Cover
Start now for free Class4_Kwantitatieve+en+kwalitatieve+meting_2025.pptx
Summary
# Meten in sociale wetenschappen: basisbegrippen en proces
Dit onderdeel behandelt de fundamentele concepten van meten in de sociale wetenschappen, inclusief de overgang van theoretische concepten naar waarneembare variabelen, het meetproces, en de uitdagingen zoals begripsvernauwing en betekenisverschuiving.
## 1. Basisbegrippen van meten
Meten in de sociale wetenschappen is een cruciaal proces dat de kloof overbrugt tussen abstracte theoretische concepten en concrete, waarneembare fenomenen. Het stelt onderzoekers in staat om indirecte waarnemingen te vertalen naar bruikbare variabelen voor analyse.
### 1.1 Het meetproces
Het meetproces omvat de vertaling van een theoretisch concept naar een empirisch waarneembare variabele. Dit proces begint met een conceptuele definitie, die ondubbelzinnig vastlegt wat met het theoretische concept wordt bedoeld, inclusief alle deelaspecten en dimensies. Vervolgens wordt een operationele definitie opgesteld, waarbij indicatoren worden gekozen die het theoretische concept zo goed mogelijk weergeven. Operationaliseren is het proces om een theoretisch concept onderzoekbaar te maken door het te koppelen aan waarneembare kenmerken (variabelen) via de gekozen indicatoren.
### 1.2 Uitdagingen in het meetproces
Gedurende het meetproces kunnen fouten optreden die de betrouwbaarheid en meetvaliditeit van de meting bedreigen. Twee belangrijke uitdagingen zijn:
* **Begripsvernauwing:** Dit treedt op wanneer een te beperkt aantal dimensies van een theoretisch concept wordt gemeten, waardoor essentiële deelaspecten buiten beschouwing blijven.
* **Betekenisverschuiving:** Dit gebeurt wanneer de waargenomen concepten aspecten bevatten die niet overeenkomen met de oorspronkelijke conceptuele definitie, wat leidt tot een afwijking in betekenis.
### 1.3 Soorten concepten
De complexiteit van een concept bepaalt de aard van de meting. Concepten kunnen worden ingedeeld op basis van hun waarneembaarheid en complexiteit:
* **Concreet-eenvoudige kenmerken:** Direct waarneembaar met één indicator.
* **Concreet-complexe kenmerken:** Direct waarneembaar, maar vereisen meerdere indicatoren vanwege hun complexiteit.
* **Abstract-eenvoudige kenmerken:** Niet zintuiglijk waarneembaar, maar relatief eenvoudig te meten met één indicator.
* **Abstract-complexe kenmerken:** Niet zintuiglijk waarneembaar en vereisen meerdere indicatoren vanwege hun complexiteit.
### 1.4 Operationalisering van verschillende concepten
De moeilijkheidsgraad van operationalisering hangt af van het abstractieniveau van het concept.
* **Eenvoudige kenmerken:** Soms is de indeling zoals waargenomen direct bruikbaar. Zelfs bij eenvoudige kenmerken zoals geslacht kunnen er echter meerdere registratiewijzen en componenten (biologisch, genderidentiteit) zijn die het kenmerk complexer maken.
* **Complexe kenmerken:** Kenmerken zoals gezinsrelaties of inkomen hebben meerdere dimensies en vereisen een complexe meting met meerdere indicatoren, vaak één per dimensie. Dit veronderstelt diepgaande kennis van het onderzoeksveld en methodologische bekwaamheid.
* **Abstracte kenmerken:** Deze zijn niet tastbaar en dus indirect meetbaar. Hoewel sommige abstracte concepten eenvoudig te meten zijn (bv. 'generatie'), kunnen er aanzienlijke moeilijkheden zijn bij de theoretische en operationele definities en de keuze van indicatoren, wat de geldigheid van de meting ter discussie kan stellen.
#### 1.4.1 Voorbeelden van operationalisering
* **Macht:** Kan gemeten worden via de positie die iemand inneemt, de reputatie die iemand geniet, of de deelname aan besluitvorming.
* **Emotionele spanning:** Kan worden waargenomen door getrainde observatoren, of gemeten via fysiologische indicatoren zoals bloeddruk, ademhaling en zweetproductie.
* **Gevoel van veiligheid:** Kan indirect worden gemeten aan de hand van indicatoren zoals het aantal vrouwen op straat na een bepaald tijdstip, of de verkoop van alarmapparaten en vuurwapens.
* **Intelligentie (IQ):** Meten van IQ omvat verschillende aspecten, waaronder klassieke, creatieve, emotionele en praktische intelligentie, waarbij de relevantie van elk aspect ter discussie kan staan.
#### 1.4.2 Dimensies van een concept
Het is essentieel om de dimensies van een concept te definiëren in overeenstemming met een onderliggende theorie. Bijvoorbeeld, het concept 'aliënatie' kan worden opgedeeld in dimensies zoals machteloosheid, betekenisloosheid, normloosheid, isolatie en zelfvervreemding.
#### 1.4.3 Veralgemenings- en abstractiefouten
* **Veralgemeningsfout:** Het trekken van foutieve conclusies op basis van een partiële meting (bv. kerkbezoek als indicator voor religiositeit).
* **Abstractiefout:** Het trekken van foutieve conclusies over een kenmerk met een hoge abstractie op basis van een te beperkte indicator (bv. de opkomst bij verkiezingen is niet per se gelijk aan politieke aliënatie, maar kan ook duiden op protest).
## 2. Kwantitatieve en kwalitatieve meting
Er zijn twee fundamenteel verschillende benaderingen voor meten in de sociale wetenschappen: kwantitatief en kwalitatief.
### 2.1 Kwantitatieve meting
Kwantitatief meten richt zich op het vaststellen van de frequentie of de mate waarin iets voorkomt, en het vatten van deze gegevens in numerieke codes. Deze benadering is geworteld in het positivisme en streeft naar objectieve waarneming en analyse met behulp van statistische technieken. Het is doorgaans een gefaseerd proces.
#### 2.1.1 Kenmerken van kwantitatieve meting
* **Meetniveaus:** Variabelen worden gecodeerd en ingedeeld volgens verschillende meetniveaus (nominaal, ordinaal, interval, ratio), wat bepaalt welke algebraïsche bewerkingen en statistische analyses mogelijk zijn.
* **Klassieke testtheorie:** Stelt dat een waargenomen score ($X_i$) een som is van de ware score ($T_i$), systematische meetfouten ($I_i$) en toevalsfouten ($e_i$). Dit benadrukt dat waarnemingen geen perfect beeld van de realiteit geven.
