Cover
Start now for free Hematologie-Bloedstolling MA1 GE K. Devreese 2025-2026 (1).pdf
Summary
# Normale en pathologische hemostase
Dit onderwerp behandelt de normale processen van hemostase, inclusief primaire en secundaire stolling, antistolling en fibrinolyse, alsook de pathologieën die hiermee gepaard gaan, zoals bloedingsneigingen en trombose, en hun laboratoriumdiagnostiek.
## 1. Normale en pathologische hemostase
### 1.1 Inleiding tot hemostase
Hemostase is het proces dat bloedingen stopt en wordt onderverdeeld in primaire en secundaire hemostase, aangevuld met antistolling en fibrinolyse [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 Primaire hemostase
Primaire hemostase omvat de trombocyteninteractie met het beschadigde endotheel, wat leidt tot de vorming van een voorlopige, fragiele hemostatische plug die de bloeding tijdelijk stopt [2](#page=2).
#### 1.2.1 Rol van trombocyten
Trombocyten spelen een cruciale rol in primaire hemostase door adhesie aan het beschadigde vaatwand en aggregatie. Ze bevatten receptoren zoals glycoproteïnen (GPIIbIIIa, GPIb, GP VI) die binden aan collageen en ADP, wat leidt tot activatie [4](#page=4).
* **Functies van trombocyten:**
* Adhesie aan beschadigd endotheel.
* Vorming van aggregaten (primaire trombus).
* Secretie van granules die mede de stolling beïnvloeden.
* Activatie van stollingsfactoren [4](#page=4).
#### 1.2.2 Von Willebrand Factor (VWF)
De Von Willebrand Factor (VWF) is essentieel voor primaire hemostase [5](#page=5).
* **Functies van VWF:**
* Binding aan collageen in de vaatwand [5](#page=5).
* Adhesie van trombocyten via de GPIb-receptor [5](#page=5).
* Aggregatie van trombocyten ter vorming van de primaire trombus [5](#page=5).
* **Rol in secundaire hemostase:** VWF bindt en stabiliseert factor VIII (FVIII) in de circulatie; een tekort aan VWF leidt daardoor ook tot een secundaire FVIII-deficiëntie [5](#page=5).
#### 1.2.3 Laboratoriumdiagnostiek primaire hemostase
* **Trombocyten:** Aantal, morfologie en functie worden onderzocht [25](#page=25).
* **Celtelling en morfologie:** Referentiebereik voor trombocytenaantal is 150-400 x 10^9/L. Het mean platelet volume (MPV) ligt tussen 5.5-11 fl. Afwijkingen zoals giant platelets, grey platelets en aggregaten kunnen voorkomen [28](#page=28).
* **Pseudotrombopenie:** Een in vitro fenomeen waarbij trombocyten in aanwezigheid van EDTA agglomereren. Dit kan opgespoord worden door de telling op een citraattube te herhalen [29](#page=29).
* **Screening trombocytenfunctie:** Tests zoals de PFA-200 (Platelet Function Analyzer) meten de sluitingstijd van volbloed na activatie met collageen/epinefrine of collageen/ADP. Een verlengde sluitingstijd duidt op een gestoorde trombocytenfunctie. De PFA-200 is vooral bepaald door VWF en is gevoelig voor de Ziekte van Von Willebrand en ernstige trombopathieën [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Licht transmissie aggregometrie (LTA):** Onderzoekt de aggregatie van trombocyten in plaatjesrijk plasma na toevoeging van verschillende activatoren (bv. ADP, collageen, ristocetine) [33](#page=33).
#### 1.2.4 Pathologie primaire hemostase (bloedingsneigingen)
Afwijkingen in de primaire hemostase kunnen leiden tot bloedingsdiathesen [34](#page=34).
* **Afwijkingen in trombocyten:**
* **Trombopenie:** Gedaald aantal trombocyten door verhoogde afbraak (bv. Idiopathische Thrombocytopenische Purpura - ITP), abnormale distributie (bv. splenomegalie) of gedaalde aanmaak (bv. beenmergaandoeningen) [36](#page=36).
* **Trombopathie:** Gestoorde trombocytenfunctie, zowel kwalitatief als kwantitatief, erfelijk of verworven [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Erfelijke trombopathieën:**
* Thrombasthenie van Glanzmann: Defect in het GPIIbIIIa-receptorcomplex [38](#page=38) [41](#page=41) [42](#page=42).
* Ziekte van Bernard Soulier: Defect in de GPIb-receptor [38](#page=38).
* Storage Pool Disease: Defect in de granules van trombocyten [39](#page=39).
* **Verworven trombopathieën:** Kunnen optreden bij uremie, hepatitis, myeloproliferatieve aandoeningen of medicatiegebruik (bv. aspirine) [37](#page=37).
* **Ziekte van Von Willebrand (VWD):** De meest voorkomende erfelijke bloedingsneiging .
* **Oorzaak:** Genetische afwijking in de aanmaak van Von Willebrand Factor (VWF). Autosomaal dominant overerving .
* **Classificatie:**
* Type 1: Kwantitatief tekort (partieel) .
* Type 2: Kwalitatief defect. Dit omvat subtypes zoals 2A (defecte multimeer synthese/verhoogde afbraak), 2B (verhoogde binding met trombocyten), 2M (defecte adhesie aan trombocyten/collageen) en 2N (verminderde binding met FVIII) .
* Type 3: Volledig tekort aan VWF .
* **Symptomen:** Snel blauwe plekken, neus- en tandvleesbloedingen, overvloedige menstruaties, verlengde bloeding na verwondingen of ingrepen. Ernstigere vormen kunnen gastro-intestinale bloedingen, bloedingen in spieren en gewrichten veroorzaken. Verschilt van hemofilie door eerder mucocutane bloedingen en ook voorkomend bij vrouwen .
* **Laboratoriumdiagnostiek:** VWF-antigeen, VWF-activiteit, FVIII-dosering. Gespecialiseerde testen omvatten VWF-multimeren en FVIII-VWF bindingscapaciteit. Een verlengde PFA-sluitingstijd is kenmerkend. De hoeveelheid VWF is afhankelijk van de ABO bloedgroep .
* **Behandeling:** DDAVP (Minirin) kan tijdelijk VWF en FVIII verhogen, vooral bij type I VWD. FVIII-VWF concentraten, tranexaminezuur (Exacyl) en gepaste anticonceptie bij menorragie zijn ook opties .
### 1.3 Secundaire hemostase
Secundaire hemostase omvat de vorming van onoplosbare fibrinedraden door de activatie van stollingsfactoren, resulterend in een stabiele hemostatische plug [3](#page=3).
