Cover
Start now for free TOL 1. Inleidende terminologie en begrippen.pptx
Summary
# Inleidende begrippen van anatomie en fysiologie
Dit onderwerp introduceert de basisprincipes van anatomie en fysiologie, inclusief hun definities, de verschillende organisatieniveaus en de terminologie die wordt gebruikt om het menselijk lichaam te beschrijven.
### 1.1 Anatomie versus fysiologie
* **Anatomie** is de studie van de inwendige en uitwendige bouw en structuur van het menselijk lichaam, evenals de fysieke relaties tussen lichaamsdelen.
* **Fysiologie** is de studie van de functie van het menselijk lichaam en al zijn onderdelen.
Deze twee disciplines zijn nauw met elkaar verbonden, aangezien de structuur van een lichaamsdeel direct gerelateerd is aan zijn functie.
#### Organisatieniveaus
Het menselijk lichaam kan op verschillende niveaus worden bestudeerd:
* **Microscopische anatomie**: Deze studie kijkt naar structuren die niet met het blote oog zichtbaar zijn.
* **Moleculair niveau**: De studie van de bouw en functie van moleculen en stofwisseling.
* **Cytologie (celbiologie)**: De studie van de bouw en functie van cellen en hun onderdelen.
* **Histologie**: De studie van de bouw en functie van weefsels, welke groepen van cellen zijn.
* **Macroscopische anatomie**: Deze studie richt zich op structuren die wel met het blote oog zichtbaar zijn.
* **Uitwendige anatomie**: De studie van de zichtbare kenmerken van het lichaam.
* **Regionale anatomie**: De studie van alle structuren binnen een bepaald gebied van het lichaam.
* **Systemische anatomie**: De studie van organen die samenwerken om een specifieke functie te vervullen (orgaanstelsels).
#### Orgaanstelsels
Het menselijk lichaam bestaat uit elf orgaanstelsels:
1. De huid (huid en aanhangsels)
2. Het beenderstelsel (botten)
3. Het spierstelsel (spieren)
4. Het zenuwstelsel
5. Het hormoonstelsel (endocriene stelsel)
6. Het bloedvatenstelsel (cardiovasculair stelsel)
7. Het lymfestelsel
8. Het ademhalingsstelsel (respiratoir stelsel)
9. Het spijsverteringsstelsel
10. Het urinaire stelsel
11. Het voortplantingsstelsel (mannelijk en vrouwelijk)
### 1.2 Anatomische houding en positie
Om consistent te kunnen communiceren over lichaamsdelen en hun locatie, wordt gebruik gemaakt van een standaard positie en terminologie.
#### Anatomische positie
De standaard anatomische positie is als volgt:
* Staande houding.
* De voeten staan bij elkaar of iets uit elkaar.
* De handen hangen langs de zijden van het lichaam.
* De handpalmen wijzen naar voren (bij de voorzijde van het lichaam).
* De vingers wijzen naar beneden.
* De ogen kijken recht vooruit.
#### Terminologie van de anatomie
Veel anatomische termen zijn afgeleid van het Grieks en Latijn. Enkele voorbeelden:
* \_Arteria/ae: Slagader(s) (A., Aa.)
* \_Vena/ae: Ader(s) (V., Vv.)
* \_Nervus/i (of \_nervus/i): Zenuw(en) (N., Nn.)
* \_Lymfonodus: Lymfeknoop (Ln.)
* \_Os, Ossa: Bot(ten)
* \_Musculus/i: Spier(en) (M., Mm.)
* \_Foramen: Opening
* \_Sulcus: Groeve
* \_Ductus: Afvoergang
* \_Glandula: Klier
* \_Plica: Plooi
### 1.3 Anatomische richtingen
Om de locatie van een lichaamsdeel ten opzichte van een ander te beschrijven, worden specifieke richtingstermen gebruikt:
* **Anterior / Ventraal**: Naar de voorzijde van het lichaam (de buikzijde).
* **Posterior / Dorsaal**: Naar de achterzijde van het lichaam (de rugzijde).
* **Superior / Craniaal / Cephalisch**: Naar boven, richting het hoofd.
* **Inferior / Caudaal**: Naar beneden, richting de "staart" of voetzool.
* **Mediaal**: Naar de middellijn van het lichaam.
* **Lateraal**: Weg van de middellijn van het lichaam.
