Cover
Start now for free Hoofdstuk 6. Vrij verkeer van personen en het Unieburgerschap.docx
Summary
# HOOFDSTUK 6. Vrij verkeer van personen en het Unieburgerschap
## 6.1. CATEGORIEËN VAN PERSONEN
Het vrij verkeer van personen binnen de EU omvat diverse categorieën personen, elk met een eigen juridisch regime. Het belangrijkste onderscheid binnen het EU-recht is dat tussen Unieburgers en derdelanders.
### A. Unieburgers
Een Unieburger is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het Unieburgerschap, ingesteld bij het Verdrag van Maastricht, is afgeleid van het nationale burgerschap en de lidstaten bepalen wie de nationaliteit bezit. Het Europees recht vereist echter wederzijdse erkenning van de nationaliteit van lidstaten.
> **Tip:** Het Unieburgerschap is de primaire status van onderdanen van de lidstaten en mag niet zomaar door lidstaten worden beperkt. Het intrekken van de nationaliteit, en daarmee het Unieburgerschap, mag alleen op grond van zwaarwegende belangen en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel (Rottmann-doctrine).
Unieburgers genieten diverse rechten, waaronder:
* Het recht op gelijke behandeling.
* Het recht om zich vrij te verplaatsen en te verblijven in de lidstaten (art. 21 VWEU).
* Actief en passief kiesrecht bij Europese en gemeenteraadsverkiezingen onder dezelfde voorwaarden als nationale onderdanen.
* Recht op bescherming door diplomatieke en consulaire instanties van elke lidstaat in derde landen.
* Het recht om zich tot het Europees Parlement en de Europese ombudsman te richten.
* Het recht om in een van de officiële talen van de Unie te communiceren met de instellingen.
Binnen de categorie Unieburgers wordt onderscheid gemaakt tussen:
#### i. Economisch actieve Unieburgers
Dit zijn werknemers en zelfstandig ondernemers.
#### ii. Economisch inactieve Unieburgers
Dit zijn Unieburgers die om andere redenen dan economische in een andere lidstaat verblijven, zoals studenten, werklozen, gepensioneerden en economisch inactieve familieleden die een economisch actieve Unieburger vergezellen.
### B. Derdelanders
Derdelanders zijn personen die niet de nationaliteit van een EU-lidstaat bezitten. Binnen deze groep zijn met name de volgende subcategorieën relevant:
* Familieleden van Unieburgers.
* Vluchtelingen.
* Hogeropgeleiden.
* Langdurig ingezetenen.
## 6.2. HET VRIJ VERKEER VAN WERKNEMERS EN ZELFSTANDIGEN
### A. Het vrij verkeer van werknemers (art. 45 VWEU)
Dit recht geldt bij een arbeidsrelatie die gekenmerkt wordt door:
* Een ondergeschiktheidsrelatie
* Werkzaamheden die daadwerkelijk en reëel zijn, niet louter marginaal.
* Het verrichten van arbeid tegen beloning.
Dit artikel garandeert markttoegang voor werknemers uit andere lidstaten. Ook werkzoekenden kunnen onder strikte voorwaarden rechten ontlenen aan art. 45 VWEU; zij kunnen de eerste zes maanden na binnenkomst in een lidstaat werk zoeken. Na deze periode behouden zij het recht op verblijf indien zij nog steeds actief werk zoeken en een reële kans hebben om werk te vinden (arrest Antonissen).
Het vrij verkeer van werknemers omvat naast negatieve integratie (verbod op discriminatie) ook positieve integratie, zoals de vaststelling van secundaire wetgeving ter bescherming van werknemers en toegang tot sociale voorzieningen (bv. Verordening 492/2011).
### B. Het recht op vestiging (art. 49 VWEU en 54 VWEU)
Dit recht geldt voor zelfstandig ondernemers en ondernemingen. Het kan worden belemmerd door de gastlidstaat (bv. door ongelijke criteria of formaliteiten) of door het thuisland. Een belemmering is alleen ongeoorloofd indien er sprake is van discriminatie of een feitelijke belemmering. Kosten voor registratie bij de Kamer van Koophandel zijn toegestaan indien dit normale formaliteiten zijn die ook gelden voor binnenlandse bedrijven.
Conflicterende nationale belastingstelsels kunnen ook een inbreuk maken op het recht op vestiging, bijvoorbeeld door een dubbele last.
