disci intervertebrales) [18](#page=18).
* Facetgewrichten (gevormd door de processi articulares) [18](#page=18).
* Sterke ligamenten, zoals de ligamenta longitudinalia anterior en posterior [18](#page=18).
### 2.2 Anatomie van een wervel
Een ‘normale’ wervel bestaat uit:
* **Corpus vertebrae (wervellichaam):** Gelegen aan de anterior zijde, eivormig en opgebouwd uit spongieus bot omgeven door compact bot. De boven- en onderzijde worden begrensd door sluitplaten (dekplaten) die kraakbeenachtig zijn en de nucleus pulposus afbakenen. Ossificatiestoornissen van de randlijst van de dekplaat kunnen leiden tot de ziekte van Scheuermann [19](#page=19).
* **Arcus vertebrae (wervelboog):** Gelegen aan de posterior zijde, omsluit het foramen vertebrale. De arcus vertebrae is gevormd door twee pediculi en twee laminae [19](#page=19) [20](#page=20).
Vanaf de arcus vertebrae ontspringen zeven processus:
* **Processus spinosus:** Vormt de achterste punt, waar de linker en rechter lamina samenkomen. Dient als aanhechtingsplaats voor ligamenten en spieren [1](#page=1) [20](#page=20).
* **Processi transversi:** Posterolateraal gericht, dienen als hefboom en aanhechtingsplaats voor diepe rugmusculatuur en ligamenten [20](#page=20) [2](#page=2).
* **Processi articulares superiores:** Dorsaal gericht, met een gewrichtsfacet [20](#page=20) [2](#page=2).
* **Processi articulares inferiores:** Ventraal gericht, met een gewrichtsfacet [20](#page=20) [2](#page=2).
De ontmoeting tussen een processus articularis superior en inferior vormt het **facetgewricht** (apophysair of zygapophyseaal gewricht), dat de voorwaartse beweging van de bovenste wervel ten opzichte van de onderliggende beperkt. Het facetgewrichtsfacet van de processus articularis superior is dorsaal gericht, die van de processus articularis inferior ventraal gericht [20](#page=20).
Het **pars interarticularis** is het deel van de lamina tussen de processus articularis superior en inferior. Uitsnijdingen aan de pediculi, de incisura vertebralis superior en inferior, vormen samen met de wervellichamen het **foramen intervertebrale** [21](#page=21).
#### 2.2.1 Palpatie van de processus spinosus
De palpatieplaats van de processus spinosus komt niet altijd exact overeen met de locatie van de corresponderende wervel [20](#page=20).
| Processus spinosus | Corresponderend facetgewricht (relatie) |
| :----------------- | :-------------------------------------- |
| Cervicaal | Op hetzelfde niveau |
| D1 t/m D3 | ½ niveau hoger |
| D4 t/m D6 | 1 niveau hoger |
| D7 t/m D10 | 1 ½ niveau hoger |
| D11 | 1 niveau hoger |
| D12 | ½ niveau hoger |
| Lumbaal | Op hetzelfde niveau |
### 2.3 Foramen intervertebrale
Dit foramen is cruciaal voor de doorgang van spinale zenuwen en wordt begrensd door:
* **Anterior:** Periost van corpus vertebrae, posterolateraal aspect van de symphysis intervertebralis (inclusief discus), klein deel periost onderliggend corpus. Bij thoracale wervels D1-D10 ook de articulatie met het caput costae [21](#page=21).
* **Superior:** Incisura vertebralis inferior van de bovengelegen wervel [21](#page=21).
* **Inferior:** Incisura vertebralis superior van de ondergelegen wervel [21](#page=21).
* **Posterior:** Ventraal aspect van het vezelig kapsel van het facetgewricht [21](#page=21).
De richting van het foramen intervertebrale varieert: anterolateraal in cervicale regio, lateraal in thoracale en lumbale regio. Het foramen is oorvormig, smaller onderaan en breder bovenaan [21](#page=21).
**Inhoud van het foramen intervertebrale:**
* Radix anterior en posterior van een n. spinalis, omgeven door arachnoïdea en dura mater (subarachnoïdale ruimte) [22](#page=22).
* Ganglion spinale, gelegen in het vervoegingsgat [22](#page=22).
* Durale manchet (operculum fibrosum van Forestier) [22](#page=22).
* Zenuwbundel (zenuw + schede) [22](#page=22).
* Bind- en vetweefsel [22](#page=22).
* **Ramus meningeus (n. sinuvertebralis):** Bezenuwt o.a. het facetgewrichtskapsel, wervelperiost, annulus fibrosus, ligamentum longitudinale posterior en de dura mater. Dit is een gemengde zenuw, afkomstig van de ramus ventralis en ramus communicans griseus [22](#page=22).
#### 2.3.1 Topografie van de zenuwwortels
* **Cervicale wervelkolom:** Zenuwwortels treden uit bóven de betreffende wervel (bv. C3 treedt uit tussen C2 en C3) [23](#page=23).
* **Vanaf thoracale wervelzuil:** Zenuwen treden uit ónder de gelijknamige wervel (door de aanwezigheid van wortel C8) [23](#page=23).
### 2.4 Foramen vertebrale en wervelkanaal
Het foramen vertebrale, omvat door het corpus en de arcus vertebrae, vormt samen met de opeenstapeling van alle foramina vertebrale het **wervelkanaal** (canalis vertebralis) [24](#page=24).
**Inhoud van het wervelkanaal:**
* Ruggemerg (medulla spinalis) [24](#page=24).
* Beschermende vliezen (meningen: dura mater, arachnoïdea, pia mater) [24](#page=24).
* Spinale zenuw (radix ventralis en dorsalis) [24](#page=24).
* Bloedvaten [24](#page=24).
* **Ligamenten van Hofmann (meningovertebrale ligamenten):** Verankeren de durale zak en durale manchet aan de wervelzuil via epidurale fascia [24](#page=24).
* **Ligamentum denticulatum:** Verbindt de pia mater met arachnoïdea en dura, stabiliseert het ruggenmerg [24](#page=24).
Het wervelkanaal wordt begrensd door:
* **Anterior:** Posterior gedeelte wervellichaam (bedekt door lig. longitudinale posterior) [24](#page=24).
* **Lateraal:** Pediculi en processi articulares [24](#page=24).
* **Posterior:** Laminae (bedekt door ligg. flava en processi spinosi) [24](#page=24).
De vorm en afmeting van het wervelkanaal variëren: wijd in cervicale en thoracolumbale regio, nauwst thv D6 in het thoracale deel, en afgeplat met een grotere dwarse afmeting lumbaal/lumbosacraal ter huisvesting van de cauda equina [24](#page=24).