#### 2.1.2 Schaaltechnieken
Schaaltechnieken worden gebruikt om abstracte en complexe kenmerken, zoals opinies, waardeoordelen, voorkeuren en attitudes, te meten. Deze kenmerken kunnen niet direct worden waargenomen, maar worden indirect gemeten via subjectieve schalen die bestaan uit een set 'stimuli' (items: uitspraken, kwaliteiten of vragen). Respondenten geven hun mate van instemming of voorkeur aan, wat een indicatie geeft van hun achterliggende houding.
##### 2.1.2.1 Werken met meetschalen
* **Ratingmethode:** Items worden afzonderlijk gepresenteerd, en respondenten geven de mate van eensgezindheid of toepasbaarheid aan met een cijfer.
* **Cumulatieve categorische indexschaal:** Een rudimentaire vorm waarbij de som van itemscores een totaalscore vormt die de mate van een kenmerk weergeeft. Een nadeel is dat alle items hetzelfde gewicht krijgen en niet altijd reproduceerbaar.
* **Thurstone & Cave schaal:** Ontwikkeld om een optimale batterij van items te creëren die een opinie weergeven, met een positieve, neutrale of negatieve lading. Items worden beoordeeld op een schaal, en de mediaan bepaalt de schaalwaarde. De interkwartielafstand geeft de semantische duidelijkheid weer. Items met te grote spreiding worden geweerd om ambiguïteit te voorkomen.
* **Likertschaal:** Een meer bewerkelijke methode dan Thurstone, gebaseerd op 'summated ratings'. Respondenten geven hun instemming of afwijzing aan op een bipolair continuüm (bv. 'helemaal mee oneens' tot 'helemaal mee eens'). Voordelen zijn de toetsing op discriminatievermogen en unidimensionaliteit. Nadelen zijn de niet-reproduceerbaarheid en het ordinale meetniveau van de scores.
* **Guttmanschaal:** Items worden zo geordend dat de scoreverloop op elk item kan worden gereconstrueerd via de totaalscore. Items worden in een cumulatief verband geplaatst, wat toetsbaar is op reproduceerbaarheid en interne consistentie. Wie het eens is met moeilijkere items, zou het ook eens moeten zijn met de makkelijkere items.
* **Rankingmethode:** Respondenten vergelijken en ordenen meerdere items op basis van hun voorkeur.
##### 2.1.2.2 Vergelijking rating- en rankingmethodes
Rankingmethodes zijn vaak belastend en geschikt voor een beperkt aantal items. Ratingmethodes kunnen leiden tot een gebrek aan discriminatie tussen items en een verlies van respondenten. De keuze tussen rating en ranking hangt af van de specifieke onderzoeksvraag en het aantal te meten items.
#### 2.1.3 Betrouwbaarheid en meetgeldigheid
* **Betrouwbaarheid:** Geeft de consistentie van een meting weer. Technieken om betrouwbaarheid na te gaan zijn onder andere:
* **Test-retest stabiliteit:** Dezelfde personen, hetzelfde instrument, korte tussentijd, en het nagaan van de correlatie tussen de antwoorden.
* **Split-half betrouwbaarheid en Chronbach's alfa:** Meten de interne consistentie van items binnen een schaal. Chronbach's alfa is een gemiddelde van alle mogelijke split-half correlaties.
* **Meetgeldigheid (validiteit):** Onderzoekt of het meetinstrument echt meet wat het beoogt te meten. Soorten validiteit zijn:
* **Inhoudsvaliditeit:** De mate waarin de meting de relevante facetten van het theoretische concept afdekt.
* **Indruksgeldigheid:** De intuïtieve inschatting van experts of onderzoekers of het instrument het concept goed meet.
* **Criteriumgeldigheid:** Het vergelijken van de meting met een criterium met onbetwiste meetgeldigheid. Dit kan gelijktijdige geldigheid (concurrent validity) zijn, waarbij het criterium op hetzelfde moment beschikbaar is, of predictieve geldigheid (predictive validity), waarbij een toekomstig criterium wordt gebruikt om de voorspellende kracht van het instrument te beoordelen.
#### 2.1.4 Operationaliseren van relaties
Meten dient vaak als middel om relaties tussen variabelen te onderzoeken. Belangrijke kenmerken van relaties zijn de aan- of afwezigheid van een verband, de richting (positief/negatief), en de sterkte ervan. Hoewel rechtlijnige verbanden vaak worden aangenomen, kunnen ook niet-lineaire verbanden relevant zijn.
##### 2.1.4.1 Multivariate analyse
Multivariate analyse is cruciaal om de aard van relaties tussen variabelen te begrijpen. Het stelt ons in staat om causaliteit te onderzoeken door te controleren voor de invloed van derde variabelen. Scenario's die worden geanalyseerd zijn:
* **Schijneffect:** Een verband tussen twee variabelen wordt verklaard door een gemeenschappelijke oorzaak.
* **Mediatie:** Het effect van variabele A op variabele B wordt (gedeeltelijk) verklaard door een intermediaire variabele (X).
* **Interactie-effect (moderatie):** Het verband tussen twee variabelen varieert afhankelijk van de waarde van een derde variabele.
Het vaststellen van causaliteit vereist niet alleen het aantonen van een verband en tijdsordening, maar ook het controleren voor storende variabelen, wat de kern vormt van multivariate analyse.
### 2.2 Kwalitatieve meting
Kwalitatieve meting richt zich op het bepalen van betekenisvolle categorieën en de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om tot die categorieën te behoren. Deze benadering, geworteld in constructivisme en interpretivisme, streeft naar een diepgaand inzicht in de manier waarop mensen handelen en interpreteren. Het proces is cyclisch.
Kwalitatieve meting is gericht op het verkrijgen van rijke, gedetailleerde inzichten in de complexiteit van sociale fenomenen, waarbij de nadruk ligt op betekenisgeving en interpretatie.
---
# Kwantitatieve en kwalitatieve meetbenaderingen
Dit deel van de studiehandleiding focust op de twee fundamentele benaderingen voor meten in sociaalwetenschappelijk onderzoek: kwantitatieve meting, gericht op het verzamelen en analyseren van numerieke gegevens, en kwalitatieve meting, gericht op het verkrijgen van diepgaand inzicht in betekenissen en interpretaties.
### 2.1 Meten: basisbegrippen
Meten is een complex proces dat de stap van een abstract theoretisch concept naar concreet waarneembare variabelen omvat. Dit proces kent meerdere stappen:
* **Conceptuele definitie:** Een ondubbelzinnige beschrijving van wat bedoeld wordt met een theoretisch concept, inclusief alle deelaspecten en dimensies.
* **Operationele definitie:** Het kiezen van indicatoren die het theoretisch concept zo goed mogelijk weergeven. Operationaliseren maakt een theoretisch concept onderzoekbaar.
* **Observatie van indicatoren:** De gekozen indicatoren worden geobserveerd, wat resulteert in waargenomen kenmerken (variabelen).