* **Proximaal**: Dichter bij het aanhechtingspunt (vaak gebruikt voor ledematen, dichter bij de romp).
* **Distaal**: Verder weg van het aanhechtingspunt (vaak gebruikt voor ledematen, verder van de romp).
#### Specifieke termen voor handen en voeten:
* **Palmair**: De handpalmzijde.
* **Dorsaal**: De rugzijde van de hand of voet.
* **Plantaire**: De voetzoolzijde.
### 1.4 Vlakken van doorsnede
Om het lichaam in imaginaire doorsneden te bekijken, worden verschillende vlakken gebruikt:
* **Transversaal vlak (horizontaal vlak)**: Dit vlak verdeelt het lichaam in een bovenste en onderste deel. Het loopt horizontaal ten opzichte van de anatomische positie.
* **Frontaal vlak (coronaal vlak)**: Dit vlak verdeelt het lichaam in een voorste (anterieure) en achterste (posterieure) deel. Het loopt verticaal en parallel aan het voorhoofd.
* **Sagittaal vlak**: Dit vlak verdeelt het lichaam in een linker- en rechterdeel.
* **Midsagittaal vlak**: Een specifiek sagittaal vlak dat precies door de middellijn van het lichaam loopt.
* **Parasagittaal vlak**: Elk sagittaal vlak dat niet door de middellijn van het lichaam loopt.
### 1.5 Hoeken en bewegingen
Beschrijven van bewegingen vereist specifieke terminologie:
* **Flexie**: Het buigen van een gewricht, waardoor de hoek tussen de betrokken botten kleiner wordt.
* **Extensie**: Het strekken van een gewricht, waardoor de hoek tussen de betrokken botten groter wordt.
* **Hyperextensie**: Een beweging die verder gaat dan de normale extensie, wat kan leiden tot overstrekking.
* **Abductie**: Een beweging weg van de middellijn van het lichaam.
* **Adductie**: Een beweging naar de middellijn van het lichaam toe.
* **Circumductie**: Een cirkelvormige beweging die een combinatie is van flexie, extensie, abductie en adductie.
* **Rotatie**: Het draaien van een lichaamsdeel rond zijn eigen lengteas.
* **Pronatie**: De rotatie van de onderarm waardoor de handpalm naar achteren (of beneden in de anatomische positie) wijst.
* **Supinatie**: De tegengestelde beweging van pronatie, waarbij de handpalm naar voren (of boven in de anatomische positie) wijst.
* **Inversie**: Een draaiende beweging van de voet waarbij de voetzool naar binnen (mediaal) wordt gedraaid.
* **Eversie**: De tegengestelde beweging van inversie, waarbij de voetzool naar buiten (lateraal) wordt gedraaid.
* **Dorsiflexie**: Buiging van het enkelgewricht omhoog, richting het scheenbeen (de voet wordt omhoog gebracht).
* **Plantaire flexie**: Het strekken van het enkelgewricht waarbij de hiel omhoog komt (de voet wijst naar beneden), zoals bij op de tenen staan.
* **Oppositie**: De beweging van de duim naar de handpalm of vingertoppen, essentieel voor grijpen.
* **Repositie**: De beweging die de duim terugbrengt vanuit oppositie.
* **Protactie**: Een beweging van een lichaamsdeel naar voren in het horizontale vlak (bv. schouders naar voren).
* **Retractie**: De tegengestelde beweging van protactie, waarbij een lichaamsdeel naar achteren wordt bewogen.
* **Elevatie**: Een beweging omhoog van een lichaamsdeel.
* **Depressie**: Een beweging omlaag van een lichaamsdeel.
* **Lateroflexie**: Het zijwaarts buigen van het hoofd of de wervelkolom.
> **Tip:** Het memoriseren van deze termen is cruciaal voor een goed begrip van anatomie en fysiologie. Oefen door jezelf te beschrijven hoe je bepaalde bewegingen uitvoert met behulp van deze terminologie.
* * *
# Anatomische houding, positie en richtingen
Dit deel behandelt de standaard anatomische positie, belangrijke oriëntatiepunten en de verschillende anatomische richtingen die gebruikt worden om structuren te beschrijven.
### 2.1 Anatomie versus fysiologie
* **Anatomie** is de studie van de inwendige en uitwendige bouw en structuur van het menselijk lichaam, evenals de fysieke relaties tussen lichaamsdelen.