#### 1.3.1 Stollingscascade
De stollingscascade is een reeks van opeenvolgende proteolytische activaties van stollingsfactoren die culmineren in de vorming van trombine en fibrine [12](#page=12) [13](#page=13) [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Vormen van de cascade:**
* **Intrinsiek systeem:** Geactiveerd door contact met een negatief geladen oppervlak (bv. FXII, FXI, FIX, FVIII) [6](#page=6).
* **Extrinsiek systeem:** Geactiveerd door de vrijstelling van weefsel-tromboplastine (TF) dat reageert met FVII [6](#page=6).
* **Gemeenschappelijke weg:** Leidt tot de vorming van trombine, dat fibrinogeen omzet in fibrine [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Start van de cascade:**
* Bij weefselbeschadiging komt TF vrij, wat de trombinevorming initieert en eindigt met fibrinedraden [14](#page=14).
* Contactactivatie met negatief geladen oppervlakken activeert het intrinsiek systeem [14](#page=14).
* **Stollingsfactoren:**
* Fibrinogeen (FI) [5](#page=5).
* Protrombine (FII) [5](#page=5).
* Labiele factor (FV) [5](#page=5).
* Proconvertine (FVII) [5](#page=5).
* Anti-hemofiliefactor (FVIII) [5](#page=5).
* Christmas factor (FIX) [5](#page=5).
* Stuart-Prower factor (FX) [5](#page=5).
* Plasma tromboplastine antecedent (FXI) [5](#page=5).
* Hageman factor (FXII) [5](#page=5).
* Fibrine stabiliserende factor (FXIII) [5](#page=5).
* Fletcher factor (Prekallikreïne) [5](#page=5).
* Hoog moleculair gewicht kininogeen (HMWK) [5](#page=5).
* Von Willebrand factor (VWF) [5](#page=5).
#### 1.3.2 Laboratoriumdiagnostiek secundaire hemostase
* **Basisstollingstesten:**
* **aPTT (geactiveerde partiële tromboplastinetijd):** Meet de stollingstijd van citraatplasma in aanwezigheid van activatoren. Onderzoekt alle stollingsfactoren behalve FVII en FXIII. Indicatie: screening van het intrinsiek stollingssysteem, opsporen van deficiënties (<30%) en monitoring van heparinetherapie .
* **PT (protrombinetijd):** Meet de stollingstijd van citraatplasma. Screening van het extrinsiek stollingssysteem, meet de factoren FII, V, VII, X. Wordt ook uitgedrukt als INR voor standaardisatie van orale anticoagulantia therapie .
* **Fibrinogeen:** Kwantificering van de hoeveelheid fibrinogeen .
* **Factordosages:** Specifieke metingen van de activiteit van individuele stollingsfactoren .
#### 1.3.3 Pathologie secundaire hemostase (bloedingsneigingen)
* **Deficiënties van stollingsfactoren:**
* **Erfelijke afwijkingen:**
* Hemofilie A (FVIII deficiëntie) en B (FIX deficiëntie): X-gebonden recessieve aandoeningen. Incidentie van 1 op 10.000 pasgeboren jongens. Ongeveer 30% ontstaat de novo .
* **Kliniek:** Verhoogde bloedingsneiging, met name gewrichtsbloedingen (hemarthrosen), intracraniële, intramusculaire bloedingen, hematurie, maag/darmbloedingen. De ernst varieert van mild tot ernstig, afhankelijk van de resterende factoractiviteit .
* **Diagnostiek:** Verlengde aPTT (niet altijd bij milde hemofilie). Diagnose wordt gesteld door dosering van FVIII en FIX .
* **Behandeling:** Toediening van de ontbrekende stollingsfactor (FVIII of FIX), profylactisch of 'on demand'. Nieuwe therapieën zoals FVIII mimetics (emicizumab) worden gebruikt .
* Andere autosomaal recessieve deficiënties: FII, FV, FVII, FX, fibrinogeen, FXI, FXIII. Deze worden ook wel "rare bleeding disorders" genoemd .
* **FXIII deficiëntie:** Kenmerkend is een normale aPTT en PT ondanks een bloedingsneiging .
* **Verworven aandoeningen:**
* **Antistoffen tegen stollingsfactoren:** Vorming van auto-antilichamen, zoals bij verworven hemofilie A (auto-antilichamen tegen FVIII). Dit kan ernstige bloedingen veroorzaken en leidt tot een sterk verlengde aPTT .
* **Leverdysfunctie:** Verminderde aanmaak van stollingsfactoren (FII, FVII, FIX, FX, FV, FXI, FXIII, fibrinogeen) .
* **Vitamine K tekort:** Leidt tot deficiëntie van vitamine K-afhankelijke factoren (FII, VII, IX, X). Kan iatrogeen zijn (bv. door VKA therapie) of door malabsorptie .
* **Diffuse Intravasculaire Stolling (DIC):** Geactiveerde stolling met consumptie van stollingsfactoren en trombocyten, leidend tot zowel trombose als bloeding. Kenmerken zijn verlengde aPTT en PT, gedaald fibrinogeen, verhoogde D-dimeren en trombopenie .
* **Hyperfibrinolyse:** Overmatige afbraak van fibrine .
* **Onderzoek bij bloedingsneiging:**
* Klinisch onderzoek, anamnese (familiaal, persoonlijk, medicatie) [21](#page=21) [22](#page=22).
* Aard van de bloeding (mucocutane vs. diepe hemorrhagieën) is een belangrijke indicator [24](#page=24).
* Basis laboratoriumonderzoek: trombocyten (aantal, morfologie, functie), aPTT, PT, fibrinogeen [25](#page=25) [26](#page=26).
* Gespecialiseerde testen: stollingsfactordosages, testen voor trombocytenfunctie, VWF-testen [26](#page=26).
### 1.4 Antistolling en fibrinolyse
Deze mechanismen reguleren de stolling en voorkomen excessieve trombusvorming.
#### 1.4.1 Antistolling
Het antistollingssysteem remt de stolling om trombose te voorkomen .
* **Belangrijke antistollingsmechanismen:**
* **Proteïne C systeem:** Geactiveerd door trombine gebonden aan trombomoduline op het endotheel. Proteïne C en S neutraliseren geactiveerde factoren Va en VIIIa [3](#page=3).
* **Antitrombine:** Remt trombine en andere stollingsfactoren [3](#page=3).
* **TFPI (Tissue Factor Pathway Inhibitor):** Remt het extrinsiek systeem .
#### 1.4.2 Fibrinolyse
Fibrinolyse is het proces van afbraak van de gevormde fibrineklonter om het bloedvat te de-occluderen [3](#page=3) [8](#page=8).
* **Componenten van fibrinolyse:**
* **Plasminogeen:** Is aanwezig in het plasma en wordt geïncorporeerd in de klonter [17](#page=17).