Tijdens elk stadium van het meetproces kunnen fouten optreden die de betrouwbaarheid en meetvaliditeit van de meting bedreigen. Belangrijke bedreigingen zijn:
* **Begripsvernauwing:** Een te beperkt aantal dimensies van een theoretisch aspect wordt gemeten.
* **Betekenisverschuiving:** Waargenomen concepten bevatten aspecten die buiten de initiële conceptuele definitie vallen.
De complexiteit van concepten en kenmerken, evenals de mate van abstractie, bepalen de uitdagingen bij het operationaliseren.
#### 2.1.1 Soorten concepten en operationalisering
Concepten kunnen worden ingedeeld op basis van hun concreetheid en complexiteit:
* **Concreet-eenvoudige kenmerken:** Direct waarneembaar, gemeten met één indicator.
* **Concreet-complexe kenmerken:** Direct waarneembaar, gemeten met meerdere indicatoren.
* **Abstract-eenvoudige kenmerken:** Niet zintuiglijk waarneembaar, gemeten met één indicator (bijv. generatie).
* **Abstract-complexe kenmerken:** Niet zintuiglijk waarneembaar, gemeten met meerdere indicatoren.
De operationalisering van eenvoudige kenmerken is vaak rechttoe rechtaan, hoewel zelfs bij kenmerken als geslacht meerdere registratiewijzen mogelijk zijn en de definitie complex kan worden (biologisch, genderidentiteit, rollen).
Bij **complexe kenmerken** (bijv. gezinsrelaties, inkomen) zijn meerdere indicatoren nodig omdat ze betrekking hebben op verschillende dimensies. Dit vereist uitgebreide kennis en methodologische bekwaamheid. Bij inkomen kan dit variëren van inkomen uit arbeid tot inkomen uit bezit of onderneming, en worden bemoeilijkt door informele economie.
**Abstracte kenmerken** zijn niet tastbaar en kunnen slechts onrechtstreeks worden gemeten. Hoewel ze niet noodzakelijk complex zijn, stellen ze grote eisen aan de theoretische en operationele definities en de keuze van indicatoren, wat de geldigheid vaak ter discussie stelt. Voorbeelden zijn macht (gemeten via positie, reputatie, beslissingsdeelname) of emotionele spanning (gemeten via fysiologische indicatoren).
#### 2.1.2 Veralgemenings- en abstractiefouten
* **Veralgemeningsfout:** Het trekken van foutieve conclusies op basis van een partiële meting (bijv. kerkbezoek wordt gelijkgesteld aan religiositeit).
* **Abstractiefout:** Het trekken van foutieve conclusies over een kenmerk met hoge abstractie op basis van een te beperkte indicator (bijv. verkiezingsopkomst wordt gelijkgesteld aan politieke aliënatie, terwijl andere factoren een rol kunnen spelen).
### 2.2 Kwantitatieve meting
Kwantitatieve meting richt zich op het vaststellen *hoeveel* keer iets voorkomt of *in welke mate* iets het geval is. Het doel is om waarneembare kenmerken te vatten in numerieke codes en gebruik te maken van statistische analysetechnieken. Dit paradigma gaat uit van een objectieve realiteit die, hoewel niet foutloos waarneembaar, meetbaar is.
#### 2.2.1 Klassieke testtheorie
De klassieke testtheorie stelt dat een geobserveerde score ($X_i$) de som is van de ware score ($T_i$), de systematische meetfout ($I_i$) en de toevalsfout ($e_i$):
$$X_i = T_i + I_i + e_i$$
Dit impliceert dat observaties geen perfect beeld van de realiteit geven en dat zowel betrouwbaarheid als geldigheid van metingen cruciaal zijn.
#### 2.2.2 Meetniveaus van variabelen
Het meetniveau van een variabele bepaalt welke statistische bewerkingen toegelaten zijn:
* **Non-parametrisch:**
* **Nominale variabelen:** Categorieën zonder intrinsieke ordening (bijv. geslacht, burgerlijke staat). Waarden zijn kengetallen.
* **Ordinale variabelen:** Categorieën met een intrinsieke ordening, maar zonder gelijke intervallen (bijv. opleidingsniveau, mening over een stelling van "helemaal oneens" tot "helemaal eens").
* **Parametrisch:**
* **Intervalvariabelen:** Categorieën met gelijke intervallen, maar zonder absoluut nulpunt (bijv. temperatuur in Celsius). Verschillen zijn betekenisvol.
* **Ratiovariabelen:** Categorieën met gelijke intervallen en een absoluut nulpunt (bijv. leeftijd, inkomen). Verhoudingen zijn betekenisvol.
Het meetniveau bepaalt de codering van waarden, de mogelijke algebraïsche bewerkingen en de keuze van statistische parameters en toetsen.
#### 2.2.3 Schaaltechnieken
Schaaltechnieken worden gebruikt om abstracte, complexe kenmerken zoals opinies, waardeoordelen, voorkeuren en attitudes te meten. Deze kunnen niet rechtstreeks worden waargenomen. Een meetschaal bestaat uit een set "stimuli" (items: uitspraken, kwaliteiten, vragen) waarbij de respondent aangeeft in hoeverre deze van toepassing zijn.
Er zijn twee hoofdwerkvormen:
* **Ratingmethode:** Items worden afzonderlijk gepresenteerd, en de respondent geeft de mate van eensgezindheid of toepasbaarheid aan via een cijfer of schaal.
* **Cumulatief categorische indexschaal:** Items tellen even zwaar mee in een totaalscore. Nadelen zijn dat niet alle items altijd indicatoren zijn van hetzelfde concept en dat antwoordpatronen niet altijd weerspiegeld worden in de totaalscore.
* **Thurstone & Cave schaal:** Items worden door "ijkers" beoordeeld op een continuüm van negatief naar positief. De mediaan van de beoordelingen bepaalt de schaalwaarde van het item, en de interkwartielafstand de semantische duidelijkheid. Een optimale set items wordt geselecteerd op basis van kleine spreiding en gelijkmatige verdeling over het continuüm.
* **Likertschaal:** Een veelgebruikte methode waarbij respondenten aangeven in hoeverre ze het eens zijn met een reeks uitspraken. Voordelen zijn het toetsen op discriminatievermogen en unidimensionaliteit. Nadelen zijn dat het geen meeteenheid is (ordinaal niveau) en geen absoluut nulpunt heeft.
* **Guttmanschaal:** Items worden in een cumulatief verband geplaatst, zodanig dat wie instemt met een "moeilijker" item, ook instemt met de "gemakkelijkere" items. Deze schaal is toetsbaar op reproduceerbaarheid en interne consistentie.
* **Rankingmethode:** De respondent vergelijkt en ordent meerdere items op basis van voorkeur of belangrijkheid. Dit is belastend en geschikt voor een beperkt aantal items.
