Cover
Start now for free Cursus_geschiedenis_3D_2025-2026_H1-H6 2.pdf-summary (1).pdf
Summary
# Kennismaking met historisch denken
Dit onderwerp introduceert de basisprincipes van historisch denken, essentieel voor het analyseren van het verleden, door middel van het formuleren van historische vragen, het gebruik van een historisch referentiekader en het kritisch bestuderen van bronnen [8](#page=8).
### 1.1 Historische vragen
Historici stellen vragen over het verleden om antwoorden te vinden en deze soms te vergelijken met het heden. Er worden vier soorten historische vragen onderscheiden [8](#page=8):
1. Vragen over het verleden: Direct gericht op gebeurtenissen, toestanden of ontwikkelingen in het verleden [8](#page=8).
2. Vragen over de relatie tussen het heden en het verleden: Onderzoeken verbanden en verschillen tussen beide [8](#page=8).
3. Vragen over hoe we tot kennis komen over het verleden: Bestuderen methoden, bronnen en interpretaties die historici gebruiken [8](#page=8).
4. Vragen over het beeld dat we van het verleden kennen: Onderzoeken de representatie, interpretatie en mogelijke vertekening van historische figuren of gebeurtenissen in onze kennis en beeldvorming [8](#page=8).
> **Tip:** Het correct identificeren van de soort historische vraag is cruciaal voor het bepalen van de onderzoeksstrategie en de benodigde bronnen [8](#page=8).
### 1.2 Historisch referentiekader
Om de geschiedenis overzichtelijk te maken, hanteren historici een referentiekader dat bestaat uit drie dimensies: tijd, ruimte en maatschappelijk domein [8](#page=8).
#### 1.2.1 Tijd
Oriëntatie in tijd gebeurt met behulp van jaren, eeuwen en millennia. De christelijke tijdrekening, met het jaar 1 als startpunt, is het meest gangbaar, maar andere tijdrekeningen bestaan, zoals de islamitische (start hidjra 622 na Christus) en de joodse (start 3761 voor Christus). Het verleden wordt voor studiedoelen opgedeeld in periodes of tijdvakken: Prehistorie, Oude Nabije Oosten, Klassieke oudheid, Middeleeuwen, Vroegmoderne tijd, Moderne tijd en Hedendaagse tijd [8](#page=8) [9](#page=9).
##### 1.2.1.1 Scharnierpunten
Periodes eindigen en beginnen met symbolische scharnierpunten, gekoppeld aan belangrijke gebeurtenissen of veranderingen. Deze opdeling is eurocentrisch en kunstmatig, en er kan continuïteit zijn tussen periodes voor bepaalde maatschappelijke domeinen [9](#page=9).
> **Example:** Scharnierpunten en hun gekoppelde gebeurtenissen:
> * Ca. 3500 v. Chr.: het eerste schrift [9](#page=9).
> * Ca. 800 v. Chr.: de legendarische stichting van Rome [9](#page=9).
> * Ca. 500: de val van het West-Romeinse Rijk [9](#page=9).
> * Ca. 1500: de val van het Oost-Romeinse Rijk [9](#page=9).
> * Ca. 1800: het begin van de industrialisatie [9](#page=9).
> * Ca. 1945: einde van de Tweede Wereld-oorlog [9](#page=9).
Verschillende scharnierpunten kunnen worden gekozen om een periode te definiëren. Voor de Middeleeuwen kunnen dit bijvoorbeeld zijn: de opsplitsing van het Romeinse Rijk, het begin van de islamitische expansie, de uitvinding van de boekdrukkunst (ca. 1450), de ontdekking van Amerika of de start van het protestantisme [9](#page=9).
#### 1.2.2 Ruimte
Gebeurtenissen worden ook gesitueerd in de ruimte, waarbij de schaal van relevantie kan variëren:
* Lokaal: Binnen één specifieke plaats, stad, dorp of buurt [9](#page=9).
* Regionaal: Binnen een streek met meerdere gemeenten, steden of dorpen, vaak met gemeenschappelijke kenmerken [9](#page=9).
* Nationaal: Binnen één land of staat [9](#page=9).
* Continentaal: Gebeurtenissen die zich over een heel continent uitstrekken of daar een groot deel van beïnvloeden [9](#page=9).
* Maritiem: Gebeurtenissen die zich vooral via zeewegen of over zee afspelen [9](#page=9).
* Mondiaal: Gebeurtenissen die wereldwijd plaatsvinden of gevolgen hebben [9](#page=9).
Een gebeurtenis kan gelijktijdig op verschillende ruimtelijke schalen relevant zijn [9](#page=9).
> **Example:** De identificatie van een nieuw coronavirus in Wuhan (lokaal) en de daaropvolgende wereldwijde pandemie (mondiaal) illustreren hoe een gebeurtenis zich kan verspreiden en verschillende ruimtelijke niveaus kan beïnvloeden [10](#page=10).
#### 1.2.3 Maatschappelijke domeinen
Historische vragen worden geplaatst binnen één of meerdere maatschappelijke domeinen. De belangrijkste domeinen zijn [10](#page=10):
* Politiek: Alles wat te maken heeft met bestuur, macht, wetten en afspraken tussen landen [10](#page=10).
* Sociaal: Hoe mensen samenleven en zich organiseren in groepen, zoals verschillen tussen rijk en arm, standenmaatschappijen, gezinnen en migratie [10](#page=10).
* Economisch: Hoe mensen werken, produceren, verhandelen en consumeren, bijvoorbeeld landbouw, ambachten, handel en het gebruik van geld [10](#page=10).
* Cultureel: Alles wat te maken heeft met ideeën, waarden, geloof, kunst, wetenschap en tradities [10](#page=10).
Vaak zijn er verbanden tussen de domeinen, en een historische vraag of bron kan bij meerdere domeinen tegelijk horen. Het is belangrijk om te kunnen beargumenteren waarom een vraag tot een bepaald domein behoort [10](#page=10).
> **Tip:** Wees specifiek bij het situeren van een historische vraag in het referentiekader: geef de tijdsperiode, de ruimtelijke omvang en de relevante maatschappelijke domeinen aan, en onderbouw dit met argumenten [10](#page=10).
### 1.3 Bronnen kritisch bestuderen en gebruiken
Antwoorden op historische vragen worden gevonden in bronnen, die rechtstreekse getuigenissen uit het verleden zijn. Er zijn geschreven, mondelinge en materiële bronnen. Historici werken ook met historische werken, die op basis van bronnen zijn gemaakt [10](#page=10).
Bronnen worden onderscheiden in:
* Primair: Gemaakt door mensen die direct bij de kwestie betrokken waren (bv. ooggetuigen) [10](#page=10).
* Secundair: Gemaakt door mensen die niet direct betrokken waren, vaak (maar niet noodzakelijk) in een andere tijd [10](#page=10).
Niet elke bron is geschikt om een historische vraag te beantwoorden; ze moeten kritisch bestudeerd worden. Bij het kritisch bestuderen van een bron let men op de volgende aspecten [10](#page=10):
* Presentatie: Hoe wordt de bron gepresenteerd (bv. vertaling, kopie, herwerking) [11](#page=11)?
* Context: Wie heeft de bron gemaakt, met welke reden, en met welk doelpubliek in gedachten [11](#page=11)?