* **Weefselplasminogeenactivator (t-PA):** Gevormd uit endotheelcellen, activeert plasminogeen tot plasmine. Heeft een korte halfwaardetijd en wordt geïnhibeerd door PAI-1 [17](#page=17).
* **Plasmine:** Een proteolytisch enzym dat fibrine afbreekt. Vrij plasmine wordt geïnhibeerd door alfa2-antiplasmine [17](#page=17).
* **Splitsingsproducten:** D-dimeren zijn splitsingsproducten van fibrine en dienen als maat voor de fibrineafbraak [18](#page=18).
### 1.5 Trombose
Trombose is de vorming van een ongewenste bloedklonter in een bloedvat.
#### 1.5.1 Risicofactoren voor trombose
De Triade van Virchow beschrijft de belangrijkste risicofactoren voor trombose :
1. **Stase van bloed:** Vertraagde bloeddoorstroming .
2. **Beschadiging van de vaatwand:** Endotheelschade .
3. **Veranderingen in bloedsamenstelling:** Een verhoogde neiging tot stollen (trombofilie) .
#### 1.5.2 Laboratoriumonderzoek bij verdenking op trombose
Hoewel het document zich primair focust op bloedingsneigingen, impliceert de sectie over trombose dat testen gerelateerd aan de stolling en antistolling relevant kunnen zijn. Bijvoorbeeld, afwijkingen in de stollingsfactoren of inhibitoren kunnen een rol spelen bij zowel bloedingen als trombose. Specifieke diagnostiek voor trombose, zoals stollingsfactordosages en testen voor trombofilie (bv. APC-resistentie, antitrombine, proteïne S, APC-resistentie, factor V Leiden mutatie, protrombine G20210A mutatie) vallen buiten het directe bestek van dit document, maar zijn relevant in de context van hemostase afwijkingen .
#### 1.5.3 Stollingsinhibitoren en trombose
Het juiste evenwicht tussen stolling en antistolling is cruciaal. Verstoringen in de antistollingsmechanismen (bv. tekort aan antitrombine, proteïne C, proteïne S) kunnen leiden tot een verhoogd risico op trombose. Ook antifosfolipiden antistoffen (zoals Lupus anticoagulantia) kunnen de stolling remmen in vitro tests (verlengde aPTT) maar *in vivo* een tromboseneiging veroorzaken [3](#page=3) .
---
# Diagnostiek van bloedingsneigingen
Hier is de studiehandleiding voor de diagnostiek van bloedingsneigingen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Diagnostiek van bloedingsneigingen
De diagnostiek van bloedingsneigingen richt zich op de identificatie van patiënten met een verhoogd bloedingsrisico door middel van anamnese, lichamelijk onderzoek en gespecialiseerde laboratoriumtesten die de primaire en secundaire hemostase evalueren [11](#page=11) [13](#page=13).
### 2.1 Anamnese en klinisch onderzoek
Een gedetailleerde familiale en persoonlijke anamnese is essentieel voor het opsporen van mogelijke bloedingsneigingen. Hierbij wordt gelet op [22](#page=22):
* **Congenitale aandoeningen:** Inclusief nieuwe mutaties [22](#page=22).
* **Geslachtsgebonden voorkomen:** Van bloedingsstoornissen [22](#page=22).
* **Eerdere bloedingen:** Hun plaats, frequentie, ernst (noodzaak voor transfusies) en de leeftijd waarop de eerste bloeding optrad [22](#page=22).
* **Onderliggende aandoeningen:** Die de stolling kunnen beïnvloeden [22](#page=22).
* **Medicatie-inname:** Met name trombocytenaggregatieremmers (zoals aspirine, NSAID's, clopidogrel, abciximab, SSRI's) en anticoagulantia (vitamine K antagonisten, directe orale anticoagulantia) [22](#page=22).
Het lichamelijk onderzoek richt zich op:
* **Purpura:** Het beoordelen van het aantal, de grootte en de plaats van petechiën en ecchymosen [23](#page=23).
* **Hematomen:** Aanwezigheid en aard [23](#page=23).
* **Huidatrofie:** Indicatie van vroegere bloedingen [23](#page=23).
* **Splenomegalie en adenopathieën:** Kunnen wijzen op onderliggende aandoeningen die de bloedplaatjesfunctie of het aantal beïnvloeden [23](#page=23).
De aard van de bloeding kan aanwijzingen geven over het onderliggende defect [24](#page=24):
* **Bloedplaatjes- of vasculaire defecten:** Kenmerken zijn epistaxis, purpura, menorragieën, bloedingen uit oppervlakkige sneden, spontane blauwe vlekken, en bloedingen die optreden direct na een tandextractie. Deze bloedingen zijn vaak multippel en klein, en treden relatief snel op [24](#page=24).
* **Stollingsdefecten:** Kenmerken zijn diepe hemorrhagieën en ecchymosen, bloedingen in spieren en gewrichten (hemarthrosen), en uitgestelde bloedingen na ingrepen. Deze bloedingen zijn vaak minder frequent, maar kunnen aanzienlijk zijn [24](#page=24).
### 2.2 Laboratoriumonderzoek
Het laboratoriumonderzoek is opgesplitst in evaluatie van de primaire en de secundaire hemostase [25](#page=25).
#### 2.2.1 Primaire hemostase
De primaire hemostase omvat de rol van bloedplaatjes en de vaatwand [27](#page=27).
**Onderzoek van trombocyten:**
* **Aantal en morfologie:** De telling van trombocyten wordt uitgevoerd in een EDTA-buis. De referentiewaarde voor het aantal is 150-400 x $10^9$/L. De Mean Platelet Volume (MPV) ligt normaal tussen 5.5-11 fl en afwijkingen zoals gigantische trombocyten of aggregaten kunnen worden waargenomen [28](#page=28).
* **Pseudotrombopenie:** Een in vitro fenomeen waarbij trombocytenaggregeren onder invloed van EDTA. Dit kan worden gemeten door de telling te herhalen in een citraatbuis [29](#page=29).
* **Functie:** Screening van de trombocytenfunctie richt zich op adhesie en aggregatie na activatie [30](#page=30).
* **PFA-200 (Platelet Function Analyzer):** Meet de sluitingstijd in vol citraatbloed met verschillende activatoren (collageen/epinefrine, collageen/ADP). Referentiewaarden voor collageen/epinefrine zijn 82-150 sec en voor collageen/ADP 62-100 sec. Verlengaarde sluitingstijden wijzen op een gestoorde functie. De PFA-200 is zeer sensitief voor de Ziekte van Von Willebrand en trombopathieën zoals de Thrombasthenie van Glanzmann en de Ziekte van Bernard Soulier, maar minder gevoelig voor Storage Pool Disease. De test is niet interpreteerbaar bij een trombocytenaantal < 80.000/µl of een hematocriet < 35% [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Lichttransmissie aggregometrie (LTA):** Meet de aggregatie van trombocyten in plaatjesrijk plasma na toevoeging van verschillende activatoren (ADP, collageen, ristocetine, arachidonzuur, epinefrine, tromboxaan-analoog). Dit onderzoek kan kwalitatieve defecten van trombocyten blootleggen [33](#page=33).