**Vergelijking rating- en rankingmethodes:** Ranking leidt vaak tot grotere variatie en meer discriminatie tussen items dan rating, maar is zeer belastend en kan gevoelig zijn voor volgorde-effecten. Bij rating kan een gebrek aan discriminatie optreden als respondenten alle items een uniforme rating geven.
#### 2.2.4 Betrouwbaarheid en geldigheid van metingen
* **Betrouwbaarheid:** Gaat over de consistentie van een meting. Technieken om betrouwbaarheid na te gaan zijn:
* **Test-retest stabiliteit:** Dezelfde meting op twee verschillende momenten.
* **Split half betrouwbaarheid:** Het opsplitsen van de batterij items in twee delen en de correlatie tussen de gemiddelde scores te berekenen.
* **Cronbach's alfa:** Het gemiddelde van alle mogelijke split-half correlaties, een veelgebruikte maat voor interne consistentie.
* **Meetgeldigheid (validiteit):** Gaat over de vraag of het meetinstrument echt meet wat het verondersteld wordt te meten. Verschillende benaderingen:
* **Inhoudsvaliditeit:** Dekkingsgraad van relevante facetten van het theoretisch concept.
* **Indruksgeldigheid (face validity):** De intuïtieve beoordeling door experts.
* **Criteriumgeldigheid:** Vergelijking met een extern criterium.
* **Gelijktijdige geldigheid (concurrent validity):** Criterium is op hetzelfde moment beschikbaar.
* **Predictieve geldigheid (predictive validity):** Meetinstrument voorspelt een latere gebeurtenis.
* **Begripsvaliditeit:** In hoeverre de meting het theoretisch construct weerspiegelt.
#### 2.2.5 Operationaliseren van relaties
Bij het operationaliseren van relaties zijn de volgende kenmerken belangrijk:
* **Aan- of afwezigheid van een verband:** Bestaat er een relatie tussen variabelen?
* **Richting van het verband:** Positief (toename in A leidt tot toename in B) of negatief (toename in A leidt tot afname in B).
* **Sterkte van een relatie:** Hoe sterk is de samenhang?
**Multivariate analyse** is cruciaal voor het begrijpen van relaties, met name voor het vaststellen van causaliteit. Voorwaarden voor causaliteit omvatten:
1. **Relatie (samenhang):** Variabelen veranderen samen.
2. **Effect (tijdsvoorwaarde):** De oorzaak gaat vooraf aan het gevolg.
3. **Causaal effect (controle):** Het effect van de oorzaak op het gevolg is niet te wijten aan andere factoren.
Scenario's bij multivariate analyse:
* **Schijneffect:** A en B hebben een gemeenschappelijke oorzaak (C).
* **Mediatie:** A veroorzaakt C, en C veroorzaakt B (A → C → B). Dit kan volledig of gedeeltelijk zijn.
* **Interactie-effect (moderatie):** Het effect van A op B varieert afhankelijk van de waarden van een derde variabele (C).
Het controleren voor derde variabelen is essentieel om uitspraken te kunnen doen over causaliteit.
### 2.3 Kwalitatieve meting
Kwalitatieve meting richt zich op het bepalen van betekenisvolle categorieën en de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om tot die categorieën te behoren. Dit paradigma, geworteld in constructivisme en interpretivisme, beoogt een diepgaand inzicht te verschaffen in de manier waarop mensen handelen en interpreteren. Het proces is cyclisch van aard. Kwalitatieve meting staat in contrast met de kwantitatieve benadering die focust op getallen en statistische analyse. Het gaat om het begrijpen van de *betekenis* die mensen aan hun ervaringen geven.
#### 2.3.1 Kenmerken van kwalitatieve meting
* **Focus op betekenis en interpretatie:** Hoe ervaren en interpreteren mensen hun sociale realiteit?
* **Diepgaand begrip:** Gericht op het ontrafelen van complexe sociale fenomenen.
* **Flexibiliteit en contextafhankelijkheid:** Methoden zijn aanpasbaar aan de specifieke context van het onderzoek.
* **Subjectieve beleving centraal:** De ervaringen en perspectieven van de onderzochte personen staan centraal.
* **Iteratief proces:** Onderzoek, analyse en interpretatie vinden vaak gelijktijdig en herhaaldelijk plaats.
#### 2.3.2 Methoden in kwalitatieve meting
Hoewel specifieke meetinstrumenten zoals bij kwantitatieve methoden minder prominent zijn, maakt kwalitatieve meting gebruik van diverse technieken om betekenis te ontsluiten:
* **Interviews:** Diepte-interviews, semi-gestructureerde interviews, focusgroepen om inzichten te verkrijgen in meningen, ervaringen en interpretaties.
* **Observatie:** Participerende observatie, niet-participerende observatie om gedrag, interacties en de sociale context te begrijpen.
* **Documentanalyse:** Analyse van teksten, afbeeldingen, video's en andere artefacten om culturele betekenissen, sociale processen en historische contexten te achterhalen.
* **Grounded theory:** Een inductieve benadering waarbij theorieën worden ontwikkeld op basis van systematische dataverzameling en -analyse.
#### 2.3.3 Analyse van kwalitatieve data
Kwalitatieve data-analyse richt zich op het identificeren van patronen, thema's en betekenissen. Dit kan omvatten:
* **Coderen:** Het labelen van tekstfragmenten of observaties om concepten en categorieën te identificeren.
* **Thematische analyse:** Het groeperen van codes in bredere thema's die de essentie van de data weergeven.
* **Narratieve analyse:** Het bestuderen van verhalen en levenslopen om inzichten te verkrijgen in subjectieve ervaringen.
* **Discourse analyse:** Het onderzoeken van taalgebruik in zijn sociale context om machtsrelaties en ideologieën te ontdekken.
#### 2.3.4 Betrouwbaarheid en geldigheid in kwalitatief onderzoek
In kwalitatief onderzoek worden termen als "betrouwbaarheid" en "geldigheid" anders geïnterpreteerd dan in kwantitatief onderzoek.
* **Consistentie/Geloofwaardigheid (Credibility):** De mate waarin de bevindingen overeenkomen met de realiteit van de onderzochten. Dit wordt nagestreefd door triangulatie van data (verschillende bronnen), member checking (terugkoppeling naar respondenten) en langdurige betrokkenheid bij het veld.
* **Overdraagbaarheid (Transferability):** In hoeverre de bevindingen toepasbaar zijn op andere contexten. Dit wordt bevorderd door een gedetailleerde beschrijving van de context en de onderzoeksmethode.
* **Afhankelijkheid (Dependability):** De consistentie van de onderzoeksresultaten over de tijd en door verschillende onderzoekers heen. Dit wordt bevorderd door audit trails (documentatie van het onderzoeksproces).