> **Tip:** Lidstaten kunnen de vestiging van ondernemingen aantrekkelijk maken met gunstige belastingafspraken (fiscal rulings). Hoewel dit het vrije vestigingsrecht aanmoedigt, is het ethisch verwerpelijk gebleken wegens negatieve effecten op concurrentie en belastinginkomsten.
### C. Uitzonderingen op het verbod van art. 45 en 49 VWEU
Hoewel het vrij verkeer van werknemers en het recht op vestiging belangrijke beginselen zijn, erkent de Europese wetgever dat deze in bepaalde gevallen beperkt mogen worden om algemene publieke belangen te dienen.
**i. Verdragsuitzonderingen:**
* **Artikel 45 lid 3 VWEU:** Beperkingen mogelijk op basis van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid voor het vrij verkeer van werknemers.
* **Artikel 45 lid 4 VWEU:** Betrekkingen in overheidsdienst zijn uitgesloten van het vrij verkeer van werknemers.
* **Artikel 51 VWEU:** Het recht op vestiging is niet van toepassing op werkzaamheden ter uitoefening van openbaar gezag.
* **Artikel 52 VWEU:** Beperkingsgronden voor het recht op vestiging zijn dezelfde als voor het vrij verkeer van werknemers (openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid).
**Vereisten voor beperkende maatregelen:**
* Evenredigheidsbeginsel.
* Daadwerkelijk dienen van een publiek belang.
* Niet in strijd zijn met harmoniserende secundaire wetgeving.
**Openbare orde en openbare veiligheid:** Een beroep hierop is complex en vereist een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel maatschappelijk belang. Strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf zijn onvoldoende.
**Volksgezondheid:** Beperkingen zijn mogelijk bij potentieel epidemische of besmettelijke ziekten. Na drie maanden na aankomst kan hierop geen beroep meer worden gedaan voor verwijdering.
**Betrekkingen in overheidsdienst en werkzaamheden ter uitoefening van openbaar gezag:** Deze vallen buiten de werkingssfeer van het vrij verkeer en recht op vestiging, voor zover deze betrekkingen verband houden met de specifieke taak van de overheid, het uitoefenen van openbaar gezag en de bescherming van algemene staatsbelangen.
**Uitzonderingen op basis van de rule of reason:** Nationale maatregelen die zonder onderscheid op basis van nationaliteit het vrij verkeer of recht op vestiging belemmeren, kunnen gerechtvaardigd worden door de 'rule of reason'. Dit vereist dat de maatregel een publiek doel dient en evenredig is.
#### ii. Rule of Reason
Nationale maatregelen die geen direct onderscheid op grond van nationaliteit maken en die het vrije verkeer of vestiging belemmeren, kunnen gerechtvaardigd worden op basis van de 'rule of reason', mits zij proportioneel zijn en een legitiem publiek belang dienen (bv. zorgen voor hoogkwalitatieve medische bijstand met behoud van het financiële evenwicht van de sociale zekerheid, arrest Federspiel).
## 6.3. RICHTLIJN 2004/38/EG: HET VRIJ VERKEER VAN UNIEBURGERS EN HUN (DERDELANDS) FAMILIELEDEN
Deze richtlijn is een uitwerking van de verdragsartikelen inzake vrij verkeer en burgerschap en heeft voorrang op de algemene verdragsbepalingen (lex specialis).
### A. Begunstigden
* **Unieburgers** die voldoen aan de verblijfsvoorwaarden en gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer.
* **Familieleden van Unieburgers**, ongeacht hun nationaliteit, die de Unieburger begeleiden of zich bij hem voegen.
Er moet sprake zijn van een grensoverschrijdend aspect.
### B. Definitie ‘familieleden van Unieburgers’
Onder deze definitie vallen (ongeacht nationaliteit):
1. De echtgenoot/echtgenote van een Unieburger.
2. De partner met wie de Unieburger een geregistreerd partnerschap heeft gesloten (gelijkgesteld aan huwelijk indien aan wetgeving gastlidstaat is voldaan).
3. Kinderen, kleinkinderen of achterkleinkinderen beneden de 21 jaar, of die ten laste komen van de Unieburger/partner.
4. Kinderen, kleinkinderen of achterkleinkinderen van de echtgenoot/partner beneden de 21 jaar, of die ten laste komen van de Unieburger en zijn echtgenoot/partner.