#### 2.4.1 Segmenta medullae spinalis (myelomeren)
| Segment | Projectie | Opmerking |
| :------ | :---------------------------- | :----------------------------------------------------- |
| C1 | Foramen magnum | |
| C2 | Dens axis en C1 | |
| C3 t/m D1 | Bovenliggende corpus vertebrae | Behalve C8 en D12 |
| C8, D12 | Discus intervertebralis | C8 t.h.v. discus C6-C7; D12 t.h.v. discus D10-D11 |
| L1-L3, S1 | Helft wervellichaam D11-L1 | |
| L2 | Discus intervertebralis D11-D12 | |
| L4, L5 | Discus intervertebralis D12-L1 | |
| S2 t/m S5 | Onderste 1/3 corpus L1 | |
| Coccygeaal | Discus intervertebralis L1-L2 | |
### 2.5 Gewrichten in de wervelkolom
De wervelkolom kan beschouwd worden als opgebouwd uit drie zuilen:
* **Hoofdzuil (anterior):** Wervellichamen en disci intervertebrales (statische/steunfunctie) [32](#page=32).
* **Twee laterale zuilen (posterior):** Processi articulares (dynamische functie) [32](#page=32).
Er zijn drie typen gewrichten in de wervelkolom:
* **Symphysis:** Tussen corpus en discus. Bestaat uit bot - hyalien kraakbeen (eindplaat) - fibreus kraakbeen - bot [32](#page=32).
* **Syndesmosis:** Ligamentaire verbindingen zoals ligamenta longitudinalia anterior en posterior, en ligamenta flava [32](#page=32).
* **Synoviale gewrichten:** Tussen de processi articulares (facetgewrichten) [32](#page=32).
Elke wervel articuleert met de boven- en onderliggende wervel via zes articulaire verbanden:
* **Superior:**
* Discus ↔ corpus [32](#page=32).
* Processus articularis superior links en rechts (oriëntatie: achter, binnen, boven) [32](#page=32).
* **Inferior:**
* Discus ↔ corpus [32](#page=32).
* Processus articularis inferior links en rechts (oriëntatie: voor, buiten, onder) [32](#page=32).
#### 2.5.1 Gewrichten tussen de wervellichamen
Deze verbindingen worden gevormd door:
* **Ligamentum longitudinale anterior:** Een sterke band over de anterior zijde van de wervellichamen, breder naar caudaal, aangehecht aan het occiput tot voorzijde corpus S1. De vezels zijn innig verbonden met de discus intervertebralis en de corpora [33](#page=33).
* **Ligamentum longitudinale posterior:** Gelegen in het wervelkanaal aan de posterior zijde van de corpora. Aangehecht van C2 tot S1, in continuïteit met de membrana tectoria. Smal over het corpus, breed over de discus ter bescherming. Bezenuwd door de n. sinuvertebralis [33](#page=33).
* **Discus intervertebralis:** Geplaatst tussen de wervellichamen vanaf C2 tot S1. De dikte varieert per regio (dikker cervicaal en lumbaal anterior). Belangrijk voor het absorberen van krachten, beweging, stabiliteit en het onderhouden van spanning op ligamenten. De discus is avasculair en wordt gevoed via diffusie en osmose. Beweging (belastingswisseling) is essentieel voor de hydratatie en functie. Leeftijdsgebonden veranderingen omvatten vermindering van proteoglycanen en waterconcentratie, resulterend in een stijvere, minder veerkrachtige discus [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Annulus fibrosus:** Perifeer gelegen, vezelige ring met concentrische lamellen. De vezelrichting in opeenvolgende lamellen is tegengesteld, waardoor de discus zowel longitudinale als schuine krachten kan opvangen. De lamellen zijn dikker aan de voor- en laterale zijde, wat verklaart waarom rupturen (protrusie/prolaps) vaker posterieur optreden [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Nucleus pulposus:** Centraal gelegen, gelatineuze substantie (70-90% water). Werkt als schokdemper en als een bal gevuld met vocht tijdens bewegingen. Is avasculair en wordt gevoed door diffusie. De dikte is het grootst lumbaal (9 mm), gevolgd door thoracale (5 mm) en cervicale (3 mm) [38](#page=38).
#### 2.5.2 Facetgewrichten (zygapophyseale gewrichten)
Deze synoviale gewrichten worden gevormd door de processus articulares inferior van de bovenliggende wervel en superior van de onderliggende wervel. Ze laten glijding toe tussen twee opeenvolgende wervels en controleren flexie, extensie en rotatie. De gewrichtskapsels zijn langer en losser op cervicaal niveau, wat meer flexie mogelijk maakt [39](#page=39).
* **Meniscoïden:** Interarticulaire structuren in de facetgewrichten die mogelijk de gewrichtscongruentie vergroten, belasting op kraakbeen verminderen en stabiliteit verhogen. Ze kunnen geklemd raken en rugpijn veroorzaken [40](#page=40).
* **Innervatie:** Zenuwen afkomstig van de mediale tak van de ramus dorsalis van de n. spinalis en de n. sinuvertebralis [40](#page=40).
#### 2.5.3 Ligamenten
* **Ligamenta flava:** Brede, elastische banden die de laminae van aangrenzende wervels verbinden. Helpen bij het handhaven van de wervelkolomcurve en het oprichten na vooroverbuiging. Kunnen verbenen, wat de mobiliteit kan beïnvloeden [41](#page=41).
* **Ligamenta intertransversaria, inter- en supraspinale:**
* **Lig. interspinale:** Vult de ruimte tussen de ligg. supraspinale en ligg. flava op [41](#page=41).
* **Lig. supraspinale:** Sterkere, koordachtige banden die opeenvolgende processi spinosi verbinden [41](#page=41).
* **Lig. intertransversaria:** Verbinden de processus transversi [42](#page=42).
Deze ligamenten bevatten proprioceptoren (lichaampjes van Pacini en Ruffini) die een belangrijke rol spelen in houding en beweging [41](#page=41).
### 2.6 Bewegingen in de wervelkolom
De belangrijkste bewegingen in de lumbale wervelkolom zijn axiale compressie, axiale distractie, flexie, extensie, axiale rotatie en lateroflexie. Bewegingsuitslagen zijn het grootst in de cervicale en lumbale regio, en het minst in de thoracale regio. De flexibiliteit van de wervelkolom neemt af met de leeftijd, voornamelijk door veranderingen in de discus intervertebralis [43](#page=43).
* **Flexie:** Sterk uitgesproken in de cervicale wervelkolom. Ligamenten aan de posterieure zijde en de achterste vezels van de discus worden aangespannen [43](#page=43).
