Cover
Start now for free H11 - Economische Groei.pptx
Summary
# Meten van de levensstandaard en economische groei
Dit onderwerp verkent hoe economische groei wordt gemeten, met een focus op output per capita en levensstandaard, en bespreekt de beperkingen van wisselkoersen ten opzichte van koopkrachtpariteiten.
### 1.1 Het meten van de levensstandaard
De primaire interesse in economische groei ligt in het verband met de levensstandaard. Hiervoor wordt de output per capita, gedefinieerd als Bruto Binnenlands Product (BBP) gedeeld door het aantal inwoners, gebruikt. Bij het vergelijken van BBP per capita tussen landen stuiten we op twee belangrijke beperkingen bij het gebruik van huidige wisselkoersen:
* **Schommelingen van wisselkoersen:** Wisselkoersen kunnen volatiel zijn, wat vergelijkingen over tijd onbetrouwbaar maakt.
* **Prijsverschillen:** In landen met een lage output per capita zijn de prijzen van basisgoederen, zoals voedsel, doorgaans lager. Dit betekent dat dezelfde hoeveelheid lokale valuta een hogere koopkracht heeft dan wat de wisselkoers suggereert.
Om deze beperkingen te omzeilen, wordt het aangepaste reële BBP gebruikt. Dit concept houdt rekening met verschillen in koopkracht tussen landen. Het resultaat wordt vaak aangeduid als BBP uitgedrukt in koopkrachtpariteiten (PPP - purchasing power parities). Hierbij worden internationale prijzen gebruikt om de koopkracht van verschillende valuta te standaardiseren. De "Penn World Tables" zijn een belangrijke bron voor deze PPP-gebaseerde BBP-cijfers, berekend door een project aan de Universiteit van Pennsylvania.
Er zijn enkele belangrijke nuanceringen bij het meten van levensstandaard:
* **Consumptie vs. Inkomen:** Consumptie is mogelijk een directere indicator van individueel welzijn dan inkomen.
* **Productiviteit:** Vanuit het productiespectrum is het meten van productiviteit, zoals output per arbeider, interessanter dan verschillen in levensstandaard, aangezien dit de efficiëntie van productie weergeeft.
* **Geluk en Inkomen:** Hoewel een hogere levensstandaard wordt geassocieerd met meer geluk, is het verband complex. Inwoners van rijkere landen rapporteren doorgaans meer geluk, maar binnen een land zijn rijkere individuen gelukkiger dan armere, wat het belang van relatief inkomen benadrukt. Over de tijd heen blijft het gemiddelde geluksniveau in rijke landen echter relatief stabiel, wat leidt tot de zogenaamde **Easterlin paradox**. Deze paradox stelt dat zodra basisbehoeften zijn bevredigd, een stijging van het inkomen per capita niet leidt tot een significante toename van het geluksgevoel op landenniveau.
### 1.2 Groei in ontwikkelde landen sinds 1950
Sinds 1950 hebben ontwikkelde landen aanzienlijke groei in output per capita laten zien. Dit is deels te danken aan het "force of compounding", waarbij jaarlijkse groei zich exponentieel opstapelt over de tijd.
> **Tip:** Het concept van "compounding" is cruciaal. Zelfs kleine jaarlijkse groeipercentages kunnen over lange perioden leiden tot spectaculaire stijgingen in output en levensstandaard.
Een opvallende observatie is de **convergentie** in outputniveau per capita tussen ontwikkelde landen. Landen die in 1950 een lager BBP per capita hadden, vertoonden vaak een sterkere economische groei, waardoor ze de kloof met rijkere landen konden dichten. Dit fenomeen is ook zichtbaar bij de zogenaamde "vier tijgers" in Azië (Singapore, Taiwan, Hong Kong, Zuid-Korea), die later gevolgd werden door China. Landen met een hoge BBP/capita groei en een laag BBP/capita worden vaak aangeduid als *emerging economies* of opkomende economieën. Convergentie in Afrika was tot voor kort echter nog niet sterk aanwezig.