* Bruikbaarheid: Is de bron nuttig om de historische vraag te beantwoorden? Dit is zelden volledig bruikbaar of onbruikbaar [11](#page=11).
* Representativiteit: Is de bron typisch voor de tijd, ruimte, samenleving, of wijkt ze daarvan af [11](#page=11)?
* Betrouwbaarheid: Afhankelijk van vier criteria [11](#page=11):
* Standplaatsgebondenheid: Mate waarin de maker is beïnvloed door persoonlijke factoren (leeftijd, geslacht, afkomst, religie, opleiding, overtuigingen) en de aanwezigheid van vooroordelen of veralgemeningen [11](#page=11).
* Effect van de bron: Heeft de bron een bepaald bedoeld of onbedoeld effect gehad [11](#page=11)?
* Functie: Waarvoor is de bron bedoeld [11](#page=11)?
* Doelpubliek: Voor wie is de bron bedoeld [11](#page=11)?
Het is aan te raden meer dan één bron te gebruiken om gelijkenissen, verschillen en verklaringen te onderzoeken. Ook bij kaarten is kritisch kijken naar titel, schaal en legende belangrijk [11](#page=11).
Het kritisch bestuderen van historische bronnen kan gestructureerd worden aan de hand van een sjabloon met de volgende onderdelen [11](#page=11):
A. **Identificatie** [11](#page=11).
1. Inlichtingen over de maker: Naam, nationaliteit, geboorte- en sterfdatum, beroep/functie, bij welke groepen behoorde de maker [11](#page=11).
2. Wanneer werd de bron gemaakt [11](#page=11)?
3. Waar werd de bron gemaakt [11](#page=11)?
4. Was de maker een tijdgenoot [11](#page=11)?
5. Was de maker een ooggetuige [11](#page=11)?
6. Waar heeft de maker zijn informatie vandaan gehaald [11](#page=11)?
B. **Inhoud van de bron** [11](#page=11).
Inhoudelijke vragen die afhankelijk zijn van de specifieke bron [11](#page=11).
C. **Interpretatie** [12](#page=12).
1. Met welke bedoeling werd de bron gemaakt (informeren, overtuigen, ontspannen, gevoelens overbrengen) [12](#page=12)?
2. Werd de bron in opdracht gemaakt? Zo ja, door wie [12](#page=12)?
3. Was de maker zich bewust dat zijn werk later gelezen zou worden [12](#page=12)?
4. Heeft de maker de bron gepubliceerd [12](#page=12)?
5. Wat was het doelpubliek [12](#page=12)?
6. Standplaatsgebondenheid: Schreef de maker vanuit sympathie/antipathie? Waarom [12](#page=12)?
7. Heeft de maker de werkelijkheid (on)bewust anders voorgesteld? Leg uit [12](#page=12).
8. Presentatie van de bron: Is de bron volledig weergegeven? Is de bron vertaald, overgeschreven, samengevat, etc.? Leg uit [12](#page=12).
D. **Beoordeling** [12](#page=12).
a. Bruikbaarheid: Hoe bruikbaar is de bron om de historische vraag te beantwoorden? Leg uit [12](#page=12).
b. Betrouwbaarheid: Is de bron eerder betrouwbaar of onbetrouwbaar en waarom? Of: schat de betrouwbaarheid in op een schaal van 1 tot 5 en leg uit [12](#page=12).
c. Representativiteit:
i. Hoeveel van dergelijke bronnen zijn er nog [12](#page=12)?
ii. Op hoeveel gevallen is de bron van toepassing [12](#page=12)?
iii. Wiens perspectief werd weergegeven [12](#page=12)?
iv. Kan het verhaal vanuit een ander perspectief verteld worden? Zo ja, welk [12](#page=12)?
v. Besluit: Is de bron wel, een beetje, of helemaal niet representatief [12](#page=12)?
E. **Historische vraag beantwoorden (eventueel)** [12](#page=12).
Formuleer een antwoord op de historische vraag, gebaseerd op de bronnenanalyse [12](#page=12).
> **Tip:** Het sjabloon is een hulpmiddel om gestructureerd en kritisch met bronnen om te gaan. Oefening is essentieel om het effectief toe te passen op specifieke bronnen en historische vragen [12](#page=12).
---
# De transformatie van het Romeinse Rijk
Dit thema verkent de geleidelijke neergang van het West-Romeinse Rijk door interne crises, de periode van soldatenkeizers, pogingen tot herstel en de volksverhuizingen die leidden tot de uiteindelijke val van het westelijke rijk [12](#page=12).
### 2.1 Het verval van het West-Romeinse Rijk: interne crises en de soldatenkeizers
De ondergang van het West-Romeinse Rijk was een langdurig proces dat werd gekenmerkt door interne crises, met name tijdens de 3e eeuw, en conflicten met buurvolkeren aan de grenzen [13](#page=13).
#### 2.1.1 De periode van de soldatenkeizers (3e eeuw)
Na de moord op Commodus in 192 ontstond er een burgeroorlog, waarbij generaals met hun legioenen de macht grepen. Gedurende het grootste deel van de 3e eeuw werd het rijk geregeerd door opeenvolgende soldatenkeizers, wat leidde tot aanzienlijke politieke instabiliteit [13](#page=13).
**Crisiskenmerken tijdens de soldatenkeizers:**
* **Financiële problemen:** Soldatenkeizers moesten het leger tevredenstellen met geld, wat resulteerde in hogere belastingen en muntontwaarding door het verminderen van het zilvergehalte in munten [13](#page=13).
* **Verzwakte grenzen:** Soldaten werden van de grenzen weggetrokken om interne staatsgrepen af te weren, waardoor de grenzen kwetsbaar werden voor plundertochten van buurvolkeren. Dit ontregelde de economie en landbouw [13](#page=13).
* **Demografische en sociale onrust:** Geweld, honger door misoogsten, epidemieën en een dalende bevolking leidden tot minder inkomsten voor de keizer. Dit leidde tot verdere belastingverhogingen, interne spanningen en afscheiding van gebieden [13](#page=13).
> **Tip:** De soldatenkeizers creëerden een vicieuze cirkel van instabiliteit en economische neergang door hun afhankelijkheid van het leger en de daaruit voortvloeiende financiële en militaire problemen [13](#page=13).
### 2.2 Pogingen tot herstel: Diocletianus en Constantijn
Aan het einde van de 3e eeuw slaagden Diocletianus en later Constantijn erin om de vrede en eenheid tijdelijk te herstellen [13](#page=13).
#### 2.2.1 Het bestuur van Diocletianus en de tetrarchie
Diocletianus ontmantelde de macht van de senaat en vestigde zichzelf als alleenheerser. Hij realiseerde dat het rijk te groot was voor één persoon en introduceerde de tetrarchie, een viermansbestuur waarbij het rijk werd verdeeld in een oostelijk en westelijk deel, elk met een keizer en een medekeizer. Hoewel dit systeem aanvankelijk werkte, droeg het op termijn bij aan de afbrokkeling van het westelijke deel [14](#page=14).
#### 2.2.2 De hervormingen van Constantijn de Grote
Constantijn de Grote wist de macht naar zich toe te trekken en voerde belangrijke hervormingen door [14](#page=14):
* **Sterk militair beleid:** Versterking van de grenzen aan de Rijn en Donau, onderdrukking van Frankische bendes en herstel van de heirbanen stimuleerden economisch herstel [14](#page=14).