* **Extensie:** Geremd door ligamentum longitudinale anterior, de voorste vezels van de discus, en het naderen van processus spinosi en facetgewrichten. Meer uitgesproken in de hals- en lumbale wervelkolom [43](#page=43).
* **Lateroflexie:** Altijd in combinatie met rotatie. Disci worden gecomprimeerd aan de homolaterale zijde en aangespannen aan de heterolaterale zijde. Meest uitgesproken cervicaal en lumbaal [43](#page=43).
* **Rotatie:** Draaien van wervels ten opzichte van elkaar. Meest uitgesproken tussen atlas-axis en in het bovenste thoracale gebied, het minst lumbaal [43](#page=43).
#### 2.6.1 Belangrijkste spieren voor beweging in thoracale en lumbale intervertebrale gewrichten
| Beweging | Belangrijkste spieren |
| :-------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Flexie | Bilaterale actie van Rectus abdominis, Psoas major; Zwaartekracht | [44](#page=44).
| Extensie | Bilaterale actie van Erector spinae, Multifidus | [44](#page=44).
| Lateroflexie | Unilaterale actie van Iliocostalis thoracis, Iliocostalis lumbalis, Longissimus thoracis, Longus thoracis, Multifidus, Obliquus abdominis externus en internus, Quadratus lumborum | [44](#page=44).
| Rotatie | Unilaterale actie van Rotatores, Multifidus; Heterolaterale obliquus abdominis externus + homolaterale obliquus abdominis internus | [44](#page=44).
### 2.7 Spiergroepen van de wervelkolom
De rugspieren worden onderverdeeld in extrinsieke en intrinsieke groepen [45](#page=45).
#### 2.7.1 Extrinsieke rugspieren
* **Oppervlakkige groep:** Trapezius, Latissimus dorsi. Verbinden de ledematen met de romp en zijn betrokken bij ledemaatbewegingen [45](#page=45).
* **Intermediaire groep:** Serratus posterior superior (inademingsspier) en inferior (hulpademhalingsspier) [45](#page=45).
#### 2.7.2 Intrinsieke rugspieren (Erector Spinae)
Deze spieren zijn primair verantwoordelijk voor houding en bewegingen van de wervelkolom en het hoofd. Ze worden onderverdeeld in oppervlakkige, middelste en diepe lagen [45](#page=45).
* **Oppervlakkige laag:** Splenius capitis en splenius cervicis. Bij bilaterale werking zorgen ze voor extensie van hoofd en nek; unilateraal voor lateroflexie en rotatie naar dezelfde zijde [46](#page=46).
* **Middelste laag (Erector Spinae / Spinotransversale systeem):** Bestaat uit drie verticale kolommen: Iliocostalis (laterale), Longissimus (middelste) en Spinalis (mediale). Bilaterale werking zorgt voor oprichting van de wervelkolom en het hoofd. Unilaterale werking veroorzaakt lateroflexie en homolaterale rotatie. Zij zijn de belangrijkste extensoren van de wervelkolom [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Diepe laag (Transversospinale systeem):** Semispinalis, Multifidus, Rotatores [48](#page=48).
* **Semispinalis:** Zorgt voor strekken van de wervelkolom (thoracis, cervicis) en hoofd (capitis). Unilaterale werking veroorzaakt rotatie naar de tegengestelde zijde [49](#page=49).
* **Multifidus:** Bedekt de laminae van S4 tot C2. De vezels overlappen één tot drie wervels. Unilaterale werking veroorzaakt lateroflexie en rotatie naar de heterolaterale zijde. Bilaterale werking zorgt voor extensie en stabilisatie van de wervelkolom. De hoofdfunctie is het tegengaan van het flecterend effect van de buikmusculatuur tijdens rotatie [49](#page=49).
* **Rotatores:** Korte spieren die de bovenliggende wervel naar de heterolaterale zijde roteren en de wervelkolom stabiliseren [49](#page=49).
* **Verdere diepe musculatuur:**
* **Mm. interspinalis:** Helpen bij extensie van de wervelkolom [49](#page=49).
* **Mm. intertransversarii:** Betrokken bij lateroflexie en extensie [49](#page=49).
* **Mm. levator costorum:** Heffen de ribben bij inspiratie [50](#page=50).
De korte rugspieren fungeren voornamelijk als posturale spieren die aangrenzende wervels stabiliseren en verplaatsing controleren, waardoor de lange rugspieren effectiever kunnen werken [50](#page=50).
#### 2.7.3 Onderzoek naar te korte paravertebrale musculatuur
* **Test 1:** Patiënt zit en buigt voorover (hoofd naar knieën). Een vloeiende curve vanuit de wervelkolom is normaal [51](#page=51).
* **Test 2:** Patiënt zit op de rand van de tafel met gebogen knieën. Een verbeterde curve vergeleken met gestrekte knieën kan wijzen op hamstringsverkorting [51](#page=51).
* **Test 3:** Vlakke delen in de wervelkolom tijdens vooroverbuigen duiden op verkorting van paravertebrale spieren [51](#page=51).
* **Test 4:** Palpatie van de paravertebrale spieren om overmatige spanning te detecteren [51](#page=51).
### 2.8 Lumbale wervelkolom
De lumbale wervels kenmerken zich door hun grotere afmetingen, de afwezigheid van costale gewrichtsfacetten en foramina intertransversaria. Het corpus is transversaal breder, het foramen vertebrale is driehoekig. De processus spinosus is meestal horizontaal en vierhoekig. De processus articularis superior is posteromediaal gericht, de inferior anterolateraal. Processus transversi zijn dun en lang, met een processus accessorius. De processus transversus van L3 is doorgaans het langst. De vijfde lendenwervel heeft een massieve processus transversus ter versterking van het ligamentum iliolumbale [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 2.8.1 Ligamenten van de lumbale zuil
* **Ligamenten die de wervellichamen verbinden:**
* Lig. longitudinale anterior [54](#page=54).
* Lig. longitudinale posterior [54](#page=54).
* Anulus fibrosus (functioneert als ligament bij weerstand tegen krachten) [54](#page=54).
* **Ligamenten van de posterieure elementen:**
* Ligamentum flavum (elastisch, versterkt kapsel, vormt posterieure begrenzing van foramen intervertebrale) [55](#page=55).
* Ligamentum interspinale [55](#page=55).
* Ligamentum supraspinale [55](#page=55).
* **Lig. iliolumbale:** Versterkt de verbinding tussen L5 en het bekken, voorkomt afglijden van L5, biedt weerstand aan buig- en draaibewegingen [56](#page=56).
* **Valse ligamenten:**
* Ligg. intertransversaria [57](#page=57).
* Lig. transforaminale [58](#page=58).
* Lig. mamillo-accesorius [58](#page=58).