5. Ouders van een Unieburger die ten laste komen van de Unieburger.
6. Ouders van de echtgenoot/partner die ten laste komen van de Unieburger en zijn echtgenoot/partner.
> **Tip:** Echtgenoten van dezelfde sekse worden erkend als echtgenoot/echtgenote op basis van het arrest Coman. Het criterium 'ten laste komen van' wordt ruim uitgelegd en vereist materiële steun die essentieel is voor de basisbehoeften, aangetoond met alle passende middelen.
Familieleden hebben in beginsel afgeleide reis- en verblijfsrechten, afhankelijk van de Unieburger.
### C. Reisrechten
Het recht om vrij te reizen tussen lidstaten, mits in het bezit van een geldig paspoort of identiteitskaart. Familieleden van Unieburgers moeten in het bezit zijn van een geldig paspoort en eventueel een visum.
### D. Verblijfsrechten
Verblijfsrechten zijn declaratoir van aard, d.w.z. ze ontstaan van rechtswege zodra aan de voorwaarden is voldaan.
#### i. Kortdurend verblijfsrecht (maximaal 3 maanden)
Geldt voor alle Unieburgers en hun familieleden, mits zij in het bezit zijn van een geldig identiteitsbewijs en geen onredelijke belasting vormen voor het socialebijstandsstelsel.
#### ii. Verblijfsrecht (langer dan 3 maanden)
* **Economisch actieve Unieburgers:** Moeten daadwerkelijk een economische activiteit uitoefenen. Werkzoekenden behouden dit recht gedurende de eerste zes maanden en langer indien zij nog steeds werk zoeken met reële kans op succes.
* **Economisch inactieve Unieburgers:** Moeten beschikken over een ziektekostenverzekering en voldoende bestaansmiddelen om te voorkomen dat zij ten laste komen van het socialebijstandsstelsel. Lidstaten mogen geen vast bedrag vaststellen voor bestaansmiddelen.
* **Studenten:** Moeten officieel ingeschreven zijn, beschikken over een dekkende ziektekostenverzekering en mogen geen onredelijke belasting vormen voor het socialebijstandsstelsel.
* **Familieleden van Unieburgers:** Kunnen verblijfsrecht krijgen als zij een Unieburger begeleiden die voldoet aan de verblijfsvoorwaarden voor langer dan drie maanden. Derdelands familieleden hebben een verblijfskaart nodig.
Verlies van verblijfsrecht kan optreden bij het niet langer voldoen aan de voorwaarden, of om redenen van openbare orde, veiligheid of volksgezondheid (art. 27 Richtlijn 2004/38/EG). Verwijdering mag geen inbreuk maken op het recht op familie- en privéleven (art. 7 Handvest).
#### iii. Duurzaam verblijfsrecht (onbepaalde tijd)
Ontstaat na vijf jaar onafgebroken legaal verblijf.
* **Unieburgers:** Na vijf jaar voldoen aan de voorwaarden voor verblijf langer dan drie maanden.
* **Familieleden van Unieburgers:** De Unieburger moet vijf jaar voldoen aan de verblijfsvoorwaarden. Derdelands familieleden hebben een duurzame verblijfskaart nodig.
Na het verkrijgen van duurzaam verblijf eindigt het afhankelijke karakter van het verblijfsrecht voor familieleden; zij verkrijgen een zelfstandig verblijfsrecht. Derdelanders met een duurzame verblijfskaart zijn niet langer visumplichtig. Duurzaam verblijfsrecht kan verloren gaan bij afwezigheid van meer dan twee jaar of om ernstige redenen van openbare orde of veiligheid.
### E. Recht op non-discriminatie (art. 24 Richtlijn 2004/38/EG)
Unieburgers en hun familieleden die in een andere lidstaat verblijven, hebben recht op gelijke behandeling ten opzichte van de nationale onderdanen. Uitzonderingen betreffen o.a. het recht op sociale bijstand gedurende de eerste drie maanden van verblijf en studiefinanciering voor niet-economisch actieve personen (vóór het verkrijgen van duurzaam verblijfsrecht).
## 6.4. VERBLIJFSRECHTEN OP GROND VAN ART. 21 VWEU
Het **arrest Singh** markeerde een belangrijke ontwikkeling in de jurisprudentie met betrekking tot de verblijfsrechten van derdelands familieleden van Unieburgers. Voor dit arrest waren de rechten op vrij verkeer van Unieburgers en hun familieleden voornamelijk geregeld in Richtlijn 2004/38/EG. Deze richtlijn is echter alleen van toepassing wanneer er sprake is van een grensoverschrijdend effect, dat wil zeggen wanneer de Unieburger zich naar een andere lidstaat verplaatst dan die waarvan hij de nationaliteit bezit.