* **Bevestigbaarheid (Confirmability):** De mate waarin de bevindingen objectief zijn en niet louter het product van de bias van de onderzoeker. Dit wordt nagestreefd door reflexiviteit van de onderzoeker en het gebruik van audit trails.
---
# Schaaltechnieken en hun beoordelingscriteria
Dit hoofdstuk behandelt verschillende schaaltechnieken die worden gebruikt om abstracte en complexe kenmerken te meten, samen met de criteria om de kwaliteit van deze schalen te beoordelen.
## 3. Schaaltechnieken en hun beoordelingscriteria
Schaaltechnieken zijn essentieel voor het meten van abstracte concepten zoals opinies, waardeoordelen, voorkeuren en attitudes, die niet direct waarneembaar zijn. Deze technieken helpen bij het creëren van meetinstrumenten die complexiteit kunnen hanteren en fijnere onderscheidingen mogelijk maken dan enkele vragen.
### 3.1 De noodzaak van meetschalen
Abstracte kenmerken, zoals de kwaliteit van een buurt, kunnen niet met één enkele vraag nauwkeurig worden gemeten. Verschillende antwoorden op dezelfde vraag kunnen duiden op verschillende achterliggende meningen, wat een geldigheidsprobleem oplevert. Toevalsinvloeden kunnen de betrouwbaarheid van een meetinstrument verlagen. Door meerdere vragen te stellen en deze te combineren tot een meetschaal, kan een nauwkeurigere meting van het onderliggende concept worden verkregen.
### 3.2 Wat zijn meetschalen?
Meetschalen zijn sets van "stimuli" (uitspraken, kwaliteiten, vragen naar intenties of handelingen) die samen één onderliggend (theoretisch) concept meten. Respondenten wordt gevraagd of ze het eens of oneens zijn met uitspraken, welke kwaliteiten ze verkiezen, of tot welke handelingen ze bereid zijn. De set van stimuli wordt ook wel een "batterij" genoemd.
### 3.3 Twee werkvormen van meetschalen
Er zijn twee hoofdvormen van meetschalen:
#### 3.3.1 Ratingmethode
Bij de ratingmethode worden items elk afzonderlijk gepresenteerd. De respondent wordt gevraagd om de mate van eensgezindheid of toepasbaarheid aan te geven, vaak via een cijfer op een schaal.
#### 3.3.2 Rankingmethode
Bij de rankingmethode worden respondenten gevraagd meerdere items te vergelijken en te ordenen op basis van hun voorkeur of belangrijkheid.
### 3.4 Soorten meetschalen
Binnen de rating- en rankingschalen zijn er diverse specifieke technieken:
#### 3.4.1 Ratingmethodes
* **Cumulatieve categorische indexschaal:** Een rudimentaire vorm waarbij de som van itemscores een totaalscore vormt die de mate van bijvoorbeeld werkbelasting of koopkracht weergeeft. Een nadeel is dat alle items hetzelfde gewicht krijgen en de reproduceerbaarheid beperkt kan zijn.
* **Thurstone & Cave schaal (Methode van de gelijkschijnende intervallen):** Deze methode streeft naar een optimale batterij van items die een opinie weergeven met een positieve, neutrale of negatieve lading. Items worden door "ijkers" beoordeeld op een schaal. De mediaan van de beoordelingen geeft de schaalwaarde van het item weer, en de interkwartielafstand (IQ) de mate van semantische duidelijkheid. Items met een te grote spreiding (hoge IQ) worden geweerd, omdat ze door ijkers verschillend worden gelezen en geïnterpreteerd. Een ideale set items heeft een kleine spreiding en de schaalwaarden zijn gelijkmatig verdeeld over het continuüm.
* **Likertschaal:** Ontwikkeld als een minder omslachtige procedure dan de Thurstone-methode. Het is een batterij van uitspraken, redenen of handelingen waarop respondenten antwoorden op een bipolair continuüm (bijvoorbeeld "helemaal mee eens" tot "helemaal mee oneens"). Deze methode is gebaseerd op "summated ratings", waarbij systematisch meerdere scores op het continuüm worden voorzien.
* **Guttmanschaal (Cumulatieve indexschaal):** Het doel is om een schaal te creëren met een beperkt aantal exacte scorepatronen. Items worden zodanig geordend dat wie het eens is met een "moeilijker" item (waarmee weinig respondenten instemmen), ook het eens moet zijn met de "gemakkelijkere" items (waarmee veel respondenten instemmen). Dit toets de reproduceerbaarheid en interne consistentie van de schaal.
#### 3.4.2 Rankingschalen
* **Paarsgewijze vergelijkingsmethode van Thurstone:** Vergelijkt paren van stimuli.
* **Ontvouwing van Coombs:** Een complexere rangschikkingsmethode.
### 3.5 Beoordelingscriteria voor schaaltechnieken
De effectiviteit en kwaliteit van schaaltechnieken worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
#### 3.5.1 Semantische ijking
Is de betekenis van de items consistent voor alle respondenten? Begrijpt iedereen de uitspraken op dezelfde manier?
#### 3.5.2 Discriminatievermogen
Zijn de items in staat om verschillende opinies of houdingen van elkaar te onderscheiden? Groepen met tegengestelde meningen moeten ook significant verschillend scoren op de schaal.
#### 3.5.3 Unidimensionaliteit
Meet de schaal één enkel, onderliggend concept (een latente dimensie), of meet het meerdere dimensies tegelijk? Unidimensionaliteit wordt nagestreefd, waarbij de items uniform hoog met elkaar correleren. Bij meerdere dimensies is het soms beter om de batterij op te splitsen in meerdere unidimensionele schalen, vaak met behulp van factoranalyse.
#### 3.5.4 Reproduceerbaarheid
Weerspiegelt de totaalscore van een respondent het antwoordpatroon op de afzonderlijke items? Bij een perfect reproduceerbare schaal kan het antwoordpatroon gereconstrueerd worden uit de totaalscore. Dit is een belangrijk criterium, vooral voor Guttmanschalen.
#### 3.5.5 Statistisch meetniveau
Wat is het meetniveau van de schaalscores? Dit beïnvloedt de mogelijke statistische bewerkingen. Likertschaalscores worden vaak als ordinaal beschouwd, wat betekent dat er geen garantie is voor een meeteenheid (de afstand tussen score 2 en 3 is niet noodzakelijk gelijk aan die tussen 5 en 6) en er geen absoluut nulpunt is.
### 3.6 Vergelijking van rating- en rankingmethodes
* **Belasting voor de respondent:** Rankingmethodes zijn over het algemeen belastender en vereisen meer aandacht en inspanning van de respondent dan ratingmethodes. Dit beperkt vaak het aantal items dat in een ranking kan worden opgenomen.
