Cover
Start now for free samenvatting psychologie.docx
Summary
# Psychosociale ontwikkeling en de lagere schoolleeftijd
### Kernidee
* De lagere schoolleeftijd (ongeveer 6-12 jaar) wordt gekenmerkt door belangrijke lichamelijke, motorische, cognitieve, emotionele en sociale ontwikkelingen, mede gevormd door de theoretische modellen van Piaget, Freud en Erikson.
* In deze fase ontwikkelt het kind zich van egocentrisch naar meer decentratie en logisch redeneren, met een groeiend begrip van de wereld en zichzelf.
### Kernconcepten
* **Levenslooppsychologie:** Wetenschappelijke studie van de evolutie van normaal functioneren en gedrag gedurende het leven.
* **Nature vs. Nurture:** Ontwikkeling is een interactie tussen aangeboren aanleg en omgevingsinvloeden, waarschijnlijk met een gelijke verdeling.
* **Ontwikkelingsdeterminanten:** Factoren die ontwikkeling beïnvloeden, zoals leeftijdsgebonden, socioculturele, historische en niet-normatieve invloeden.
* **Gevoelige periode:** Een periode waarin bepaalde vaardigheden gemakkelijker verworven kunnen worden, hoewel niet altijd absoluut.
* **Neuroplasticiteit:** Het aanpassingsvermogen van de hersenen, waardoor herstel en compensatie mogelijk zijn.
* **Piaget's Cognitieve Ontwikkelingsfasen:**
* Sensomotorisch stadium (0-2 jaar): Leren via zintuigen en motoriek.
* Preoperationeel stadium (2-7 jaar): Symbolisering, taal, maar nog geen logisch redeneren.
* Concreet-operationeel stadium (7-12 jaar): Logisch redeneren met concreet materiaal.
* Formeel-operationeel stadium (12+ jaar): Abstract redeneren.
* **Erikson's Psychosociale Ontwikkelingsfasen:**
* Oraal-sensorisch (0-1 jr): Basisvertrouwen vs. wantrouwen.
* Anaal-urethraal (1-3 jr): Autonomie vs. schaamte.
* Locomotorisch-genitaal (3-6 jr): Initiatief vs. schuld.
* Latentie (6-12 jr): Bekwaamheid vs. minderwaardigheid.
* Adolescentie (12-20 jr): Identiteit vs. identiteitsverwarring.
* **Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan):** Drie basisbehoeften voor welbevinden en ontplooiing: autonomie, verbondenheid, competentie.
### Lichamelijke en motorische ontwikkeling
* **Lichamelijke veranderingen:** Verdere vervanging van vet door spierweefsel, stevigere botten, verbeterde controle en balans.
* **Motorische ontwikkeling:**
* Grove motoriek: Verbeterde vaardigheden zoals rennen, springen, fietsen; grotere kracht, behendigheid en balans.
* Fijne motoriek: Ontwikkeling in schrijven, tekenen, knutselen, muziekbespeling; betere oog-handcoördinatie.
* **Neurologische ontwikkeling:** Rijping van de prefrontale cortex, met verbetering van executieve functies zoals impulscontrole en plannen.
### Waarneming en cognitieve ontwikkeling
* **Cognitie:** Het kind bevindt zich in het **concreet-operationeel stadium**, gekenmerkt door:
### Socio-emotionele ontwikkeling
---
* De lagere schoolleeftijd (ongeveer 6-12 jaar) is een periode van significante ontwikkeling in lichamelijke, neurologische, cognitieve, emotionele en sociale domeinen, waarin het kind steeds autonomer en competenter wordt.
* Centraal in deze fase staat het verwerven van bekwaamheid en vlijt, met het risico op gevoelens van minderwaardigheid bij onvoldoende ondersteuning.
### Belangrijke concepten
* **Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan):** Drie basisbehoeften (autonomie, verbondenheid, competentie) moeten vervuld zijn voor welbevinden en ontplooiing.
* Behoeftedeprivatie: Ontbreken van deze behoeften leidt tot ongelukkig zijn.
* Behoeftefrustratie: Actief tegengewerkt worden in deze behoeften kan leiden tot vijandigheid of pathologie.
* **Lichamelijke ontwikkeling:**
* Vervanging van vet- door spierweefsel, stevigere botten, verbeterde controle en balans.
* Schijnbare eindeloze energie door aanmaak oxidatie-enzymen, nood aan veel beweging.
* Ontwikkeling van lichaamsbesef (kennis over lichaam in ruimte), lichaamsidee (oordelend beeld) en lichaamsplan (automatische bewegingsschema's).
* **Neurologische ontwikkeling:**
* Hersenen bijna volgroeid rond 5 jaar, maar verdere ontwikkeling van executieve functies (prefrontale cortex).
* Hoge plasticiteit maakt snel leren mogelijk bij stimulatie.
* Stress en trauma hebben negatieve impact op hersenontwikkeling (miswiring).
* Verbeterde grove motoriek (zwemmen, fietsen, sporten) met meer kracht, behendigheid en balans.
* Verbeterde fijne motoriek (schrijven, tekenen, muziekinstrumenten) met betere oog-handcoördinatie.
* **Cognitieve ontwikkeling (Concreet-operationeel stadium):**
* Mentale bewerkingen mogelijk met concreet materiaal, niet abstract.
* Decentratie: rekening houden met meerdere zaken tegelijk.
* Reversibiliteit: het vermogen om situaties om te keren in gedachten.
* Oog voor transformaties: rekening houden met het veranderingsproces.
* Verbeterde classificatie- en seriatietaken.
* **Taalontwikkeling:**
* Uitbreiding woordenschat, betekenis afleiden uit context.
* Verbeterde uitspraak en syntax, passieve zinnen mogelijk.
### Belangrijke theorieën
### Implications
### Voorbeeld
---
* De lagere schoolleeftijd (ongeveer 6-12 jaar) is een periode van aanzienlijke ontwikkeling op lichamelijk, neurologisch, motorisch, cognitief en sociaal-emotioneel vlak, met de basisschool als centrale omgeving.
### Belangrijke ontwikkelingsfasen en concepten
* **Cognitieve ontwikkeling:** Overgang naar het concreet-operationele stadium (Piaget), waarbij logisch denken over concrete zaken mogelijk wordt.
* Ontwikkeling van decentratie: rekening houden met meerdere aspecten tegelijk.
* Reversibiliteit: de mogelijkheid om mentale processen om te keren.
* Besef van transformaties: oog hebben voor de veranderingen tussen toestanden.
* Verbeterde classificatie- en seriataken.
* **Taalontwikkeling:** Verdere uitbreiding van woordenschat (fast mapping), verbeterde syntax, grammatica, en het ontwikkelen van metalinguïstisch bewustzijn.
* **Geheugen:** Kinderamnesie verdwijnt, geheugenstrategieën zoals herhaling, chunking en metageheugen worden gebruikt.
* **Fantasie:** Fantasiewerelden blijven boeien, maar het kind kan beter onderscheid maken tussen realiteit en fantasie.
* **Motorische ontwikkeling:** Verbetering van grove motoriek (kracht, behendigheid, balans) en fijne motoriek (oog-handcoördinatie, schrijven, instrument bespelen).
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* **Psychodynamische kijk:** Latentiefase (Freud) met focus op leren en sociale relaties; ontwikkeling van het Über-Ich en Ik-ideaal (Erikson).
* **Emotionele ontwikkeling:** Beter leren omgaan met gevoelens, ontwikkelen van copingstrategieën, complexer gevoelsleven en adequatere reacties op emoties van anderen.
* **Zelfbeeld en eigenwaarde:** Ontwikkeling van een genuanceerder en realistischer zelfconcept, beïnvloed door sociale vergelijking en feedback.
* **Sociale ontwikkeling:** Toenemende onafhankelijkheid van ouders, groeiend belang van leeftijdsgenoten en vriendschappen, ontwikkelen van sociale vaardigheden, ontstaan van pestgedrag en cyberpesten.
* **Geweten:** Overgang van heteronome moraal naar een meer autonome moraal, waarbij intenties belangrijker worden.
### Neurologische ontwikkeling
* Hersenen groeien verder, vooral de prefrontale cortex ontwikkelt zich verder, wat leidt tot verbeterde executieve functies.
* Hersenen blijven plastisch, wat snelle leerprocessen mogelijk maakt mits stimulatie.
### Lichamelijke ontwikkeling
* Verdere vervanging van vet door spierweefsel, stevigere botten, meer controle en balans.
* Nood aan veel beweging ("zitten is het nieuwe roken").
* Ontwikkeling van lichaamsbesef, lichaamsidee en lichaamsplan.
### Invloed van de omgeving en basisbehoeften
* **Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan):** Welbevinden en ontplooiing vereisen vervulling van autonomie, verbondenheid en competentie.
* Behoeftefrustratie kan leiden tot vijandigheid of pathologieën.
* Belang van een veilige en cognitief stimulerende omgeving voor neurologische groei.
* Gebrek aan stimulatie of negatieve ervaringen (stress, trauma) kunnen leiden tot achterstanden.
### Schoolrijpheid en geboortemaandeffect
### Belangrijke vaardigheden
### Gezin en sociale relaties
### Spel en geweten
---
* De lagere schoolleeftijd (6-12 jaar) wordt gekenmerkt door aanzienlijke lichamelijke, motorische, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling, waarbij de basis wordt gelegd voor verdere groei.
* Deze fase is cruciaal voor het ontwikkelen van competentie, autonomie en verbondenheid, zoals beschreven in de zelfdeterminatietheorie.
* Verdere vervanging van vet- door spierweefsel, stevigere botten, en verbeterde controle over balans en motoriek.
* Groeiende energie door toename van oxidatie-enzymen, wat een behoefte aan veel beweging creëert.
* De prefrontale cortex rijpt verder, wat leidt tot verbeterde executieve functies zoals impulscontrole en planning.
* Hersenen blijven plastisch, wat snelle bijleren mogelijk maakt, mits stimulatie en een veilige omgeving.
* **Grove motoriek:** Verbetering in vaardigheden als zwemmen, fietsen en turnen, met meer kracht, behendigheid en balans.
* **Fijne motoriek:** Betere oog-handcoördinatie, onafhankelijkheid van de handen, en verfijning in schrijven, tekenen en muziekinstrumenten bespelen.
* Lichaamsbesef (kennis over het eigen lichaam in de ruimte) en lichaamsidee (oordelende over het eigen lichaam) ontwikkelen zich.
* Het lichaamsplan (sensomotorische schema's voor automatische bewegingen) wordt ook belangrijker.
* **Perceptuele regulaties:** Verbeterde mentale herschikking van visueel materiaal (gestaltswitch), het zien van zowel geheel als delen (perceptuele schematisering), en systematische verkenning van situaties (perceptuele exploratie).
* **Concreet-operationeel stadium (Piaget):**
* Mentale bewerkingen met concreet materiaal zijn mogelijk.
* **Decentratie:** Rekening houden met meerdere zaken tegelijk, niet langer gecentreerd denken.
* **Omkeerbaarheid (reversibiliteit):** Mogelijkheid om terug te denken aan de beginsituatie en omkeerbare processen te begrijpen.
* **Oog voor transformaties:** Rekening houden met het veranderingsproces tussen begin- en eindtoestand.
* **Classificatie- en seriëringstaken:** Voorwerpen sorteren op kenmerken en logisch rangschikken volgens criteria lukken beter.
* **Taalontwikkeling:**
* Uitbreiding woordenschat door contextafleiding (fast mapping).
* Verbeterde uitspraak en syntaxis; gebruik van passieve zinnen en tactische communicatie.
* Ontwikkeling van metalinguïstisch bewustzijn (nadruk op eigen taal).
* **Geheugen:** Kinderamnesie verdwijnt; oefenen met geheugenstrategieën (herhaling, chunking, mnemonieken) en metageheugen (nadenken over eigen geheugenprocessen).
* **Fantasie:** Makkelijker onderscheid tussen fantasie en realiteit, maar fantasiewerelden blijven boeien (bv. Harry Potter).
* **Lezen, schrijven en rekenen:** Cruciale vaardigheden die zich ontwikkelen. Begrijpend lezen is essentieel voor algemene schoolse vaardigheden.
### Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Psychodynamische kijk:**
---
* De lagere schoolleeftijd (ongeveer 6-12 jaar) wordt gekenmerkt door de overgang van het preoperationele naar het concreet-operationele stadium van Piaget.
* Deze fase is cruciaal voor de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden, motoriek, en sociaal-emotionele competenties.
* **Lichamelijke veranderingen:** Verdere toename van spierweefsel, stevigere botten, verbeterde lichaamscontrole en balans.
* **Energie:** Schijnbaar eindeloze energie door aanmaak van oxidatie-enzymen, met een grote behoefte aan beweging.
* **Obesitas:** Een risico (ongeveer 8%) dat zich in deze periode kan manifesteren, vaak met oorzaken die eerder zijn ontstaan.
* **Lichaamsbesef/idee/plan:** Ontwikkeling van kennis over het lichaam, oordelen over uiterlijk en prestaties, en geautomatiseerde sensomotorische schema's.
* **Neurologische ontwikkeling:** Hersenen zijn rond 5 jaar bijna volgroeid, maar de prefrontale cortex blijft zich ontwikkelen, met name de executieve functies.
* **Plasticiteit:** Hersenen zijn nog erg plastisch, wat snelle leerprocessen mogelijk maakt mits stimulatie.
* **Invloed omgeving:** Een veilige en cognitief stimulerende omgeving bevordert neurologische groei; stress en trauma kunnen leiden tot achterstanden en 'miswiring'.
* **Grove motoriek:** Verbeterde vaardigheden zoals zwemmen, fietsen, voetballen, met meer kracht, behendigheid en balans.
* **Fijne motoriek:** Verbeterde oog-handcoördinatie voor schrijven, tekenen, muziekinstrumenten bespelen, etc.
* **Risico's:** Weinig besef van gevaar kan bescherming noodzakelijk maken.
* **Cognitieve stimulatie:** Belangrijk vanaf de peutertijd; voorlezen en uitleggen stimuleert analytisch, kritisch en genuanceerd denken.
* **Schoolrijpheid:** Vereist naast cognitieve vaardigheden ook fijne motoriek, taalbegrip, aandacht, emotieregulatie, taakrijpheid en zelfstandigheid.