* **Fysiologie** is de studie van de functie van het menselijk lichaam en al zijn onderdelen. Beide disciplines zijn nauw met elkaar verbonden.
Er worden verschillende organisatieniveaus onderscheiden:
* **Microscopische anatomie:** Structures die niet met het blote oog zichtbaar zijn, zoals atomen, moleculen, cellen en weefsels.
* **Moleculair:** Studie van de bouw en functie van moleculen en metabolisme.
* **Cytologie:** Studie van de bouw en functie van cellen en celonderdelen.
* **Histologie:** Studie van de bouw en functie van weefsels (groepen cellen).
* **Macroscopische anatomie:** Structures die wel met het blote oog zichtbaar zijn, zoals organen en orgaanstelsels. Hierbij kan men onderscheid maken in uitwendige, regionale of systemische anatomie.
#### 2.1.1 Organisatorische niveaus in de anatomie
De anatomie kan ook worden benaderd vanuit verschillende perspectieven:
* **Systemische anatomie:** Het lichaam wordt onderverdeeld in 11 orgaanstelsels, waarbij organen met een gemeenschappelijke functie worden gegroepeerd (bv. het gastro-intestinale stelsel, het cardiovasculaire stelsel).
* **Topografische anatomie:** Men focust op specifieke regio's of gebieden van het lichaam en beschrijft de onderlinge verhoudingen en de ligging van structuren binnen dat gebied.
Het menselijk lichaam bestaat uit de volgende 11 orgaanstelsels:
1. De huid
2. Het beenderstelsel
3. Het spierstelsel (musculair stelsel)
4. Het zenuwstelsel
5. Het endocriene stelsel
6. Het bloedvatenstelsel (cardiovasculair stelsel)
7. Het lymfestelsel
8. Het ademhalingsstelsel (respiratoir stelsel)
9. Het spijsverteringsstelsel
10. Het urinaire stelsel
11. Het voortplantingsstelsel (mannelijk en vrouwelijk)
#### 2.1.2 De taal van de anatomie
Veel anatomische termen zijn afkomstig uit het Grieks en Latijn. Enkele voorbeelden:
* Arteria/arteriae (A./Aa.) = slagader(s)
* Vena/venae (V./Vv.) = ader(s)
* Nervus/nervi (N./Nn.) = zenuw(en)
* Lymfonodus (Ln.) = lymfeknoop
* Os/ossa = bot(ten)
* Musculus/musculi (M./Mm.) = spier(en)
* Foramen = opening
* Sulcus = groeve
* Ductus = afvoergang
* Glandula = klier
* Plica = plooi
### 2.2 Anatomische houding en positie
De **anatomische positie** is de standaardreferentiehouding die gebruikt wordt bij anatomische beschrijvingen en afbeeldingen. Het lichaam staat rechtop, met de voeten bij elkaar, de armen langs het lichaam hangend, en de handpalmen naar voren gericht.
* **Voor aanzicht in anatomische positie:** Benadrukt de voorzijde van het lichaam.
* **Achter aanzicht in anatomische positie:** Benadrukt de achterzijde van het lichaam.
Bij het beschrijven van links en rechts wordt altijd uitgegaan van het perspectief van het te beschrijven individu in de anatomische positie.
### 2.3 Anatomische richtingen
Anatomische richtingen worden gebruikt om de relatieve positie van verschillende structuren ten opzichte van elkaar te beschrijven. Deze termen worden vaak gebruikt in combinatie met aanzichten (ventraal, lateraal).
* **Anterior / Ventraal:** Aan de voorzijde; richting de buikzijde.
* **Posterior / Dorsaal:** Aan de achterzijde; richting de rugzijde.
* **Superior / Craniaal (Cephaal):** Naar boven; richting het hoofd.
* **Inferior / Caudaal:** Naar beneden; richting de "staart" (het stuitbeen).
* **Mediaal:** Naar de middellijn van het lichaam toe.
* **Lateraal:** Van de middellijn van het lichaam af.
* **Proximaal:** Dichtbij het centrum van het lichaam of de oorsprong van een ledemaat.
* **Distaal:** Ver van het centrum van het lichaam of de oorsprong van een ledemaat.
> **Tip:** Visualiseer de middellijn van het lichaam (mediaanlijn) om mediaal en lateraal correct te kunnen plaatsen. Proximaal en distaal worden vaak gebruikt voor ledematen, waarbij proximaal dichter bij de romp is en distaal verder weg.