* **Discriminatie:** Ratingmethodes kunnen soms leiden tot een gebrek aan discriminatie, waarbij respondenten alle items een uniforme rating geven. Dit kan resulteren in het verlies van data van een aanzienlijk deel van de respondenten.
* **Volgorde-effect:** Bij rankingmethodes kan de volgorde waarin items worden aangeboden de resultaten beïnvloeden, omdat eerdere items meer aandacht krijgen. Bij ratingmethodes is dit effect minder uitgesproken.
* **Leerproces:** Ranking kan gezien worden als een leerproces, waarbij respondenten beter geïnformeerd raken over de items naarmate ze verder vorderen.
**Tip:** Bij het kiezen tussen rating en ranking, weeg de noodzaak van een nauwkeurige ordening van voorkeuren af tegen de potentiële belasting voor de respondent en het risico op dataverlies door gebrek aan discriminatie bij rating. Rapporteer altijd of een rating- of rankingsmethode is gebruikt.
### 3.7 Latente dimensies en factoranalyse
Factoranalyse is een techniek die gebruikt kan worden om empirisch te verifiëren in hoeverre gemeten indicatoren onderliggende latente dimensies (concepten) weerspiegelen. Dit is een inductieve benadering, die de mogelijkheid biedt om te onderzoeken welke indicatoren een goede meting zijn van een bepaald concept.
### 3.8 Betrouwbaarheid en geldigheid van metingen
De klassieke testtheorie stelt dat metingen altijd fouten bevatten ($X_i = T_i + I_i + e_i$, waarbij $X_i$ de geobserveerde score is, $T_i$ de ware score, $I_i$ systematische fouten en $e_i$ toevalsfouten).
#### 3.8.1 Betrouwbaarheid nagaan
Betrouwbaarheid betreft de consistentie en stabiliteit van een meting.
* **Test-retest stabiliteit:** Meten van hetzelfde concept bij dezelfde personen met hetzelfde instrument op twee verschillende tijdstippen. Een hoge correlatie ($ \geq 0.8 $) tussen de scores duidt op stabiliteit. Voorwaarden zijn dat er geen 'echte' veranderingen optreden tussen de metingen en dat de tussentijd niet te kort is om geheugeneffecten te vermijden.
* **Split-half betrouwbaarheid:** De batterij items wordt in tweeën gesplitst, en de scores van de twee helften worden met elkaar gecorreleerd. Een nadeel is dat de correlatie afhangt van de manier van splitsen.
* **Cronbach's alfa:** Het gemiddelde van alle mogelijke split-half correlatiecoëfficiënten. Een hogere alfa ($ \geq 0.7 $) duidt op hogere interne consistentie. Een nadeel is dat alfa stijgt met het aantal items.
#### 3.8.2 Meetgeldigheid nagaan
Meetgeldigheid onderzoekt of het meetinstrument werkelijk het concept meet dat het beoogt te meten.
* **Inhoudsvaliditeit (content validity):** Dekt de meting voldoende relevante facetten van het theoretisch concept af? Dit vereist een grondige theoretische studie.
* **Indruksgeldigheid (face validity):** Lijkt het op het eerste gezicht alsof de indicator het concept goed meet? Dit is een intuïtieve beoordeling, vaak door experts.
* **Criteriumgeldigheid:** De meting wordt vergeleken met een extern criterium dat onbetwiste meetgeldigheid heeft.
* **Gelijktijdige geldigheid (concurrent validity):** Het criterium is beschikbaar op het moment van meten (bv. een medische test voor een actuele ziekte).
* **Predictieve geldigheid (predictive validity):** Het meetinstrument voorspelt een toekomstige gebeurtenis (bv. een psychosociale test die succes op een sollicitatie voorspelt).
**Tip:** Een hoge betrouwbaarheid garandeert geen hoge geldigheid. Een instrument kan consistent meten wat het niet beoogt te meten.
### 3.9 Operationaliseren van relaties
Meestal is meten geen doel op zich, maar dient het om relaties tussen concepten te onderzoeken. Belangrijke kenmerken van relaties zijn:
* **Aan- of afwezigheid van een verband:** Bestaat er een samenhang?
* **Richting van het verband:** Positief (als A toeneemt, neemt B ook toe) of negatief (als A toeneemt, neemt B af).
* **Sterkte van een relatie:** Hoe sterk is de samenhang?
* **Lineariteit:** Wordt uitgegaan van een rechtlijnig verband, waarbij een verandering in A een proportionele verandering in B veroorzaakt? Niet-lineaire verbanden krijgen vaak te weinig aandacht.
### 3.10 Multivariate analyse
In de multivariate analyse worden relaties tussen meer dan twee variabelen onderzocht, wat essentieel is voor het toetsen van wetenschappelijke theorieën en het vaststellen van causaliteit.
* **Covariatie (samenhang):** Kenmerken veranderen samen.
* **Tijdsordening:** De oorzaak moet voorafgaan aan het gevolg. Dit kan empirisch worden vastgesteld (longitudinaal onderzoek) of theoretisch worden verondersteld.
* **Causaal effect (controle):** Het verband tussen A en B mag niet verklaard worden door een derde variabele.
#### 3.10.1 Scenario's bij multivariate analyse
* **Causaal effect:** A is de oorzaak van B.
* **Schijneffect:** A en B hebben een gemeenschappelijke oorzaak C. De relatie tussen A en B verdwijnt na controle voor C.
* **Mediatie:** A is de oorzaak van C, en C is op zijn beurt de oorzaak van B. Het effect van A op B verloopt deels of geheel via C.
* **Interactie-effect (moderatie):** De relatie tussen A en B varieert afhankelijk van de waarde van een derde variabele C.
**Tip:** Causaliteit is een speciaal type effectrelatie en vereist zorgvuldige controle voor storende variabelen. Multivariate analyse is cruciaal om uitspraken over causaliteit te kunnen doen.
---
# Multivariate analyse en causaliteit
Hier volgt een samenvatting van het onderwerp "Multivariate analyse en causaliteit".
## 4. Multivariate analyse en causaliteit
Dit onderdeel behandelt de analyse van relaties tussen meerdere variabelen, inclusief het onderscheiden van verbanden, causale effecten, schijneffecten, mediatie en interactie-effecten, en de voorwaarden voor het vaststellen van causaliteit.
### 4.1 Introductie tot multivariate analyse
Multivariate analyse houdt zich bezig met de studie van de relaties tussen drie of meer variabelen. De kern van veel wetenschappelijke theorieën ligt in de manier waarop kenmerken met elkaar samenhangen. Wanneer een verband wordt waargenomen tussen variabelen, is de vraag of dit verband als causaal kan worden beschouwd. Om dit te bepalen, zijn er specifieke voorwaarden die vervuld moeten zijn.