* **Geboortemaandeffect:** Kinderen die later in het jaar geboren zijn, kunnen gemiddeld een achterstand vertonen door hun jongere leeftijd.
* **Waarneming:**
* **Perceptuele regulaties:** Verbeterd vermogen om visueel materiaal te verwerken (mentale herschikking, omwisselen figuur/achtergrond, zien van delen én geheel).
* **Systematische exploratie:** Planmatige aanpak van overzicht creëren.
* **Denken (Concreet-operationeel stadium):**
* **Mentale bewerkingen:** Mogelijk met concreet, zichtbaar en tastbaar materiaal (cijfers, appels).
* **Decentratie:** Rekening houden met meerdere aspecten tegelijk (niet enkel egocentrisch).
* **Conservatieproeven:** Begrijpen dat hoeveelheden gelijk blijven ondanks verandering van vorm (bv. water in glazen).
* **Reversibiliteit:** Situaties kunnen omkeren in gedachten; terugdenken naar begintoestand.
* **Oog voor transformaties:** Rekening houden met de verandering zelf tussen begin- en eindtoestand.
---
# Invloedrijke ontwikkelingspsychologische modellen
### Kernconcepten uit de levenslooppsychologie
* **Nature vs. Nurture:** Ontwikkeling is een interactie tussen aangeboren factoren (erfelijkheid) en aangeleerde factoren (milieu), waarbij beide ongeveer een gelijke rol spelen (ongeveer 40-60%).
* **Ontwikkelingsdeterminanten:** Factoren die de ontwikkeling beïnvloeden.
* **Normatieve ontwikkelingsdeterminanten:**
* Leeftijdsgebonden: bv. hormonale veranderingen, veroudering.
* Socioculturele: bv. invloed social media, AI.
* Historische: bv. impact coronacrisis.
* **Niet-normatieve ontwikkelingsdeterminanten:** Individueel verschillend, bv. roken tijdens zwangerschap, secundaire veroudering.
* **Kritische periode:** Een specifieke tijdsvenster waarin bepaalde vaardigheden verworven moeten worden.
* Niet altijd absoluut, vaker spreken van een **gevoelige periode**.
* **Plasticiteit van de hersenen (neuroplasticiteit):** Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen en te herstellen.
* Compensatie van uitval door ontwikkeling van andere gebieden.
* Overname van functies door andere hersengebieden.
### Psychoseksuele ontwikkelingstheorie (Sigmund Freud)
* **Psychisch apparaat:** Vormt de persoonlijkheid, bestaat uit Es, Ich en Über-Ich.
* Es: Aangeboren (1e levensjaar).
* Ich: Ontstaat door ervaringen (2e-4e levensjaar).
* Über-Ich: Ontstaat na Oedipuscomplex (vanaf 5e levensjaar).
* **Psychoseksuele ontwikkelingsfasen:** Gekenmerkt door erogene zones.
* **Fixatie:** Blijven hangen in een vroegere ontwikkelingsfase.
* **Regressie:** Terugvallen naar een eerdere ontwikkelingsfase.
* **Kritische evaluatie:**
* **Pro:** Belang van het onbewuste, driftmatige impulsen.
* **Contra:** Controversiële ideeën, beperkte wetenschappelijke waarde, te deterministisch.
### Psychosociale ontwikkelingstheorie (Erik Erikson)
* **Epigenetisch principe:** Ontwikkeling volgt een basisplan met individuele variaties.
* **Ontwikkelingsfasen:** Gekenmerkt door kernconflicten (crisissen) door psychosociale interactie.
* Overwinnen conflict: stevigere psychosociale identiteit, sterker ego.
### Cognitieve ontwikkelingspsychologie (Jean Piaget)
### Model van morele ontwikkeling (Lawrence Kohlberg)
---
* **Topografisch model:** Persoonlijkheid opgedeeld in bewust, onderbewust en onbewust.
* **Psychisch apparaat:** Bestaat uit Es, Ich en Über-Ich.
* Es aanwezig vanaf geboorte.
* Ich ontwikkelt zich door ervaringen (2e-4e levensjaar).
* Über-Ich ontstaat na het Oedipuscomplex (vanaf 5e levensjaar).
* **Psychoseksuele fasen:** Gekenmerkt door erogene zones.
* **Fixatie:** Blijven steken in een vroegere ontwikkelingsfase met blijvende gedragspatronen.
* **Regressie:** Terugvallen in een vroegere ontwikkelingsfase bij ingrijpende levenservaringen.
* **Epigenetisch principe:** Ontwikkeling volgt een vast patroon met ruimte voor individuele variaties.
* **Ontwikkelingsfasen:** Gekenmerkt door noodzakelijke kernconflicten die leiden tot een stevigere identiteit of verzwakking van het ego.
* **Belang van het Ego:** Integratie van tegenstellingen, belangrijker dan het Id.
* **Invloed van psychosociale omgeving:** Ouders, peers, etc. spelen een cruciale rol.
* **Ontwikkelingsfasen (met kernconflicten):**
* Oraal-sensorische fase (0-1 jaar): Basisvertrouwen vs. Basiswantrouwen.
* Anaal-urethrale fase (1-3 jaar): Autonomie vs. Schaamte/twijfel.
* Locomotorisch-genitale fase (3-6 jaar): Initiatief vs. Schuld.
* Latentiefase (6-12 jaar): Bekwaamheid vs. Minderwaardigheid.
* Adolescentie (12-20 jaar): Identiteit vs. Identiteitsverwarring.
* Jongvolwassenheid (20-30 jaar): Intimiteit vs. Isolement.
* Volwassenheid (30-65 jaar): Generativiteit vs. Stagnatie.
* Ouderdom (65+): Integriteit vs. Wanhoop.
* **Ontwikkelingsfasen:**
* **Sensomotorisch stadium (0-2 jaar):** Leren via motorisch en zintuiglijk handelen; circulaire reacties en objectpermanentie.
* **Preoperationeel stadium (2-7 jaar):** Mogelijkheid tot voorstellingen, symbolisering en taal; nog geen logisch redeneren; denkfouten.
* **Concreet-operationeel stadium (7-12 jaar):** Mentale bewerkingen met concreet materiaal; logisch redeneren; conservatieproeven.
### Kritische evaluatie van de modellen
---
* Theorie gebaseerd op drie lagen van de menselijke geest: bewust, onderbewust en onbewust.
* Psychisch apparaat: Es, Ich en Über-Ich vormen de persoonlijkheid.
* Ontwikkeling van Ich en Über-Ich door ervaringen en na het Oedipuscomplex.
* Fasen gebaseerd op erogene zones.
* Mogelijke problemen: fixatie (blijven hangen in een fase) en regressie (terugvallen in een eerdere fase).
* **Kritiek:** Controversiële ideeën, beperkte wetenschappelijke waarde, te deterministisch.
* **Waardering:** Belang van het onbewuste en driftmatige impulsen benadrukt.
* Epigenetisch principe: ontwikkeling volgens een basisplan met individuele variaties.
* Fasen gekenmerkt door kernconflicten die leiden tot een stevigere identiteit of verzwakking van het ego.
* Belang van het ego voor integratie van tegenstellingen.
* Nadruk op de psychosociale omgeving (ouders, peers).
* Ontwikkelingsfasen voor de gehele levensloop:
* Oraal-sensorische fase (0-1j): Basisvertrouwen vs. Basiswantrouwen.
* Anaal-urethrale fase (1-3j): Autonomie vs. Schaamte en Twijfel.
* Locomotorisch-genitale fase (3-6j): Initiatief vs. Schuldgevoel.
* Latentiefase (6-12j): Bekwaamheid vs. Minderwaardigheid.
* Adolescentie (12-20j): Identiteit vs. Identiteitsverwarring.
* Jongvolwassenheid (20-30j): Intimiteit vs. Isolement.
* Volwassenheid (30-65j): Generativiteit vs. Stagnatie.
* Ouderdom (65j+): Integriteit vs. Wanhoop.
* **Kritiek:** Wetenschappelijk niet goed te onderbouwen, weinig inzicht in mechanismen.
* **Waardering:** Positiever dan Freud, houdt rekening met biologische en psychosociale invloeden.
### Cognitieve ontwikkelingstheorie (Jean Piaget)
* Vier stadia van verstandelijke ontwikkeling:
* Sensomotorisch stadium (0-2j): Circulaire reacties, objectpermanentie.
* Preoperationeel stadium (2-7j): Symbolisering, taal, maar nog geen logische bewerkingen.
---
### Psychoseksuele ontwikkelingstheorie (Freud)
* **Kernidee:** De theorie stelt dat de persoonlijkheid wordt gevormd door onbewuste driften en ervaringen uit de kindertijd, met een focus op seksuele ontwikkeling.
* **Psychisch apparaat:**
* Es (Id): De primitieve, instinctieve driften, gericht op directe bevrediging.
* Ich (Ego): De bemiddelende functie die rekening houdt met de realiteit.
* Über-Ich (Superego): De internalisering van morele normen en waarden.
* **Psychoseksuele fasen:** Ontwikkeling verloopt via fasen, gekenmerkt door erogene zones.
* Fixatie: Blijven steken in een bepaalde fase door onopgeloste conflicten.
* Regressie: Terugvallen naar een eerdere fase bij stress.
* **Kritiek:** Controversiële ideeën, beperkte wetenschappelijke waarde, nadruk op seksuele driften.
### Psychosociale ontwikkelingstheorie (Erikson)
* **Kernidee:** Ontwikkeling verloopt gedurende de gehele levensloop via psychosociale fasen, elk gekenmerkt door een kernconflict.
* **Epigenetisch principe:** Ontwikkeling volgt een basisplan, maar met individuele variaties.
* **Kernconflicten (voorbeelden):**
* Baby: Basisvertrouwen vs. Basiswantrouwen
* Peuter: Autonomie vs. Schaamte en twijfel
* Kleuter: Initiatief vs. Schuldgevoel
* Schoolkind: Bekwaamheid vs. Minderwaardigheid
* Adolescent: Identiteit vs. Identiteitsverwarring
* **Belang van het Ego:** Het Ego integreert tegenstellingen en leidt tot een sterkere psychosociale identiteit.
* **Kritiek:** Moeilijk wetenschappelijk te toetsen, weinig inzicht in mechanismen.
### Cognitieve ontwikkelingspsychologie (Piaget)
* **Kernidee:** Cognitieve ontwikkeling verloopt in vier stadia, gekenmerkt door kwalitatieve veranderingen in denken en redeneren.
* **Sensomotorisch stadium (0-2 jaar):** Leren via zintuigen en motoriek; ontwikkeling van circulaire reacties en objectpermanentie.
* **Preoperationeel stadium (2-7 jaar):** Ontwikkeling van symbolisering en taal, maar nog geen logisch redeneren (bv. egocentrisme).
* **Concreet-operationeel stadium (7-12 jaar):** Mogelijkheid tot mentale bewerkingen met concreet materiaal; ontwikkeling van conservatie, classificatie en seriëren.
* **Formeel-operationeel stadium (12+ jaar):** Mogelijkheid tot abstract en hypothetisch redeneren.
* **Morele ontwikkeling (Piaget):** Ontwikkeling van moreel oordeel van heteronoom naar autonoom.
### Model van morele ontwikkeling (Kohlberg)
### Aangeboren versus aangeleerd (Nature vs. Nurture)
### Kritische en gevoelige periodes
### Plasticiteit van de hersenen (Neuroplasticiteit)
---
### Psychoseksuele ontwikkelingstheorie van Sigmund Freud
* **Kernidee:** Psychische energie richt zich op specifieke erogene zones per fase. Onopgeloste conflicten leiden tot fixaties.
* Es: driften, onmiddellijke bevrediging.
* Ich: realiteitsprincipe, bemiddelt tussen Es en de buitenwereld.
* Über-Ich: geweten, moraliteit, idealen.
* **Fasentheorie:** Oraal, anaal, fallisch, latentie, genitaal.
* **Problemen:**
* Fixatie: blijven steken in een fase.
* **Kritiek:** Controversieel, beperkte wetenschappelijke waarde, te deterministisch.
### Psychosociale ontwikkelingstheorie van Erik Erikson
* **Kernidee:** Ontwikkeling verloopt volgens een epigenetisch principe, met psychosociale crisissen per levensfase.
* **Epigenetisch principe:** Ontwikkeling volgt een basisplan, met ruimte voor individuele variaties.
* **Kernconflicten:** Elk stadium presenteert een crisis die overwonnen moet worden voor een sterker ego en identiteit.
* **Ontwikkelingsfasen (gehele levensloop):**
* Oraal-sensorisch: Basisvertrouwen vs. Basiswantrouwen.
* Anaal-urethraal: Autonomie vs. Schaamte en Twijfel.
* Locomotorisch-genitaal: Initiatief vs. Schuldgevoel.
* Latentie: Bekwaamheid vs. Minderwaardigheid.
* Adolescentie: Identiteit vs. Identiteitsverwarring.
* Jongvolwassenheid: Intimiteit vs. Isolement.
* Volwassenheid: Generativiteit vs. Stagnatie.
* Ouderdom: Integriteit vs. Wanhoop.
* **Kritiek:** Niet strikt wetenschappelijk, weinig inzicht in mechanismen, moeilijk gedrag te voorspellen.
### Cognitieve ontwikkelingspsychologie van Jean Piaget
* **Kernidee:** Kinderen bouwen actief kennis op door interactie met hun omgeving, in specifieke cognitieve stadia.
* **Ontwikkelingsstadia:**
### Model van morele ontwikkeling van Lawrence Kohlberg
### Psychodynamische kijk op de baby (Freud & Erikson)
### De eerste 1000 dagen (concept)
### Hechting (Bowlby & Ainsworth)
### Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan)
### Hersenlateralisatie en neuroplasticiteit
### Acceleratieverschijnsel en seculaire groeiverschuiving
---
### Kernideeën
* De ontwikkeling van het individu wordt beïnvloed door zowel aangeboren factoren (nature) als omgevingsfactoren (nurture), met aanzienlijke interactie tussen beide.
* Ontwikkeling is een continu proces gedurende de hele levensloop, gekenmerkt door specifieke fasen met eigen uitdagingen en leerprocessen.
* Plasticiteit van de hersenen is cruciaal voor aanpassing en herstel, waardoor compensatie van uitval mogelijk is.