* **Godsdienstvrijheid voor het christendom:** Een van de meest ingrijpende hervormingen was het verlenen van godsdienstvrijheid aan het christendom [14](#page=14).
* **Verplaatsing van de hoofdstad:** Constantijn verplaatste de hoofdstad van het rijk naar Byzantium, dat later Constantinopel zou heten [14](#page=14).
> **Example:** De verplaatsing van de hoofdstad naar Constantinopel symboliseerde een verschuiving van de macht en focus naar het oosten van het rijk [14](#page=14).
### 2.3 Volksverhuizingen en de val van het West-Romeinse Rijk
De definitieve splitsing van het rijk vond plaats in 395 na de dood van keizer Theodosius, waarbij het West-Romeinse Rijk (met Milaan en later Ravenna als hoofdstad) en het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium) ontstonden [14](#page=14).
#### 2.3.1 Christendom als staatsgodsdienst
Theodosius maakte van het christendom een staatsgodsdienst, wat inhield dat het geloof van de vorst verplicht werd voor het volk. Dit versterkte de band tussen politiek en religie en leidde tot het verbod op het vroegere polytheïsme [14](#page=14).
#### 2.3.2 Migratie van Germaanse stammen
Vanaf het einde van de 4e eeuw nam de druk aan de grenzen van het rijk toe door de migratie van Germaanse stammen naar het westen. Deze migraties waren gericht en niet louter plundertochten [14](#page=14).
**Redenen voor de migratie:**
* **Druk van de Hunnen:** Germaanse stammen werden in het oosten opgejaagd door de Hunnen, een ruitervolk uit Centraal-Azië, geleid door Attila [15](#page=15).
* **Interne factoren:** Germaanse stammen kampten zelf met voedseltekorten, uitputting van landbouwgronden, overbevolking en klimaatverandering, waardoor ze op zoek moesten naar vruchtbaardere gebieden [15](#page=15).
#### 2.3.3 De uiteindelijke val van het West-Romeinse Rijk
In de tweede helft van de 5e eeuw drongen de Germanen massaal het West-Romeinse Rijk binnen en vestigden hun eigen stamkoninkrijken. Het symbolische einde van het rijk wordt vaak geassocieerd met het afzetten van keizer Romulus Augustulus door de Germaanse krijgsheer Odoaker in 476, die vervolgens Rome plunderde met zijn huurlingen [15](#page=15).
> **Tip:** Let bij het bestuderen van kaarten van deze periode goed op de legende en de omschrijving om de vestigingsgebieden van de verschillende Germaanse groepen te begrijpen [15](#page=15).
### 2.4 Begrippenlijst
* **Soldatenkeizer:** Een generaal die met behulp van zijn troepen de keizerlijke positie grijpt [15](#page=15).
* **Muntontwaarding:** Daling van de werkelijke waarde van munten uit edelmetaal (bijvoorbeeld zilver) ten opzichte van de waarde die op de munt staat [15](#page=15).
* **Tetrarchie:** Bestuur door vier personen (twee keizers en twee medekeizers) [15](#page=15).
* **Staatsgodsdienst:** Religie die wordt opgelegd door de staat [15](#page=15).
* **Migratie:** Verplaatsing van volkeren of stammen van de ene plaats naar de andere, met als doel zich daar te vestigen [15](#page=15).
* **Polytheïsme:** Veelgodendom: het geloof in het bestaan van meerdere goden [15](#page=15).
De opkomst van de Franken: De Franken slaagden erin een duurzaam rijk te stichten in West-Europa, met een politieke, bestuurlijke, economische en culturele ontwikkeling die de basis legde voor latere Europese staten, ondanks een uiteindelijke opsplitsing [15](#page=15).
---
# De opkomst van de Franken
De Franken ontwikkelden zich van een losse verzameling stammen tot een machtig rijk, waarbij hun politieke, bestuurlijke, economische en culturele voortuitgang nauw verbonden was met hun bondgenootschap met de Kerk, om uiteindelijk te leiden tot de opsplitsing van het Karolingische Rijk [15](#page=15).
### 3.1 De Franken worden een politieke macht
In de 3e eeuw bestonden de Franken uit verschillende stammen die langs de Rijn woonden. Sommige van deze stammen werden door het West-Romeinse Rijk opgenomen als krijgsgevangenen om dienst te doen in het leger of om land te bewerken in ruil voor vrijheid. Vanaf de 4e eeuw werden Frankische stammen, als foederati (bondgenoten), binnen de rijksgrenzen toegelaten in ruil voor bescherming. Tegen het einde van de 5e eeuw hadden deze stammen hun gebied uitgebreid en controleerden zij Noord-Gallië en het Rijnland [16](#page=16).
Binnen het Frankische gebied waren er diverse stamhoofden, maar de Merovingers, een familie uit de omgeving van Doornik, slaagden erin hun territorium in de 5e eeuw aanzienlijk uit te breiden. Zowel Childerik als zijn zoon Clovis (regeerperiode 481-511) werden verkozen tot legeraanvoerders, en hun leiderschap werd definitief erkend. Clovis verkreeg de titel van patricius van de Oost-Romeinse keizer, wat de continuïteit met de Romeinse periode benadrukte, en breidde zijn heerschappij uit over Gallië en het Rijnland [16](#page=16).
Na de dood van Clovis werd het rijk, conform het Frankisch-Germaanse gewoonterecht, verdeeld onder zijn vier zonen, wat leidde tot onderlinge strijd om de alleenheerschappij. Later werd de Salische Wet toegepast, die bepaalde dat de oudste zoon het grootste deel van de erfenis ontving en dat dochters geen erfrecht hadden. Vanaf de 7e eeuw nam de invloed van de Merovingische koningen af, en de macht verschoof naar de hofmeiers, aan het hoofd van de koninklijke hofhouding. De Karolingers, oorspronkelijk een familie uit Landen die ook wel Pepiniden werden genoemd, namen de troon over vanaf 751. Zij versterkten het koninklijk gezag en breidden het rijk verder uit. In 800 werd Karel de Grote door de paus tot keizer gekroond, waarmee het Karolingische Rijk de politieke erfgenaam van het Romeinse Rijk werd [16](#page=16).
> **Tip:** Raadpleeg kaarten en historische bronnen over de uitbreiding van het Frankische Rijk en de hedendaagse landen die erin lagen om een geografisch begrip te ontwikkelen.
>
> **Tip:** De betrouwbaarheid van bronnen, zoals de geschriften van Gregorius van Tours, is cruciaal voor het begrip van de Merovingische periode. Hoewel zijn werk beïnvloed kan zijn door persoonlijke ervaringen en geruchten, biedt het waardevolle inzichten mits kritisch geanalyseerd.
### 3.2 De Franken als bondgenoten van de Kerk
Omstreeks 500 bekeerde Clovis zich tot het christendom, mede onder invloed van zijn echtgenote Clothilde. Volgens de legende deed hij deze belofte na zijn overwinning in de slag bij Zülpich in 496. Deze bekering leverde de Merovingers diverse voordelen op, waaronder de steun van de Gallo-Romeinse bevolking en de Kerk, en legitimeerde hun heerschappij. Om de macht van de Kerk te beperken, behielden Clovis en zijn opvolgers echter controle over de benoeming van bisschoppen [17](#page=17).