### 4.2 Basiskenmerken van relaties tussen variabelen
De eerste specificatie die bekend moet zijn bij het analyseren van relaties is de aan- of afwezigheid van een verband. Vervolgens is de richting van het verband van belang: is deze positief of negatief? Ook de sterkte van de relatie is cruciaal. Veel statistische technieken gaan uit van rechtlijnige (lineaire) verbanden, waarbij een toename in variabele A leidt tot een proportionele toename of afname in variabele B. Echter, in de praktijk zijn perfect lineaire relaties zeldzaam en krijgen niet-lineaire verbanden vaak te weinig aandacht.
#### 4.2.1 Niet-lineaire verbanden
Een niet-lineair verband is een relatie waarbij de verandering in de ene variabele niet proportioneel is aan de verandering in de andere variabele. De grafische weergave van zo'n verband is geen rechte lijn.
### 4.3 Multivariate analyse en de voorwaarden voor causaliteit
Het begrip "effect" of "effectrelatie" wordt vaak verward met "causaliteit". Causale verbanden zijn een speciale soort effectrelaties. Om van een causaal verband te kunnen spreken, moeten er naast covariantie (een verband tussen variabelen) en tijdsorde (de oorzaak moet voorafgaan aan het gevolg) nog andere voorwaarden vervuld zijn.
#### 4.3.1 Voorwaarden voor causaliteit
1. **Relatie (samenhang):** Er moet een statistische samenhang bestaan tussen de variabelen. Als kenmerken samen veranderen, is er een verband. Dit kan wederkerig of symmetrisch zijn (feedback), of asymmetrisch waarbij de ene variabele de andere beïnvloedt.
2. **Effect (tijdsvoorwaarde):** De vermeende oorzaak moet voorafgaan aan het vermeende gevolg in de tijd. Dit kan soms empirisch worden vastgesteld via longitudinaal onderzoek (bijvoorbeeld paneldata), maar wordt meestal theoretisch verondersteld.
3. **Causaal effect (controle):** De relatie tussen twee variabelen moet standhouden, zelfs wanneer er gecontroleerd wordt voor de invloed van andere mogelijke oorzaken. Dit houdt in dat men de relatie tussen variabele A en variabele B onderzoekt terwijl één of meerdere derde variabelen (C, D, ... Z) constant worden gehouden. Multivariate analyse wordt gebruikt om dit te bewerkstelligen.
#### 4.3.2 Verschillende scenario's in multivariate analyse
Multivariate analyse maakt het mogelijk om verschillende complexe relaties tussen variabelen te onderscheiden:
* **Causaal effect:** Variabele A is de directe oorzaak van variabele B.
* **Schijneffect:** Variabelen A en B lijken samen te hangen, maar dit verband wordt veroorzaakt door een gemeenschappelijke antecedent variabele C. Wanneer er gecontroleerd wordt voor C, verdwijnt het verband tussen A en B.
> **Voorbeeld:** Er is een verband tussen het aantal verkochte ijsjes (A) en het aantal verdrinkingen (B). Beide worden echter veroorzaakt door de temperatuur (C). Als er gecontroleerd wordt voor de temperatuur, verdwijnt het verband tussen ijsjesverkoop en verdrinkingen.
* **Mediatie:** De relatie tussen A en B wordt geheel of gedeeltelijk verklaard door een intermediaire variabele X. A beïnvloedt X, en X beïnvloedt vervolgens B.
* **Volledige mediatie:** Het effect van A op B loopt volledig via X.
> **Voorbeeld:** Leeftijd (A) heeft een effect op maandsalaris (B). Dit effect loopt echter volledig via anciënniteit (X).
* **Gedeeltelijke mediatie:** Het totale effect van A op B is de som van het directe effect van A op B en het indirecte effect van A via X op B.
> **Voorbeeld:** Gender (A) heeft een effect op salaris (B). Dit effect is gedeeltelijk direct en gedeeltelijk indirect via functieniveau (X).
* **Interactie-effect (moderatie):** De relatie tussen A en B varieert afhankelijk van de waarden van een derde variabele C. De sterkte of richting van het verband tussen A en B is dus afhankelijk van C.
> **Voorbeeld:** De relatie tussen leeftijd en roken (A op B) is positief bij mannen, maar negatief bij vrouwen. Het effect van leeftijd op roken is dus afhankelijk van het geslacht (C). Dit kan worden weergegeven als een verband tussen A en B dat verschilt naargelang van de waarden van C.
#### 4.3.3 Statistische controle
Om uitspraken te kunnen doen over causaliteit, is het essentieel om te controleren voor de effecten van storende variabelen. Dit betekent dat de relatie tussen de primaire variabelen (A en B) wordt onderzocht terwijl de invloed van andere mogelijke oorzaken (C, D, ... Z) constant wordt gehouden. Multivariate analyse biedt de methoden om deze controle uit te voeren, in tegenstelling tot bivariate analyse die slechts twee variabelen tegelijk beschouwt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Conceptuele definitie | Een ondubbelzinnige beschrijving van wat er met een theoretisch concept bedoeld wordt, waarbij alle deelaspecten en dimensies worden meegenomen. |
| Operationele definitie | Het proces van het kiezen van indicatoren die een theoretisch concept zo goed mogelijk weergeven, en deze zodanig observeren dat er waarneembare kenmerken (variabelen) ontstaan. |
| Meetproces | Het gehele traject van het vertalen van een niet-waarneembaar theoretisch kenmerk naar een waarneembaar kenmerk dat het bedoelde kenmerk zo goed mogelijk representeert, inclusief de keuze van empirische variabelen en indicatoren. |
| Variabele (indicator) | Een waarneembaar kenmerk dat gekozen is om een theoretisch concept weer te geven in het meetproces; het resultaat van de operationele definitie. |
| Begripsvernauwing | Een fout in het meetproces waarbij een te beperkt aantal dimensies van een theoretisch aspect wordt gemeten, wat resulteert in een onvolledige weergave van het concept. |
| Betekenisverschuiving | Een fout in het meetproces waarbij de waargenomen concepten aspecten bevatten die niet tot de initiële conceptuele definitie behoren, waardoor de betekenis van het concept verschuift. |
| Concreet-eenvoudige kenmerken | Kenmerken die onmiddellijk zintuiglijk waarneembaar zijn en met één indicator gemeten kunnen worden. |
| Concreet-complexe kenmerken | Kenmerken die onmiddellijk zintuiglijk waarneembaar zijn, maar die meerdere indicatoren vereisen om ze volledig te meten, omdat ze uit meerdere facetten bestaan. |
| Abstract-eenvoudige kenmerken | Kenmerken die niet zintuiglijk waarneembaar zijn, maar die met één indicator gemeten kunnen worden, wat vaak uitdagingen met zich meebrengt in de theoretische definitie en operationalisering. |