### Invloedrijke theorieën
#### De psychoseksuele ontwikkelingstheorie van Sigmund Freud
* Persoonlijkheid bestaat uit het Es, Ich en Über-Ich.
* Ontwikkeling doorloopt vijf psychoseksuele fasen, gedefinieerd door erogene zones.
* Fixatie of regressie kan leiden tot latere psychische problemen.
* Kritiek: Controversieel, beperkt wetenschappelijk bewijs, te deterministisch.
#### De psychosociale ontwikkelingstheorie van Erik Erikson
* Ontwikkeling verloopt volgens een epigenetisch principe door de hele levensloop.
* Elke fase kent een kernconflict dat overwonnen moet worden voor een gezonde identiteitsontwikkeling.
* Nadruk op de rol van het Ego en de psychosociale omgeving.
* Fasen: Basisvertrouwen vs. wantrouwen, autonomie vs. schaamte, initiatief vs. schuld, bekwaamheid vs. minderwaardigheid, identiteit vs. identiteitsverwarring, intimiteit vs. isolement, generativiteit vs. stagnatie, integriteit vs. wanhoop.
* Kritiek: Moeilijk wetenschappelijk te toetsen, mechanismen van conflictresolutie onduidelijk.
#### De cognitieve ontwikkelingspsychologie van Jean Piaget
* Ontwikkeling verloopt in vier stadia: sensomotorisch, preoperationeel, concreet-operationeel en formeel-operationeel.
* Belang van schema's, assimilatie en accommodatie voor cognitieve groei.
* Ontwikkeling van objectpermanentie, symbolisch denken en logisch redeneren.
* Morele ontwikkeling is gekoppeld aan cognitieve ontwikkeling, van heteronome naar autonome moraal.
* Kritiek: Onderschatting van cognitieve vaardigheden bij jonge kinderen, te weinig aandacht voor sociale en culturele invloeden.
#### Het model van morele ontwikkeling van Lawrence Kohlberg
* Bouwt voort op Piagets ideeën over morele ontwikkeling.
* Beschrijft zes stadia van moreel redeneren, gegroepeerd in drie niveaus: pre-conventioneel, conventioneel en post-conventioneel.
* Kritiek: Model sterk gebaseerd op onderzoek bij jongens, te westers georiënteerd, voorspelt gedrag niet altijd accuraat.
### Onderzoeksmethoden
* **Longitudinaal onderzoek:** Volgt dezelfde groep over tijd; voordeel: specifieke levenservaringen, nadeel: tijdsintensief, leereffecten.
* **Transversaal onderzoek:** Onderzoekt verschillende groepen op één moment; voordeel: snel, nadeel: weinig zicht op langetermijngevolgen.
* **Cohort-sequentieel onderzoek:** Combinatie van beide; voordeel: meer voordelen, nadeel: complex, duur.
### Belangrijke concepten
* **Nature vs. Nurture:** Interactie tussen erfelijkheid en omgeving (ongeveer 40-60% elk).
* **Ontwikkelingsdeterminanten:** Normatieve (leeftijdsgebonden, sociocultureel, historisch) en niet-normatieve factoren.
### Kritische evaluatie van theorieën
---
# Lichamelijke en motorische ontwikkelingen in de babytijd
### Kernidee
* De baby wordt geboren als een hulpeloze nestvlieder, volledig afhankelijk van zorg, wat de cognitieve ontwikkeling stimuleert en de moeder-kindbinding versterkt.
### Ontwikkeling
* **Neurologische ontwikkeling:**
* Hersenen (neuronen) zijn voor de geboorte al aangemaakt, daarna volgen vooral nieuwe verbindingen (synapsen).
* Myelinisatie (vorming van witte stof) zorgt voor efficiënte signaalgeleiding.
* Pruning (wegsnoeien van overbodige verbindingen) vindt plaats volgens de 'wet van de sterkste'.
* Hersenlateralisatie (specialisatie van hersenhelften) ontwikkelt zich na de geboorte.
* **Motoriek van de pasgeborene:**
* Slappe houding, vereist ondersteuning.
* Aanwezigheid van (archaïsche en niet-archaïsche) reflexen.
* Variërende gedragstoestanden (slaap, waak).
* Huilen is een normale, positieve vorm van communicatie.
* **Motoriek tijdens de babytijd:**
* Ontwikkeling verloopt proximo-distaal (dicht bij middenlijn naar buiten) en cfaalo-caudaal (hoofd naar teen).
* Groeiende controle over hoofd, romp en ledematen.
* **Waarneming:**
* Zicht: scherp op 20-30 cm, voorkeur voor contrasten, beginnende binoculaire fixatie.
* Gehoor: geoefend in de baarmoeder, voorkeur voor menselijke stem.
* Smaak: voorkeur voor zoet, afkeer van zuur/bitter.
* Geur: herkenning van de geur van de moeder.
* Tast: belang van huid-op-huid contact.
* Pijn: pijndrempel vergelijkbaar met volwassenen, maar regulatie is nog beperkt.
* **Eerste verstandelijke activiteiten en leerprocessen:**
* Begin van getalbesef en reactie op onverwachte aantallen.
* Automatische leerprocessen: habituatie, klassieke conditionering, operante conditionering.
* Imitatie dankzij spiegelneuronen.
### Implicaties
### Tips
---
### Kernconcepten
* De mens wordt geboren als een 'hulpeloze nestvlieder', wat langdurige hulp en zorg vereist.
* Deze hulpeloosheid stimuleert de cognitieve ontwikkeling en versterkt de moeder-kindbinding.
* Een warm, veilig nest met betrouwbare verzorgers is essentieel voor de ontwikkeling.
### Neurologische ontwikkeling
* Hersenen worden voor de geboorte aangemaakt ('grijze stof'); na de geboorte ontstaan vooral nieuwe neuronenverbindingen (synaptische verbindingen).
* Dendrieten worden aangemaakt en myelinisatie (witte stof) komt op gang, wat zorgt voor geleiding van boodschappen.
* Pruning ('wegsnoeien' van overbodige neuronenverbindingen) vindt plaats volgens de wet van de sterkste.
* Hersenlateralisatie (verdeling van functies over hemisferen) ontwikkelt zich na de geboorte.
### Motoriek van de pasgeborene
* De pasgeborene heeft weinig controle over het lichaam en is slap, maar bezit reflexen.
* Reflexen zijn voorbijgaand (archaïsch, ooit een functie) of blijvend (niet-archaïsch, overlevingsreflexen).
* **Gedragstoestanden en stadia van waakzaamheid:**
* Rustige slaap (diepe slaap)
* Actieve slaap (remslaap, droomslaap)
* Rustige waaktoestand (overgangslaap-waak)
* Actieve waaktoestand (nadenken, waarnemen, experimenteren)
* Huilen is een vorm van communicatie van behoeften en normaal; niet-huilen kan wijzen op ontwikkelingsproblemen.
### Motoriek tijdens de rest van de babytijd
* Motorische ontwikkeling verloopt volgens twee assen:
* **Proximo-distaal:** ontwikkeling van dichtbij de middellijn naar verder weg.
* **Cefalo-caudaal:** ontwikkeling van hoofd naar tenen.
* Grofmotorische vaardigheden ontwikkelen zich van hoofdcontrole naar nek, romp, bekken en benen.
### Ontwikkeling in waarneming en cognitie
* **Zicht:**
* Scherp zicht op 20-30 cm; verder wazig.
* Voorkeur voor sterke contrasten; kleuren nog beperkt.
* Initiële schele kijk ontwikkelt zich tot binoculaire fixatie en beter volgen rond 1e maand.
* Aangeboren voorkeur voor menselijke gezichten; voorkeur voor bekende gezichten.
* Dieptezicht is aanwezig; angst voor diepte wordt later aangeleerd.
### Eerste verstandelijke activiteiten en leerprocessen
### De sensomotorische periode (Piaget)
### Socio-emotionele ontwikkeling
### Hechting
---
* De baby wordt gezien als een "hulpeloze nestvlieder", die langdurige hulp en zorg nodig heeft.
* Een warme, veilige omgeving met betrouwbare verzorgers is essentieel voor de ontwikkeling.
* Hersenen maken al voor de geboorte neuronen (grijze stof) aan.
* Na de geboorte focust de ontwikkeling zich op het aanmaken van nieuwe neuronenverbindingen (synaptische verbindingen).
* Pruning (wegsnoeien van overbodige neuronenverbindingen) vindt plaats volgens de wet van de sterkste.
* Hersenlateralisatie, de ontwikkeling van specifieke functies in de linker- en rechterhersenhelft, begint zich te vormen.
* Neuroplasticiteit, het vermogen van de hersenen om zich aan te passen, blijft belangrijk gedurende het hele leven.
* De pasgeborene heeft nog geen controle over het lichaam en wordt vaak als een slappe pop omschreven.
* Reflexen zijn aanwezig; de meeste verdwijnen rond 3 maanden, sommigen later.
* Er zijn voorbijgaande (archaïsche) reflexen die ooit een functie hadden, en niet-archaïsche (overlevingsreflexen) die nog steeds belangrijk zijn.
* Pasgeborenen slapen ongeveer twee derde van de tijd, in cycli van gemiddeld 40 minuten.
* Vijf gedragstoestanden zijn te onderscheiden: rustige slaap, actieve slaap, rustige waaktoestand, actieve waaktoestand en huilen.
* Huilen is een normale en positieve vorm van communicatie voor de baby.
* Motorische ontwikkeling verloopt via twee assen: proximo-distaal (dicht bij de middellijn eerst) en cephalo-caudaal (van hoofd naar teen).
* Grof motorische vaardigheden ontwikkelen zich van hoofdcontrole, naar nek, romp, bekken en benen.
### Waarneming
* Zicht bij de neonatus is scherp op 20-30 cm, met voorkeur voor sterke contrasten.
* Binoculaire fixatie en het volgen van objecten verbeteren gedurende de eerste maand.
* Er is een aangeboren voorkeur voor menselijke gezichten.
* Dieptezicht is aanwezig bij de geboorte, maar angst voor diepte wordt later aangeleerd.
* Gehoor is geoefend in de baarmoeder, met een voorkeur voor menselijke stemmen, vooral die van de moeder.
* De smaak heeft een voorkeur voor zoet, met afkeer van zuur en bitter, maar gewenning is mogelijk.
* Geur van de eigen moeder kalmeert de baby.
* Tast is belangrijk voor emotionele behoefte en groei; huid-op-huid contact is essentieel.
### Emotionele ontwikkeling
### Sociale ontwikkeling
---
* De babytijd wordt gekenmerkt door een 'fysiologische vroeggeboorte', waarbij de baby hulpeloos en afhankelijk is, wat de cognitieve ontwikkeling stimuleert en de moeder-kindbinding versterkt.
* Een warme, veilige omgeving met betrouwbare verzorgers is essentieel voor zowel lichamelijke als emotionele zorg.
### Key facts
* Hersenen produceren voor de geboorte al neuronen, maar na de geboorte ontstaan vooral nieuwe synaptische verbindingen.
* Myelinisatie (vorming van witte stof) bevordert de geleiding van zenuwboodschappen.
* Pruning (wegsnoeien van overbodige neuronenverbindingen) is een proces van hersenreorganisatie gedurende het leven.
* De motorische ontwikkeling verloopt proximo-distaal (van dicht bij de middellijn naar verder) en cephalo-caudaal (van hoofd naar teen).
* Het zicht van de neonatus is beperkt tot 20-30 cm, met een voorkeur voor sterke contrasten en menselijke gezichten.
* Baby's vertonen aangeboren dieptezicht, maar angst voor diepte wordt later aangeleerd.
* Het gehoor is geoefend in de baarmoeder, met een voorkeur voor menselijke stemmen.
* Baby's hebben aangeboren voorkeuren voor zoete smaken en de geur van de moeder.
* De pijndrempel bij baby's is minimaal gelijk aan die van volwassenen, maar pijnregulatie is beperkter.
* Reflexen bij pasgeborenen zijn archaïsche (verouderde) of niet-archaïsche (overlevings)reflexen.
* Baby's slapen 2/3 van de tijd, in cycli van gemiddeld 40 minuten.
* Huilen is een belangrijke vorm van communicatie voor de baby en wijst op behoeften.
### Key concepts
* **Hulpeloze nestvlieder:** De mens wordt als baby geboren, maar heeft langdurig hulp en zorg nodig.
* **Neurologische ontwikkeling:** Betreft de aanmaak van verbindingen, dendrieten, myelinisatie en pruning in de hersenen.
* **Gedragstoestanden en stadia van waakzaamheid (Prechtl):** Vijf toestanden die de activiteit van de baby beschrijven (rustige slaap, actieve slaap, rustige waaktoestand, actieve waaktoestand, huilen).
* **Motorische assen (proximo-distaal en cephalo-caudaal):** Richtingen van de motorische ontwikkeling.
* **Visuele cliff experiment:** Onderzoek naar dieptezicht bij baby's.
* **Klassieke conditionering bij baby's:** Leren leggen van verbanden tussen prikkels (bv. stem van moeder en voeding).
* **Operante conditionering bij baby's:** Leren van gedrag door beloning of straf, zichtbaar vanaf de tweede helft van het eerste levensjaar.
* **Spiegelneuronen:** Zorgen voor het automatisch nabootsen van gelaatsuitdrukkingen en ander gedrag.
* **Sensomotorische periode (Piaget):** De eerste cognitieve ontwikkelingsfase (0-2 jaar) waarin leren plaatsvindt via motorisch en zintuiglijk handelen.
### Implications
* De ontwikkeling van hersenverbindingen en myelinisatie is cruciaal voor latere leerprocessen en functioneren.
* Een rijke en stimulerende omgeving draagt bij aan de ontwikkeling van de hersenen en motorische vaardigheden.
---
* De baby wordt geboren als een "hulpeloze nestvlieder", wat langdurige zorg en hulp vereist.
* Deze hulpeloosheid stimuleert cognitieve ontwikkeling en versterkt de moeder-kindbinding.
* Een warm, veilig nest met betrouwbare verzorgers is essentieel voor zowel lichamelijke als emotionele zorg.
### Belangrijke feiten
* Hersenen produceren voor de geboorte al neuronen ("grijze stof").
* Na de geboorte ontstaan vooral nieuwe neuronenverbindingen (synaptische verbindingen).