### 1.3 Een verdere kijk doorheen tijd en ruimte
Historische gegevens tonen een drastische verandering in economische groei. Gedurende de periode van het Romeinse Rijk tot ongeveer 1500 was er vrijwel geen groei in output per capita in Europa. Tussen 1500 en 1820 was er slechts een zeer beperkte positieve groei (0,1% tot 0,2% per jaar). Deze periode wordt wel het **Malthusiaanse tijdperk** genoemd, waarin economieën zich in een Malthusiaanse val bevonden, waarbij bevolkingsgroei de productiegroei teniet deed.
De sterke economische groei die we sinds 1820 waarnemen, met name na de Industriële Revolutie, is een relatief recent fenomeen. Moderne groei, gekenmerkt door een substantiële toename van inkomen per capita, begon met de Industriële Revolutie die in West-Europa aan het einde van de 18e eeuw de basis legde voor snelle inkomensstijgingen.
Tegenwoordig is de relatie tussen groeivoeten en het startniveau van BBP per capita genuanceerder. Sinds 1960 is er bij de OESO-landen sprake van convergentie, waarbij lagere-inkomenslanden sneller groeien. Voor een bredere groep van 85 landen sinds 1960 is er echter geen eenduidig verband meer tussen de groeivoet en het outputniveau per capita in 1960; de eerdere convergentietrend is minder duidelijk geworden, met name door de snelle groei in Aziatische landen.
Een belangrijke vraag is waarom het inkomen per capita in sommige Europese landen sinds de jaren '70 is afgenomen ten opzichte van dat in de VS. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn:
* Te lage participatie van mensen in de economie.
* Te weinig gewerkte uren door degenen die wel participeren.
* Te lage productiviteit van de arbeid.
### 1.4 Een eerste kijk op groei
Om de feiten rond economische groei te analyseren, wordt vaak het analytisch raamwerk van Robert Solow gebruikt. Dit model onderzoekt de determinanten van groei, de rol van kapitaalaccumulatie en de impact van technologische vooruitgang.
#### 1.4.1 De aggregatieve productiefunctie
De kern van dit raamwerk is de aggregatieve productiefunctie. Deze functie beschrijft de relatie tussen de totale output ($Y$) van een economie en de gebruikte productiefactoren: kapitaal ($K$) en arbeid ($N$). De functie wordt formeel weergegeven als:
$$ Y = F(K, N) $$
Hierbij staat $F$ voor de productiefunctie. De output ($Y$) hangt ook af van het niveau van de technologie. Een hoger technologieniveau leidt tot een hogere output voor dezelfde hoeveelheid kapitaal en arbeid. Technologische vooruitgang kan worden gezien als de beschikbaarheid van nieuwe ontwerpen of "blueprints" die de productie-efficiëntie verbeteren.
Een belangrijke eigenschap van productiefuncties is **constante schaalopbrengsten**. Dit betekent dat als alle inputs ($K$ en $N$) met een bepaalde factor worden vermenigvuldigd, de output met dezelfde factor toeneemt:
$$ xY = F(xK, xN) $$
Dit impliceert dat wanneer we kijken naar de output per arbeider ($Y/N$), deze afhangt van de hoeveelheid kapitaal per arbeider ($K/N$):
$$ \frac{Y}{N} = F\left(\frac{K}{N}, 1\right) $$
Een toename in kapitaal per arbeider ($K/N$) leidt tot een toename in output per arbeider ($Y/N$). Echter, de functie vertoont **afnemende factoropbrengsten**. Dit betekent dat opeenvolgende toenames in één productiefactor (zoals kapitaal) leiden tot steeds kleinere stijgingen in de output.
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen schaalopbrengsten (verandering in output bij proportionele verandering van *alle* inputs) en factoropbrengsten (verandering in output bij verandering van *één* input, terwijl andere constant blijven).
#### 1.4.2 De rol van kapitaalaccumulatie en technologische vooruitgang
Uit het Solow-model volgt dat kapitaalaccumulatie (het vergroten van de kapitaalvoorraad $K$) op zichzelf geen permanente economische groei kan garanderen. Dit komt door de afnemende kapitaalopbrengsten. Om duurzame groei in output per capita te realiseren, is **technologische vooruitgang** essentieel.