#### 2.8.2 Aanhechtingen aan de lumbale wervels
* **Corpora:** Lig. longitudinale anterior en posterior [58](#page=58).
* **Processi spinosi:** Fascia thoracolumbalis, erector spinae, ligg. interspinalia en supraspinale [58](#page=58).
* **Processi transversi:** Fascia thoracolumbalis, psoas major, quadratus lumborum, lig. iliolumbale, ligg. intertransversariae, diepe dorsale spieren [58](#page=58).
* **Diafragma:** Aanhechting aan corpora L1-L3 (rechts), L1-L2 (links) [58](#page=58).
* **M. Iliopsoas:** Aanhechting aan zijvlakken van D12-L4, corpora en processus transversi van L1-L5. Functie: heupflexie, exorotatie, lateroflexie en oprichting van de romp [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 2.8.3 Fasciae
* **Fascia iliaca:** Bedekt m. psoas en m. iliacus, verdikt naar caudaal [60](#page=60).
* **Fascia thoracolumbalis:** Bedekt de diepe rugspieren, heeft een complexe driedelige structuur lumbaal. Speelt een biomechanische rol in de stabiliteit van de lumbale zuil [61](#page=61) [62](#page=62).
* **M. Quadratus lumborum:** Ligt in de achterwand van de buik, fixeert de laatste rib, draagt bij aan buikpers, lateroflexie en extensie [62](#page=62).
#### 2.8.4 Palpatie lumbale wervelzuil
* **Processi spinosi lumbale:** Palpeerbaar van L5 tot L1. De processus spinosus L3 is het meest prominent. Het niveau L5-S1 kan bepaald worden door een ruimte te voelen tussen L5 en S2 [66](#page=66).
* **Lumbale wervels (segmentale veerkracht):**
* **Methode a (buikligging):** Testen van de weerstand bij een krachtige beweging met de pinkmuis op de processus transversus [67](#page=67).
* **Methode b (zijligging, extensie):** Palpatie van de interspinale ruimte tijdens extensie van de lumbaalzuil om blokkades te identificeren [67](#page=67).
* **Methode c (zijligging, flexie):** Palpatie van de interspinale ruimte tijdens flexie van de lumbaalzuil [67](#page=67).
* **Wervellichamen L4, L5 en lumbosacraal (rugligging):** Palpatie diep in de linea alba, onder de navel [67](#page=67).
#### 2.8.5 Bezenuwing thv de lumbale zuil
De lumbale zuil heeft een uitgebreide innervatie, zowel posterieur (rugmusculatuur, intervertebrale gewrichten) als anterior (psoas major, quadratus lumborum). Wervellichamen en disci zijn omgeven door een zenuwplexus, waaronder de n. sinuvertebralis. De dura mater en zenuwwortels worden tevens geïnnerveerd [67](#page=67) [68](#page=68).
---
# Anatomie en palpatie van het bekken en het onderlichaam
Dit gedeelte biedt een gedetailleerd overzicht van de anatomie en palpatie van het bekken, sacrum, coccyx, bekkengordel, heupgewricht, kniegewricht, onderbeen, voet en de bijbehorende spieren, zenuwen en bloedvaten.
### 3.1 Sacrum en stuitbeen (coccyx)
#### 3.1.1 Sacrum
Het sacrum is een driehoekig bot, gevormd door de fusie van vijf sacrale wervels. Het vormt de posterieure begrenzing van het bekken en draagt de last van de lumbale wervelkolom, die het overbrengt naar de onderste ledematen [69](#page=69).
* **Basis (basis ossis sacri):** De bovenste oppervlakte van de eerste sacrale wervel, met een breed wervellichaam en een naar voren stekend promontorium. De superieure processus articularis is naar posterior en mediaal gericht om met L5 te articuleren [69](#page=69).
* **Pelviene zijde (facies pelvina):** Concave zijde die de bekkenholte vergroot. Vier foramina sacralia pelvina verbinden met het sacrale kanaal voor de doorgang van de sacrale zenuwen. Insertieplaats voor de m. piriformis [70](#page=70).
* **Dorsale zijde (facies dorsalis):** Convex met een crista sacralis mediana (fusie van processus spinosi). Vier foramina sacralia dorsalia voor de rami dorsales van de sacrale zenuwen. Een crista sacralis intermedia (fusie van processus articulares) en een crista sacralis lateralis (fusie van processus transversi) [70](#page=70).
* **Laterale zijde (facies lateralis):** Boven is er een facies auricularis voor de sacro-iliacale gewrichtsvorming. Posterior hiervan is de tuberositas sacralis voor ligamentaire aanhechtingen. Lager is er insertie voor de m. gluteus maximus, lig. sacrotuberale, lig. sacropsinale en m. coccygeus [71](#page=71).
* **Sacrale kanaal (canalis sacralis):** Driehoekig kanaal gevormd door de sacrale foramina vertebralia, bevat de cauda equina. De caudale opening is de hiatus sacralis [70](#page=70) [72](#page=72).
#### 3.1.2 Stuitbeen (coccyx)
Het coccyx is een rudimentair staartbeen, meestal bestaande uit vier gefuseerde wervels. Het is naar caudaal gericht vanaf de apex sacralis [74](#page=74).
* **Aanhechtingen:**
* Lateraal: m. coccygeus, m. levator ani, m. sphincter ani internus, lig. sacrococcygeale anterior [74](#page=74).
* Dorsaal: mm. gluteï maximi, m. sphincter ani externus, ligg. sacrococcygeale posterior [75](#page=75).
* **Articulatie:** De basis articuleert met de apex sacralis via een symphysis (art. sacrococcygeale) [75](#page=75).
#### 3.1.3 Sacro-iliacale gewricht (articulatio sacroiliacale)
Dit is een sterk synoviel gewricht tussen het sacrum en het ilium, dat stabiliteit boven mobiliteit biedt [91](#page=91) [92](#page=92).
* **Palpatie:** Situeer SIPS, het SI-gewricht ligt 1 cm mediaal en 1 cm anterior van SIPS. Of 5 cm lateraal van de processus spinosus van L5, naar inferior-mediaal richting SIPS [73](#page=73).
* **Ligamentaire verbindingen:**
* **Intrinsiek:** Ligg. interossea, ligg. sacroiliaca dorsalia, ligg. sacroiliaca ventralia [94](#page=94).
* **Extrinsiek:** Lig. iliolumbale, lig. sacrotuberale, lig. sacrospinale [94](#page=94).
#### 3.1.4 Sacrococcygeale gewricht (articulatio sacrococcygeale)
Dit is een symphysis tussen het sacrum en het coccyx met een discus intervertebralis. Bewegingen vinden plaats tijdens defecatie, urineren, bevalling en coïtus [75](#page=75).