Het Hof van Justitie erkende dat het uitsluiten van personen die zich in een "zuiver interne situatie" bevinden, bezwaarlijk kan zijn, met name wanneer dit leidt tot verstoringen van de interne markt. Dit is het geval bij Unieburgers die na verblijf in een andere lidstaat terugkeren naar hun land van herkomst en daar om de overkomst van een derdelands familielid vragen met wie zij in de gastlidstaat gezinsleven hebben opgebouwd.
In het **arrest Singh** (Zaak C-370/90) stelde het Hof dat, hoewel er sprake is van een interne situatie, derdelands familieleden van teruggekeerde Unieburgers onder bepaalde voorwaarden toch rechten moeten kunnen ontlenen aan het Europees recht. Aangezien Richtlijn 2004/38/EG niet van toepassing is op interne situaties, zocht het Hof zijn toevlucht in **artikel 21 VWEU**.
Het Hof redeneerde dat de bepalingen inzake vrij verkeer van personen erop gericht zijn om het voor Unieburgers zo gemakkelijk mogelijk te maken om in een andere lidstaat te werken. Een onderdaan van een lidstaat zou ervan weerhouden kunnen worden om naar een andere lidstaat te vertrekken als hij niet de zekerheid had dat zijn echtgenoot en kinderen, met wie hij in de gastlidstaat gezinsleven heeft uitgeoefend, met hem konden terugkeren naar het land van herkomst en daar van dezelfde rechten gebruik zouden kunnen maken als in de gastlidstaat. Daarom stelde het Hof vast dat in dergelijke gevallen het algemene recht op vrij verkeer, zoals vastgelegd in artikel 21 VWEU, de basis moest vormen voor het verblijf van de derdelands familieleden van een teruggekeerde Unieburger.
**Gevolg van het Singh-arrest:** De leer die uit het Singh-arrest voortvloeit, is dat de in een gastland verworven verblijfsrechten van een derdelands familielid na terugkeer naar analogie voortduren in het thuisland van de Unieburger. Dit principe wordt ook wel de "Europa-route" genoemd.
> **Tip:** De "Europa-route" biedt een uitweg voor Unieburgers die anders met strengere nationale migratieregels te maken zouden krijgen bij het laten overkomen van derdelands familieleden, omdat zij geen gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer naar een andere lidstaat. Door tijdelijk naar een buurland te verhuizen en daar te werken, kunnen zij onder Richtlijn 2004/38/EG een derdelands familielid laten overkomen. Bij terugkeer naar hun land van herkomst moeten de autoriteiten van het thuisland de binnenkomst van dit familielid accepteren op grond van artikel 21 VWEU.
Het Hof heeft de mogelijkheden van de Europa-route echter ingeperkt met het **arrest Chavez-Vilchez (Zaak C-456/12 en C-457/12)**. Hierin stelde het Hof dat er sprake moet zijn van "daadwerkelijk verblijf" in de gastlidstaat, wat inhoudt dat de Unieburger langer dan drie maanden gevestigd moet zijn. Daarnaast moet er gezinsleven zijn opgebouwd en moet de derdelander al een afgeleid verblijfsrecht hebben verworven in de gastlidstaat.
## 6.5. VERBLIJFSRECHTEN OP GROND VAN ART. 20 VWEU (arrest Zambrano)
Het **arrest Zambrano** (Zaak C-200/02) creëerde een aanvullende groep begunstigden van het verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU. In dit arrest kende het Hof verblijfsrecht toe aan verzorgende derdelands ouders van minderjarige Unieburgers, zelfs als de Unieburger nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer.
**Situatie Zambrano:** De Colombiaanse familie Zambrano verbleef in België. Hun twee kinderen werden geboren in België en verkregen hierdoor de Belgische nationaliteit, en daarmee ook het Unieburgerschap. Toen de aanvraag voor een werkloosheidsuitkering van de vader werd geweigerd, omdat hij werk had verricht dat niet voldeed aan de Belgische regelgeving voor vreemdelingen, ging hij in bezwaar. Hij betoogde dat hij zonder deze uitkering niet voor zijn kinderen zou kunnen zorgen en gedwongen zou zijn het land te verlaten, waardoor ook de Belgische kinderen de EU zouden moeten verlaten.