**Afwijkingen in de primaire hemostase:**
* **Trombocytenafwijkingen:**
* **Trombocytopenie:** Kan ontstaan door verhoogde afbraak (bv. Idiopathische thrombocytopenische purpura - ITP), abnormale distributie (bv. splenomegalie), of gedaalde aanmaak (bv. beenmerg aandoeningen, toxiciteit). Microscopisch onderzoek kan reuzetrombocyten tonen [36](#page=36).
* **Trombopathie:** Gestoorde trombocytenfunctie. Dit kan erfelijk zijn (bv. Thrombasthenie van Glanzmann, Ziekte van Bernard Soulier, Storage Pool Disease) of verworven (bv. door uremie, hepatitis, medicatie) [37](#page=37).
* *Thrombasthenie van Glanzmann:* Defect in het GPIIbIIIa-complex [38](#page=38).
* *Ziekte van Bernard Soulier:* Defect in het GPIb-complex [38](#page=38).
* *Storage Pool Disease:* Defect in de granules van de trombocyten [37](#page=37) [39](#page=39).
* **Ziekte van Von Willebrand (VWD):** De meest voorkomende erfelijke bloedingsneiging, voorkomend bij ongeveer 1 op 1000 personen. Het is een genetische afwijking in de aanmaak van de Von Willebrandfactor (VWF) .
* **Symptomen:** Snel blauwe plekken, neus- en tandvleesbloedingen, overvloedige menstruatie, verlengde bloedingen na wondjes of ingrepen. Ernstige vormen kunnen maag-, darm-, spier- en gewrichtsbloedingen veroorzaken. De bloedingen zijn eerder mucocutaan van aard, wat verschilt van hemofilie .
* **Classificatie:**
* Type 1: Kwantitatieve deficiëntie (partieel of volledig) .
* Type 2: Kwalitatieve deficiëntie. Subtypes zijn 2A (defectieve multimeer synthese/verhoogde afbraak), 2B (verhoogde binding met trombocyten), 2M (defectieve adhesie), en 2N (verminderde binding met FVIII) .
* Type 3: Volledige afwezigheid van VWF .
* **Laboratoriumdiagnose:**
* Basistesten: VWF-antigeen, VWF-activiteit, en FVIII-dosering. Een verlengde aPTT is niet altijd aanwezig bij VWD .
* Gespecialiseerde testen: Multimerenanalyse, FVIII-VWF bindingscapaciteit .
* **Behandeling:** DDAVP (Minirin) kan tijdelijk VWF en FVIII verhogen, vooral bij type I VWD. FVIII-VWF concentraten, antifibrinolytica (zoals Exacyl) en adequate anticonceptie (bij menorragie) kunnen ook worden ingezet .
#### 2.2.2 Plasmatische stolling (Secundaire Hemostase)
De secundaire hemostase betreft de stollingsfactoren in het plasma [27](#page=27) .
**Basis stollingstesten:**
* **aPTT (geactiveerde partiële tromboplastinetijd):** Onderzoekt de factoren van het intrinsieke en gemeenschappelijke stollingstraject (F XII, XI, IX, VIII, X, V, II, I). Een verlengde aPTT kan duiden op deficiënties (<30% van de normale waarde) of het monitoren van heparinetherapie. Het is niet altijd verlengd bij milde hemofilie of VWD .
* **PT (protrombinetijd):** Onderzoekt de factoren van het extrinsieke en gemeenschappelijke stollingstraject (F VII, X, V, II, I). Wordt uitgedrukt in seconden, percentage en INR (International Normalized Ratio) voor standaardisatie. Belangrijk voor het opsporen van deficiënties en monitoring van vitamine K-antagonisten (VKA) therapie .
**Gespecialiseerde stollingsfactorenonderzoeken:**
* **Stollingsfactordosages:** Bepaling van specifieke stollingsfactoren zoals FVIII, FIX, VWF, FVII, FX, FV, FII, fibrinogeen, FXI, FXIII [26](#page=26) .
* **Fibrinogeen:** Meting van de hoeveelheid fibrinogeen .
* **FXIII:** Bepaling van Factor XIII activiteit .
**Afwijkingen in de secundaire hemostase:**
* **Verlengde aPTT:** Kan wijzen op:
* **Factordeficiëntie:** Congenitaal (bv. hemofilie A/B, Ziekte van Von Willebrand, Factor XI deficiëntie) of verworven (bv. auto-antilichamen tegen FVIII) .
* **Inhibitor:** Antistoffen die stollingsfactoren neutraliseren .
* **Heparine-therapie:** Kan de aPTT verlengen .
* **Antifosfolipiden antistoffen:** Zoals lupus anticoagulantia .
* **Verbruik:** Bijvoorbeeld bij Diffuse Intravasculaire Stolling (DIC) .
* **Leverdysfunctie:** Verminderde aanmaak van stollingsfactoren .
* **DOACs:** Directe orale anticoagulantia .
* **Artefacten:** Zoals ondervulling van de citraatbuis, hoog hematocriet, of inflammatie .
* **Belangrijk:** Een verlengde aPTT duidt niet steeds op een bloedingsziekte, en een normale aPTT sluit een bloedingsziekte niet uit (bv. FVII en FXIII deficiënties, milde factor deficiënties >30%) .
* **Verlengde PT:** Kan wijzen op:
* **Factordeficiëntie:** Congenitaal (FVII, FX, FV, FII, fibrinogeen) of verworven .
* **Inhibitor:** Tegen stollingsfactoren .
* **Antifosfolipiden antistoffen:** Lupus anticoagulantia .
* **Vitamine K tekort:** Beïnvloedt FII, VII, IX, X .
* **VKA therapie:** Vitamine K antagonisten .
* **DOACs:** Directe orale anticoagulantia .
* **Verbruik:** Bijvoorbeeld bij DIC .
* **Leverdysfunctie:** Verminderde aanmaak van stollingsfactoren .
* **Erfelijke factordeficiënties:**
* **Hemofilie A en B:** Genetisch defect (X-gebonden) in de aanmaak van factor VIII (A) of FIX (B). Hemofilie A is verantwoordelijk voor 85% van de gevallen, Hemofilie B voor 15% .