* Myelinisatie ("witte stof") komt op gang, wat zorgt voor geleiding van boodschappen.
* Pruning ("wegsnoeien" van overbodige verbindingen) vindt plaats gedurende het hele leven.
* De motoriek van de pasgeborene wordt gekenmerkt door reflexen (archaïsche en niet-archaïsche).
* Pasgeborenen slapen 2/3 van de tijd, in korte cycli.
* Huilen is een belangrijke vorm van communicatie en is normaal gedrag.
* Motorische ontwikkeling volgt de assen proximo-distaal en cephalo-caudaal.
### Belangrijke concepten
* **Plasticiteit van de hersenen (neuroplasticiteit):** Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen en beschadigde gebieden te compenseren.
* **Gedragstoestanden:** De verschillende stadia van waakzaamheid van een pasgeborene (rustige slaap, actieve slaap, rustige waaktoestand, actieve waaktoestand).
* **Motorische ontwikkeling:** Ontwikkeling van grof motorische vaardigheden (hoofd-, nek-, romp-, bekken- en beencodering) en fijne motoriek.
* De ontwikkeling van neuronenverbindingen benadrukt het belang van blijven leren en ontwikkelen.
* Pruning zorgt ervoor dat de hersenen zich reorganiseren en efficiënter worden.
* Reflexen bij pasgeborenen hebben nog steeds een functie en zijn belangrijk voor overleving.
* Voldoende slaap is cruciaal voor herstel en ontwikkeling.
* Huilen is een positief teken van communicatie, terwijl het uitblijven ervan kan wijzen op ontwikkelingsproblemen.
* De proximale-distale en cephalo-caudale ontwikkeling bepalen de volgorde waarin motorische vaardigheden worden verworven.
- > **Tip:** De eerste duizend dagen (vanaf conceptie tot de tweede verjaardag) zijn cruciaal voor ontwikkeling, maar er is kritiek op een te deterministisch beeld hiervan
- > **Tip:** De "Good Enough Mother" benadrukt dat perfectie niet nodig is; goed genoeg zorgen volstaat voor een gezonde ontwikkeling
---
# Hechting bij baby's en kinderen
### Kernconcepten
- Hechting wordt gevormd in de eerste levensdagen en mogelijk al prenataal.
- Knuffelen stimuleert oxytocine (knuffelhormoon), wat stress en angst verlaagt en depressies tegengaat.
- Vroege en goede hechting is cruciaal voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling.
- Onveilige hechting verhoogt de kans op psychische en sociale problemen later.
### Fasen van hechting volgens John Bowlby
- Baby's hechten zich aan enkele veilige figuren, bij voorkeur met weinig wisselingen.
- De moeder is meestal de sterkste hechtingsfiguur, mede door biologische en maatschappelijke factoren.
- Voorkeuren van jonge kinderen voor hechtingsfiguren kunnen wisselen.
### Soorten hechting volgens Mary Ainsworth (Vreemdesituatie-experimenten)
- **Veilig gehecht (ongeveer 58%):** Beschermt zich tegen teleurstelling, eigen gang gaand.
- **Vermijdend gehecht (ongeveer 23%):** Weinig reactie bij verdwijnen/terugkeren, minder bang, doen eigen ding.
- **Afwerend gehecht (ongeveer 19%):** Erg klampend, niet kunnen loslaten, agressief reageren bij terugkomst.
- **Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd gehecht (minder dan 1%):** Vaak bij verwaarlozing, mishandeling of misbruik.
### Implicaties van hechting
- De 'cycle of abuse' kan intergenerationeel worden overgedragen door verwaarlozing of mishandeling.
- Een veilige hechting (of het gebrek eraan) kan ook worden doorgegeven aan de volgende generatie.
- Het 'shaken baby syndrome' is een extreme, schadelijke reactie op huilen, met potentieel onherstelbare schade.
### Overige relevante concepten
- **De eerste duizend dagen (conceptie tot 2 jaar):** Cruciale periode voor ontwikkeling, beïnvloed door omgevingsfactoren.
- **Good Enough Mother (Donald Winnicott):** Perfectie is niet vereist; goed genoeg zorgen volstaat voor gezonde ontwikkeling.
- **Mind-mindedness:** Het belang van de opvoeder om het kind als een autonoom persoon met een innerlijke belevingswereld te zien, wat de emotionele zelfregulatie bevordert.
- **Sociaal leren:** Kinderen leren door observatie en imitatie, mede dankzij spiegelneuronen.
---
* Hechting (attachment) wordt gevormd in de eerste levensdagen, mogelijk al prenataal.
* Knuffelen stimuleert oxytocine-aanmaak, wat stressverlagend werkt en angst vermindert.
* Tegen het kind praten en aankijken is essentieel voor de ontwikkeling van hechting.
* De 'still face experimenten' tonen het belang van continue interactie en de impact van onderbrekingen.
* Een veilige hechting is cruciaal voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling.
* Onveilige hechting verhoogt de kans op psychische en sociale problemen op latere leeftijd.
### Fasen van hechting (Bowlby)
* Baby hecht zich aan enkele veilige figuren; weinig wisselingen zijn ideaal.
* Meestal de sterkste hechting met de moeder, hoewel het verschil met de vader kleiner wordt.
* Bij peuters en kleuters kunnen voorkeuren wisselen, hechting ontstaat vanuit het kind zelf.
### Soorten hechting (Ainsworth)
* **Veilig gehecht (58%):** Beschermt zich tegen teleurstelling en gaat zijn eigen weg.
* **Vermijdend gehecht (23%):** Reageert niet of weinig bij verdwijnen/terugkeren, minder bang.
* **Afwerend gehecht (19%):** Erg klampend, niet kunnen loslaten, agressief bij terugkomst.
* **Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd gehecht (<1%):** Vaak bij verwaarlozing, mishandeling of misbruik.
* Kan leiden tot intergenerationele overdracht van hechtingspatronen en gedragsproblemen.
* Shaken baby syndrome is een extreme, schadelijke reactie op huilen door frustratie.
### Overige relevante concepten (uit de pagina's)
* **Goede-genoeg moeder (Good Enough Mother):** Streven naar 'goed genoeg' zorgen, niet naar perfectie, om veerkracht bij het kind te bevorderen.
* **Adualisme:** Bij geboorte geen onderscheid tussen zichzelf en de omgeving; zelfconcept is nog afwezig.
* **'Autistische fase' (Mahler):** Periode van pre-sociale gerichtheid zonder zelfbewustzijn.
* **Endogene glimlach ('gastric smile'):** Vroege glimlach, niet gericht op mensen, tot ca. 6-8 weken.
* **Sociale glimlach (vanaf 6-8 weken):** Eerste contactgerichte glimlach, gericht op mensen.
* **Achtmaandenangst (vanaf 8 maanden):** Verlatingsangst en vreemdenangst door persoonspermanentie.
* **Prelinguale periode (Schaerlaekens):** Brabbelen als basis voor moedertaal, sociaal interactief.
* **Semiotische functie:** Het vermogen om symbolen te herkennen en te gebruiken in gedachten en handelingen.
* **Transitioneel object:** Een symbool dat de hechtingsfiguur vervangt en troost biedt (bv. een knuffel).
* **Theory of Mind (ToM):** Het besef van wat een ander beleeft, begint te evolueren in de peutertijd, wat leidt tot rudimentaire empathie.
---
* Hechting (attachment) is een cruciaal ontwikkelingsproces dat al vroeg in het leven, mogelijk zelfs prenataal, wordt gevormd.
* Het belang van hechting is aangetoond via de 'still face experiments', waarbij een gebrek aan interactie leidt tot stress en verstoord gedrag bij de baby.
* Een veilige hechting is essentieel voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling en verlaagt de kans op latere psychische of relationele problemen.
### Fasen en soorten hechting
* **Fasen van hechting volgens Bowlby:**
* Baby's hechten zich aan enkele veilige figuren, bij voorkeur met weinig wisselingen.
* Meestal is de hechting het sterkst met de moeder, hoewel het verschil met de vader kleiner wordt.
* Bij peuters/kleuters kunnen voorkeuren wisselen, maar hechting ontstaat vanuit het kind zelf.
* **Soorten hechting volgens Ainsworth (gebaseerd op vreemdesituatie-experimenten):**
* **Veilig gehecht (± 58%):** Balans tussen exploratie en contact zoeken bij terugkeer.
* **Vermijdend gehecht (± 23%):** Minimale reactie bij verdwijnen/terugkeer, beschermt tegen teleurstelling.
* **Afwerend gehecht (± 19%):** Klampt zich vast, vertoont agressief gedrag bij terugkomst.
* **Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd gehecht (< 1%):** Vaak gerelateerd aan verwaarlozing, mishandeling of misbruik, met kans op intergenerationele overdracht.
### Implicaties
* Knuffelen en huid-op-huid contact bevorderen de aanmaak van oxytocine, wat stress en angst verlaagt en de mentale gezondheid ten goede komt.
* Een veilige hechting wordt sterk bevorderd door tegen het kind te praten en oogcontact te maken.
* De "Good Enough Mother" principe benadrukt dat perfectie niet vereist is; adequaat zorgen volstaat voor een gezonde ontwikkeling.
### Mogelijke problemen en overwegingen
* Onveilige hechting kan leiden tot psychische problemen of sociale relatieproblemen op latere leeftijd.
* Het concept van de 'eerste duizend dagen' (conceptie tot tweede verjaardag) is cruciaal, maar te veel nadruk erop kan overmatige druk op ouders veroorzaken.
* De ontwikkeling stopt niet na de eerste duizend dagen; ook latere periodes zijn essentieel.
* Het shaken baby syndrome, veroorzaakt door frustratie en geweld, kan leiden tot ernstige hersenschade of overlijden.
---
### Kernconcepten (vanaf pagina 22)
* **Attachment (hechting):** Cruciaal voor gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling.
* **Eerste duizend dagen:** Cruciale periode vanaf conceptie tot tweede verjaardag, beïnvloedt ontwikkeling sterk.
* **Invloed van omstandigheden:** Ideale omstandigheden (veilig thuis) leiden tot betere ontwikkeling; ongunstige (zwangerschapsroken, geweld) tot achterstand.
* **Regulatieproblemen:** Ongunstige omstandigheden verhogen kans op impulscontrole-, gedragsproblemen en huilbuien.
* **Kritiek op 1000-dagen theorie:** Deterministisch en fatalistisch beeld, creëert onnodige druk bij ouders.
* **Zelfconcept bij geboorte:** Baby's geboren zonder sociale vaardigheden, emoties of zelfbewustzijn; zien zichzelf als deel van omgeving.
* **Emotionele ontwikkeling:** Begint met opwinding, splitst zich in positieve/negatieve beleving, later gespecialiseerde emoties.
* **Zelfbewuste emoties:** Ontwikkelen later, zoals schaamte, spijt en trots, dankzij hersenontwikkeling.
* **Persoonlijkheid:** Deels genetisch bepaald (temperament), deels aangeleerd (karakter).
### Psychodynamische kijk op de baby
* **Freud (Orale fase):** Mond als erogene zone, voeding en objecten aftasten. Problemen kunnen leiden tot pessimisme, achterdocht of verslavingen.
* **Erikson (Oraal-sensorische fase):** Kernconflict basisvertrouwen vs. basiswantrouwen. Vereist veilige omgeving en geborgenheid.
* **Gebrek aan zorg:** Kan leiden tot problemen met sociale vaardigheden en relaties op latere leeftijd.
* **Belang van Ik (ego):** Erikson benadrukt de ontwikkeling van het ego, leren vertrouwen door sensitieve reacties van omgeving.
### Emotionele ontwikkeling
* **Evolutie van emoties:** Van opwinding naar differentiatie (genoegen/ongenoegen) en specifieke emoties (woede, angst, hechting).
* **Sociale glimlach (2-3 maanden):** Mijlpaal, onderscheid tussen mensen en dingen.
* **Gelaatsexpressies:** Worden georganiseerd en logisch, beïnvloed door sociale context.
* **Hersenontwikkeling:** Stimuleert ontwikkeling van zelfbewuste emoties.
### Sociale ontwikkeling
* **Adualisme:** Bij geboorte geen zelfbewustzijn, baby ziet zichzelf als deel van omgeving.
* **Sociale gerichtheid:** Ontstaat geleidelijk via voorkeur voor menselijk gelaat, geur en stem van moeder, imitatie.
* **Sociale glimlach (vanaf 6-8 weken):** Initiëren van contact met mensen.
* **Achtmaandenangst:** Verlatingsangst en vreemdenangst; positief teken van persoonspermanentie.
* **Taalontwikkeling (prelinguaal):** Brabbelen, basis voor moedertaal.
* **Good Enough Mother:** Niet perfectie, maar goed genoeg zorgen volstaat voor veerkracht bij kind.
### Hechting (Attachment)
* **Vorming:** Begint in eerste dagen, mogelijk prenataal. Knuffelen bevordert oxytocineproductie, verlaagt stress en angst.
* **Communicatie:** Tegen kind praten en aankijken essentieel voor hechting.
---
* Hechting (attachment) wordt al gevormd in de eerste levensdagen, mogelijk zelfs prenataal.
* Knuffelen stimuleert de aanmaak van oxytocine, wat stress verlaagt, angst vermindert en depressies kan helpen voorkomen.
* Zowel praten tegen als aankijken van de baby is essentieel voor het ontstaan van hechting.
* De "still face experiments" tonen het belang van continue interactie voor de baby; plotselinge onderbreking kan leiden tot stress en verstoorde interactiepatronen.
* Veilige hechting is cruciaal voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling; onveilige hechting verhoogt de kans op latere psychische en relationele problemen.
* De hechting verloopt in fasen, waarbij de baby zich aan enkele veilige figuren hecht, bij voorkeur met zo min mogelijk wisselingen.
* De moeder is vaak de sterkste hechtingsfiguur, maar de rol van de vader wordt steeds prominenter.
### Fasen van hechting
* **Fasen volgens John Bowlby:**
* Baby hecht zich aan enkele veilige figuren, liefst met weinig wisselingen.
* Meestal sterkste hechting met moeder (biologisch en maatschappelijk voordeel).
* Verschil met vader wordt kleiner, maar moeder blijft vaak prominenter.
* Bij peuters/kleuters kunnen voorkeuren wisselen; hechting ontstaat vanuit het kind zelf.