In de 8e eeuw positioneerden de Karolingers zich als verdedigers van het christendom. Karel Martel verdreef islamitische invallers terug over de Pyreneeën en beloonde zijn soldaten met kerkelijke gronden. Pepijn III de Korte zette in 751 de laatste Merovingische koning af en werd tot koning gezalfd door de bisschop, waarmee hij een verbond sloot met de paus. Hij versloeg de Longobarden, schonk Midden-Italië aan de paus (wat de basis vormde voor de Kerkelijke Staat) en bepaalde dat degenen die met kerkelijke gronden waren beloond, een tiende van hun oogst aan de Kerk moesten afstaan [17](#page=17).
Karel de Grote vernieuwde het bondgenootschap met de Kerk en werd in 800 door de paus tot keizer gekroond. Hij voerde een 'heilige oorlog' tegen 'ongelovigen' en dwong onderworpen volkeren zich tot het christendom te bekeren [17](#page=17).
> **Tip:** De afbeelding van de doop van Clovis toont de rituele en symbolische aspecten van zijn bekering en de relatie met de Kerk. De brief van bisschop Remigius aan Clovis onderstreept het belang van religieuze autoriteit in het bestuur.
### 3.3 Het koninkrijk bestuurd als privé-bezit
De Frankische koning beschouwde zijn rijk als persoonlijk bezit, dat na zijn overlijden verdeeld werd onder zijn mannelijke erfgenamen. Hij bekleedde de hoogste posities als bestuurder, wetgever en rechter. De koning en zijn gevolg reisden van domein naar domein, hoewel sommige koningen, zoals Karel de Grote met zijn paleis in Aken, vaste residenties hadden [17](#page=17).
Administratief was het rijk onderverdeeld in gouwen, die geleid werden door gouwgraven of hertogen. In grensgebieden werden marken ingesteld, bestuurd door markgraven, die tevens het militaire commando voerden. Zendgraven hadden de taak om de correcte uitvoering van de koninklijke bevelen door de lokale bestuurders te controleren. De koning liet wetten, zoals de Salische Wet (Lex Salica), die voornamelijk schadevergoedingen per misdaad opsomde, vastleggen. Karel de Grote trachtte tegenstrijdigheden in de Frankische wetten te elimineren [17](#page=17).
> **Tip:** De rol van de graven, zoals beschreven in bron D11.7, illustreert de administratieve taken en de nadruk op het christendom binnen het Frankische bestuur. De annalen van Lorsch bieden inzicht in de manier waarop gebeurtenissen in het rijk werden geregistreerd, met aandacht voor gerechtigheid en de lokale context van de auteurs.
### 3.4 De Frankische economie
Macht en welvaart waren sterk gekoppeld aan grondbezit. Een kleine groep heren bezat uitgestrekte landgoederen, terwijl boeren hun boerderijen opgaven in ruil voor een potentieel beter leven, maar daarbij ook een deel van hun vrijheid verloren. De domeinen van graven en koningen bestonden uit drie delen met specifieke functies [18](#page=18).
Het streven was maximale zelfvoorziening op de domeinen, waarbij de opbrengsten primair dienden voor de eigen behoeften. Handelaars voorzagen in producten die niet lokaal konden worden vervaardigd en faciliteerden de verkoop van overschotten, zoals een deel van de oogst. Belangrijke handelsnederzettingen bevonden zich langs rivieren in het noorden van het Frankische Rijk, waar volkeren zoals de Friezen een rol speelden [18](#page=18).
### 3.5 De Karolingische renaissance aan het hof en in de abdijen
Het leven in abdijen bood een specifieke manier om het christendom te beleven. Monniken leefden daar volgens strikte regels, en vanaf de 8e eeuw onder leiding van de Regel van Benedictus. De regeerperiode van Karel de Grote kenmerkte zich door een culturele bloeiperiode, bekend als de Karolingische renaissance. Geleerden verzamelden en kopieerden manuscripten, waarbij de Karolingische minuskel (kleine letters) de Romeinse hoofdletters verving. Abdij- en kathedraalscholen onderwezen de zeven vrije kunsten. Kunstenaars en bouwmeesters namen de klassieke oudheid als voorbeeld, wat zichtbaar is in de paltskapel in Aken [18](#page=18).
> **Tip:** De Regels van Benedictus, hoewel strikt, waren niet extreem zwaar en boden structuur voor het monastieke leven. De kunst en architectuur van de Karolingische periode weerspiegelen een hernieuwde interesse in klassieke modellen.
### 3.6 Het Karolingische Rijk valt uiteen
Karel de Grote verzekerde de loyaliteit van zijn strijders door middel van plunderingen tijdens veroveringstochten. Zijn zoon, Lodewijk de Vrome, had meer interesse in religie en verwaarloosde het bestuur, wat resulteerde in verminderde controle over de graven en minder oorlogsvoering. Communicatieproblemen en wegvallende controle leidden ertoe dat graven en hertogen meer hun eigen gang gingen. Lodewijk deed afstand van zijn keizerlijke voorrang ten opzichte van de paus, wat ertoe leidde dat de paus zich na zijn dood meer ging mengen in de keuze van de keizer. Lodewijk slaagde er niet in zijn zonen tijdens zijn leven onder controle te houden, wat leidde tot ruzies over de verdeling van het rijk. In 843 werd het Verdrag van Verdun gesloten, waarbij het rijk in drieën werd verdeeld: West-Francië (Karel de Kale), Oost-Francië (Lodewijk de Duitser) en Midden-Francië (Lotharius, met de keizerstitel). Na de dood van Lotharius viel Midden-Francië uiteen en werd het opgeslokt door Oost-Francië. De Schelde werd een grens tussen Oost- en West-Francië. De strijd tussen de Karolingische afstammelingen versterkte de macht van de lokale bestuurders, die steun en bescherming boden in ruil voor bestuursmacht en de loyaliteit van de bevolking [19](#page=19).
> **Tip:** Het Verdrag van Verdun markeert een cruciale stap in de politieke fragmentatie van het Karolingische Rijk en de vorming van latere Europese staten, zoals Frankrijk en Duitsland.
---
# Het Byzantijnse Rijk en de Vikingen
Dit onderdeel verkent de continuïteit van het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium), de codificatie van het Romeinse recht en de cultuur en impact van de Vikingen.
## 4. Het Byzantijnse Rijk en de Vikingen
### 4.1 Het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium)
Het Romeinse Rijk werd in 395 gesplitst, waarbij het Oost-Romeinse Rijk, bekend als Byzantium, bleef bestaan na de val van het West-Romeinse Rijk in de 5e eeuw. De hoofdstad van dit rijk was Constantinopel, gesticht door keizer Constantijn op de locatie van de Griekse stad Byzantium [19](#page=19).