* **Kliniek:** Verhoogde bloedingsneiging, met name gewrichtsbloedingen (vooral heupen, knieën, enkels), intracraniële bloedingen, intramusculaire bloedingen, hematurie, maag-/darmbloedingen, en bloedingen na ingrepen. De ernst van de bloedingen varieert van mild tot ernstig, afhankelijk van de resterende factoractiviteit .
* **Diagnose:** Verlengkde aPTT (niet altijd bij milde hemofilie) en dosering van factor VIII en IX .
* **Behandeling:** Toediening van de ontbrekende stollingsfactor (intraveneus). Kan profylactisch of on demand worden gegeven .
* **Complicaties:** FVIII inhibitoren (allo-antilichamen) kunnen ontstaan als complicatie van substitutietherapie, leidend tot verminderde respons op transfusies en de noodzaak van alternatieve therapieën zoals FVIII mimetics (emicizumab) .
* **Andere autosomaal recessieve deficiënties:** FII, FV, FVII, FX, fibrinogeen, FXI, FXIII. Deze zeldzame bloedingsziekten (RICD) kunnen een variabele bloedingsneiging hebben .
* FVII deficiëntie: Verlengde PT, gedaalde factordosage .
* FII, FX, FV deficiënties: Verlengde PT (en aPTT), gedaalde factordosage .
* Fibrinogeen deficiëntie: Verlengde PT (en aPTT), gedaalde fibrinogeen dosage .
* FXI deficiëntie: (Verlengde) aPTT, gedaalde factordosage .
* FXIII deficiëntie: Normale aPTT en PT, maar gedaalde factordosage .
* **Verworven aandoeningen:**
* **Antistoffen tegen stollingsfactoren:** Bv. verworven hemofilie A (auto-antilichamen tegen FVIII). Dit kan leiden tot ernstige bloedingen en een sterk verlengde aPTT. Behandeling omvat immunosuppressieve therapie en eventueel FVIII mimetics .
* **Leverdysfunctie:** Verminderde aanmaak van diverse stollingsfactoren .
* **Diffuse Intravasculaire Stolling (DIC):** Gekenmerkt door activatie van de stolling, consumptie van stollingsfactoren en trombocyten, en reactieve fibrinolyse, wat leidt tot zowel trombose als bloedingen. Laboratoriumkenmerken zijn verlengde aPTT en PT, verlaagd fibrinogeen, verhoogde D-dimeren en trombocytopenie .
* **Vitamine K tekort:** Beïnvloedt de synthese van FII, VII, IX en FX. Kan optreden door iatrogene oorzaken of malabsorptie .
* **Hyperfibrinolyse:** Verhoogde afbraak van fibrine .
* **Trombocytenafwijkingen:** Trombocytopenie en trombopathieën die verworven zijn .
* **VWF-afwijkingen:** Proteolyse van VWF .
---
# Trombose en trombofilie
Dit onderwerp verkent de oorzaken en risicofactoren van trombose, met een focus op de Triade van Virchow, en introduceert het concept van trombofilie als een staat van hypercoagulabiliteit, inclusief de genetische en verworven etiologieën.
### 3.1 De Triade van Virchow: risicofactoren voor trombose
Trombose, het optreden van een bloedstolsel in een bloedvat, wordt geassocieerd met drie hoofdcategorieën van risicofactoren, samengevat in de Triade van Virchow [42](#page=42):
* **Stase van bloed:** Vertraagde bloedstroom, bijvoorbeeld door immobilisatie, langdurige bedlegerigheid of verlamming [50](#page=50).
* **Beschadiging van de vaatwand:** Letsel aan de intima van bloedvaten, wat een ontstekingsreactie en activatie van het stollingssysteem kan uitlokken [42](#page=42).
* **Veranderingen in bloedsamenstelling:** Dit omvat zowel afwijkingen in de stollings- als de antistollingsfactoren [42](#page=42).
### 3.2 Trombofilie: een staat van hypercoagulabiliteit
Trombofilie, ook wel hypercoagulabiliteit genoemd, verwijst naar een verhoogde neiging van het bloed om te stollen. Kenmerken van trombofilie zijn onder meer [43](#page=43):
* Trombose op jonge leeftijd [43](#page=43).
* Spontane trombose [43](#page=43).
* Recurrente trombose [43](#page=43).
* Familiaal voorkomen van trombose [43](#page=43).
* Trombose op uitzonderlijke plaatsen [43](#page=43).
Trombofilie kan veroorzaakt worden door een combinatie van genetische en verworven (omgevings)factoren [44](#page=44).
#### 3.2.1 Genetische oorzaken van trombofilie
Genetische trombofilieën kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdtypen op basis van hun effect op de stollingsfactoren:
##### 3.2.1.1 "Loss of function" mutaties
Deze mutaties leiden tot een verminderde activiteit van natuurlijke anticoagulantia. Ze hebben een lage prevalentie in de algemene bevolking maar vormen een hoge risicofactor voor trombose [45](#page=45).
* **Antitrombine (AT) deficiëntie:**
* AT is een serine protease-inhibitor die trombine (FII), FXa, en in mindere mate FIXa, FXIa, FXIIa en VIIa-TF remt [45](#page=45).
* De activiteit van AT wordt meer dan 1000x gestimuleerd door heparine [45](#page=45).
* Genetisch: autosomaal dominant (gen SERPINC1) [45](#page=45).
* Klinische presentatie: verhoogd risico op veneuze trombose (diepe veneuze trombose, ileofemorale trombose, armvenen, vena cava), vaak spontaan, maar met een verhoogd risico in combinatie met verworven risicofactoren zoals chirurgie, orale contraceptiva of zwangerschap [45](#page=45).
* Labtesten: AT activiteit en antigen (kwantitatieve en kwalitatieve defecten), mutatie analyse [45](#page=45).
* **Proteïne C (PC) deficiëntie:**
* PC is een vitamine K-afhankelijk glycoproteïne dat na activering (APC) een complex vormt met proteïne S (PS), wat FVa en FVIIIa inactiveert [46](#page=46).
* Genetisch: autosomaal dominant (PROC gen) [46](#page=46).
* Klinische presentatie: veneuze trombosen. Homozygoten kunnen fulminante neonatale purpura ontwikkelen. Huidnecrose kan optreden bij behandeling met vitamine K-antagonisten door de korte halfwaardetijd van PC [46](#page=46).
* Labtesten: PC activiteit, mutatie analyse [46](#page=46).
* **Proteïne S (PS) deficiëntie:**
* PS is een cofactor voor PC en is eveneens vitamine K-afhankelijk [46](#page=46).
* Het circuleert in plasma als 60% gebonden aan C4b-bindend proteïne en 40% als vrije, actieve vorm [46](#page=46).
* Genetisch: autosomaal dominant (PROS gen) [46](#page=46).
* Klinische presentatie: vergelijkbaar met PC deficiëntie [46](#page=46).