### Soorten hechting
* **Soorten hechting volgens Mary Ainsworth (Vreemdesituatie-experimenten):**
* **Veilig gehecht (ca. 58%):** Kinderen reageren positief op de terugkeer van de verzorger, tonen weliswaar angst bij vertrek maar zoeken contact en troost bij terugkomst.
* **Vermijdend gehecht (ca. 23%):** Kinderen reageren minimaal bij verdwijnen of terugkeren van de verzorger, tonen weinig angst, doen hun eigen ding en beschermen zich tegen teleurstelling.
* **Afwerend gehecht (ca. 19%):** Kinderen zijn erg klampend, kunnen niet loslaten en reageren agressief bij terugkomst van de verzorger.
* **Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd gehecht (minder dan 1%):** Vaak voorkomend bij verwaarlozing, mishandeling of misbruik. Kan leiden tot intergenerationele overdracht van onveilige hechtingspatronen ("cycle of abuse").
* **Belang van veilige hechting:** Legt de basis voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling.
* **Gevolgen van onveilige hechting:** Verhoogde kans op psychische problemen of problemen met sociale relaties op latere leeftijd.
### Gerelateerde concepten en fenomenen
* **"Good Enough Mother" (Donald W. Winnicott):** Perfectie is niet nodig; goed genoeg zorgen volstaat. Dit helpt het kind veerkracht te ontwikkelen.
* **"Still Face Experiments":** Illustreren het belang van continue interactie en de negatieve impact van plotselinge onderbreking op de baby.
* **"Cycle of Abuse":** De neiging om onveilige opvoedingspatronen door te geven, zowel bij onveilige als bij veilige hechting.
* **Shaken Baby Syndrome:** Ernstig letsel door schudden van een baby, vaak uit frustratie door excessief huilen, met potentieel fatale gevolgen door hersenbloedingen of hersenschade.
---
# Cognitieve en motorische ontwikkeling tijdens de lagere schoolleeftijd
### Kernidee
* De lagere schoolleeftijd (ongeveer 6-12 jaar) is een periode van verdere ontwikkeling, waarin kinderen analytischer, kritischer en genuanceerder leren denken.
* Deze ontwikkeling vindt plaats binnen een veilige en stimulerende omgeving, die cruciaal is voor neurologische groei en het opdoen van nieuwe kennis.
* Motorische vaardigheden worden verfijnd, de cognitieve ontwikkeling bereikt het concreet-operationele stadium en de sociaal-emotionele ontwikkeling legt de basis voor complexere relaties en zelfinzicht.
### Kernconcepten
* **Lichamelijke veranderingen:**
* Verdere vervanging van vet- door spierweefsel, steviger botten.
* Grotere controle over lichaam, verbeterd evenwicht, snelheid en coördinatie.
* Schijnbare eindeloze energie door aanmaak van oxidatie-enzymen.
* Risico op obesitas, wat kan leiden tot levenslange strijd tegen zwaarlijvigheid.
* Ontwikkeling van lichaamsbesef, lichaamsidee en lichaamsplan.
* **Neurologische ontwikkeling:**
* Hersenen bijna volledig volgroeid rond 5 jaar, met verdere ontwikkeling van executieve functies in de prefrontale cortex.
* Grote hersenplasticiteit, wat snelle opname van nieuwe informatie mogelijk maakt (bv. nieuwe taal, muziekinstrument).
* Stimulering door sociale interactie, conversatie, spel en positieve aandacht bevordert neurologische groei.
* Stress en trauma kunnen negatieve impact hebben op de hersenontwikkeling, leidend tot miswiring en achterstanden.
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Grove motoriek:** Verbeterd zwemmen, fietsen, voetballen, skaten, turnen met meer kracht, behendigheid en balans.
* **Fijne motoriek:** Verfijning in schrijven, tekenen, veters strikken, muziekinstrument bespelen door betere oog-handcoördinatie en onafhankelijke handbewegingen.
* **Waarneming:**
* Perceptuele regulaties: visuele reorganisatie, schematisering en exploratie.
* Gestaltswitch: kunnen omwisselen van figuur en achtergrond in ambigue beelden.
* Perceptuele schematisering: zien van zowel het geheel als de delen.
* Systematische aanpak bij het overzien van visueel materiaal.
* **Cognitie (concreet-operationeel stadium):**
* Mentale bewerkingen en logische redeneringen mogelijk met concreet, zichtbaar en tastbaar materiaal.
* Loskomen van egocentrisch denken; makkelijker inleven in de ander.
### Implicaties
---
* De lagere schoolleeftijd (ongeveer 6-12 jaar) kenmerkt zich door de overgang naar het concreet-operationele stadium van Piaget, met een aanzienlijke ontwikkeling in cognitieve, motorische en sociaal-emotionele vaardigheden.
* De hersenontwikkeling, met name van de prefrontale cortex, blijft cruciaal voor de verbetering van executieve functies en sociaal gedrag.
* De ontwikkeling van het 'ik' en sociale relaties wordt complexer, met een groeiende invloed van leeftijdsgenoten.
### Lichamelijke en motorische ontwikkeling
* Vervanging van vet- door spierweefsel en stevigere botten.
* Meer controle en balans over het lichaam door toegenomen energie en verbeterde coördinatie.
* Risico op obesitas kan zich manifesteren, met mogelijke langetermijngevolgen.
* Ontwikkeling van lichaamsbesef (kennis van het lichaam in de ruimte) en lichaamsidee (oordelend over uiterlijk en prestaties).
* Ontwikkeling van het lichaamsplan (automatische sensomotorische schema's voor bewegingen).
* Hersenen zijn rond 5 jaar bijna volgroeid, maar de prefrontale cortex blijft zich ontwikkelen, wat leidt tot verbeterde executieve functies.
* Hersenen blijven plastisch, waardoor kinderen snel nieuwe dingen leren indien gestimuleerd.
* Stress en trauma kunnen de hersenontwikkeling negatief beïnvloeden, leidend tot achterstanden.
* De amygdala blijft actief, wat de gevoeligheid voor sociale reacties en beïnvloeding vergroot.
* **Grove motoriek:** Verbeterde vaardigheden zoals zwemmen, fietsen en sporten, met meer kracht, behendigheid en balans.
* **Fijne motoriek:** Verbeterde oog-handcoördinatie, schrijven, tekenen, veters strikken en bespelen van muziekinstrumenten.
* Weinig besef van gevaar, waardoor bescherming vaak noodzakelijk is.
### Waarneming en cognitieve ontwikkeling
* **Perceptuele regulaties (David Elkind):**
* Mentale herschikking van visueel materiaal (gestaltswitch), zoals het omwisselen van figuur en achtergrond in ambigue beelden.
* Het zien van zowel het geheel als de delen van visuele informatie.
* Systematische exploratie van visuele informatie om een overzicht te krijgen.
* In staat tot mentale bewerkingen en beperkte logische redeneringen, maar enkel met concreet, zichtbaar en tastbaar materiaal.
* **Decentreren:** Rekening houden met meerdere aspecten tegelijk, niet langer egocentrisch denken.
### Sociaal-emotionele ontwikkeling
---
* De lagere schoolleeftijd (ongeveer 6-12 jaar) is een periode van verdere ontwikkeling van executieve functies en plasticiteit van de hersenen.
* Het kind maakt de overgang van het concreet-operationele stadium naar de vroege stadia van het formeel-operationele denken.
* De ontwikkeling van het 'ik' wordt genuanceerder en zelfbeeld wordt gevormd door sociale vergelijking en feedback.
### Belangrijke ontwikkelingen
#### Lichamelijke en motorische ontwikkeling
* Vervanging van vetweefsel door spierweefsel, wat leidt tot stevigere botten en betere lichaamscontrole.
* Verbeterde evenwicht, snelheid en coördinatie maken complexere sport- en spelvaardigheden mogelijk.
* Ontwikkeling van lichaamsbesef, lichaamsidee en lichaamsplan, wat een impact heeft op het zelfvertrouwen.
* Kinderen hebben een schijnbaar eindeloze energie en een grote behoefte aan beweging.
* Obesitas kan zich manifesteren, met mogelijke levenslange gevolgen.
#### Neurologische ontwikkeling
* Hersenen zijn rond 5 jaar bijna volledig volgroeid, maar de prefrontale cortex rijpt verder, wat executieve functies verbetert.
* De prefrontale cortex is nog niet volledig volgroeid, wat kan leiden tot impulsief gedrag.
* Hoge plasticiteit van de hersenen bevordert snel leren, mits stimulatie.
* Stress en trauma kunnen de hersenontwikkeling negatief beïnvloeden en leiden tot achterstanden.
* De amygdala blijft actief, wat gevoeligheid voor sociale reacties en beïnvloeding door de omgeving verklaart.
#### Cognitieve ontwikkeling
* Het kind bevindt zich in het **concreet-operationele stadium**, gekenmerkt door het vermogen tot mentale bewerkingen met concreet materiaal.
* **Decentratie**: rekening houden met meerdere aspecten van een situatie tegelijk.
* **Reversibiliteit**: het vermogen om mentale processen om te keren of terug te denken naar de begintoestand.
* **Oog voor transformaties**: rekening houden met de verandering tussen begin- en eindtoestand.
* Verbeterde **classificatie- en seriëringstaken**: voorwerpen sorteren op kenmerken en logisch rangschikken.
* Minder egocentrisch denken; beter in staat zich in te leven in de ander.
* Kinderen geloven rond 7-8 jaar niet meer in Sinterklaas door het ontwikkelen van logisch redeneren.
* **Taalontwikkeling**: uitgebreide woordenschat (ongeveer 14.000 woorden aan einde van deze periode), verbeterde syntax en pragmatisch taalgebruik.
* **Metalinguïstisch bewustzijn**: stil staan bij en nadenken over de eigen taal.
* **Geheugen**: kinderamnesie verdwijnt, ontwikkeling van geheugenstrategieën (mnemonieken, chunking) en metageheugen.
* **Fantasie**: onderscheid tussen fantasie en realiteit wordt beter, maar fantasiewerelden blijven boeien (bv. Harry Potter).
* **Lezen, schrijven en rekenen** worden cruciale vaardigheden; begrijpend lezen is essentieel voor algemene schoolse vaardigheden.
#### Socio-emotionele ontwikkeling
### Tip
### Voorbeeld
---
* Lagere schoolleeftijd beslaat de periode tussen 6 en 12 jaar.
* In deze fase vindt verdere ontwikkeling van executieve functies plaats, vooral in de prefrontale cortex.
* Houdt verband met verhoogde impulscontrole, plannen en sociale vaardigheden.
* Hersenen blijven plastisch, wat snelle leerprocessen stimuleert bij juiste prikkels.
* Stress en trauma kunnen neurologische groei negatief beïnvloeden, leidend tot miswiring.
* Vervanging van vet- door spierweefsel en steviger botten.
* Verbeterde lichaamscontrole, balans, snelheid en coördinatie.
* Meer energie door aanmaak van oxidatie-enzymen, met nood aan veel beweging.
* Obesitas kan zich manifesteren, met oorzaak vaak eerder in het leven.
* Ontwikkeling van lichaamsbesef (kennis van lichaam in ruimte) en lichaamsidee (oordeel over uiterlijk en prestaties).
* Ontwikkeling van lichaamsplan: automatische sensomotorische schema's voor lopen, schrijven, etc.
### Cognitieve ontwikkeling
* Overgang naar het concreet-operationeel stadium (7-12 jaar).
* Vermogen tot mentale bewerkingen en logisch redeneren met concreet, tastbaar materiaal.
* **Decentratie:** rekening houden met meerdere aspecten tegelijk.
* **Reversibiliteit:** terugdenken aan begintoestand of omgekeerde situatie.
* **Oog voor transformaties:** rekening houden met veranderingen tussen begin- en eindtoestand.
* Classificatietaken en seriëring lukken beter.
* Loskomen van egocentrisch denken, beter inleven in anderen.
* Conservatieproeven worden correct beantwoord.
* Taalontwikkeling: uitbreiding woordenschat, betere syntax, grammaticale correctheid.
* Metalinguïstisch bewustzijn: nadenken over eigen taal.
* **Geheugen:** kinderamnesie verdwenen, gebruik van geheugenstrategieën (mnemonieken, chunking).
* Metageheugen: kritisch nadenken over eigen geheugenprocessen.
* **Fantasie:** beter onderscheid tussen fantasie en realiteit, maar nog steeds boeiend.
* Lezen, schrijven en rekenen worden belangrijke verworven vaardigheden.
### Socio-emotionele ontwikkeling
---
* Het concreet-operationele stadium (ongeveer 7-12 jaar) kenmerkt zich door de mogelijkheid tot mentale bewerkingen en logisch redeneren met concreet materiaal.
* Belangrijke cognitieve ontwikkelingen zijn decentratie, omkeerbaarheid en oog voor transformaties.
* Het kind kan zich losmaken van egocentrisch denken en conservatieproeven succesvol uitvoeren.
* De taalontwikkeling kenmerkt zich door een groeiende woordenschat, verbeterde syntaxis en pragmatisch taalgebruik.
* Het geheugen verbetert aanzienlijk, mede door de verdwijnen van kinderamnesie en het gebruik van geheugenstrategieën.
* Fantasie blijft aanwezig, maar het kind kan makkelijker onderscheid maken tussen realiteit en fantasie.
* Het spel evolueert van functiespel naar associatief en coöperatief spel, met een focus op regelspel.
* Motorische ontwikkeling omvat zowel verfijning van grove als fijne motoriek, met verbeterde kracht, behendigheid en coördinatie.
### Key facts
* Hersenen zijn rond 5 jaar bijna volgroeid, maar de prefrontale cortex blijft zich ontwikkelen, wat executieve functies verbetert.
* Plasticiteit van de hersenen blijft belangrijk; kinderen leren snel bij mits stimulatie.
* Lichamelijke veranderingen omvatten vervanging van vet door spierweefsel, stevigere botten en meer controle over het lichaam.
* Motorische vaardigheden zoals zwemmen, fietsen en muziekinstrumenten bespelen worden geperfectioneerd.
* Vanaf 6 jaar is er aandacht voor schoolrijpheid, waaronder cognitieve vaardigheden, motoriek, taalbegrip en emotieregulatie.