#### 4.1.1 De stichting van Constantinopel
Constantijn koos Byzantium als nieuwe hoofdstad om strategische redenen. Het oostelijke deel van het rijk was welvarend en fungeerde als een kruispunt tussen Europa en Azië, wat culturele uitwisseling bevorderde. De ligging bood controle over de handel op de Zwarte Zee en faciliteerde de bescherming van de Donaugrens en de afweer van Perzische aanvallen. De stad groeide door uitbouw in de 5e eeuw, en Byzantijnse keizers waren bedreven in diplomatie om invallen af te wenden, wat bijdroeg aan economische en demografische welvaart, mede door belastingen op handel [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 4.1.2 Justinianus en de codificatie van het Romeinse recht
Hoewel de inwoners zich verbonden voelden met het Romeinse Rijk, domineerde de Griekse cultuur, wat leidde tot de term Grieks-Byzantijns Rijk vanaf de 7e eeuw. De keizer bekleedde zowel wereldlijke als religieuze macht (theocratie). Keizer Justinianus (reg. 527-565) liet de Romeinse wetten verzamelen in de _Corpus Iuris Civilis_. Dit werk, dat de basis vormde voor Byzantijnse rechtspraak en nog steeds bestudeerd wordt, bestond uit vier delen [20](#page=20):
* De _Codex_: een verzameling keizerlijke wetten [20](#page=20).
* De _Digesten_: teksten van Romeinse rechtsgeleerden [20](#page=20).
* De _Institutiones_: leerboeken voor studenten [20](#page=20).
* De _Novellae_: nieuwe wetten, vaak in het Grieks geschreven omdat Latijn niet meer gesproken werd [20](#page=20).
Vanaf de 11e eeuw werd de _Corpus Iuris Civilis_ bestudeerd met nadruk op de absolute macht van de keizer, een concept dat West-Europese vorsten vanaf de 13e eeuw gebruikten om hun eigen machtsuitbreiding te rechtvaardigen [20](#page=20).
> **Tip:** De _Corpus Iuris Civilis_ was een monumentale juridische codificatie die de basis legde voor veel latere rechtssystemen.
#### 4.1.3 De mislukte hereniging van het Romeinse Rijk
Justinianus streefde naar de hereniging van het Romeinse Rijk en slaagde er deels in het Westen in om gebieden te heroveren. Zijn ambitie om het gehele Mediterrane gebied te verenigen mislukte echter, en de meeste veroveringen gingen kort na zijn dood verloren [20](#page=20).
#### 4.1.4 Het Byzantijnse Rijk na Justinianus en de val van Constantinopel
Vanaf de 7e tot diep in de 15e eeuw onderging het Byzantijnse Rijk geleidelijke krimp door aanvallen van volkeren zoals de Bulgaren en Arabieren. Constantinopel bleef echter verdedigd door zijn strategische ligging en de inzet van Grieks vuur door de vloot. Een keerpunt was de slag bij Manzikert in 1071, waar het Byzantijnse leger een nederlaag leed tegen de Seldsjoeken. Hulp van het Westen, ingeroepen door de Byzantijnse keizer, leidde tot de Eerste Kruistocht en tijdelijke heroveringen. Het Byzantijnse Rijk eindigde in 1453 met de verovering van Constantinopel door de Ottomaanse Turken [21](#page=21).
De Byzantijnse kunst benadrukte de almacht van de keizer, die tevens vertegenwoordiger van de staatsmacht, militair leider en hoofd van de Kerk was. Grote bouwwerken zoals de Hagia Sophia getuigen hiervan. Het rijk droeg een rijke christelijke traditie uit en speelde een rol in de kerstening van Zuidoost-Europa via missionarissen als Cyrillus en Methodius [21](#page=21).
> **Tip:** De keizer werd vaak afgebeeld met een purperen mantel en een aureool, wat zijn goddelijke status en absolute macht symboliseerde [21](#page=21).
> **Tip:** Archeologische vondsten tonen aan dat na de verovering van Constantinopel door de Turken, verbouwingen en versieringen werden doorgevoerd [21](#page=21).
### 4.2 De Vikingen
De Vikingen, afkomstig uit Scandinavië (hedendaags Denemarken, Noorwegen en Zweden), stonden bekend als meer dan enkel plunderaars. Hun invloed strekte zich in de 10e en 11e eeuw uit over gebieden zoals Engeland, Ierland, Frankrijk, Rusland en de Middellandse Zee [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 4.2.1 Geografische verspreiding en leefruimte
In de 8e en 9e eeuw waren de kerngebieden van de Vikingen de Scandinavische landen. In de daaropvolgende eeuwen breidden zij hun invloed uit over grote delen van Europa. Hun levensstijl was sterk gericht op de maritieme ruimte, waarbij scheepvaart essentieel was voor handel, exploratie en oorlogsvoering [22](#page=22).
#### 4.2.2 Scheepsbouw en maritieme capaciteiten
De Vikingen waren meesters in scheepsbouw, met name de langschepen. Het Skuldelev 2 schip, een eiken oorlogsschip van 30 meter, was ontworpen voor snelheid en kon met een bemanning van ongeveer 65-70 personen, waaronder 60 roeiers, een topsnelheid van 15 tot 20 knopen bereiken [22](#page=22).
> **Tip:** Langschepen hadden een geringe diepgang (ongeveer 1 meter), wat ze geschikt maakte voor navigatie op ondiep water en voor het aan land gaan. Hun snelheid en capaciteit voor manschappen waren ook voordelig bij oorlogsvoering [22](#page=22).
De langschepen werden vaak versierd met slangen- of drakenkoppen, wat mogelijk diende om angst in te boezemen bij vijanden of als beschermingssymbool [22](#page=22).
#### 4.2.3 Motivatie en doelwitten van Vikingaanvallen
Abdijen en kloosters waren vaak doelwit van Vikingaanvallen vanwege hun rijkdom aan waardevolle goederen en de relatief zwakke verdediging. In christelijke bronnen werden de Vikingen vaak als 'heidenen' aangeduid, wat simpelweg betekende dat ze niet christelijk waren. Het gebrek aan veel geschreven bronnen door de Vikingen zelf bemoeilijkt historisch onderzoek, waardoor men vaak afhankelijk is van externe, potentieel gekleurde bronnen [22](#page=22).
> **Tip:** De Vikinghelm met hoorns of vleugels, vaak afgebeeld in latere periodes, is een verzinsel. De authentieke Gjermundbuhelm (ca. 950-975) toont een realistischer beeld van een Vikinghelm [22](#page=22).
#### 4.2.4 Vikingcultuur en identiteit
Naast hun rol als krijgers, waren de Vikingen ook handelaars, ambachtslieden en avonturiers. Archeologische vondsten, zoals het Osebergschip en bijbehorende grafgiften, illustreren hun rijke cultuur, inclusief kunstzinnige houtsnijwerken zoals de drakenkop van het Osebergschip [22](#page=22).
---
# Feodaliteit en de middeleeuwse samenleving
Feodaliteit, oftewel het leenstelsel, was een systeem van wederzijdse verplichtingen dat de structuur van de West-Europese samenleving in de middeleeuwen fundamenteel vormgaf, ontstond uit vazalliteit en leidde tot een gelaagde maatschappij die de koninklijke macht uitdaagde [23](#page=23).
### 5.1 De oorsprong in vazalliteit
De vazalliteit, de basis van het leenstelsel, kent wortels in de Germaanse en Romeinse periodes, waar het gebruik bestond dat zwakkere vrije mannen dienaars werden van sterkere individuen. In de onveilige vroege middeleeuwen zochten rijke grootgrondbezitters armere vrije mannen in krijgsdienst om hun bezittingen te beschermen. Dit hield in dat een vrije man trouw zwoer aan een machtige heer, wat wederzijdse rechten en plichten met zich meebracht. De heer zorgde voor levensonderhoud, een paard en wapenuitrusting voor zijn vazal, terwijl de vazal trouw en dienstbaarheid bood [23](#page=23).