**Conclusie Zambrano:** Het Hof oordeelde dat de afwijzing van de werkloosheidsuitkering aan de vader een schending van Europees recht inhield. Het Hof stelde dat het verblijf van de vader noodzakelijk was voor de kinderen om gebruik te kunnen maken van de belangrijkste rechten die aan hun Unieburgerschap verbonden zijn. Bij een gedwongen vertrek naar Colombia zouden de kinderen niet ten volle van hun rechten als Unieburgers kunnen genieten.
In tegenstelling tot het Singh-arrest, waar een voorafgaande grensoverschrijding noodzakelijk was, werd in Zambrano **artikel 20 VWEU** als fundament gebruikt. Volgens het Hof was het voldoende dat de kinderen het Unieburgerschap bezaten en dat de uitoefening van hun rechten in het gedrang kwam.
> **Belangrijk verschil tussen Singh en Zambrano:**
>
> * **Singh:** Vereist een voorafgaande grensoverschrijding door de Unieburger en terugkeer naar het land van herkomst. De basis is **art. 21 VWEU**.
>
> * **Zambrano:** Vereist geen voorafgaande grensoverschrijding. De Unieburger is reeds in de lidstaat van herkomst gevestigd. De basis is **art. 20 VWEU**.
>
Het Zambrano-arrest zorgde voor veel onrust omdat het een veel grotere groep van derdelands verzorgende ouders van minderjarige kinderen in aanmerking bracht voor een EU-verblijfsrecht.
**Verduidelijking Zambrano in het arrest Dereci (Zaak C-256/11):** In het **arrest Dereci** verduidelijkte het Hof het Zambrano-criterium. Het Hof stelde dat het criterium van het ontzeggen van het effectieve genot van de belangrijkste aan het Unieburgerschap ontleende rechten, betrekking heeft op gevallen waarin de Unieburger feitelijk wordt verplicht om niet alleen het grondgebied van de lidstaat waarvan hij staatsburger is, maar ook dat van de Unie als geheel te verlaten.
In Dereci kreeg de Turkse vader van twee Oostenrijkse kinderen geen verblijfsvergunning in Oostenrijk. Het Hof oordeelde dat de afwijzing van de vergunning niet betekende dat de kinderen Oostenrijk moesten verlaten, aangezien hun moeder de Oostenrijkse nationaliteit bezat en voor hen kon zorgen. Daardoor werd het verblijfsrecht van de vader als derdelander niet als noodzakelijk voor het Unieburgerschap van de kinderen beschouwd.
**Nuancering in Chavez-Vilchez:** De jurisprudentie is verder genuanceerd in het **arrest Chavez-Vilchez**. Hierin werd bepaald dat de enkele omstandigheid dat er een andere ouder is met de nationaliteit van een EU-lidstaat die voor het kind zou kunnen zorgen, niet volstaat om de derdelands ouder een afgeleid verblijfsrecht op grond van art. 20 VWEU te ontzeggen. Er moet ook gekeken worden naar de gevolgen voor onder andere de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van het kind als het gescheiden zou worden van de derdelands ouder.
> **Kortom:** Verblijfsrechten op grond van art. 20 en 21 VWEU bieden derdelands familieleden van Unieburgers bescherming wanneer zij geen rechten kunnen ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG. Artikel 21 VWEU (via het Singh-arrest) biedt een grondslag wanneer de Unieburger met het familielid naar een andere lidstaat is gereisd en vervolgens terugkeert naar het thuisland. Artikel 20 VWEU (via het Zambrano-arrest) biedt een grondslag wanneer de Unieburger zich al in de lidstaat van herkomst bevindt, en het verblijf van de derdelands verzorgende ouder noodzakelijk is om het Unieburgerschap van het kind niet zinloos te maken. Het laatste is echter aan strikte voorwaarden gebonden, met name de noodzaak van de zorg van de ouder voor het kind.