* Het geboortemaandeffect kan leiden tot een gemiddelde achterstand bij kinderen die later in het jaar geboren zijn.
* Perceptuele regulaties zoals gestaltswitch, perceptuele schematisering en exploratie verbeteren.
* Het kind komt los van egocentrisch denken en kan zich beter inleven in anderen.
* Classificatie- en seriëringstaken lukken beter, met een beginnend logisch redeneren.
* Kinderamnesie is verdwenen; het geheugen wordt geoefend met strategieën zoals herhaling en chunking.
* Fantasiewerelden blijven boeien, maar het kind kan beter differentiëren tussen realiteit en fictie.
* Lezen, schrijven en rekenen zijn cruciale vaardigheden die ontwikkeld worden.
* De psychodynamische visie ziet deze periode als de latentiefase, waarin energie gekanaliseerd wordt naar leren en sociale relaties.
* Erikson beschrijft het kernconflict van bekwaamheid en vlijt versus minderwaardigheid.
* Emotionele ontwikkeling omvat beter omgaan met gevoelens, complexere emoties en het herkennen van misleidende expressies.
* Zelfbeeld wordt realistischer en genuanceerder, met aandacht voor verschillende domeinen.
* Sociale ontwikkeling omvat veranderende gezinsrelaties, het ontstaan van vriendschappen en de beginnende invloed van populariteit.
### Implications
---
# Psychologische reacties op lichaamsveranderingen en invloeden in de adolescentie
### Kernconcepten
* **Levenslooppsychologie:** Wetenschappelijke studie van de evolutie van normaal functioneren en gedrag gedurende het leven.
* **Nature vs. Nurture:** Ontwikkeling is een interactie tussen aangeboren factoren (erfelijkheid) en aangeleerde factoren (milieu), met een verhouding van ongeveer 40-60%.
* **Ontwikkelingsdeterminanten:** Factoren die invloed hebben op ontwikkeling, waaronder leeftijdsgebonden, socioculturele, historische en niet-normatieve factoren.
* **Plasticiteit van de hersenen (neuroplasticiteit):** Het aanpassingsvermogen van de hersenen om te herstellen en functies te compenseren.
* **Kritische/Gevoelige periode:** Tijdvensters waarin bepaalde vaardigheden verworven moeten worden; 'gevoelige periode' is een genuanceerdere term.
### Psychologische Ontwikkelingsmodellen
#### Sigmund Freud: Psychoseksuele Theorie
* **Psychisch apparaat:** Bestaat uit Es, Ich en Über-Ich.
* **Psychoseksuele fasen:** Ontwikkeling verloopt via orale, anale, fallische, latente en genitale fasen, met focus op erogene zones.
* **Fixatie & Regressie:** Mogelijke problemen waarbij ontwikkeling op een eerdere trap blijft steken of terugvalt.
* **Kritiek:** Te sterk gefocust op seksualiteit, beperkt wetenschappelijk bewijs, deterministisch mensbeeld.
#### Erik Erikson: Psychosociale Theorie
* **Epigenetisch principe:** Ontwikkeling volgt een ruw plan met individuele variaties.
* **Psychosociale fasen:** Acht fasen met kernconflicten die leiden tot ontwikkeling van psychosociale identiteit en een sterker Ego.
* **Belang van Ego & Psychosociale omgeving:** Ego integreert tegenstellingen; omgeving (ouders, peers) is cruciaal.
* **Fasen:** Oraal-sensorisch (vertrouwen vs. wantrouwen) tot Ouderdom (integriteit vs. wanhoop).
* **Adolescentiefase:** Identiteit vs. identiteitsverwarring.
* **Kritiek:** Niet altijd wetenschappelijk toetsbaar, mechanisme van conflictoplossing onduidelijk.
#### Jean Piaget: Cognitieve Ontwikkeling
* **Cognitieve fasen:** Sensomotorisch (0-2j), Preoperationeel (2-7j), Concreet-operationeel (7-12j), Formeel-operationeel (vanaf 12j).
* **Sensomotorisch stadium:** Leren door motorisch en zintuiglijk handelen; objectpermanentie, circulaire reacties.
* **Preoperationeel stadium:** Symbolisering, taal, fantasie; egocentrisme, nog geen logisch redeneren.
* **Concreet-operationeel stadium:** Mentale bewerkingen met concreet materiaal, logisch redeneren, conservatie, decentratie.
* **Formeel-operationeel stadium:** Abstract en logisch redeneren, hypothetisch denken.
* **Morele ontwikkeling (Piaget):** Van heteronome naar autonome moraal, gekoppeld aan cognitieve ontwikkeling.
#### Lawrence Kohlberg: Morele Ontwikkeling
* **Voortbouwend op Piaget:** Verband tussen morele ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling.
* **Morele dilemma's:** Onderzoek met scenario's zoals het Heinz-dilemma om moreel redeneren te peilen.
* **Morele stadia:** Pre-conventioneel, Conventioneel, Post-conventioneel niveau.
* **Kritiek:** Voorspellingskracht gedrag beperkt, westers model, focus op jongens (model Carol Gilligan voor meisjes).
### De Babytijd (0-2 jaar)
#### Lichamelijke en Motorische Ontwikkeling
#### Waarneming en Cognitie
#### Sociaal-Emotionele Ontwikkeling
### De Peutertijd (12-18 maanden tot 2-3 jaar)
### De Kleutertijd (± 3-6 jaar)
### De Lagere Schoolleeftijd (± 6-12 jaar)
### De Adolescentie (± 11-22 jaar)
#### Lichamelijke Ontwikkeling
#### Neurologische Ontwikkeling
---
* Adolescentie is een periode van drastische fysieke, hormonale, sociale, cognitieve en emotionele veranderingen.
* Het begint meestal tussen 11-13 jaar en eindigt rond 22 jaar, sterk beïnvloed door culturele context.
* Fases: vroege adolescentie (puberteit), middenadolescentie, late adolescentie.
* Adolescenten bevinden zich in een interimstatus tussen primaire en afgeleide status, deels afhankelijk van ouders, deels eigen status opbouwend.
### Lichamelijke ontwikkeling
* Fysiologische en hormonale veranderingen worden gestuurd door de hypofyse, wat leidt tot meer androgeen en oestrogeen.
* **Groeispurt:** Jaarlijkse groei van ongeveer 10 cm, eerst lengte, dan breedte (jongens: spieren, meisjes: vetweefsel). Meisjes groeien eerder en langer.
* **Seksuele rijping:** Ontwikkeling van primaire geslachtskenmerken (geslachtsklieren) en secundaire kenmerken (borsten, beharing, spierontwikkeling).
* Meisjes: borstontwikkeling, beharing, bekkenverbreding, menarche (10-15 jaar).
* Jongens: groei testikels, beharing, groei penis, eerste zaadlozing (rond 11-12 jaar), baardgroei.
* **Acceleratieverschijnsel:** Puberteit en adolescentie treden steeds vroeger in (bv. menarche vroeger).
* **Seculaire groeiverschuiving:** Elke generatie wordt gemiddeld groter dan de vorige.
* Redenen voor acceleratie en groei: betere voeding, gezondheidszorg, levensomstandigheden en openheid over seksualiteit.
### Psychologische reacties op lichaamsveranderingen
* **Positieve reacties:** Groeiend zelfvertrouwen door meer mogelijkheden (spierkracht, lengte). Vroege rijping positief voor jongens, soms ongemakkelijk voor meisjes.
* **Negatieve reacties:**
* Zich ongemakkelijk voelen in eigen lichaam, verwarring door emoties en hormonale invloeden.
* Groeiend probleem van sexting, grooming en sextortion.
* Schaamte over jeugdpuistjes, beugel, seksuele ontwikkeling, en vergelijking met schoonheidsidealen.
* Kwetsbaarheid voor bodyshaming, wat leidt tot lagere zelfwaardering.
* **Invloed van media en influencers:**
* Populaire platformen tonen vaak een vertekend, geïdealiseerd beeld (perfectie, bewerkte foto's).
* Lagere zelfwaardering door vergelijking met deze beelden.
* Snapchat dysmorphia: een vertekend lichaamsbeeld en ontevredenheid over eigen uiterlijk.
* **Eetstoornissen:**
* Beïnvloed door ideaalbeelden (slank voor vrouwen, gespierd voor mannen).
* Triggers voor anorexia en boulimie, vaker bij vrouwen tussen 14-20 jaar.
### Neurologische ontwikkeling
### Slaap
### **Tip:**
### **Voorbeeld:**
---
* Adolescentie omvat drastische lichamelijke, hormonale, sociale, cognitieve en emotionele veranderingen.
* De fysieke en hormonale veranderingen worden grotendeels gestuurd door de hypofyse en geslachtsklieren, wat leidt tot de ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken.
* De prefrontale cortex is nog in ontwikkeling, wat impulsief, onbezonnen en onverantwoord gedrag kan verklaren.
* De amygdala blijft erg actief, waardoor adolescenten gevoelig zijn voor sociale reacties en beïnvloedbaar zijn door de omgeving.
### Lichamelijke veranderingen
* **Groeispurt:** Jaarlijkse groei van ongeveer 10 cm (meisjes) tot 8-9 cm (jongens), eerst in lengte (strekkingsfase), daarna in breedte en spiermassa (vullingsfase).
* **Seksuele rijping:**
* Meisjes: Borstontwikkeling, schaam- en okselbeharing, bekkenverbreding, menarche (eerste menstruatie) tussen 10-15 jaar.
* Jongens: Groei testikels en zaadballen, schaam- en okselbeharing, groei penis, eerste zaadlozing ('spermarche') rond 11-12 jaar, gezichtsbeharing en 'baard in de keel'.
* **Seksuele ervaring:** Aanrakingen worden potentieel erotisch; ontdekking van eerste seksuele lusten, voorkeuren en objecten van verlangen.
* **Groeiend zelfvertrouwen:** Door toenemende fysieke mogelijkheden (spierkracht, behendigheid, uithoudingsvermogen, lengte).
* **Ongemak en angst:**
* Niet thuis voelen in het eigen lichaam.
* Verwarring door emotionele en hormonale invloeden.
* Schuldgevoelens rond jeugdpuistjes, beugels, seksuele ontwikkeling, en vergelijking met schoonheidsidealen.
* Kwetsbaarheid voor bodyshaming en cyberpesten.
* Veroorzaken een vertekend beeld van idealen en perfectie door selectieve selfies en bewerkte beelden.
* Kan leiden tot een lager zelfbeeld en snapchat dysmorfie (vertekend lichaamsbeeld).
* Gevolg van druk vanuit media en sociale omgeving om ideale lichaamsbeelden (slank voor vrouwen, gespierd voor mannen) te volgen.
* Anorexia en boulimie treden vaak op tussen 14 en 20 jaar.
### Acceleratieverschijnsel en secundaire groeiverschuiving
* **Acceleratieverschijnsel:** Puberteit en adolescentie treden steeds vroeger in (menarche gemiddeld rond 13 jaar vs. 17 jaar twee eeuwen geleden).
* **Redenen:** Verbeterde voeding, gezondheidszorg, hygiëne, levensomstandigheden en betere voorlichting.
* **Rijping prefrontale cortex:** Verhoogt executieve functies (redeneren, oordelen, complexe probleemoplossing).
---
* Lichaamsveranderingen tijdens de adolescentie omvatten een groeispurt en seksuele rijping, beïnvloed door hormonen.
* Deze veranderingen kunnen leiden tot vervreemding van het eigen lichaam en de eigen gevoelens.
* De hypofyse stimuleert de productie van hormonen die de ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken beïnvloeden.
* Vroege rijping bij meisjes kan ongemak en minder zelfvertrouwen veroorzaken, terwijl vroege rijping bij jongens vaak positief wordt ervaren.
* De adolescentie begint vroeger dan voorheen (acceleratieverschijnsel) en duurt langer.
### Sleutelfeiten
* De groeispurt manifesteert zich eerst in lengte (strekkingsfase) en daarna in breedte/spierontwikkeling (vullingsfase).
* Seksuele rijping bij meisjes omvat borstontwikkeling, schaam- en okselbeharing, bekkenverbreding en de menarche (eerste menstruatie).
* Seksuele rijping bij jongens omvat groei van testikels, schaam- en okselbeharing, groei van de penis en de eerste zaadlozing.
* Aanrakingen worden vaak erotisch ervaren en de adolescent ontdekt de eigen seksuele voorkeur.
* De prefrontale cortex rijpt nog tot ongeveer 25 jaar, wat impulsief en onbezonnen gedrag kan verklaren.
* De amygdala blijft actief, wat gevoeligheid voor sociale reacties en beïnvloeding door de omgeving verklaart.
* Adolescenten hebben veel slaap nodig (8-10 uur), maar krijgen dit vaak niet door latere inslaaptijd en piekermomenten.
* Slaaptekort heeft negatieve gevolgen voor hersenwerking, schoolresultaten en verkeersveiligheid.
### Implicaties
* Groeiende spierkracht, behendigheid en uithoudingsvermogen kunnen het zelfvertrouwen vergroten.
* Onzekerheid en angst kunnen ontstaan door zich niet thuis voelen in het veranderende lichaam en hormonale invloeden.
* De invloed van mediafiguren en influencers kan leiden tot een vertekend zelfbeeld door het nastreven van idealen van perfectie.
* Sexting, grooming en sextortion zijn groeiende problemen, waarbij adolescenten kwetsbaar zijn voor uitbuiting.
* Bodyshaming en de druk van sociale media versterken de gevoeligheid rondom uiterlijk en kunnen leiden tot een lager zelfbeeld.
* Eetstoornissen (anorexia, boulimie) kunnen getriggerd worden door het 'ideaalbeeld' en een negatieve invloed hebben op de gezondheid.
* De acceleratieverschijnsel en seculaire groeiverschuiving worden toegeschreven aan betere voeding, gezondheidszorg en levensomstandigheden.
* Slaaptekort kan leiden tot zwakkere schoolresultaten en negatieve stemmingen.
---
### Kernidee
* Adolescentie kenmerkt zich door drastische fysieke, hormonale, sociale, cognitieve en emotionele veranderingen.
* Deze veranderingen leiden tot een periode van grote gevoeligheid en kwetsbaarheid, mede door de nog niet volledig ontwikkelde prefrontale cortex.