### 3.2 Bekken
De bekkengordel verbindt de onderste ledematen met de wervelkolom via de sacro-iliacale gewrichten. Het bekken bestaat uit de ossa coxae (ilium, ischium, pubis), sacrum en coccyx [87](#page=87).
* **Ossa coxae:** Fuseren rond het acetabulum [87](#page=87).
* **Ilium:** Bovenste deel, met crista iliaca, spina iliaca anterior superior (SIAS), spina iliaca posterior superior (SIPS), facies glutea en fossa iliaca [88](#page=88).
* **Ischium:** Postero-inferieur deel, met spina ischiadica, tuber ossis ischii [89](#page=89).
* **Pubis:** Antero-inferieur deel, met corpus, ramus superior en inferior, begrenst het foramen obturatum [89](#page=89).
* **Acetabulum:** Komvormige caviteit voor het caput femoris, gevormd door alle drie de heupbeenderen [87](#page=87).
* **Foramen obturatum:** Grootste opening in het skelet, afgesloten door de membrana obturatoria [89](#page=89).
* **Palpatie:**
* **Crista iliaca:** Vormt de bovenrand van het ilium, loopt van SIAS naar SIPS. Het hoogste punt komt overeen met L4 [97](#page=97).
* **SIAS:** Voorste begrenzing van de crista iliaca, ligt ter hoogte van S1 [99](#page=99).
* **SIPS:** Achterste begrenzing van de crista iliaca, ligt ter hoogte van S2 [98](#page=98).
* **Tuberculum pubicum:** Lateraal uiteinde van de crista pubica, te palperen ongeveer 2½ cm lateraal van de mediaanlijn .
* **Tuber ischiadicum:** Zitbeenknobbel, te palperen onder de m. gluteus maximus, met flexie van de heup .
* **Ligamentum inguinale:** Verdikking van fasciae, vormt de bodem van het lieskanaal .
#### 3.2.1 Bekkenbodem
De bekkenbodem bestaat uit het diafragma pelvis (m. levator ani, m. coccygeus) en het diafragma urogenitale [78](#page=78).
* **M. levator ani:** Bestaat uit m. puborectalis, m. pubococcygeus en m. iliococcygeus. Ondersteunt de bekkenorganen en biedt weerstand aan abdominale druk [79](#page=79) [80](#page=80).
* **M. coccygeus:** Vormt met levator ani het diafragma pelvis [81](#page=81).
#### 3.2.2 Bekkenindeling
* **Pelvis major:** Grote bekken, deel van de buikholte [90](#page=90).
* **Pelvis minor:** Kleine bekken, vormt het geboortekanaal [91](#page=91).
#### 3.2.3 Kenmerken mannelijk vs. vrouwelijk bekken
Het vrouwelijke bekken is wijder en minder diep aangepast voor de baring [91](#page=91).
### 3.3 Heupgewricht (articulatio coxae)
Een kop-kom synoviaal gewricht tussen het caput femoris en het acetabulum .
* **Femur:** Langste, zwaarste bot, met caput, collum, trochantor major/minor, corpus en distale condylen. Het caput femoris articuleert met het acetabulum .
* **Acetabulum:** Komvormige holte, versterkt door het labrum acetabuli .
* **Ligamenten:**
* Lig. iliofemorale (Y-ligament van Bigelow): Sterkste ligament, remt hyperextensie .
* Lig. pubofemorale: Versterkt inferieur en anterior deel, remt hyperabductie .
* Lig. ischiofemorale: Versterkt posterieur deel, remt hyperextensie .
* Lig. capitis femoris: Bevat de a. capitis femoris .
* **Stabiliteit:** Zeer sterk door botstructuur, spieren en ligamenten .
* **Palpatie:** Trochanter major is gemakkelijk te palperen aan de laterale zijde van de dij .
### 3.4 Kniegewricht (articulatio genus)
Een complex scharniergewricht met beperkte intrinsieke stabiliteit, dat flexie-extensie en rotatie toelaat .
* **Gewrichtsoppervlakken:** Femurcondylen met tibiaplateau, en patella met facies patellaris femoris .
* **Menisci:** Mediale en laterale kraakbeenringen die incongruentie opheffen, druk absorberen en gewrichtssmering ondersteunen .
* **Ligamenten:**
* **Extrinsiek:** Lig. patellare, lig. collaterale fibulare/tibiale, lig. anterolaterale, lig. popliteum obliquum, lig. popliteum arcuatum .
* **Intrinsiek:** Lig. cruciatum anterius (voorste kruisband) en lig. cruciatum posterius (achterste kruisband) .
* **Bursae:** Diverse slijmbeurzen rond het kniegewricht, waarvan vier met de gewrichtsholte communiceren .
* **Palpatie:**
* **Patella:** Te palperen aan basis, apex en contouren. Stabiliteit kan getest worden .
* **Quadriceps femoris:** Rectus femoris, vastus medialis, vastus lateralis .
* **Gewrichtsspleet:** Mediaal en lateraal te palperen .
* **Ligamenten:** Mediale en laterale collaterale ligamenten zijn te palperen .
* **Fossa poplitea:** Ruitvormig gebied posterieur van de knie. Bevat hamstrings, pees van m. biceps femoris, n. peroneus communis en a. poplitea .
### 3.5 Onderbeen en voet
#### 3.5.1 Onderbeen
* **Tibia:** Mediale zijde vormt margo anterior en mediale malleolus .
* **Fibula:** Laterale zijde vormt laterale malleolus en caput fibulae .
* **Enkelbanden:** Lateraal ligamentair complex (lig. talofibulare anterior/posterior, lig. calcaneofibulare), distale syndesmosis, subtalaire ligamenten, mediaal ligamentair complex (lig. deltoïdeum) en springligament .
* **Spieren:**
* **Anterieur:** Tibialis anterior, extensor hallucis longus, extensor digitorum longus .
* **Lateraal (Peroneusloge):** Peroneus longus, peroneus brevis .
* **Posterieur:**
* **Oppervlakkig:** Gastrocnemius, soleus, plantaris (verenigd in achillespees) .
* **Diep:** Tibialis posterior, flexor hallucis longus, flexor digitorum longus .
* **Zenuwen:**
* N. Tibialis: Verloopt door de kniekuil, achter de mediale malleolus naar de voetzool .
* N. Peroneus Communis: Verloopt rond het caput fibulae .
* N. Peroneus Profundus: Verloopt in het anterieure compartiment .
* N. Peroneus Superficialis: Loopt over het anterolaterale aspect van de enkel .
* N. Saphenus: Begeleidt vena saphena magna aan de mediale voetrand .
* **Arteries:**
* A. Poplitea: Voortzetting van a. femoralis in de knieholte .