#### 2.3.1 Specifieke richtingen voor handen en voeten
* **Hand:**
* **Palmair vlak:** De kant van de handpalm.
* **Dorsaal vlak:** De rugzijde van de hand.
* **Voet:**
* **Plantaire vlak:** De zool van de voet.
* **Dorsaal vlak:** De bovenkant van de voet.
### 2.4 Vlakken van doorsnede
Om het lichaam driedimensionaal te kunnen beschrijven en analyseren, worden er drie standaardvlakken van doorsnede gedefinieerd:
1. **Transversaal vlak (horizontaal vlak):** Deelt het lichaam in een bovenste en onderste deel.
2. **Frontaal vlak (coronaal vlak):** Deelt het lichaam in een voorste en achterste deel.
3. **Sagittaal vlak:** Deelt het lichaam in een linker- en rechterdeel.
* **Midsagittaal vlak:** Een sagittaal vlak dat precies door de middellijn van het lichaam loopt.
* **Parasagittaal vlak:** Elk sagittaal vlak dat parallel loopt aan het midsagittale vlak, maar niet door de middellijn gaat.
### 2.5 Hoeken en bewegingen
Diverse termen beschrijven de bewegingen van gewrichten en lichaamsdelen:
* **Flexie:** Buigen.
* **Extensie:** Strekken.
* **Hyperflexie:** Overmatig buigen, verder dan de normale flexie.
* **Abductie:** Beweging weg van de middellijn van het lichaam.
* **Adductie:** Beweging naar de middellijn van het lichaam toe.
* **Circumductie:** Een beweging in een lusvorm, die een combinatie is van flexie, extensie, abductie en adductie.
* **Rotatie:** Draaien rond de lengteas van het lichaam of een lichaamsdeel.
* **Pronatie:** Draaiende beweging van de onderarm waarbij de handpalm naar achteren (of beneden) wordt gedraaid.
* **Supinatie:** De tegengestelde beweging van pronatie, waarbij de handpalm naar voren (of boven) wordt gedraaid.
* **Inversie:** Draaiende beweging van de voet waarbij de voetzool naar binnen wordt gedraaid.
* **Eversie:** De tegengestelde beweging van inversie, waarbij de voetzool naar buiten wordt gedraaid.
* **Dorsiflexie:** Buiging van het enkelgewricht omhoog, richting het scheenbeen (bv. bij het lopen op hakken).
* **Plantaire flexie:** Strekken van het enkelgewricht, waarbij de hiel omhoog komt (bv. op tenen staan).
* **Oppositie:** Beweging van de duim naar de vingertoppen of handpalm toe, essentieel voor grijpen.
* **Repositie:** De beweging die de duim terugbrengt uit de oppositiepositie.
* **Protactie:** Beweging van een lichaamsdeel naar voren in het horizontale vlak.
* **Retractie:** De tegengestelde beweging van protractie, naar achteren.
* **Elevatie:** Omhoog bewegen van een structuur.
* **Depressie:** Omlaag bewegen van een structuur.
* **Lateroflexie:** Zijwaarts buigen van het hoofd of de wervelkolom.
* * *
# Vlakken van doorsnede en bewegingen
Deze sectie introduceert de drie anatomische doorsnedevlakken (transversaal, frontaal, sagittaal) die gebruikt worden om het menselijk lichaam te visualiseren, en definieert diverse bewegingstermen.
### 3.1 Anatomische doorsnedevlakken
Om het menselijk lichaam te beschrijven en te bestuderen, worden er imaginaire vlakken gebruikt die het lichaam in delen snijden. Deze doorsnedevlakken helpen bij het visualiseren van de driedimensionale structuur van het lichaam. De drie belangrijkste vlakken zijn:
* **Transversaal vlak (horizontaal vlak):** Dit vlak snijdt het lichaam horizontaal, waardoor het in een bovenste (superieur) en onderste (inferieur) deel wordt verdeeld. Het is loodrecht op de lengteas van het lichaam.
* **Frontaal vlak (coronaal vlak):** Dit vlak snijdt het lichaam verticaal, van voor naar achter. Het verdeelt het lichaam in een voorste (ventraal/anterieure) en achterste (dorsaal/posterieure) deel. Het is loodrecht op het sagittale vlak.
* **Sagittaal vlak:** Dit vlak snijdt het lichaam verticaal, van links naar rechts.