Technologische vooruitgang verschuift de productiefunctie naar boven, waardoor bij een gegeven niveau van kapitaal per arbeider, de output per arbeider toeneemt. De snelheid van deze technologische vooruitgang is dus de belangrijkste drijfveer voor de groei van de output per capita op de lange termijn.
* **Kapitaalaccumulatie:** Verhoogt output per arbeider, maar de groei vertraagt door afnemende opbrengsten. De spaarquote (het deel van het inkomen dat wordt gespaard en geïnvesteerd) speelt hierin een rol.
* **Technologische vooruitgang:** Verhoogt de output per arbeider op een duurzame manier door de productiefunctie te verbeteren.
$$ \Delta \left(\frac{Y}{N}\right) \approx \frac{\partial F}{\partial (K/N)} \Delta \left(\frac{K}{N}\right) + \Delta \text{Technologie} $$
De groei van de output per arbeider is dus afhankelijk van de verandering in kapitaal per arbeider en technologische vooruitgang. Op de lange termijn bepaalt de technologische vooruitgang de groeivoet.
---
# Groei in ontwikkelde landen en historische trends
Dit deel onderzoekt de economische groei in ontwikkelde landen sinds 1950, inclusief de convergentie van outputniveaus, en gaat in op langetermijntrends en historische perioden zoals het Malthusiaanse tijdperk en de Industriële Revolutie.
### 2.1 Het meten van de levensstandaard
De economische groei is van belang vanwege de relatie met de levensstandaard. De output per capita, gedefinieerd als Bruto Binnenlands Product (BBP) gedeeld door het aantal inwoners, is hierbij de relevante variabele.
* **Vergelijken van BBP per capita tussen landen:**
* Het gebruik van huidige wisselkoersen is problematisch vanwege schommelingen en prijsverschillen tussen landen (lagere prijzen voor basisproducten in landen met lage output per capita).
* Om BBP-reeksen tussen landen te vergelijken, wordt gebruikgemaakt van eenzelfde prijsbasis, wat resulteert in het aangepaste reële BBP, ook wel BBP uitgedrukt in koopkracht-pariteiten (PPP) genoemd.
* De cijfers in dit hoofdstuk zijn afkomstig uit de "Penn World Tables", die PPP-cijfers berekenen voor consumptie en andere BBP-componenten.
* **Drie aanvullende observaties:**
* Consumptie is mogelijk belangrijker voor welvaart dan inkomen.
* Vanuit productiezijde is het interessanter om te kijken naar productiviteit (output per arbeider) dan naar verschillen in levensstandaard.
* De interesse in levensstandaard komt voort uit de aanname dat een hogere levensstandaard leidt tot meer geluk.
* **Inkomen en geluk:**
* Onderzoek naar geluk suggereert dat:
* Inwoners van rijkere landen doorgaans een hoger geluksniveau rapporteren, maar dit verband verzwakt bij hogere inkomensniveaus binnen een land.
* Binnen landen zijn rijkere inwoners significant gelukkiger dan armere inwoners (belang van relatief inkomen).
* Over tijd blijft het gemiddelde geluksniveau in rijkere landen min of meer stabiel.
* De **Easterlinparadox** stelt dat wanneer basisbehoeften bevredigd zijn, stijgend inkomen per capita niet leidt tot een toename van het geluksgevoel op landeniveau, hoewel binnen die landen rijkere individuen nog steeds gelukkiger zijn dan armere.
### 2.2 Groei in ontwikkelde landen vanaf 1950
Sinds 1950 is er een sterke toename van de output per capita in ontwikkelde landen, mede dankzij het effect van compounding (rente-op-rente).
* **Convergentie van outputniveaus:**
* Tussen de onderzochte rijke landen was er sprake van convergentie in outputniveaus per capita.
* Landen met een lager BBP per capita in 1950 kenden doorgaans een sterkere economische groei, wat resulteerde in een verkleining van de kloof met rijkere landen.
* Dit fenomeen wordt geïllustreerd door het verband tussen de gemiddelde groeivoet van BBP per capita en het BBP per capita in 1950 voor OESO-landen.
### 2.3 Een verdere kijk doorheen tijd en ruimte
Economische historici schetsen een beeld van globale outputontwikkeling over de laatste 2000 jaar.