De Frankische koningen beloonden hun vazallen voor hun trouw en dienst met een 'leen' (Latijn: _feodum_). De persoon die het leen gaf, was de leenheer, en de persoon die het leen ontving, was de leenman. De verbintenis werd bekrachtigd door de plechtigheid van de leenhulde, gevolgd door de investituur, waarbij de heer met een symbool (zoals een kluit aarde, staf, vlag, scepter, sleutel of handschoen) het leen aan de vazal overhandigde [23](#page=23).
Naast militaire dienst konden vazallen ook andere diensten verlenen, zoals het bestuderen van gebieden, het verzorgen van voorraden, of de opleiding van wapenknechten aan het hof. Vazallen die aan het hof verbleven, ontvingen vaak een leen dat niet alleen grond kon zijn, maar ook geld of inkomsten uit een ambt. Dit leidde tot drie soorten leen [23](#page=23):
#### 5.1.1 Grondleen
Een heerlijkheid, bestaande uit een of meerdere domeinen [23](#page=23).
#### 5.1.2 Ambtsleen
Een ambt of functie, zoals gouwen, marken of hertogdommen. Gouw-, mark- of hertogen kregen dergelijke gebieden in leen [23](#page=23).
#### 5.1.3 Geldleen
Een jaarlijkse som geld of een recht, zoals het recht om tol te heffen in een bepaald gebied [23](#page=23).
Oorspronkelijk keerde het leen na het overlijden van de leenman terug naar de leenheer, maar later werden lenen erfelijk [24](#page=24).
> **Tip:** De bron uit de 8e eeuw toont een modelformule voor het afsluiten van een vazalliteitscontract, wat de wederkerigheid van de overeenkomst benadrukt: de vazal krijgt bescherming en onderhoud in ruil voor levenslange dienstbaarheid en gehoorzaamheid [24](#page=24).
### 5.2 De feodaliteit als gelaagde samenleving
De wederzijdse verplichtingen tussen leenheer en leenman vormden de kern van de feodale relatie [24](#page=24).
#### 5.2.1 Plichten van de leenman
De leenman moest de leenheer bijstaan met raad en daad. Dit omvatte deelname aan oorlogen, hoewel deze militaire dienst vanaf de 13e eeuw tijdelijk beperkt werd en later kon worden afgekocht. De leenman diende de leenheer ook bij rechtszaken, waarbij hij zelf rechtsprak in naam van de heer. Daarnaast was geldelijke hulp verschuldigd in vier specifieke gevallen [24](#page=24):
* Wanneer de oudste zoon van de leenheer ridder werd [24](#page=24).
* Bij het trouwen van de oudste dochter van de leenheer [24](#page=24).
* Wanneer de leenheer op kruisvaart ging [24](#page=24).
* Bij het betalen van losgeld voor de leenheer, indien deze krijgsgevangen was [24](#page=24).
#### 5.2.2 Plichten van de leenheer
De leenheer verleende het leen aan de leenman en bood bescherming tegen vijanden, evenals steun bij rechtszaken [24](#page=24).
#### 5.2.3 De piramidale structuur
Karel de Grote benoemde graven en hertogen als zijn directe vazallen, bekend als kroonvazallen, om zijn rijk te besturen. Na Karel de Grote verzwakte de koninklijke macht, mede door invallen van de Vikingen, waardoor leenmannen machtiger werden dan de koning. Deze leenmannen begonnen op hun beurt hun eigen vazallen met grond te belenen, wat resulteerde in een piramidale structuur van vazallen. Aan de top stond de koning, en aan de basis bevonden zich eenvoudige vrije boeren die een deel van hun landbouwgrond van de plaatselijke heer leenden. Tussen deze niveaus bevond zich een grote groep mannen die zowel heer als vazal waren. Deze gelaagde samenleving werd gekenmerkt door ongelijkheid [24](#page=24).
> **Tip:** Kroonvazallen zijn directe vazallen van de koning. Achtervazallen zijn degenen die belening ontvangen van kroonvazallen of lagere heren, waardoor er meerdere niveaus van leenrelaties ontstaan en de koning indirect gezag uitoefent [25](#page=25).
### 5.3 Het leenstelsel keert zich tegen de koningen
De opvolgers van Karel de Grote slaagden er niet in om het Rijk effectief te beschermen tegen invallen, wat ertoe leidde dat leenmannen hun loyaliteit opzegden omdat de koning zijn verplichtingen niet nakwam. Zij begonnen hun ambtsgebieden als hun eigen eigendom te beschouwen en gedroegen zich als onafhankelijke heersers, waarbij ze hun territoria uitbreidden door middel van oorlog, huwelijken en nieuwe leenrelaties. De koningen moesten machteloos toekijken [25](#page=25).
Onder de kroonvazallen ontstonden vergelijkbare spanningen met ongehoorzame leenmannen. Plaatselijke heren die daadwerkelijk de verdediging organiseerden, werden onafhankelijker, vooral wanneer hun leenheer geen hulp bood [25](#page=25).
#### 5.3.1 Erfelijkheid van lenen en de erosie van koninklijke macht
Vanaf de 9e eeuw werden lenen erfelijk, waarbij de erfgenamen na het overlijden van de leenman opnieuw leenhulde moesten doen. Aanvankelijk werden lenen gelijk verdeeld onder de zonen, wat echter leidde tot verdere opsplitsing van vorstendommen. Voor jongere zonen werd vaak een positie in de geestelijkheid gezocht. Vanaf de 12e eeuw vereenvoudigde het eerstgeboorterecht de erfopvolging, waarbij de oudste zoon alles erfde. Indien er geen zonen waren, erfde de oudste dochter het leen. Een derde van het leen kon desondanks aan andere kinderen worden gegeven, ongeacht geslacht, waarvoor zij leenhulde moesten doen aan de oudste erfgenaam. Voor vrouwelijke erfgenamen legde de echtgenoot de eed af. Door de lange duur van deze familiale controle werden lenen na verloop van tijd als privébezit beschouwd [25](#page=25).
> **Tip:** De evolutie naar erfelijke lenen betekende dat het koninklijk gezag over deze gebieden afnam, waardoor de koning de controle verloor over zowel de lenen als de kroonvazallen die ze bestuurden [25](#page=25).
### 5.4 Begrippenlijst
* **Vazalliteit:** Een gewone vrije man zweert trouw aan een rijke heer, in ruil voor bescherming en levensonderhoud [26](#page=26).
* **Feodum / leen:** Geld, grond of ambt dat in ruil voor diensten wordt verleend [26](#page=26).
* **Feodaliteit / leenstelsel:** Een systeem waarbij leenmannen hun vazallen een leen (of lenen) geven, vaak inclusief delen van het bestuur en de rechtspraak [26](#page=26).
* **Vazal:** Een gewone vrije man die trouw heeft gezworen aan een heer [26](#page=26).
* **Kroonvazal:** Een directe vazal van de koning [26](#page=26).
* **Heerlijkheid:** Een gebied dat een heer mag besturen in naam van de vorst, waar hij vaak bezittingen heeft en meestal recht mag spreken [26](#page=26).