* A. Tibialis Anterior: Kruist voorzijde enkelgewricht, wordt a. dorsalis pedis .
* A. Tibialis Posterior: Achter de mediale malleolus .
* **Venen:**
* Vena Saphena Magna: Vanaf mediale voetrand naar vena femoralis via hiatus saphenus .
* Vena Saphena Parva: Vanaf laterale voetrand naar vena poplitea .
#### 3.5.2 Voet
* **Enkelgewrichten:**
* Art. Talocrurale (bovenste spronggewricht): Tussen tibia, fibula en talus .
* Art. Talocalcaneare (subtalare/onderste spronggewricht): Tussen talus en calcaneus .
* **Calcaneus:** Hielbeen, met sustentaculum tali aan de mediale zijde .
* **Ossa Metatarsalia:** Vijf middenvoetsbeenderen .
* **Ossa Cuneïforme en Cuboideum:** Tarsale beenderen .
* **Gewrichtslijnen:**
* Art. Calcaneo-cuboïdea: Laterale voetboog .
* Art. Talonaviculare: Tussen talus en naviculare .
* Lijn van Lisfranc: Tarsometatarsale gewrichtslijn .
* **Spieren:**
* Extensor Digitorum Brevis: Op de voetrug .
* Abductor Hallucis: Aan de mediale voetrand .
* **Zenuwen:** N. Tibialis (splitsing in plantaris medialis en lateralis), N. Peroneus Superficialis, N. Peroneus Profundus .
### 3.6 Spieren van het onderlichaam
De tekst beschrijft uitgebreid de anatomie, bezenuwing, werking en palpatie van diverse spieren, waaronder:
* **Heup:** Iliopsoas Gluteus maximus, medius, minimus Tensor fascia lata Piriformis Adductoren (longus, brevis, magnus, gracilis, pectineus, obturator externus) .
* **Knie:** Quadriceps femoris (rectus femoris, vastus medialis/lateralis/intermedius) Hamstrings (semitendinosus, semimembranosus, biceps femoris) Gastrocnemius Soleus Popliteus .
* **Onderbeen/Voet:** Tibialis anterior Extensor hallucis longus Extensor digitorum longus Peroneus longus/brevis Tibialis posterior Flexor digitorum longus Flexor hallucis longus .
### 3.7 Zenuwen van het onderlichaam
* **N. Ischiadicus:** Grote zenuw die het bekken verlaat via het foramen infrapiriforme. Splitst in n. tibialis en n. peroneus communis .
* **N. Tibialis:** Innerveert posterior onderbeenspieren en voetzool .
* **N. Peroneus Communis:** Innerveert anterolaterale onderbeenspieren en voetrug .
* **N. Peroneus Profundus:** Innerveert anterieure onderbeenspieren .
* **N. Peroneus Superficialis:** Innerveert peroneusspieren .
* **N. Saphenus:** Sensibele tak van n. femoralis, langs vena saphena magna .
* **N. Femoralis:** Innerveert anterieure dijspieren .
* **N. Obturatorius:** Innerveert adductoren .
### 3.8 Bloedvaten van het onderlichaam
* **A. Femoralis:** Voortzetting van a. iliaca externa, door het trigonum femorale .
* **A. Poplitea:** In de knieholte .
* **A. Tibialis Anterior/Posterior:** Door het onderbeen .
* **A. Dorsalis Pedis:** Op de voetrug .
* **Venen:** Vena Saphena Magna en Parva zijn oppervlakkige venen. Diepe venen vergezellen de arterieën .
### 3.9 Palpatie specifieke structuren
De tekst beschrijft gedetailleerde palpatieprocedures voor tal van anatomische structuren, waaronder:
* **Sacrum/Coccyx:** Palpatie van de crista sacralis mediana, apex sacralis en coccyx [76](#page=76).
* **Bekken:** Crista iliaca SIAS SIPS Tuberculum pubicum Tuber ischiadicum [97](#page=97) [98](#page=98) [99](#page=99).
* **Heup:** Trochanter major .
* **Knie:** Patella Quadriceps spieren Ligamenten Fossa poplitea .
* **Onderbeen:** Tibia (margo anterior, mediale malleolus) Fibula (laterale malleolus, caput fibulae) Pezen van de extensoren en peroneï Achillespees .
* **Voet:** Enkelbanden Botstructuren (calcaneus, talus, naviculare, metatarsalia) Pezen van de voetmusculatuur .
* **Zenuwen:** Palpatie van n. tibialis in de kniekuil en achter de mediale malleolus n. peroneus communis rond het caput fibulae n. peroneus profundus aan de enkel n. saphenus aan de mediale voetrand .
* **Arteries:** Pulsaties van a. femoralis a. poplitea in de knieholte a. tibialis anterior/dorsalis pedis a. tibialis posterior achter de mediale malleolus .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Palpatie | De diagnostische methode waarbij de therapeut met zijn handen onderzoekt of tastbare structuren (botten, spieren, organen, etc.) normaliter gepositioneerd zijn, of er afwijkingen in textuur, vorm, temperatuur of spanning aanwezig zijn. |
| Corpus vertebrae | Het cilindervormige, voorste deel van een wervel dat het grootste deel van de wervelkolom lengte bepaalt en verantwoordelijk is voor het dragen van het lichaamsgewicht. |
| Foramen vertebrale | De opening in het centrum van elke wervel, die samen met de foramina van de andere wervels het wervelkanaal vormt waarin het ruggemerg zich bevindt. |
| Processus spinosus | Een uitsteeksel van de wervelboog, gelegen aan de posterieure zijde, dat dient als aanhechtingspunt voor spieren en ligamenten en dat tastbaar is onder de huid van de rug. |
| Processus transversus | Een uitsteeksel aan de zijkant van de wervelboog, dat dient als aanhechtingsplaats voor spieren en ligamenten en een belangrijke rol speelt bij de stabiliteit en beweging van de wervelkolom. |
| Facies articularis | Een gewrichtsoppervlak op de processus articularis van een wervel, dat contact maakt met het corresponderende oppervlak van een aangrenzende wervel om de facetgewrichten te vormen. |
| Discus intervertebralis | De tussenwervelschijf, gelegen tussen twee opeenvolgende wervellichamen, die fungeert als schokdemper en bewegingsmogelijkheden tussen de wervels toelaat. |
| Ligamentum longitudinale anterior | Een sterk ligament dat de voorzijde van de wervellichamen overspant, van het occiput tot het sacrum, en dat helpt bij het stabiliseren van de wervelkolom. |
| Ligamentum longitudinale posterior | Een ligament dat de achterzijde van de wervellichamen overspant, binnen het wervelkanaal, en dat de wervelkolom stabiliseert en de discus intervertebralis ondersteunt. |
| Ligamentum flavum | Elastische ligamenten die de laminae van aangrenzende wervels verbinden, en die helpen bij het herstellen van de normale wervelkolomcurve na vooroverbuigen. |