* **Historische perioden:**
* **Malthusiaans tijdperk:** Vanaf het einde van het Romeinse Rijk tot circa 1820 was er sprake van stagnatie of slechts zeer beperkte groei van de output per capita in Europa (ongeveer 0,1% per jaar tussen 1500-1700, en 0,2% per jaar tussen 1700-1820). Europa zat in een Malthusiaanse val, waarbij bevolkingsgroei de output per capita drukte.
* **Recente groei:** De sterke economische groei sinds circa 1820 is een recent fenomeen in de menselijke geschiedenis.
* **De Industriële Revolutie:**
* Aan het einde van de 18e eeuw effende de Industriële Revolutie het pad voor een significante toename van het inkomen per capita in West-Europa. Dit wordt ook wel de "take-off" genoemd.
* **Groei sinds 1960 en convergentie:**
* Figuur 11-4 toont groeivoeten (BBP/capita) sinds 1960 versus BBP per capita in 1960 voor een brede groep landen.
* Er is geen duidelijk verband tussen de groeivoet sinds 1960 en het outputniveau per capita in 1960, wat suggereert dat de convergentie niet universeel was in deze periode.
* **Convergentie binnen OESO-landen:** Veel OESO-landen hadden in 1960 een hoog BBP per capita (meer dan een derde van dat van de VS) en vertoonden verdere convergentie.
* **Convergentie in Azië:** Aziatische landen, met name de "vier tijgers" (Singapore, Taiwan, Hong Kong, Zuid-Korea) en later China, kenden gemiddelde groeivoeten boven de 4% per jaar en begonnen aan een inhaalmanoeuvre. Deze landen met hoge BBP/capita groei en een laag BBP/capita worden vaak "emerging economies" genoemd.
* **Afrikaanse landen:** Convergentie is in Afrika tot op heden (nog?) niet wijdverbreid.
* **Decompositie van inkomen per capita:**
* Sinds de jaren '70 is het inkomen per capita in Europese landen relatief ten opzichte van de VS afgenomen. Mogelijke redenen hiervoor zijn:
* Te lage participatie van mensen in de economie.
* Te weinig gewerkte uren per capita.
* Te lage arbeidsproductiviteit.
### 2.4 Een eerste kijk op groei
Om de waargenomen feiten en observaties te duiden, wordt gebruikgemaakt van een analytisch raamwerk ontwikkeld door Robert Solow. Dit raamwerk onderzoekt de determinanten van groei, de rol van kapitaalaccumulatie en de rol van technologische vooruitgang.
* **De aggregatieve productiefunctie:**
* Deze functie specificeert de relatie tussen de totale output ($Y$) en de productiefactoren: kapitaal ($K$) en arbeid ($N$).
* De functie wordt weergegeven als: $$Y = F(K, N)$$
* Het niveau van de technologie bepaalt de output voor een gegeven hoeveelheid kapitaal en arbeid. De technologie kan worden gezien als de "blueprints" voor het produceren van goederen. Omgevingsfactoren (overheid, justitie) worden in de basisanalyse buiten beschouwing gelaten.
* **Schaalopbrengsten en factoropbrengsten:**
* **Constante schaalopbrengsten:** De output verdubbelt bij een verdubbeling van alle inputs ($K$ en $N$). Algemeen geldt: $$F(\lambda K, \lambda N) = \lambda F(K, N)$$ voor elke $\lambda > 0$.
* **Afnemende factoropbrengsten:** Toenames in slechts één productiefactor (bijvoorbeeld kapitaal of arbeid) leiden tot steeds kleinere toenames in de output.
* **Output per arbeider:**
* Met constante schaalopbrengsten kan de productiefunctie worden herschreven in termen van output per arbeider ($Y/N$) en kapitaal per arbeider ($K/N$): $$Y/N = F(K/N, 1)$$
* Dit impliceert dat de output per arbeider afhangt van de hoeveelheid kapitaal per arbeider. Hoger kapitaal per arbeider leidt tot hogere output per arbeider, maar met afnemende marginale opbrengsten (toenames in kapitaal per arbeider leiden tot steeds kleinere toenames in output per arbeider).
* **Determinanten van groei in output per arbeider:**
* Een stijging in de output per arbeider ($Y/N$) kan worden veroorzaakt door:
* Een toename in de hoeveelheid kapitaal per arbeider ($K/N$).