* Labtesten: meting van vrij PS (antigen), functionele assays zijn minder betrouwbaar [46](#page=46).
##### 3.2.1.2 "Gain of function" mutaties
Deze mutaties leiden tot een verhoogde functie of verhoogde niveaus van procoagulante proteïnen. Ze hebben een hogere prevalentie dan "loss of function" mutaties maar een lager risico op trombose [47](#page=47).
* **Resistentie voor geactiveerd proteïne C (aPC-r) / Factor V Leiden (FVL) mutatie:**
* Een puntmutatie in Factor V (arginine op positie 506 vervangen door glutamine) maakt FVa resistent voor inactivatie door geactiveerd proteïne C (APC) [48](#page=48).
* Heterozygoten hebben een 5-voudig verhoogd risico op veneuze trombo-embolie (VTE) [48](#page=48).
* Homozygoten hebben een 80-voudig verhoogd risico op VTE, met een voorkeur voor veneuze TE en orale vena cava trombose [48](#page=48).
* Labtesten: aPC-r met stoltesten, bevestigd met DNA-onderzoek op de FV Leiden mutatie [48](#page=48).
* **Protrombine gen mutatie (G20210A):**
* Deze mutatie in het protrombine gen resulteert in verhoogde niveaus van protrombine (factor II) [48](#page=48).
* Het is een onafhankelijke risicofactor voor VTE [48](#page=48).
* Prevalentie: ongeveer 2% van de algemene bevolking [48](#page=48).
* Klinische presentatie: een zwakke risicofactor bij isolatie, maar het risico is significant verhoogd in combinatie met andere genetische trombofilieën [48](#page=48).
* Labtesten: mutatieanalyse G20210A [48](#page=48).
* **Verhoogde Factor VIII (FVIII):**
* FVIII niveaus boven de 90e percentiel (bv. >150%) worden geassocieerd met een verhoogd risico op trombose [49](#page=49).
* Verhoogde FVIII geeft een 5-voudig verhoogd risico op VTE en een 6-11 voudig verhoogd risico op recidiverende VTE [49](#page=49).
* Het is belangrijk om acute-fase reacties uit te sluiten door de meting te herhalen [49](#page=49).
* Familiale studies kunnen een genetische basis suggereren, hoewel er geen specifieke moleculaire marker is [49](#page=49).
* Labtesten: FVIII-dosering [49](#page=49).
#### 3.2.2 Verworven oorzaken van trombofilie
* **Antifosfolipiden antistoffen (APA) / Antifosfolipiden syndroom (APS):**
* Het antifosfolipiden syndroom is een auto-immuun aandoening gekenmerkt door het aanwezig zijn van antifosfolipiden antistoffen, trombose en/of zwangerschapscomplicaties [51](#page=51).
* APA zijn niet gericht tegen de fosfolipiden zelf, maar tegen eiwitten die binden aan negatief geladen fosfolipiden, zoals β2-glycoproteïne I (β2GPI) [52](#page=52).
* APA kunnen leiden tot zowel arteriële als veneuze trombose [50](#page=50).
* Diagnostische testen omvatten: Lupus anticoagulant (LAC), anticardiolipine antistoffen (aCL) en anti-β2-glycoproteïne I antistoffen (aβ2GPI). Eén van deze drie APA moet persisterend (langer dan 12 weken) positief zijn voor de diagnose APS [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Paradox van Lupus Anticoagulant:** In vitro verlengt LAC de fosfolipiden-afhankelijke stollingstesten (zoals APTT en dRVVT), wat suggereert dat het een antistollingsfactor is. In vivo is het echter een risicofactor voor trombose [55](#page=55).
* **Heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT):**
* HIT is een ernstige complicatie van heparinetherapie, gekenmerkt door trombose en trombocytopenie [58](#page=58) [59](#page=59).
* Het wordt veroorzaakt door de vorming van circulerende, plaatjes-activerende anti-PF4/heparine IgG-antilichamen ("HIT-antilichamen") [58](#page=58) [59](#page=59).
* Diagnostische criteria (de "4 T's"): Timing van trombocytopenie, Trombocytopenie, Trombose, en uitsluiting van andere oorzaken [59](#page=59).
* De trombocytopenie is meestal matig (mediaan 60x10⁹/L, meer dan 50% daling van baseline) en treedt typisch 5-10 dagen na blootstelling aan heparine op, of sneller bij eerdere blootstelling [60](#page=60).
* Labtesten omvatten immunologische assays voor de aanwezigheid van antistoffen en functionele assays voor plaatjesactivatie [59](#page=59).
* Behandeling: stoppen van heparinetherapie en starten van een alternatieve antistollingsbehandeling (bv. fondaparinux, argatroban) [61](#page=61).
### 3.3 Laboratoriumdiagnostiek en screening voor trombofilie
#### 3.3.1 Richtlijnen voor bloedafname
* Bloedafname dient niet plaats te vinden tijdens de acute fase van trombose [56](#page=56).
* Bloedafname dient te gebeuren zonder gelijktijdig gebruik van vitamine K-antagonisten (VKA) en directe orale anticoagulantia (DOAC) [56](#page=56).
* Deficiënties van AT, PC, PS en verhoogde FVIII dienen herhaald te worden [56](#page=56).
* Genetische deficiënties van AT, PC en PS dienen te worden bevestigd in ten minste één familielid en genetisch geverifieerd [56](#page=56).
* FV Leiden mutatie dient te worden bevestigd met DNA-onderzoek [56](#page=56).
* Antifosfolipiden antistoffen (LAC, aCL, aβ2GPI) moeten meer dan 12 weken na het eerste positieve resultaat worden herhaald [56](#page=56).
#### 3.3.2 Screening op trombofilie: pro's en contra's
Het doel van screening is het identificeren van individuen met een verhoogd risico op een vermijdbare aandoening en het beschikbaar hebben van betrouwbare testen voor erfelijke trombofilie [56](#page=56).
**Voordelen (PROs):** [57](#page=57).
* "Meten is weten" [57](#page=57).
* Kan verklaring bieden voor een trombotisch event [57](#page=57).
* Advies bij risicosituaties [57](#page=57).
* Informeren van familieleden [57](#page=57).
* Identificatie van gecombineerde defecten met sterk verhoogd tromboserisico [57](#page=57).
* Kan soms het beleid van de patiënt beïnvloeden [57](#page=57).
**Nadelen (CONTRAs):** [57](#page=57).
* Resultaten hebben geen invloed op de behandeling van een acuut event [57](#page=57).
* Zwakke predictor voor recidieven [57](#page=57).
* Psychologische impact [57](#page=57).
* Verzekeringskwesties [57](#page=57).
* Risico op valse positieve/negatieve resultaten door interferenties [57](#page=57).