### 5.5 Kennis en vaardigheden
#### Kennen:
* De drie soorten leen opnoemen en uitleggen [26](#page=26).
* Drie verplichtingen van respectievelijk leenheer, leenman en beide partijen geven [26](#page=26).
* De nadelige invloed van het leenstelsel op de koninklijke macht uitleggen [26](#page=26).
* De evolutie van het erfrecht en de nadelen voor de oorspronkelijke eigenaar schetsen [26](#page=26).
#### Kunnen:
* Aan de hand van een schema uitleggen wat achtervazallen en kroonvazallen zijn [26](#page=26).
* De relaties tussen leenman en leenheer schematisch weergeven [26](#page=26).
* De invloed van het leenstelsel op een koninkrijk uitleggen, met behulp van een kaart [26](#page=26).
#### Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens [26](#page=26).
* Let op formules en belangrijke definities [26](#page=26).
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie [26](#page=26).
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen [26](#page=26).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Historisch denken | De vaardigheid om gebeurtenissen en ontwikkelingen uit het verleden te analyseren, te contextualiseren en te interpreteren met behulp van kritische methoden, zoals het stellen van vragen, het werken met bronnen en het hanteren van een referentiekader. |
| Historische vragen | Vragen die historici stellen bij het bestuderen van het verleden, gericht op gebeurtenissen, personen, gewoonten, samenlevingen, waarden, objecten, de relatie tussen verleden en heden, de kennisverwerving over het verleden en de beelden die van het verleden bestaan. |
| Historisch referentiekader | Een gestructureerd kader dat historici gebruiken om het verleden te ordenen en te begrijpen, bestaande uit de dimensies tijd, ruimte en maatschappelijke domeinen (politiek, sociaal, economisch, cultureel). |
| Tijd | Een dimensie van het historisch referentiekader die betrekking heeft op de chronologische ordening van gebeurtenissen, vaak geholpen door middelen zoals jaren, eeuwen, millennia en historische periodes of tijdvakken. |
| Ruimte | Een dimensie van het historisch referentiekader die verwijst naar de geografische locatie of omvang van historische gebeurtenissen, gaande van lokaal en regionaal tot nationaal, continentaal, maritiem en mondiaal. |
| Maatschappelijke domeinen | Verschillende aspecten van menselijke samenlevingen die historici gebruiken om gebeurtenissen te analyseren, waaronder politiek (bestuur, macht), sociaal (samenleven, groepen), economisch (werken, verhandelen) en cultureel (ideeën, geloof, kunst). |
| Historische bron | Een rechtstreeks getuigenis uit het verleden, zoals geschreven teksten, mondelinge overleveringen of materiële objecten, die gebruikt wordt om historische gebeurtenissen te onderzoeken. |
| Historisch werk | Een werk dat is gemaakt op basis van historische bronnen, vaak door historici die het verleden analyseren en reconstrueren. |
| Primair (bron) | Een bron die is gemaakt door mensen die direct betrokken waren bij de gebeurtenis of kwestie die bestudeerd wordt, zoals ooggetuigenverslagen. |
| Secundair (bron) | Een bron die is gemaakt door mensen die niet direct betrokken waren bij de gebeurtenis, vaak (maar niet noodzakelijk) gemaakt in een latere periode. |
| Kritisch bestuderen (van bronnen) | Het proces waarbij historische bronnen worden onderworpen aan analyse om hun presentatie, context, bruikbaarheid, representativiteit en betrouwbaarheid te beoordelen. |
| Standplaatsgebondenheid | De invloed van de persoonlijke achtergrond van een maker (zoals leeftijd, geslacht, afkomst, religie, opleiding, overtuigingen) op de inhoud en interpretatie van een historische bron of werk. |
| Bruikbaarheid (van een bron) | De mate waarin een historische bron relevant en nuttig is om een specifieke historische vraag te beantwoorden, wat beoordeeld wordt op basis van de inhoud en de context. |
| Betrouwbaarheid (van een bron) | De mate waarin een historische bron accuraat en geloofwaardig is, beoordeeld aan de hand van criteria zoals standplaatsgebondenheid, effect, functie en doelpubliek. |
| Representativiteit (van een bron) | De mate waarin een historische bron kenmerkend is voor de tijd, ruimte of samenleving waarin deze is ontstaan, of juist afwijkt, wat belangrijk is voor de generaliseerbaarheid van de informatie. |
| Historische beeldvorming | Het proces waarbij beelden of interpretaties van het verleden worden gevormd door historici en tijdgenoten, vaak beïnvloed door hun eigen "bril" of perspectief, en die kunnen verschillen op basis van dezelfde bronnen. |
| Continuïteit | Het voortbestaan van bepaalde kenmerken, structuren of gebruiken door de tijd heen, zonder ingrijpende veranderingen. |
| Breuk / verandering | Een ingrijpende wijziging of transformatie die op een specifiek moment plaatsvindt, vaak minder geleidelijk dan een verandering. |
| Soldaatkeizer | Een Romeinse keizer die aan de macht kwam met behulp van het leger, vaak door middel van burgeroorlogen, wat leidde tot politieke instabiliteit en de verzwakking van het centrale gezag. |
| Muntontwaarding | Het proces waarbij de werkelijke waarde van munten, met name die van edelmetaal zoals zilver, daalt ten opzichte van de nominale waarde die op de munt staat vermeld, vaak als gevolg van het verminderen van het gehalte aan edelmetaal. |
| Tetrarchie | Een bestuursvorm die werd ingevoerd in het Romeinse Rijk onder Diocletianus, waarbij vier keizers (twee augusti en twee caesares) het rijk verdeelden en bestuurden, met als doel stabiliteit te garanderen. |
| Staatsgodsdienst | Een religie die door de staat wordt opgelegd en als de officiële godsdienst wordt erkend, waarbij het geloof van de vorst door het volk moet worden aangenomen. |
| Migratie | De verplaatsing van volkeren of stammen van de ene plaats naar de andere, vaak met het doel om zich permanent te vestigen in een nieuw gebied. |
| Polytheïsme | Het geloof in het bestaan van meerdere goden, in tegenstelling tot monotheïsme dat gelooft in één God. |
| Foederati | Germaanse stammen die binnen het Romeinse Rijk werden toegelaten om zich te vestigen in ruil voor militaire dienst en bescherming tegen andere invallers. |
| Merovingers | Een Frankische dynastie die in de 5e en 6e eeuw regeerde over een groot deel van Gallië, en bekend staat om figuren als Clovis. |
| Hofmeier | Een hoge ambtenaar aan het Frankische hof die oorspronkelijk de koninklijke bezittingen beheerde, maar later steeds meer macht vergaarde en uiteindelijk de troon kon opeisen. |
| Karolingers | Een machtige Frankische familie die voortkwam uit de hofmeiers en uiteindelijk de troon greep, wat resulteerde in het Karolingische Rijk onder leiders als Karel de Grote. |
| Gouwgraaf | Een bestuurder van een gouw, een administratieve eenheid binnen het Frankische Rijk, die verantwoordelijk was voor bestuur en rechtspraak. |