| Ligamentum supraspinale | Een ligament dat de toppen van de processus spinosi verbindt, van de nek tot het sacrum, en dat de wervelkolom stabiliseert tijdens flexie. |
| Ligamentum interspinale | Ligamenten die de ruimtes tussen de processus spinosi opvullen en de wervelkolom stabiliseren. |
| Ligamentum iliolumbale | Een ligament dat de processus transversus van L5 met het sacrum en ilium verbindt, essentieel voor de stabiliteit van de lumbosacrale overgang. |
| Articulatio sacroiliacale | Het gewricht tussen het sacrum en het ilium, cruciaal voor de overdracht van krachten tussen de wervelkolom en het bekken, met beperkte mobiliteit maar grote stabiliteit. |
| Tuber ischiadicum | Een prominente botstructuur aan de onderzijde van het zitbeen, die dient als aanhechtingsplaats voor de hamstrings en de bilspieren en het gewicht van het lichaam draagt bij het zitten. |
| Ligamentum inguinale | Een band van bindweefsel die van de SIAS tot het tuberculum pubicum loopt en de bodem vormt van het lieskanaal (canalis inguinalis). |
| Canalis inguinalis | Een kanaal door de buikwand, gelegen boven het ligamentum inguinale, dat bij mannen de zaadstreng en bij vrouwen het uterusrondband bevat. |
| Foramen obturatum | Een grote opening in het bekken, gevormd door het os pubis en os ischium, dat wordt afgesloten door de membrana obturatoria. |
| M. iliopsoas | Een krachtige heupbuiger, gevormd door de m. psoas major en m. iliacus, essentieel voor houding en beweging van de romp en heup. |
| M. quadratus lumborum | Een vierkante lendenspier in de achterwand van de buik, belangrijk voor stabilisatie van de lumbale wervelkolom en fixatie van de onderste rib. |
| M. sartorius | De langste spier van het lichaam, die diagonaal over het bovenbeen loopt en een rol speelt bij heupflexie, abductie en exorotatie van de heup. |
| M. rectus femoris | Een van de vier quadricepsspieren, gelegen aan de voorzijde van het bovenbeen, die de knie strekt en de heup buigt. |
| Tractus iliotibialis | Een dikke fibreuze band aan de laterale zijde van het bovenbeen, gevormd door de fascia lata, die de tensor fascia lata en gluteus maximus verbindt met de tibia. |
| M. gastrocnemius | De oppervlakkige kuitspier, essentieel voor plantairflexie van de voet en een belangrijke rol bij de stabiliteit van de knie. |
| Achillespees | De pees die de gastrocnemius- en soleusspieren verbindt met het calcaneum, de dikste en sterkste pees van het lichaam. |
| N. tibialis | De zenuw die de achterzijde van het onderbeen innerveert en verantwoordelijk is voor plantairflexie van de voet en flexie van de tenen. |
| N. peroneus communis | De zenuw die de laterale zijde van het onderbeen en de dorsum van de voet innerveert, verantwoordelijk voor dorsiflexie van de voet en extensie van de tenen. |
| Art. talocrurale | Het bovenste spronggewricht, gevormd door de tibia, fibula en talus, dat hoofdzakelijk plantair- en dorsiflexie van de voet toelaat. |
| Calcaneum | Het hielbeen, het grootste bot van de voet, dat een belangrijke rol speelt bij het dragen van het lichaamsgewicht en de stabiliteit van de voet. |
| Sinus tarsi | Een ruimte tussen de talus en het calcaneum, die belangrijk is voor de stabiliteit en mobiliteit van de enkel. |
| Tuberositas ossis navicularis | Een botuitsteeksel aan het os naviculare (scheepje), dat dient als aanhechtingsplaats voor de tibialis posteriorpees en een belangrijk oriëntatiepunt is voor de voetanatomie. |
| M. tibialis anterior | De spier aan de voorzijde van het onderbeen die instaat voor dorsiflexie van de voet en inversie. |
| M. extensor digitorum longus | De spier aan de voorzijde van het onderbeen die instaat voor dorsiflexie van de voet en extensie van de tenen 2-5. |
| M. extensor hallucis longus | De spier aan de voorzijde van het onderbeen die instaat voor dorsiflexie van de voet en extensie van de grote teen. |
| Peroneus longus | De laterale spier aan de buitenzijde van het onderbeen die instaat voor plantairflexie en eversie van de voet. |
| Peroneus brevis | De laterale spier aan de buitenzijde van het onderbeen die instaat voor plantairflexie en eversie van de voet. |
| M. gastrocnemius | De oppervlakkige kuitspier, essentieel voor plantairflexie van de voet en een belangrijke rol bij de stabiliteit van de knie. |
| M. soleus | De dieper gelegen kuitspier, essentieel voor plantairflexie van de voet en stabilisatie van het onderbeen. |
| M. popliteus | Een kleine spier aan de achterzijde van de knie, die helpt bij het 'ontsluiten' van de gestrekte knie en stabilisatie van de tibia. |
| A. tibialis anterior | De arterie die de voorzijde van het onderbeen voorziet van bloed, voelbaar aan de voorzijde van de enkel. |
| A. tibialis posterior | De arterie die de achterzijde van het onderbeen voorziet van bloed, voelbaar achter de mediale malleolus. |
| Vena saphena magna | De lange oppervlakkige ader aan de mediale zijde van het been en de voet, die het bloed verzamelt en terugvoert naar het diepe systeem. |
| Vena saphena parva | De kortere oppervlakkige ader aan de laterale zijde van het onderbeen, die het bloed verzamelt en terugvoert naar de vena poplitea. |
| Reflexen | Onwillekeurige reacties van het lichaam op prikkels, zoals de Babinski-reflex en de Achillespeesreflex, die de integriteit van het zenuwstelsel helpen beoordelen. |
| Tendocalcaneus | Achillespees. |
| Foramen suprapiriforme | Opening in het bekken gevormd door het piriformis en het bekken, waardoor de n. gluteus superior en vasa glutea superior passeren. |
| Foramen infrapiriforme | Opening in het bekken gevormd door het piriformis en het bekken, waardoor de n. ischiadicus, n. gluteus inferior en vasa glutea inferior passeren. |
| Syndroom van Alcock | Een aandoening waarbij de nervus pudendus geïrriteerd of bekneld raakt in het kanaal van Alcock, wat leidt tot pijn en neurologische symptomen in het bekkengebied. |