| Abstract-complexe kenmerken | Kenmerken die niet zintuiglijk waarneembaar zijn en die meerdere indicatoren nodig hebben voor een accurate meting, wat ze complex maakt om te operationaliseren. |
| Kwantitatieve meting | Een meetbenadering waarbij verschijnselen worden vastgelegd in numerieke codes, gericht op het nagaan hoe vaak iets voorkomt of in welke mate het aanwezig is, met gebruik van statistische analysetechnieken. |
| Kwalitatieve meting | Een meetbenadering die zich richt op het bepalen van betekenisvolle categorieën en de voorwaarden om daartoe te behoren, met als doel diepgaand inzicht te verschaffen in menselijk handelen en interpreteren, vaak via een cyclisch proces. |
| Meetniveau | De schaal waarop variabelen worden gemeten, wat bepaalt welke statistische bewerkingen er mogelijk zijn; onderscheiden in nominaal, ordinaal, interval en ratio. |
| Nominale variabelen | Variabelen waarvan de waarden kengetallen zijn zonder een intrinsieke ordening of meeteenheid, waardoor enkel tellingen en frequenties mogelijk zijn. |
| Ordinale variabelen | Variabelen waarbij de waarden een intrinsieke ordening weerspiegelen, maar de afstanden tussen de waarden niet noodzakelijk gelijk zijn. |
| Intervalvariabelen | Variabelen waarbij de afstanden tussen de waarden betekenisvol zijn, maar er geen absoluut nulpunt is, waardoor enkel optellen en aftrekken zinvol is. |
| Ratiovariabelen | Variabelen waarbij zowel de afstanden als de verhoudingen tussen de waarden betekenisvol zijn, en er een absoluut nulpunt bestaat, wat alle algebraïsche bewerkingen toelaat. |
| Meetschalen | Instrumenten bestaande uit meerdere items (vragen, uitspraken) die samen één onderliggend abstract, complex kenmerk meten, zoals opinies of attitudes, om fijnere onderscheidingen te maken dan met een enkele vraag mogelijk is. |
| Likertschaal | Een veelgebruikte meetschaal die bestaat uit uitspraken waarop respondenten hun mate van instemming of toepasbaarheid aangeven via een bipolair continuüm (bv. "eens" tot "oneens"), gebaseerd op het principe van geaggregeerde beoordelingen. |
| Guttmanschaal | Een cumulatieve meetschaal waarbij items zodanig geordend zijn dat het antwoordpatroon op de items gereconstrueerd kan worden uit de totaalscore, wat toetsing op reproduceerbaarheid en interne consistentie mogelijk maakt. |
| Thurstone & Cave schaal | Een meetschaal die bestaat uit een set uitspraken die de meningen van respondenten meten, waarbij de schaalwaarden van de items bepaald worden door de mediaan van beoordelingen door ijkers en de semantische duidelijkheid wordt weergegeven door de interkwartielafstand. |
| Semantische ijking | Het proces waarbij wordt nagegaan of de betekenis van de items in een meetschaal dezelfde is voor alle respondenten, wat cruciaal is voor de validiteit van de meting. |
| Discriminatievermogen (van items) | Het vermogen van items in een meetschaal om verschillende meningen van respondenten te onderscheiden; groepen met tegengestelde meningen moeten significant verschillend scoren op het item. |
| Unidimensionaliteit | Het criterium dat een meetschaal één enkel onderliggend (latent) concept of dimensie meet, wat kan worden onderzocht door de correlaties tussen de items te analyseren. |
| Reproduceerbaarheid | Een kenmerk van schalen zoals de Guttmanschaal, waarbij het antwoordpatroon van de respondent op de afzonderlijke items kan worden gereconstrueerd uit de totaalscore, wat de interne consistentie en betrouwbaarheid aangeeft. |
| Multivariate analyse | Een statistische analyse die de relaties tussen drie of meer variabelen onderzoekt, om complexe verbanden, schijneffecten, mediatie en interactie-effecten te ontrafelen. |
| Causaliteit | Een speciaal soort effectrelatie waarbij een wijziging in variabele A direct een wijziging in variabele B veroorzaakt, nadat er rekening is gehouden met andere mogelijke oorzaken (controle voor storende variabelen). |
| Schijneffect (Spurious effect) | Een verband tussen twee variabelen dat verdwijnt na controle voor een gemeenschappelijke onderliggende oorzaak; de oorspronkelijke relatie is dan niet causaal. |
| Mediatie | Het proces waarbij het effect van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele geheel of gedeeltelijk wordt verklaard door een intermediaire variabele. |
| Interactie-effect (Moderatie) | Een situatie waarin het effect van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele afhangt van de waarde van een derde, modererende variabele. |
| Betrouwbaarheid (van metingen) | De mate van consistentie en stabiliteit van een meting; een betrouwbaar meetinstrument produceert vergelijkbare resultaten bij herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden. |
| Validiteit (van metingen) | De mate waarin een meetinstrument daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten; het conceptuele begrip komt overeen met de operationalisatie. |
| Inhoudsvaliditeit | De mate waarin de meting alle relevante facetten van het theoretische concept dekt, wat grondige theoretische studie vereist. |
| Indruksvaliditeit (Face validity) | Een intuïtieve beoordeling, vaak door experts, of een meetinstrument het concept goed meet, zonder diepgaande analyse. |
| Criteriumgeldigheid | Het bepalen van de validiteit van een meting door deze te vergelijken met een extern criterium dat reeds over een onbetwiste meetgeldigheid beschikt. |
| Gelijktijdige geldigheid (Concurrent validity) | Een vorm van criteriumvaliditeit waarbij het criterium beschikbaar is op het moment dat de meting wordt uitgevoerd. |
| Predictieve geldigheid (Predictive validity) | Een vorm van criteriumvaliditeit waarbij de meetinstrumenten een toekomstig criterium of gebeurtenis proberen te voorspellen. |
| Klassieke testtheorie | Een theoretisch kader dat stelt dat elke waarneming een combinatie is van de ware score en meetfouten (toevals- en systematische fouten), met de formule $X_i = T_i + I_i + e_i$. |
| Test-hertest stabiliteit | Een methode om betrouwbaarheid te meten door dezelfde personen, met hetzelfde meetinstrument, op korte termijn tweemaal te meten en de correlatie tussen de antwoorden te berekenen. |
| Split-half betrouwbaarheid | Een methode om de interne consistentie van een schaal te meten door de batterij items in twee delen te splitsen, de gemiddelde scores per helft te berekenen en de correlatie daartussen te bepalen. |
| Chronbach's alfa | Een statistische maat voor interne consistentie die het gemiddelde is van alle mogelijke split-half correlatiecoëfficiënten van een meetschaal. |