| Hertog | Een hoge militaire en bestuurlijke leider van een bepaald gebied (hertogdom) binnen het Frankische Rijk, met commandovoering over het leger. |
| Markgraaf | De bestuurder van een mark, een grensgebied dat beschermd moest worden tegen invallen, en die tevens militair bevelhebber was. |
| Zendgraaf | Een ambtenaar die de koninklijke bevelen controleerde en toezag op de correcte uitvoering ervan door de lokale bestuurders. |
| Lex Salica (Salische wet) | Een verzameling van wetten en gewoonten van de Franken, voornamelijk gericht op schadevergoedingen voor misdaden, die werd opgeschreven tijdens de Merovingische periode. |
| Verdrag van Verdun | Een verdrag uit 843 waarbij het Karolingische Rijk werd verdeeld in drie delen (West-Francië, Midden-Francië en Oost-Francië) onder de zonen van Lodewijk de Vrome. |
| Tienden | Een vorm van belasting waarbij een tiende deel van de oogst of opbrengst moest worden afgestaan, vaak aan de Kerk. |
| Abdij | Een gemeenschap van monniken of nonnen die zich terugtrekken uit de wereld om hun leven te wijden aan gebed en werk, vaak volgens een strikte regel zoals die van Benedictus. |
| Byzantium / Constantinopel | De nieuwe hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk, gesticht door Constantijn, die later Constantinopel en uiteindelijk Istanbul werd genoemd. |
| Codex Justinianus | Een omvangrijk wetboek dat door keizer Justinianus werd samengesteld, bevattende de Romeinse wetten uit de klassieke oudheid, die de basis vormde voor de rechtspraak in het Byzantijnse Rijk. |
| Theocratie | Een regeringsvorm waarbij de heerser (vaak een geestelijke) wordt beschouwd als plaatsvervanger van God op aarde en de politieke macht direct ontleent aan goddelijke autoriteit. |
| Grieks vuur | Een vloeibaar brandend wapen dat door het Byzantijnse Rijk werd gebruikt, waardoor vijanden werden afgeschrikt en de marine effectief kon worden ingezet. |
| Feodaliteit / Leenstelsel | Een systeem van sociale en politieke organisatie dat ontstond in de middeleeuwen, gebaseerd op wederzijdse verplichtingen tussen een heer en zijn vazallen, waarbij grond (leen) werd gegeven in ruil voor militaire dienst en trouw. |
| Vazalliteit | Een persoonlijke band van trouw en dienstbaarheid tussen een vrije man (vazal) en een machtige heer, die de basis vormde voor de feodaliteit. |
| Leen | Een vergoeding, meestal in de vorm van grond, maar ook geld of een ambt, die door een leenheer aan een leenman wordt gegeven in ruil voor diensten. |
| Leenheer | De persoon die een leen verleent aan een leenman, en die de leenman bescherming en onderhoud biedt. |
| Leenman | De persoon die een leen ontvangt van een leenheer in ruil voor trouw en diensten, zoals militaire bijstand. |
| Leenhulde | De plechtige ceremonie waarbij een vazal trouw belooft aan zijn heer, vaak bekrachtigd met de overhandiging van een symbool (investituur) van het verleende leen. |
| Grondleen | Een leen dat bestaat uit grondbezit, zoals een heerlijkheid met één of meerdere domeinen. |
| Ambtsleen | Een leen dat bestaat uit een ambt of functie, zoals het bestuur van een gouw, mark of hertogdom. |
| Geldleen | Een leen waarbij de leenman jaarlijks een som geld ontvangt of een recht krijgt, zoals het heffen van tol in een bepaald gebied. |
| Kroonvazal | Een rechtstreekse vazal van de koning, die grond of een ambt in leen heeft ontvangen van de monarch. |
| Gelaagde samenleving | Een maatschappij die is gestructureerd in verschillende sociale niveaus of lagen, met aanzienlijke ongelijkheid en hiërarchie tussen de groepen. |
| Heiden | Een persoon die niet behoort tot een van de grote wereldreligies, of die een afwijkende of "verkeerde" religie aanhangt, zoals in christelijke context gebruikt voor niet-christenen. |
| Scheepsgraf | Een begrafenis waarbij de overledene wordt bijgezet in een schip, dat vervolgens wordt bedekt met aarde, wat kenmerkend was voor sommige Vikingbegrafenissen. |
| Grafgift | Een voorwerp dat samen met de overledene in het graf wordt meegegeven, vaak om de status van de overledene aan te duiden of voor gebruik in het hiernamaals. |
| Stereotiep | Een vaststaand, vereenvoudigd en vaak ongenuanceerd beeld of cliché van een persoon, groep of fenomeen, dat steeds op dezelfde manier wordt herhaald. |
| Stereotypering | Het proces van het creëren en verspreiden van stereotypen, waarbij bepaalde kenmerken van een groep of fenomeen worden veralgemeend en als kenmerkend worden beschouwd, wat kan leiden tot misvattingen of vooroordelen. |
| Maritieme ruimte | Een gebied dat aan zee grenst of zich op zee bevindt, waarbij maritieme activiteiten zoals handel en scheepvaart van groot belang zijn. |
| Continentale ruimte | Een gebied dat landinwaarts is gelegen en niet direct gericht is op de zee, waarbij landgebonden activiteiten dominanter zijn. |
| Volksverhuizingen | De migratie van Germaanse stammen naar het westen vanaf het einde van de 4e eeuw, als gevolg van druk van de Hunnen en interne factoren zoals voedseltekorten. |
| Val van het West-Romeinse Rijk | Het symbolische einde van het West-Romeinse Rijk in 476 met het afzetten van keizer Romulus Augustulus door de Germaanse krijgsheer Odoaker. |
| Osebergschip | Een archeologisch vondst van een Viking-schip met bijbehorende grafgiften, dat inzicht biedt in de cultuur van de Vikingen als handelaars en ambachtslieden. |
| Gjermundbuhelm | Een authentieke Vikinghelm uit circa 950-975 die een realistischer beeld geeft dan de gehoornde helmen uit populaire afbeeldingen. |
| Vlammenwerper (Byzantium) | Een Byzantijns wapen, ook wel bekend als "Grieks vuur", dat werd ingezet ter verdediging tegen vijandelijke aanvallen. |
| Corpus Iuris Civilis | Een omvangrijk wetboek dat door keizer Justinianus werd samengesteld, bevattende de Romeinse wetten uit de klassieke oudheid. |
| Hertogdom | Het gebied dat door een hertog wordt bestuurd, een hoge militaire en bestuurlijke leider binnen het Frankische Rijk. |
| Mark | Een grensgebied dat beschermd moest worden tegen invallen, bestuurd door een markgraaf. |
| Langschip (Viking) | Een type schip gebouwd door de Vikingen, ontworpen voor snelheid en met een grote bemanning, geschikt voor handel, exploratie en oorlogsvoering. |
| Feodum | Het Latijnse woord voor leen, een vergoeding (meestal grond) die door een leenheer aan een leenman werd gegeven in ruil voor diensten. |
| Heerlijkheid | Een gebied dat een heer mocht besturen in naam van de vorst, waar hij vaak bezittingen had en meestal recht mocht spreken. |
| Vazal | Een vrije man die trouw heeft gezworen aan een heer, in ruil voor bescherming en levensonderhoud. |
| Leenheer | De persoon die een leen verleent aan een leenman. |
| Leenman | De persoon die een leen ontvangt van een leenheer. |
| Achtervazal | Een vazal die een leen ontvangt van een kroonvazal of lagere heer, wat leidt tot meerdere niveaus van leenrelaties. |