* Het **midsagittale vlak** is een specifiek sagittale doorsnede die precies door het midden van het lichaam loopt, waardoor het in een linker- en rechterhelft wordt verdeeld.
* **Parasagittale vlakken** zijn alle andere sagittale doorsneden die parallel aan het midsagittale vlak lopen, maar niet precies door het midden.
### 3.2 Bewegingstermen
Diverse termen worden gebruikt om de bewegingen van lichaamsdelen te beschrijven. Deze bewegingen vinden plaats in specifieke richtingen ten opzichte van de anatomische middellijn of referentiepunten.
#### 3.2.1 Bewegingen in het sagittale vlak
* **Flexie:** Een buigende beweging die de hoek tussen twee lichaamsdelen verkleint.
* **Hyperflexie:** Een flexie die verder gaat dan de normale bewegingsuitslag.
* **Extensie:** Een strekkende beweging die de hoek tussen twee lichaamsdelen vergroot.
* **Hyperextensie:** Een extensie die verder gaat dan de normale bewegingsuitslag.
#### 3.2.2 Bewegingen in het frontale vlak
* **Abductie:** Een beweging weg van de anatomische middellijn van het lichaam.
* **Adductie:** Een beweging naar de anatomische middellijn van het lichaam toe.
#### 3.2.3 Combinatiebewegingen en rotaties
* **Circumductie:** Een beweging in een cirkelvormige of lusvormige baan. Dit is een combinatie van flexie, extensie, adductie en abductie.
* **Rotatie:** Een draaiende beweging rond de lengteas van het lichaam of een specifiek lichaamsdeel (bijvoorbeeld een arm of been).
* **Pronatie:** De rotatie van de onderarm, waarbij de handpalm naar achteren of naar beneden wordt gedraaid.
* **Supinatie:** De tegengestelde beweging van pronatie, waarbij de onderarm roteert en de handpalm naar voren of omhoog wordt gedraaid.
#### 3.2.4 Bewegingen van de voet en enkel
* **Inversie:** Een draaiende beweging van de voet waarbij de voetzool naar binnen wordt gedraaid, waardoor de mediale rand van de voet omhoog komt.
* **Eversie:** De tegengestelde beweging van inversie, waarbij de voetzool naar buiten wordt gedraaid.
* **Dorsiflexie:** Buiging van het enkelgewricht, waarbij de voet omhoog beweegt (richting het scheenbeen).
* **Plantaire flexie:** Strekking van het enkelgewricht, waarbij de hiel omhoog komt en de voet naar beneden wijst (zoals bij op tenen staan).
#### 3.2.5 Bewegingen van de duim
* **Oppositie:** De beweging van de duim in de richting van de handpalm of vingertoppen, essentieel voor grijpen.
* **Repositie:** De beweging die de duim terugbrengt vanuit de oppositiestand.
#### 3.2.6 Bewegingen van de romp en nek
* **Protractie:** Het naar voren bewegen van een lichaamsdeel in het horizontale vlak (bijvoorbeeld de onderkaak of schouderbladen).
* **Retractie:** De omgekeerde beweging van protractie, het naar achteren bewegen van een lichaamsdeel.
* **Elevatie:** Het omhoog bewegen van een lichaamsdeel (bijvoorbeeld het optillen van de schouders).
* **Depressie:** Het omlaag bewegen van een lichaamsdeel (bijvoorbeeld het laten zakken van de schouders).