* Media en sociale druk spelen een significante rol in de ontwikkeling van het zelfbeeld en kunnen leiden tot psychische problemen zoals eetstoornissen.
### Kernfeiten
* Adolescentie begint vroeger (acceleratieverschijnsel) en eindigt later (secundaire groeiverschuiving), met de piek rond 11-13 jaar tot 22 jaar (maar vaak later in de huidige context).
* Fysiologische veranderingen worden gestuurd door de hypofyse, die hormoonproductie regelt (testosteron, oestrogeen, progesteron).
* Groeispurt: 10-12 cm per jaar, eerst strekken, dan verbreden (jongens schouders, meisjes heupen).
* Seksuele rijping: ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken, menarche bij meisjes, spermarche bij jongens.
* Prefrontale cortex rijpt langzamer dan de amygdala, wat leidt tot impulsiviteit en gevoeligheid voor sociale invloeden.
* Adolescenten hebben minstens 8-10 uur slaap nodig, maar krijgen dit vaak niet door melatonineproductie en piekeren.
* Slaaptekort heeft negatieve gevolgen voor hersenontwikkeling, schoolprestaties en verkeersveiligheid.
* **Psychologische reacties op lichaamsveranderingen:**
* Zelfvertrouwen kan groeien door nieuwe mogelijkheden en spierkracht.
* Vroege rijping bij jongens wordt vaak positief ervaren, bij meisjes kan dit leiden tot ongemak.
* Onzekerheid en angst ontstaan door onwennigheid met het eigen lichaam, emoties en hormonale invloeden.
* Schaamte over jeugdpuistjes, beugel, seksuele ontwikkeling en vergelijking met anderen.
* Kwetsbaarheid voor bodyshaming en cyberpesten door gevoeligheid rond uiterlijk.
* Vertekend lichaamsbeeld door media-idealen en filters (Snapchat dysmorphia).
* **Invloed van mediafiguren en influencers:**
* Tonen vaak een vertekend, geïdealiseerd en bewerkt beeld.
* Dragen bij aan een lager zelfbeeld door het 'aanbiedingseffect' en vergelijking met perfectie.
* Triggered door 'ideaalbeelden' en sociale druk (anorexia, boulimia).
* Treedt vaak op tussen 14 en 20 jaar.
* Oorzaken: mediadruk, laag zelfbeeld, perfectionisme, angststoornissen.
* De late rijping van de prefrontale cortex verklaart impulsief en onverantwoord gedrag bij tieners.
---
# Lichamelijke en cognitieve ontwikkeling tijdens ouderdom
### Kernidee
* Ouderdom wordt gekenmerkt door complexe veranderingen op lichamelijk en cognitief vlak, met aanzienlijke individuele variatie.
* De levenslooppsychologie beschrijft en verklaart deze veranderingen als onderdeel van een continu proces.
### Kernconcepten
* **Levenslooppsychologie**: Wetenschappelijke studie van de evolutie van normaal functioneren en gedrag over de gehele levensloop.
* **Nature vs. Nurture**: Ontwikkeling wordt beïnvloed door een interactie tussen aangeboren factoren (erfelijkheid) en omgevingsfactoren (milieu).
* **Ontwikkelingsdeterminanten**:
* Normatieve: Leeftijdsgebonden (bv. veroudering), socioculturele (bv. technologie), historische (bv. pandemieën).
* Niet-normatieve: Individueel verschillend (bv. levensstijlkeuzes, secundaire veroudering).
* **Plasticiteit van de hersenen (neuroplasticiteit)**: Vermogen van de hersenen om zich aan te passen en te herstellen, waardoor functies kunnen worden gecompenseerd na uitval.
* **Erikson's psychosociale ontwikkeling**: De fase **Integriteit vs. Wanhoop** (65+ jaar) kenmerkt de oudere volwassenheid, waarbij een bevredigende balans over het eigen leven wordt opgemaakt.
* **Ego-integriteit**: Gevoel iets van het leven te hebben gemaakt en er voldaan op terug te kunnen kijken.
* **Wanhoop**: Frustratie over gemiste kansen en onvervulde dromen.
* **Piaget's cognitieve ontwikkeling**: De **Formeel-operationele fase** (vanaf 12 jaar) is de laatste fase, waarin abstract redeneren mogelijk is. Hoewel de basis hiervoor eerder gelegd is, blijft cognitieve ontwikkeling doorgaan.
### Belangrijke overwegingen bij de oudere volwassenheid (gebaseerd op bredere levenslooppsychologie uit de tekst)
* **Plasticiteit en hersenontwikkeling**:
* Hersenen blijven zich levenslang ontwikkelen door nieuwe verbindingen en myelinisatie.
* Pruning (wegsnoeien van overbodige verbindingen) draagt bij aan efficiëntie.
* Hersenlateralisatie (specialisatie van hersenhelften) wordt verder verfijnd.
* Ontwikkeling van executieve functies, vooral in de prefrontale cortex, gaat door tot de vroege volwassenheid.
* **Cognitieve vaardigheden**:
* Conserverende vermogen en reversibiliteit zijn cruciaal voor logisch denken.
* Verbetering in classificatie-, seriërings- en taalvaardigheden.
* Geheugenstrategieën ontwikkelen zich verder, metalinguïstisch bewustzijn neemt toe.
* Fantasie blijft belangrijk, maar de scheiding tussen fantasie en realiteit wordt duidelijker.
* Lezen, schrijven en rekenen ontwikkelen zich verder, met een grotere focus op begrijpend lezen.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling**:
* Ontwikkeling van het zelfconcept, met een realistischer zelfbeeld en een genuanceerd zelfconcept.
---
## Lichamelijke en cognitieve ontwikkeling tijdens ouderdom
* Ouderdom wordt gekenmerkt door specifieke lichamelijke en cognitieve veranderingen, die de levenskwaliteit en het functioneren van het individu beïnvloeden.
### Belangrijke concepten
* **Neurologische achteruitgang**:
* Afname van hersenvolume, met name in gebieden gerelateerd aan geheugen en executieve functies.
* Verminderde dichtheid van neuronen en synaptische verbindingen.
* Langzamere informatieverwerking en reactietijden.
* **Neuroplasticiteit**: Hoewel er achteruitgang is, blijven de hersenen tot op zekere hoogte plastisch, wat compensatie en leren mogelijk maakt.
* **Cognitieve veranderingen**:
* **Geheugen**:
* Achteruitgang in kortetermijngeheugen en werkgeheugen.
* Langetermijngeheugen blijft relatief intact, met name episodisch en semantisch geheugen.
* Verminderde effectiviteit van geheugenstrategieën.
* **Intelligentie**:
* Vloeiende intelligentie (snelheid, logisch redeneren) neemt af.
* Gekristalliseerde intelligentie (kennis, ervaring) blijft stabiel of neemt toe.
* **Executieve functies**:
* Verminderd vermogen tot plannen, organiseren en flexibel denken.
* Meer moeite met impulscontrole en schakelen tussen taken.
* **Aandacht en concentratie**:
* Moeilijker om aandacht te richten op specifieke stimuli en afleidingen te negeren.
* Verminderd selectief en verdeeld aandacht vermogen.
* **Ervaring en wijsheid**:
* Oudere volwassenen beschikken vaak over een grotere hoeveelheid kennis en levenservaring.
* Dit kan leiden tot wijsheid en betere probleemoplossende vaardigheden in contextrijke situaties.
### Implicaties
* Aanpassingen in de omgeving en ondersteuning zijn nodig om de zelfstandigheid en levenskwaliteit van ouderen te bevorderen.
* Stimulatie van cognitieve functies door middel van oefening en leeractiviteiten kan de achteruitgang vertragen.
---
* Ouderdom wordt gekenmerkt door een late fase van ontwikkeling.
* De grenzen van levensfasen verschuiven; volwassenheid en ouderdom beginnen later.
* Late volwassenheid en ouderdom worden steeds later gedefinieerd.
* De perceptie van het einde van verschillende levensfasen is dynamisch.
---
## Lichamelijke en cognitieve ontwikkeling tijdens de ouderdom
* Ouderdom wordt gekenmerkt door een proces van "succesvol ouder worden", waarbij men actief en betekenisvol blijft functioneren.
* De perceptie van ouderdom is cultureel bepaald en verandert door de tijd heen.
* Ouder worden is een heterogeen proces, met grote individuele verschillen in fysieke en cognitieve achteruitgang.
### Lichamelijke veranderingen
* Afname van spiermassa en botdichtheid, wat leidt tot verminderde kracht en mobiliteit.
* Veranderingen in de huid (rimpels, elasticiteitsverlies) en haar (grijzer worden, dunner).
* Verminderd zicht (presbyopie, cataract) en gehoor (presbycusis).
* Cardiovasculaire veranderingen zoals stijvere bloedvaten en een verhoogde bloeddruk.
* Veranderingen in het immuunsysteem, wat de vatbaarheid voor infecties verhoogt.
* Hormonale veranderingen, zoals afname van oestrogeen (menopauze) en testosteron.
* Verhoogde kans op chronische aandoeningen zoals artrose, diabetes en hartaandoeningen.
* Secundaire veroudering door leefstijlfactoren (roken, voeding, beweging).
### Cognitieve veranderingen
* De meeste ouderen behouden een functioneel cognitief niveau, met lichte achteruitgang in specifieke gebieden.
* Achteruitgang in snelheid van informatieverwerking en reactietijd.
* Moeite met het oproepen van informatie uit het lange termijn geheugen (bv. namen, specifieke gebeurtenissen).
* Werkgeheugen kan verminderen, wat invloed heeft op complexe taken.
* Vloeiende intelligentie (nieuwe problemen oplossen) kan afnemen, terwijl gekristalliseerde intelligentie (kennis en ervaring) vaak behouden blijft of zelfs toeneemt.
* Verschillen in cognitieve achteruitgang zijn significant tussen individuen.
* Aandoeningen zoals dementie (o.a. Alzheimer) vertegenwoordigen pathologische veroudering en leiden tot ernstig cognitief verval.
* Er is een verband tussen lichamelijke activiteit en het behoud van cognitieve functies.
* Behoud van lichamelijke activiteit en een gezonde leefstijl is cruciaal voor "succesvol ouder worden".
* Cognitieve stimulatie (bv. leren, puzzelen, sociale interactie) kan het cognitief functioneren ondersteunen.
* Aanpassingen in de omgeving en ondersteuning zijn nodig om de zelfstandigheid van ouderen te behouden.
* De samenleving dient zich aan te passen aan de vergrijzing door passende zorg en faciliteiten te bieden.
* Vroegtijdige detectie en interventie bij cognitieve achteruitgang en dementie zijn belangrijk.
* Positieve attitudes ten opzichte van ouder worden kunnen het welzijn van ouderen bevorderen.
---
* Ouderdom is een continu proces, niet een plotselinge gebeurtenis.
* De focus ligt op het behoud van functioneren en welzijn.
### Lichamelijke ontwikkeling
* **Zintuiglijke veranderingen:**
* Vermindering van gezichtsscherpte, vooral bij weinig licht.
* Moeite met het onderscheiden van kleuren, vooral blauw-groen en geel-rood.
* Gehoorverlies, met name voor hoge frequenties.
* Verminderde smaak- en reukzin.
* Verminderd gevoel voor aanraking en temperatuur.
* **Motorische veranderingen:**
* Verminderde spierkracht en uithoudingsvermogen.
* Vertraagde reactietijd.
* Verminderd evenwicht en coördinatie, verhoogd valrisico.
* Veranderingen in houding en bewegingspatroon.
* **Inwendige veranderingen:**
* Afname van botdichtheid (osteoporose risico).
* Verminderde cardiovasculaire functie.
* Veranderingen in het ademhalingssysteem.
* Afname van de nierfunctie.
* Veranderingen in het immuunsysteem, verhoogde vatbaarheid voor ziekten.
* Veranderingen in de huid (dunner, droger, minder elastisch).
* Verminderde hersenvolume en neurale activiteit.
### Cognitieve ontwikkeling
* **Geheugen:**
* Verschillen in het soort geheugen dat wordt aangetast.
* Vaak wel behoud van procedureel geheugen (hoe dingen doen).