* Technologische verbeteringen die de productiefunctie $F$ naar boven verschuiven.
* **Rol van kapitaalaccumulatie en technologische vooruitgang:**
* Kapitaalaccumulatie (verhoging van $K/N$) kan op zichzelf geen permanente groei van de output per capita bewerkstelligen.
* Blijvende economische groei vereist **blijvende technologische vooruitgang**.
* De groei van de output per capita in een economie wordt primair bepaald door de snelheid van technologische vooruitgang. Technologische vooruitgang verschuift de productiefunctie $F$ naar boven, waardoor de output per arbeider toeneemt bij elk gegeven niveau van kapitaal per arbeider.
> **Tip:** Onthoud dat kapitaalaccumulatie een economie dichter bij haar technologisch geavanceerde productiemogelijkheden brengt, maar het is technologische vooruitgang zelf die deze mogelijkheden uitbreidt.
---
# Analytisch raamwerk voor economische groei
Dit onderwerp introduceert het analytische raamwerk van Robert Solow voor het begrijpen van economische groei, met een focus op de rol van kapitaalaccumulatie en technologische vooruitgang.
## 3. Analytisch raamwerk voor economische groei
### 3.1 De basisprincipes van economische groei
Economische groei wordt gedefinieerd als een bestendige toename van de geaggregeerde (totale) output doorheen de tijd. Op lange termijn is groei de dominante factor die het outputniveau bepaalt, in tegenstelling tot de korte en middellange termijn waar fluctuaties de boventoon voeren. De primaire variabele die wordt geanalyseerd om de levensstandaard te meten en te vergelijken tussen landen en doorheen de tijd is de output per capita, oftewel het Bruto Binnenlands Product (BBP) gedeeld door het aantal inwoners.
#### 3.1.1 Meten van de levensstandaard
Het vergelijken van BBP-niveaus tussen landen vereist aanpassingen voor verschillen in koopkracht. Hoewel wisselkoersen een directe methode bieden, zijn ze volatiel en houden ze geen rekening met prijsverschillen tussen landen. Om deze reden wordt vaak gebruik gemaakt van BBP uitgedrukt in koopkrachtpariteiten (PPP). Dit betekent dat eenzelfde set prijzen wordt gehanteerd voor alle landen, wat resulteert in 'internationale dollars'. Deze PPP-cijfers worden berekend door middel van projecten zoals de Penn World Tables, waarbij gemiddelde prijzen voor consumptie en andere BBP-componenten worden vastgesteld.
Naast BBP per capita, zijn ook productiviteitsmaatstaven zoals output per arbeider of output per uur relevant vanuit een productiezijde perspectief. Onderzoek naar geluk suggereert dat, hoewel inkomen per capita in rijkere landen correleert met een hoger geluksniveau, dit verband afzwakt bij hogere inkomens. Binnen een land zijn rijkere individuen doorgaans gelukkiger dan armere, wat wijst op het belang van relatief inkomen. Op lange termijn blijft het gemiddelde geluksniveau in rijke landen echter relatief stabiel, zelfs bij stijgend inkomen per capita – een fenomeen bekend als de Easterlinparadox.
#### 3.1.2 Historische observaties van economische groei
Historische gegevens tonen aan dat de output per capita gedurende de meeste van de menselijke geschiedenis nauwelijks groeide, een periode die wel het Malthusiaans tijdperk wordt genoemd. De Industriële Revolutie aan het einde van de 18e eeuw markeerde het begin van een sterke toename van het inkomen per capita in West-Europa en andere ontwikkelde economieën.
Sinds 1950 hebben ontwikkelde landen een aanzienlijke toename van de output per capita gekend, mede door het "compounding" effect van groei. Er is ook een tendens tot convergentie waargenomen, waarbij landen die in 1950 een lager BBP per capita hadden, vaak een hogere economische groei doormaakten. Dit geldt met name voor veel Aziatische landen. Echter, voor Afrikaanse landen is convergentie tot op heden minder duidelijk.