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vrij verkeer van personen | Dit is geen juridische categorie op zich, maar een containerbegrip dat verschillende specifieke vormen van vrij verkeer omvat, zoals het vrij verkeer van werknemers, zelfstandigen en Unieburgers, elk met hun eigen juridische regime. |
| Unieburger | Eenieder die de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit. Deze status geeft automatisch een reeks rechten en privileges binnen de Unie, waaronder het recht op vrij verkeer en verblijf. |
| Derdelander | Een persoon die niet de nationaliteit van een EU-lidstaat bezit. Hun rechten op vrij verkeer en verblijf binnen de EU zijn over het algemeen beperkter dan die van Unieburgers. |
| Wederzijdse erkenning | Een beginsel binnen het EU-recht dat stelt dat lidstaten elkaars nationale beslissingen, zoals de toekenning van nationaliteit, moeten erkennen, zelfs als de criteria verschillen, om het vrije verkeer te waarborgen. |
| Evenredigheidsbeginsel | Een algemeen rechtsbeginsel binnen het EU-recht dat voorschrijft dat maatregelen niet verder mogen gaan dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken. Het vereist een afweging tussen het belang dat gediend wordt en de beperkingen die worden opgelegd. |
| Rottmann-doctrine | Jurisprudentie die bepaalt dat het intrekken van het staatsburgerschap, en daarmee het Unieburgerschap, door een lidstaat alleen mag gebeuren indien dit gerechtvaardigd wordt door zwaarwegende belangen en in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. |
| Negatieve integratie | Een vorm van integratie waarbij lidstaten verboden worden bepaalde discriminerende praktijken toe te passen, zoals het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit bij werknemers (artikel 45 VWEU). |
| Positieve integratie | Een vorm van integratie waarbij de EU door middel van secundaire wetgeving (richtlijnen, verordeningen) regels vaststelt om gelijke behandeling en bescherming te waarborgen, bijvoorbeeld op het gebied van werknemersbescherming en sociale voorzieningen. |
| Recht op vestiging | Het recht van Unieburgers en ondernemingen om zich duurzaam te vestigen in een andere lidstaat, inclusief het recht om er een economische activiteit uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als nationale burgers of ondernemingen. Dit is geregeld in artikel 49 VWEU. |
| Rule of reason | Een juridisch concept dat toestaat dat nationale maatregelen die het vrij verkeer van personen of goederen belemmeren, gerechtvaardigd kunnen worden indien zij dienen om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde of volksgezondheid, te beschermen en evenredig zijn. |
| Lex specialis | Een juridisch principe dat stelt dat een specifieke wet (lex specialis) voorrang heeft op een algemene wet (lex generalis). In de context van het EU-recht betekent dit dat specifieke richtlijnen voorrang hebben op algemene verdragsartikelen. |
| Grensoverschrijdend aspect | Een vereiste voor de toepassing van EU-recht, waarbij de situatie een verband moet hebben met het grondgebied van meer dan één lidstaat. Zuiver interne situaties vallen in beginsel buiten de reikwijdte van het EU-recht. |
| Afgeleide rechten | Rechten die personen ontlenen aan de status van een ander persoon. In het kader van Richtlijn 2004/38/EG hebben familieleden van Unieburgers in beginsel afgeleide verblijfsrechten, wat betekent dat hun recht op verblijf afhankelijk is van de status van de Unieburger. |
| Declaratoir karakter van het EU-verblijfsrecht | EU-verblijfsrechten ontstaan van rechtswege (automatisch) voor personen die aan de voorwaarden voldoen. Lidstaten kunnen dit enkel bevestigen, maar niet toekennen of weigeren. Dit staat in contrast met constitutieve nationale verblijfsrechten die pas ontstaan na toekenning door de autoriteiten. |
| Omgekeerde discriminatie | Een situatie waarin een lidstaat eigen onderdanen ongunstiger behandelt dan onderdanen uit andere EU-lidstaten die in die lidstaat verblijven. Europees recht verbiedt dit echter niet, omdat het alleen discriminatie tegen Unieburgers ten opzichte van eigen onderdanen verbiedt. |
| Zambrano-arrest | Een cruciaal arrest van het Hof van Justitie van de EU dat bepaalt dat derdelands ouders van minderjarige Unieburgers, onder bepaalde voorwaarden, een afgeleid verblijfsrecht kunnen ontlenen aan artikel 20 VWEU, zelfs als de Unieburger nooit gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer. |
| Europa-route | Een strategie waarbij Unieburgers die in hun eigen lidstaat niet kunnen voldoen aan de nationale migratieregels voor het overkomen van derdelands familieleden, tijdelijk naar een andere lidstaat verhuizen. Daar kunnen zij op grond van het EU-recht (Richtlijn 2004/38/EG) de overkomst regelen, waarna zij met hun familielid terugkeren naar hun thuisland, waarbij het thuisland op grond van het Singh-arrest de toegang moet verlenen. |
| Zuiver interne aangelegenheid | Een situatie die geen enkel verband heeft met het grondgebied van een andere lidstaat en dus volledig binnen de nationale rechtsorde valt. Europees recht is hierop niet van toepassing. |