* Langetermijngeheugen blijft relatief intact, maar ophalen kan trager zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Levenslooppsychologie | De wetenschappelijke studie van de evolutie van het normale functioneren en gedrag van het individu in de loop van het leven, gericht op het beschrijven en verklaren van lichamelijke, motorische, neurologische, cognitieve, morele, affectieve en sociale ontwikkeling. |
| Nature vs. Nurture | Een concept dat de invloed van aangeboren factoren (nature) versus aangeleerde factoren (nurture) op de ontwikkeling onderzoekt, waarbij wordt aangenomen dat beide een rol spelen en er aanzienlijke interactie-effecten zijn. |
| Ontwikkelingsdeterminanten | Factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van een individu, onderverdeeld in normatieve (leeftijdsgebonden, socioculturele, historische) en niet-normatieve (individueel verschillende) determinanten. |
| Kritische periode | Een specifiek tijdvenster waarin bepaalde vaardigheden verworven moeten worden om een optimale ontwikkeling te garanderen; wanneer deze periode gemist wordt, kan het verwerven van de vaardigheid aanzienlijk moeilijker worden. |
| Gevoelige periode | Een flexibeler concept dan de kritische periode, dat een tijd aangeeft waarin een individu bijzonder ontvankelijk is voor bepaalde invloeden of leermogelijkheden, maar waarin verwerving ook buiten dit venster nog mogelijk is. |
| Plasticiteit van de hersenen (Neuroplasticiteit) | Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen, zenuwen en verbindingen te herstellen, waardoor uitval op een bepaald gebied gecompenseerd kan worden door een sterkere ontwikkeling op een ander gebied. |
| Longitudinaal onderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij dezelfde groep subjecten gedurende verschillende levensfasen wordt gevolgd en onderzocht om veranderingen over tijd te observeren. |
| Transversaal onderzoek (Crosssectioneel onderzoek) | Een onderzoeksmethode waarbij een dwarsdoorsnede van de bevolking op één specifiek moment wordt onderzocht om verschillen tussen groepen te analyseren. |
| Cohort-sequentieel onderzoek | Een onderzoeksmethode die een combinatie is van longitudinale en transversale benaderingen, waarbij meerdere cohorten over tijd worden gevolgd om zowel leeftijdsgebonden als cohortgebonden effecten te onderscheiden. |
| Psychoseksuele ontwikkelingstheorie (Freud) | Een theorie die de ontwikkeling van de persoonlijkheid beschrijft aan de hand van verschillende fasen, gekenmerkt door de focus op specifieke erogene zones en de rol van het Es, Ich en Über-Ich. |
| Fixatie (Freud) | Het blijven hangen van een deel van de streving op een vroegere ontwikkelingsfase, wat kan leiden tot specifieke persoonlijkheidskenmerken of gedragspatronen op latere leeftijd. |
| Regressie (Freud) | Het terugvallen naar een vroeger ontwikkelingsstadium als reactie op stress of ingrijpende levenservaringen, waarbij eerdere gedragspatronen opnieuw optreden. |
| Sensomotorische periode | De eerste ontwikkelingsfase volgens Piaget (0-2 jaar) waarin cognitie zich uit via motorisch en zintuiglijk handelen. De baby leert door te bewegen en te reageren op prikkels, waarbij sensorische input leidt tot motorische actie en inzicht in de omgeving. |
| Objectpermanentie | Het vermogen van een kind om zich voorwerpen of personen die uit het zicht verdwenen zijn, nog steeds voor de geest te halen en te beseffen dat ze nog bestaan. Dit ontstaat in de sensomotorische fase en is cruciaal voor verder cognitief denken. |
| Circulaire reacties | Gedragingen die een kind als prettig ervaart en daarom vaker zal herhalen. Dit proces leidt tot experimenteren met gedragingen en uiteindelijk tot inzicht in oorzaak-gevolgrelaties en het eigen gedrag. |
| Semiotische functie | Het vermogen van een kind om symbolen te herkennen, zich dingen in gedachten voor te stellen en deze voorstellingen te gebruiken bij handelingen. Dit is essentieel voor de ontwikkeling van taal en het vermogen om te verwijzen naar zaken die er niet zijn. |
| Preoperationeel stadium | De ontwikkelingsfase (2-7 jaar) waarin kinderen voorstellingen kunnen maken, symbolisering en taal gebruiken, en hun geheugen oefenen. Ze kunnen gedachten delen en kennis opdoen, maar nog geen logische mentale bewerkingen uitvoeren. |
| Egocentrisme | Een kenmerk van het preoperationeel denken waarbij het kind moeite heeft om het perspectief van anderen in te nemen en de wereld primair vanuit het eigen standpunt bekijkt. Dit leidt tot denkfouten en een beperkt begrip van andermans gedachten. |
| Conservatieproeven | Experimenten die worden gebruikt om het verschil aan te tonen tussen het preoperationeel en het concreet-operationeel stadium. Ze testen het begrip dat bepaalde eigenschappen van een object (zoals volume of aantal) hetzelfde blijven, ondanks veranderingen in de uiterlijke verschijningsvorm. |
| Kinderamnesie (infantiele amnesie) | Het fenomeen waarbij volwassenen zich weinig of geen herinneringen hebben uit de eerste levensjaren. Dit komt doordat informatie nog niet-talig wordt opgeslagen en het geheugen en de hippocampus nog onvoldoende ontwikkeld zijn. |
| Transitioneel object | Een voorwerp, vaak een knuffel, dat dient als vervanging voor de hechtingsfiguur en troost biedt. Het kind kan fysiek dichtbij het object willen zijn en paniek ervaren bij het ontbreken ervan. |
| Theory of Mind (ToM) | Het besef dat anderen mentale toestanden, zoals gedachten, gevoelens en intenties, hebben die verschillen van die van zichzelf. Bij peuters begint dit zich te ontwikkelen, wat leidt tot eerste tekenen van empathie. |
| Hechting (Attachment) | Het proces waarbij een baby een sterke emotionele band vormt met zijn primaire verzorgers. Dit proces begint al vroeg en is cruciaal voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling, waarbij veilige hechting leidt tot meer vertrouwen en welzijn. |
| Basisvertrouwen vs. Basiswantrouwen | Het kernconflict in de oraal-sensorische fase volgens Erikson. Succesvolle bevrediging van behoeften door verzorgingsfiguren leidt tot basisvertrouwen in de wereld en zichzelf; falen hierin resulteert in basiswantrouwen. |
| Fysiologische vroeggeboorte | Beschrijft de baby bij de geboorte als hulpeloos en afhankelijk, wat een langdurige periode van zorg en ontwikkeling vereist, vergelijkbaar met een nestvlieder. |
| Hulpeloze nestvlieder | Een term die de menselijke baby beschrijft als een wezen dat bij de geboorte hulpeloos is en langdurige zorg en ondersteuning nodig heeft om te overleven en zich te ontwikkelen. |
| Neurologische ontwikkeling | Het proces waarbij de hersenen van de baby zich ontwikkelen, met name de aanmaak van nieuwe neuronenverbindingen (synaptische verbindingen) en myelinisatie, wat de geleiding van boodschappen verbetert. |
| Synaptische verbindingen | De verbindingen tussen neuronen in de hersenen die essentieel zijn voor de communicatie en informatieoverdracht, en die zich gedurende het hele leven blijven ontwikkelen. |
| Myelinisatie | Het proces waarbij zenuwvezels worden omhuld door een isolerende laag (myeline), wat de snelheid en efficiëntie van de signaaloverdracht in de hersenen verhoogt. |
| Pruning (wegsnoeien) | Het proces waarbij overbodige neuronenverbindingen in de hersenen worden verwijderd, waardoor de hersenen zich efficiënter organiseren en de sterkste verbindingen worden versterkt. |
| Hersenlateralisatie | De ontwikkeling van gespecialiseerde functies in de linker- en rechterhersenhelft, zoals taal in de linkerhemisfeer en ruimtelijke verwerking in de rechterhemisfeer. |
| Motoriek van de pasgeborene | De motorische capaciteiten van een pasgeboren baby, gekenmerkt door een gebrek aan lichaamscontrole (slappe pop-houding) maar wel aanwezigheid van reflexen. |
| Reflexen | Onwillekeurige, automatische reacties van het lichaam op prikkels, die bij pasgeborenen aanwezig zijn en kunnen worden onderverdeeld in archaïsche (verouderde) en niet-archaïsche (overlevings)reflexen. |
| Gedragstoestanden en stadia van waakzaamheid | De verschillende niveaus van activiteit en bewustzijn van een baby, variërend van diepe slaap tot actieve waakzaamheid en huilen, zoals beschreven door Heinz Prechtl. |
| Proximo-distale ontwikkeling | Een principe van motorische ontwikkeling waarbij de ontwikkeling zich eerst voordoet in de delen van het lichaam die het dichtst bij het midden (middellijn) liggen, en zich vervolgens naar de extremiteiten (uiteinden) verspreidt. |
| Cefalo-caudale ontwikkeling | Een principe van motorische ontwikkeling waarbij de ontwikkeling zich van het hoofd naar de tenen voltrekt, beginnend met hoofdcontrole en zich voortzettend naar de nek, romp, bekken en benen. |
| Es (Id) | Het primitieve, instinctieve deel van de persoonlijkheid dat opereert volgens het lustprincipe, gericht op directe bevrediging van behoeften en driften. Het Es is aanwezig vanaf de geboorte. |
| Ich (Ego) | Het deel van de persoonlijkheid dat opereert volgens het realiteitsprincipe, bemiddelend tussen de eisen van het Es, het Über-Ich en de externe realiteit. Het Ich ontwikkelt zich door ervaringen en het uitstellen van bevrediging. |
| Über-Ich (Superego) | Het deel van de persoonlijkheid dat de geïnternaliseerde morele normen en waarden van ouders en maatschappij vertegenwoordigt. Het Über-Ich ontstaat na het Oedipuscomplex en is verantwoordelijk voor schuldgevoelens en het streven naar perfectie. |
| Psychoseksuele ontwikkelingsfasen | De theorie van Freud die stelt dat persoonlijkheidsontwikkeling plaatsvindt in een reeks fasen, waarbij de focus van psychische energie verschuift naar verschillende erogene zones. |
| Fixatie | Een psychische toestand waarbij een deel van de driftmatige of psychische energie blijft hangen in een vroegere ontwikkelingsfase, wat kan leiden tot specifieke persoonlijkheidskenmerken en problemen op latere leeftijd. |
| Regressie | Het terugvallen naar gedragingen of copingmechanismen van een vroegere ontwikkelingsfase als reactie op stress of onopgeloste conflicten in latere levensfasen. |
| Psychosociale ontwikkelingstheorie | De theorie van Erikson die de nadruk legt op de invloed van sociale interacties en culturele factoren op de ontwikkeling van de persoonlijkheid gedurende de gehele levensloop, gekenmerkt door acht kernconflicten. |
| Epigenetisch principe | Het principe dat de ontwikkeling verloopt volgens een vooraf bepaald plan, vergelijkbaar met de ontwikkeling van een foetus, maar met ruimte voor individuele variaties en aanpassingen door psychosociale ervaringen. |
| Kernconflict (crisis) | Een centraal psychologisch conflict dat kenmerkend is voor elke ontwikkelingsfase in Eriksons theorie, waarbij de succesvolle oplossing leidt tot een sterkere psychosociale identiteit en een versterkt Ego. |
| Identiteit vs. identiteitsverwarring | Het kernconflict van de adolescentie volgens Erikson, waarbij de jongere zoekt naar een coherent zelfbeeld en een plaats in de wereld, en waarbij falen kan leiden tot verwarring over wie men is. |
| Generativiteit vs. stagnatie | Het kernconflict van de volwassenheid volgens Erikson, waarbij de focus ligt op het bijdragen aan de volgende generatie (generativiteit) of het stagneren in het eigen leven en het ervaren van nutteloosheid (stagnatie). |
| Integriteit vs. wanhoop | Het kernconflict van de ouderdom volgens Erikson, waarbij men terugkijkt op het geleefde leven en probeert een bevredigende balans te vinden (integriteit), of spijt en frustratie ervaart over gemiste kansen (wanhoop). |
| Term | Definitie |
| Veilige hechting | Een hechtingsstijl waarbij het kind zich veilig en vertrouwd voelt bij de verzorger, wat zich uit in exploratiegedrag en troost zoeken bij terugkeer van de verzorger. |
| Onveilige hechting | Een hechtingsstijl waarbij het kind moeite heeft met het vormen van een veilige band met de verzorger, wat kan leiden tot vermijdend, afwerend of gedesorganiseerd gedrag. |
| Vermijdend gehecht | Een hechtingsstijl waarbij het kind weinig emotionele reactie toont bij het vertrek en de terugkeer van de verzorger, en zich vaak onafhankelijk opstelt. |
| Afwerend gehecht | Een hechtingsstijl waarbij het kind zich erg klampend gedraagt, moeite heeft met loslaten en agressief kan reageren bij de terugkeer van de verzorger. |
| Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd gehecht | Een hechtingsstijl gekenmerkt door tegenstrijdig en verward gedrag, vaak als gevolg van traumatische ervaringen zoals verwaarlozing of mishandeling. |
| Verlatingsangst | Angst die een baby ervaart wanneer een primaire verzorger vertrekt, wat een teken is van persoonspermanentie en een normale ontwikkelingsfase. |
| Vreemdenangst | Angst die een baby ervaart bij het zien van onbekende gezichten of vreemde gezichtsuitdrukkingen, wat zich rond de acht maanden kan manifesteren. |
| Persoonspermanentie | Het besef dat mensen blijven bestaan, ook als ze niet zichtbaar zijn, wat zich ontwikkelt rond de acht maanden en bijdraagt aan verlatingsangst. |
| Still face experiment (Still face paradigm) | Een experimenteel paradigma waarbij de interactie tussen ouder en baby wordt onderbroken, om de reactie van de baby op het gebrek aan respons te observeren en het belang van interactie voor hechting te demonstreren. |
| Oxytocine | Een hormoon, ook wel het "knuffelhormoon" genoemd, dat vrijkomt bij fysiek contact en knuffelen, en stressverlagend werkt, angst vermindert en bijdraagt aan mentale gezondheid. |
| Goede-genoeg moeder (Good Enough Mother) | Een concept dat stelt dat perfectie in ouderschap niet nodig is; "goed genoeg" zorgen, waarbij fouten gemaakt mogen worden, volstaat om een kind veerkrachtig te maken. |
| Adolescentie | De levensfase die volgt op de kindertijd en voorafgaat aan de volwassenheid, gekenmerkt door aanzienlijke fysieke, cognitieve, emotionele en sociale veranderingen, en die doorgaans langer duurt dan voorheen. |
| Affectieve ontwikkeling | De ontwikkeling van emoties, gevoelens en de manier waarop deze worden uitgedrukt en gereguleerd, wat een belangrijk aspect is van de psychologische reacties tijdens de adolescentie. |
| Cognitieve ontwikkeling | De ontwikkeling van denkprocessen, waaronder redeneren, probleemoplossend vermogen, geheugen en taal, die tijdens de adolescentie aanzienlijke veranderingen ondergaat en invloed heeft op hoe lichaamsveranderingen worden waargenomen. |
| Determinanten | Factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van een individu, waaronder leeftijdsgebonden, socioculturele en historische determinanten die specifiek relevant zijn voor de adolescentie. |
| Erfelijkheid | De mate waarin genetische factoren de ontwikkeling en kenmerken van een individu beïnvloeden, een van de kernconcepten in de discussie over nature versus nurture. |
| Fantasie | Het vermogen om zich beelden, ideeën of situaties voor te stellen die niet direct aanwezig zijn, wat een belangrijke rol speelt in de emotionele en sociale ontwikkeling, en ook in de verwerking van lichaamsveranderingen. |
| Identiteitscrisis | Een periode van intense zelfreflectie en onzekerheid tijdens de adolescentie, gericht op het vormen van een coherente identiteit, wat sterk beïnvloed wordt door lichaamsveranderingen en sociale verwachtingen. |
| Imitatie | Het automatisch nabootsen van gedrag, met name gelaatsuitdrukkingen, dankzij spiegelneuronen, wat een rol speelt in de sociale ontwikkeling en het leren van sociale normen, ook tijdens de adolescentie. |
| Motorische ontwikkeling | De ontwikkeling van bewegingsvaardigheden, zowel grove als fijne motoriek, die het kind in staat stelt om zijn lichaam te beheersen en te interageren met de omgeving. |