| Meralgia Paresthetica | Een beknelling van de nervus cutaneus femoralis lateralis, die gevoelsstoornissen veroorzaakt aan de buitenzijde van de dij. |
| Osgood-Schlatter | Een aandoening die zich manifesteert als pijn en zwelling ter hoogte van de tuberositas tibiae, vaak voorkomend bij actieve adolescenten. |
| Bursa suprapatellaris | Een slijmbeurs gelegen boven de knieschijf, die helpt bij de soepele beweging van de quadricepspees over het femur. |
| Bursa poplitea | Een slijmbeurs in de knieholte, gelegen tussen de pees van de popliteusspier en de laterale tibia condyl. |
| Bursa anserina | Een complexe slijmbeurs die de pezen van de sartorius, gracilis en semitendinosus scheidt van de mediale tibia. |
| Bursa gastrocnemius | Een slijmbeurs gelegen diep ten opzichte van de proximale aanhechting van de mediale gastrocnemiuspees. |
| Bursa semimembranosus | Een slijmbeurs in de knieholte, gelegen tussen de pezen van de semimembranosus en de mediale gastrocnemiuskop. |
| Bursa prepatellaris | Een slijmbeurs gelegen tussen de huid en de voorzijde van de patella, beschermt tegen wrijving bij activiteiten die knielen vereisen. |
| Bursa infrapatellaris | Een slijmbeurs gelegen tussen de patellapees en de tibia, beschermt de kniepees tegen wrijving met het bot. |
| Hoffa disease | Een aandoening waarbij het infrapatellaire vetlichaam (vetlichaam van Hoffa) geïrriteerd of bekneld raakt, wat kniepijn veroorzaakt. |
| Art. femorotibialis | Het kniegewricht tussen de femurcondylen en de tibia plateau, het hoofdzakelijke scharniergewricht van de knie. |
| Art. femoropatellaris | Het gewricht tussen de patella en de facies patellaris van het femur, belangrijk voor de krachtsoverbrenging bij kniebewegingen. |
| Menisci | Twee halfmaanvormige kraakbeenringen in het kniegewricht die de congruentie van de gewrichtsoppervlakken verbeteren en schokken absorberen. |
| Lig. cruciatum anterior | Het voorste kruisband, een sterk ligament in de knie dat anteroposterieure stabiliteit biedt en overmatige voorwaartse verplaatsing van de tibia ten opzichte van het femur voorkomt. |
| Lig. cruciatum posterior | Het achterste kruisband, het sterkste ligament in de knie dat anteroposterieure stabiliteit biedt en overmatige achterwaartse verplaatsing van de tibia ten opzichte van het femur voorkomt. |
| Pes anserinus | Een peesaanhechting aan de mediale zijde van de tibia, gevormd door de sartorius, gracilis en semitendinosus spieren. |
| Tuberculum van Gerdy | Een prominente botstructuur aan de laterale zijde van de tibia, waaraan de tractus iliotibialis aanhecht. |
| Trochlea peronealis | Een groef aan de laterale zijde van het calcaneum waar de pezen van de peroneus longus en brevis doorheen lopen. |
| Sinus tarsi | Een ruimte tussen de talus en het calcaneum, belangrijk voor de stabiliteit en mobiliteit van de enkel. |
| Tuberositas metatarsalis V | Een botuitsteeksel aan de basis van het vijfde middenvoetsbeentje, waaraan de peroneus brevispees aanhecht. |
| Os cuboideum | Het kubusvormige bot aan de laterale zijde van de voet, gelegen tussen het calcaneum en de middenvoetsbeentjes IV en V. |
| Art. calcaneocuboidea | Het gewricht tussen het calcaneum en het os cuboideum, een onderdeel van het middenvoetsgewricht. |
| Art. talonaviculare | Het gewricht tussen de talus en het os naviculare (scheepje), een onderdeel van het middenvoetsgewricht. |
| Tuberositas ossis naviculare | Een botuitsteeksel aan het os naviculare, waaraan de tibialis posteriorpees aanhecht, en dat dient als een belangrijk oriëntatiepunt aan de mediale voetrand. |
| Ossa cuneïforme | Drie wigvormige botten (mediaal, intermedium, lateraal) die tussen het os naviculare en de middenvoetsbeentjes liggen. |
| Art. tarsometatarsale | De gewrichten tussen de tarsalia (voetwortelbeenderen) en de metatarsalia (middenvoetsbeentjes). |
| Retinaculum extensorum | Een fibreuze band die de pezen van de strekspieren van de voet en enkel op hun plaats houdt. |
| Retinaculum flexorum | Een fibreuze band die de pezen van de buigspieren van de voet en enkel op hun plaats houdt achter de mediale malleolus. |
| Tibialis posterior | Spier aan de achterzijde van het onderbeen, essentieel voor plantairflexie en inversie van de voet, en ondersteuning van het voetgewelf. |
| Flexor digitorum longus | Spier aan de achterzijde van het onderbeen die de tenen 2-5 buigt. |
| Flexor hallucis longus | Spier aan de achterzijde van het onderbeen die de grote teen buigt. |
| Chiasma cruris | Het kruisen van de pezen van de flexor digitorum longus en flexor hallucis longus achter de mediale malleolus. |
| Chiasma plantaris | Het kruisen van de pezen van de flexor digitorum longus en flexor hallucis longus aan de voetzool. |
| Abductor hallucis | Spier aan de mediale zijde van de voet die de grote teen abduceert (naar buiten beweegt). |
| N. tibialis | Zenuw die de achterkant van het onderbeen en de voetzool innerveert, verantwoordelijk voor plantairflexie en teenflexie. |
| N. peroneus superficialis | Zenuw die de laterale zijde van het onderbeen en de voetrug innerveert, verantwoordelijk voor plantairflexie en eversie. |
| N. peroneus profundus | Zenuw die de voorzijde van het onderbeen en de voetrug innerveert, verantwoordelijk voor dorsiflexie en teenextensie. |
| N. saphenus | Een tak van de n. femoralis die de huid aan de mediale zijde van het onderbeen en de voet innerveert. |
| Babinski reflex | Een neurologische test waarbij de voetzool wordt gestreken om de reactie van de grote teen te beoordelen; extensie is pathologisch bij volwassenen. |
| Achillespeesreflex | Een reflex waarbij de kuitspieren samentrekken als reactie op het bekloppen van de achillespees, geïnnerveerd door de n. tibialis (S1-S2). |
| Claudicatio intermittans | Een symptoom van perifeer vaatlijden, gekenmerkt door krampen in de kuiten tijdens het lopen, die verdwijnen bij rust. |
| Bursa achillei | Slijmbeurzen rond de achillespees die irritatie kunnen veroorzaken door wrijving of overbelasting. |