* **Lateroflexie:** Het zijwaarts buigen van het hoofd of de wervelkolom.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Anatomie | De studie die zich bezighoudt met de inwendige en uitwendige bouw en structuur van het menselijk lichaam en de fysieke relaties tussen lichaamsdelen. |
| Fysiologie | De studie die zich bezighoudt met de functie van het menselijk lichaam en al zijn onderdelen, en hoe deze functies samenwerken. |
| Microscopische anatomie | Het deelgebied van de anatomie dat zich richt op structuren die niet met het blote oog zichtbaar zijn, zoals atomen, moleculen, cellen en weefsels. |
| Moleculair niveau | Het laagste organisatieniveau dat de bouw en functie van moleculen en de bijbehorende stofwisseling onderzoekt. |
| Cytologie | De tak van de biologie die de bouw en functie van cellen en hun onderdelen bestudeert. |
| Histologie | De studie van de bouw en functie van weefsels, die gedefinieerd worden als groepen van vergelijkbare cellen met een specifieke functie. |
| Macroscopische anatomie | Het deelgebied van de anatomie dat zich richt op structuren die wel met het blote oog zichtbaar zijn, zoals organen en orgaanstelsels. |
| Systemische anatomie | Een benadering van anatomie waarbij het lichaam wordt onderverdeeld in 11 orgaanstelsels, elk met een specifieke functie die door groepen organen wordt vervuld. |
| Topografische anatomie | Een benadering van anatomie die zich richt op specifieke regio"s of gebieden van het lichaam en de onderlinge ligging en relaties van de structuren daarbinnen beschrijft. |
| Anatomische houding | Een gestandaardiseerde lichaamspositie die gebruikt wordt als referentiepunt in de anatomie, waarbij het lichaam rechtop staat met de voeten bij elkaar, de armen langs de zijden en de handpalmen naar voren gericht. |
| Anatomische positie | De standaard rechtopstaande houding met de voeten bij elkaar, armen langs het lichaam en handpalmen naar voren gericht, gebruikt als referentie voor anatomische beschrijvingen. |
| Ventraal | Betekent aan de voorzijde van het lichaam of een lichaamsdeel, ook wel anterior genoemd. |
| Dorsaal | Betekent aan de achterzijde van het lichaam of een lichaamsdeel, ook wel posterior genoemd. |
| Superior | Verwijst naar een positie die hoger gelegen is of naar het hoofd toe, ook wel craniaal of caudaal genoemd. |
| Inferior | Verwijst naar een positie die lager gelegen is of van het hoofd af, ook wel caudaal of craniaal genoemd. |
| Mediaal | Betekent richting de middellijn van het lichaam. |
| Lateraal | Betekent weg van de middellijn van het lichaam. |
| Proximaal | Verwijst naar een positie die dichterbij het centrum van het lichaam of het aanhechtingspunt van een ledemaat ligt. |
| Distaal | Verwijst naar een positie die verder weg is van het centrum van het lichaam of het aanhechtingspunt van een ledemaat. |
| Transversaal vlak | Een horizontaal vlak dat het lichaam verdeelt in een bovenste en onderste deel, ook wel het horizontale vlak genoemd. |
| Frontaal vlak | Een verticaal vlak dat het lichaam verdeelt in een voorste en achterste deel, ook wel het coronaire vlak genoemd. |
| Sagittaal vlak | Een verticaal vlak dat het lichaam verdeelt in een linker- en rechterdeel; het midsagittale vlak loopt precies door de middellijn. |
| Flexie | Een buigende beweging die de hoek tussen twee lichaamsdelen verkleint. |
| Extensie | Een strekkende beweging die de hoek tussen twee lichaamsdelen vergroot. |
| Abductie | Een beweging die een lichaamsdeel weg van de middellijn van het lichaam brengt. |
| Adductie | Een beweging die een lichaamsdeel naar de middellijn van het lichaam toe brengt. |
| Rotatie | Een draaiende beweging rond de lengteas van een lichaamsdeel of het lichaam zelf. |
| Pronatie | Een beweging van de onderarm waarbij de handpalm naar achteren wordt gedraaid. |
| Supinatie | Een beweging van de onderarm waarbij de handpalm naar voren wordt gedraaid. |
| Inversie | Een draaiende beweging van de voet waarbij de voetzool naar binnen wordt gedraaid. |
| Eversie | De tegengestelde beweging van inversie, waarbij de voetzool naar buiten wordt gedraaid. |
| Dorsiflexie | Buiging van het enkelgewricht omhoog, richting het scheenbeen. |
| Plantaire flexie | Strekking van het enkelgewricht naar beneden, waarbij de voetboog naar beneden wijst. |
| Oppositie | De beweging van de duim in de richting van de vingertoppen of handpalm, essentieel voor grijpen. |
| Repositie | De beweging die de duim terugbrengt vanuit de positie van oppositie. |
| Protractie | Een beweging van een lichaamsdeel naar voren in een horizontaal vlak. |
| Retractie | De omgekeerde beweging van protractie, waarbij een lichaamsdeel naar achteren wordt bewogen. |
| Elevatie | Een beweging omhoog van een lichaamsdeel. |
| Depressie | Een beweging omlaag van een lichaamsdeel. |
| Lateroflexie | Een zijwaartse buiging van het hoofd of de wervelkolom. |