* Kostprijs [57](#page=57).
* Valse geruststelling bij normale resultaten [57](#page=57).
> **Tip:** Geen veralgemeende, ongeselecteerde populatiescreening is aanbevolen vanwege de lage frequentie van VTE in de algemene bevolking, het gebrek aan veilige langetermijnprofylaxe en de kosteneffectiviteit. Selectieve screening en individuele beoordeling zijn cruciaal [56](#page=56).
#### 3.3.3 Risico-inschatting
* Het risico op VTE is hoger bij AT-, PC- en PS-deficiëntie, en bij homozygote dragers of combinaties van milde trombofilie-markers zoals FV Leiden en protrombine genmutatie [56](#page=56).
* Persoonlijke (afhankelijk van omstandigheden bij eerste VTE) en familiale anamnese zijn belangrijk [56](#page=56).
* De kans op herval speelt ook een rol [56](#page=56).
### 3.4 Risicofactoren voor veneuze en arteriële aandoeningen
| Aandoening | Risicofactoren | Trombofilie markers |
| :-------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------- |
| Veneus vaatlijden | Stase (immobilisatie, bedlegerigheid, verlamming), trauma/chirurgie, hormonale factoren (pil, zwangerschap, menopauzale substitutie), medische ziekten (carcinoom, MPD, nefrotisch syndroom), voorgeschiedenis VTE, obesitas, varices, leeftijd. | AT, PC, PS, aPC-r (FV Leiden), FVIII, FII mutatie. | [50](#page=50).
| Arteriële vaatlijden | Nicotine, diabetes mellitus, hypertensie, hypercholesterolemie, obesitas, familiale belasting. | Antifosfolipiden antistoffen (APS). | [50](#page=50).
### 3.5 Behandeling van trombose
De behandeling van trombose omvat het gebruik van anticoagulantia, zoals heparines, vitamine K-antagonisten en directe orale anticoagulantia. Trombolytica kunnen ook ingezet worden [58](#page=58).
---
# Trombotische microangiopathieën
Dit gedeelte bespreekt de trombotische microangiopathieën (TMA's), met een focus op Trombotische Trombocytopenische Purpura (TTP), inclusief de pathofysiologie, diagnostiek en behandeling, en de differentiatie met Hemolytisch Uremisch Syndroom (HUS) en andere TMA's.
### 4.1 Trombotische Trombocytopenische Purpura (TTP)
Trombotische Trombocytopenische Purpura (TTP) is een zeldzame, levensbedreigende aandoening die behoort tot de trombotische microangiopathieën. De ontdekking in 1982 van ultra-grote von Willebrand factor (VWF) multimere incompetenties in plasma van TTP-patiënten was een belangrijke stap in het begrip van de ziekte .
#### 4.1.1 Pathofysiologie van TTP
De pathofysiologie van TTP is nauw verbonden met het enzym ADAMTS13 (A Disintegrin And Metalloproteinase with a Thrombospondin type 1 motif, member 13). Dit enzym is een VWF-cleavage protease dat grote VWF-multimeren opknipt tot kleinere eenheden .
Een tekort of inhibitie van ADAMTS13 leidt tot de accumulatie van ultra-grote VWF-multimeren (UL VWFMM) in het plasma. Deze UL VWFMM kunnen leiden tot :
* Microtrombi die kleine bloedvaten obstrueren .
* Verbruik van trombocyten, wat trombocytopenie veroorzaakt .
* Mechanische fragmentatie van rode bloedcellen, resulterend in hemolytische anemie met fragmentocyten .
#### 4.1.2 Klinische presentatie van TTP
De klassieke pentade van TTP omvat:
* Koorts .
* Neurologische symptomen .
* Nierfalen .
* Trombocytopenische purpura .
* Hemolytische anemie, gekenmerkt door de aanwezigheid van fragmentocyten .
Het is belangrijk te weten dat minder dan 10% van de patiënten alle vijf symptomen vertoont. De meest consistente bevindingen zijn trombopenie (typisch < 30 x 10^9/L) en hemolytische anemie met fragmentocyten. Hersentrombosen en niertrombosen kunnen voorkomen .
#### 4.1.3 Etiologie en incidentie van TTP
TTP kan worden onderverdeeld in twee hoofdtypen:
1. **Congenitale TTP (cTTP)**: Dit is een zeldzame vorm die wordt veroorzaakt door een erfelijke deficiëntie van ADAMTS13, bekend als het Upshaw-Schulman Syndroom .
2. **Immunologische/verworven TTP (iTTP)**: Dit type ontstaat door de vorming van auto-antistoffen tegen ADAMTS13. Vrouwen worden vaker getroffen dan mannen (verhouding 2:1) .
De incidentie van TTP wordt geschat op 1 nieuw geval per 1.000.000 per jaar, hoewel hogere schattingen van 10 gevallen per 1.000.000 per jaar ook voorkomen. Hoewel de aandoening vaak acuut begint, is een insidieus verloop ook mogelijk. De eerste acute episode treedt meestal op in de volwassenheid (90% van de gevallen) .
Verschillende factoren kunnen optreden als triggers voor iTTP, waaronder:
* Zwangerschap .
* Infecties .
* HIV .
* Medicatie (bijv. quinine, ticlopidine, clopidogrel) .
* Pancreatitis .
* Maligniteit .
* Auto-immuunziekten .
* Post-transplantatie .
#### 4.1.4 Diagnostiek van TTP
De diagnostiek van TTP berust op klinische verdenking, laboratoriumonderzoek en meting van ADAMTS13-activiteit en -antistoffen. Een diagnostisch algoritme is beschikbaar om de waarschijnlijkheid van TTP te beoordelen .
> **Tip:** De combinatie van trombocytopenie, hemolytische anemie met fragmentocyten, en neurologische of renale symptomen is zeer suggestief voor een trombotische microangiopathie .
#### 4.1.5 Differentiaaldiagnose van TTP
Het is cruciaal om TTP te differentiëren van andere trombotische microangiopathieën (TMA's) en andere oorzaken van trombopenie .
Belangrijke differentiaaldiagnoses zijn:
* **Hemolytisch Uremisch Syndroom (HUS)**: HUS komt vaker voor bij kinderen dan TTP. Renale pathologie is prominenter aanwezig bij HUS dan neurologische pathologie, in tegenstelling tot TTP .
* 'Typische' HUS: Vaak na een infectie met Shiga-toxine-producerende *E. coli* (met bloederige diarree) .
* 'Atypische' HUS: Veroorzaakt door mutaties in genen die de complementactivatie reguleren .
* **Andere trombotische microangiopathieën (TMA's)**: Dit omvat bijvoorbeeld kanker-gerelateerde TMA's, post-transplantatie TMA's, gedissemineerde intravasculaire stolling (DIC) en HELLP-syndroom (Hemolysis, Elevated Liver enzymes, Low Platelets) .
#### 4.1.6 Behandeling van TTP
De behandeling van TTP vereist een snelle aanpak, vooral bij verdenking op auto-immune TTP .
* **Plasmaferese**: Een snelle start van plasmaferese is noodzakelijk bij TTP. De mortaliteit daalt hierdoor tot 10-20%. Plasmaferese werkt met name bij auto-immune TTP. Het principe is het verwijderen van patiëntplasma (met autoantistoffen) en het toevoegen van donorplasma (met ADAMTS13) .
* **Vervangvloeistof**: Fresh Frozen Plasma (FFP) wordt gebruikt als vervangvloeistof .
* **Medicamenteuze therapie**:
* **Caplacizumab (Cablivi)**: Een nanobody die in de acute fase kan worden ingezet. Het verhindert de binding tussen VWF en bloedplaatjes .
* **Corticosteroïden**: Deze worden vaak ingezet om de immuunrespons te onderdrukken .
* **Rituximab**: Een monoklonaal antilichaam dat eveneens gebruikt kan worden in de behandeling .
> **Belangrijk:** Het uitsluiten van andere oorzaken van TMA en trombopenie is cruciaal alvorens met de specifieke behandeling van TTP te starten .
### 4.2 Andere trombotische microangiopathieën (TMA's)
Naast TTP en HUS zijn er andere aandoeningen die zich presenteren als trombotische microangiopathieën. Deze kunnen geassocieerd zijn met maligniteit, transplantatie (post-transplant TMA), gedissemineerde intravasculaire stolling (DIC) en het HELLP-syndroom. De diagnostiek en behandeling van deze aandoeningen variëren en vereisen een zorgvuldige evaluatie van de onderliggende oorzaak .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Hemostase | Het complex proces dat bloedverlies uit beschadigde bloedvaten voorkomt door middel van bloedstolling en het vormen van een stabiele plug. Dit omvat zowel de primaire hemostase (vasoconstrictie en trombocytenaggregatie) als de secundaire hemostase (stollingsfactoren en fibrinevorming). |
| Primaire hemostase | De eerste stap in de bloedstolling, die direct na vaatbeschadiging plaatsvindt. Het omvat vasoconstrictie van het bloedvat en de adhesie, activatie en aggregatie van trombocyten om een tijdelijke hemostatische plug te vormen. |
| Secundaire hemostase | Het proces dat volgt op de primaire hemostase, waarbij een complex cascade van stollingsfactoren leidt tot de vorming van fibrine. Fibrine vormt een stabiel netwerk dat de trombocytenplug versterkt en zo een definitieve afsluiting van het bloedvat bewerkstelligt. |
| Stollingsfactoren | Eiwitten die in de bloedbaan circuleren, meestal in inactieve vorm, en die een cruciale rol spelen in de secundaire hemostase. Wanneer geactiveerd, katalyseren ze de vorming van fibrine uit fibrinogeen. Ze worden vaak aangeduid met Romeinse cijfers. |
| Fibrinolyse | Het proces waarbij gevormde bloedstolsels (fibrineklonters) worden afgebroken om de bloeddoorstroming te herstellen nadat de vaatwand is hersteld. Het wordt gecoördineerd door het plasminogensysteem, waarbij plasmine het fibrine afbreekt. |
| Trombose | Het ongewenst optreden van een bloedstolsel (trombus) binnen een bloedvat, dat de bloeddoorstroming kan belemmeren of blokkeren. Dit kan zowel in aderen (veneuze trombose) als in slagaders (arteriële trombose) voorkomen. |
| Trombofilie | Een verhoogde neiging tot het vormen van bloedstolsels (trombose). Dit kan veroorzaakt worden door genetische afwijkingen of verworven factoren die de balans tussen stolling en antistolling verstoren ten gunste van de stolling. |
| Antifosfolipidensyndroom (APS) | Een auto-immuunziekte die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van antifosfolipidenantilichamen (APA) in het bloed, in combinatie met klinische manifestaties zoals trombose of zwangerschapscomplicaties. De antistoffen zijn gericht tegen eiwitten die binden aan fosfolipiden. |
| Trombotische Trombocytopenische Purpura (TTP) | Een zeldzame en ernstige vorm van trombotische microangiopathie, gekenmerkt door de vorming van microtrombi in kleine bloedvaten. Dit wordt veroorzaakt door een tekort aan of remming van het enzym ADAMTS13, wat leidt tot de accumulatie van grote Von Willebrandfactor multimaren. |
| ADAMTS13 | Een enzym (protease) dat een sleutelrol speelt in de hemostase door grote multimaren van de Von Willebrand Factor (VWF) te knippen in kleinere, functionele eenheden. Een tekort aan of inhibitie van ADAMTS13 leidt tot de vorming van abnormaal grote VWF multimaren, wat TTP kan veroorzaken. |
| Von Willebrand Factor (VWF) | Een glycoproteïne dat essentieel is voor zowel de primaire als de secundaire hemostase. Het speelt een rol bij de adhesie van trombocyten aan beschadigd endotheel en bindt en stabiliseert factor VIII in de circulatie. Een tekort of defect in VWF leidt tot de Ziekte van Von Willebrand. |
| Stollingscascade | Een reeks opeenvolgende enzymatische reacties die leiden tot de vorming van fibrine. Deze cascade kan via een intrinsiek pad (geactiveerd door contact met een negatief geladen oppervlak) of een extrinsiek pad (geactiveerd door weefselfactor) verlopen, en beide paden komen samen in een gemeenschappelijke weg. |
| aPTT (Geactiveerde Partiële Tromboplastinetijd) | Een laboratoriumtest die de tijd meet die nodig is voor bloed om te stollen in aanwezigheid van specifieke activatoren. Het evalueert voornamelijk de intrinsieke en gemeenschappelijke stollingspaden en wordt gebruikt bij de screening van stollingsstoornissen en de monitoring van heparinetherapie. |
| PT (Protrombinetijd) | Een laboratoriumtest die de tijd meet die nodig is voor bloed om te stollen in de aanwezigheid van weefselfactor. Het evalueert voornamelijk het extrinsieke en gemeenschappelijke stollingspad en wordt gebruikt bij de screening van stollingsstoornissen en de monitoring van vitamine K-antagonisttherapie. |
| Heparine geïnduceerde trombocytopenie (HIT) | Een ernstige, immunologisch gemedieerde complicatie van heparinetherapie die leidt tot trombocytopenie (een laag aantal bloedplaatjes) en een verhoogd risico op trombose. Het wordt veroorzaakt door antistoffen tegen het complex van heparine en trombocytenfactor 4 (PF4). |