#### 3.1.3 Het Solow-raamwerk
Om de feiten rond economische groei te verklaren, wordt het analytische raamwerk van Robert Solow gehanteerd. Dit raamwerk onderzoekt de rollen van kapitaalaccumulatie en technologische vooruitgang in het bepalen van economische groei.
##### 3.1.3.1 De aggregatieve productiefunctie
De kern van het Solow-model is de aggregatieve productiefunctie, die de relatie specificeert tussen de totale output ($Y$) en de productiefactoren kapitaal ($K$) en arbeid ($N$):
$$ Y = F(K, N) $$
Hierbij staat $Y$ voor de totale output, $K$ voor de hoeveelheid kapitaal (machines, fabrieken) en $N$ voor het aantal arbeiders. De functie $F$ geeft de productiemogelijkheden aan en hangt tevens af van het technologieniveau. Een hoger technologieniveau betekent een hogere output voor dezelfde hoeveelheid kapitaal en arbeid.
##### 3.1.3.2 Kenmerken van de productiefunctie
Het Solow-raamwerk gaat uit van twee belangrijke eigenschappen van de productiefunctie:
1. **Constante schaalopbrengsten**: Wanneer alle inputs ($K$ en $N$) met een factor $x$ worden vermenigvuldigd, wordt de output $Y$ ook met diezelfde factor $x$ vermenigvuldigd. Dit kan wiskundig worden uitgedrukt als:
$$ xY = F(xK, xN) $$
Voor $x=2$ betekent dit dat een verdubbeling van zowel kapitaal als arbeid leidt tot een verdubbeling van de output.
2. **Afnemende factoropbrengsten**: Toenames in één productiefactor, bij gelijkblijvende andere factoren, leiden tot steeds kleinere toenames in de output. Dit geldt voor zowel kapitaal als arbeid afzonderlijk. Zo zullen opeenvolgende toevoegingen van kapitaal, bij een vast aantal arbeiders, steeds minder extra output genereren.
Met de aanname van constante schaalopbrengsten kan de productiefunctie worden herschreven in termen van output per arbeider ($Y/N$) en kapitaal per arbeider ($K/N$):
$$ \frac{Y}{N} = F\left(\frac{K}{N}, 1\right) $$
Dit betekent dat de output per arbeider uitsluitend afhangt van de hoeveelheid kapitaal per arbeider.
> **Tip:** Het concept van afnemende factoropbrengsten verklaart waarom een economie zonder technologische vooruitgang niet oneindig kan blijven groeien door enkel meer kapitaal toe te voegen.
##### 3.1.3.3 De rol van kapitaalaccumulatie en technologische vooruitgang
Kapitaalaccumulatie, gedreven door sparen, leidt tot een toename van kapitaal per arbeider en daarmee tot hogere output per arbeider. Echter, door de afnemende factoropbrengsten zal deze groei vertragen.
$$ \frac{Y}{N} = f\left(\frac{K}{N}\right) $$
Waarbij $f$ de functie $F$ representeert in termen van kapitaal per arbeider. De figuur 'Output en kapitaal per arbeider' illustreert dat elke extra eenheid kapitaal per arbeider een steeds kleinere toename in output per arbeider oplevert.
Stijgingen in output per arbeider ($Y/N$) kunnen dus voortkomen uit:
* Een toename van kapitaal per arbeider ($K/N$).
* Technologische verbeteringen die de productiefunctie $F$ naar boven verschuiven, waardoor bij een gegeven $K/N$ de output per arbeider toeneemt.
Het Solow-raamwerk benadrukt dat kapitaalaccumulatie op zichzelf niet kan leiden tot permanente groei van de output per capita. Blijvende economische groei vereist continue technologische vooruitgang. De snelheid van deze technologische vooruitgang is de primaire determinant van de groei van de output per capita op de lange termijn.
> **Tip:** Technologische vooruitgang is de motor voor duurzame economische groei op de lange termijn. Zonder deze vooruitgang zal de economie stagneren door de afnemende opbrengsten van kapitaalaccumulatie.
##### 3.1.3.4 Technologische vooruitgang en groei
Technologische vooruitgang verschuift de productiefunctie naar boven, wat resulteert in hogere output per arbeider voor elk niveau van kapitaal per arbeider. Dit wordt gevisualiseerd in de figuur 'De effecten van technologische vooruitgang'.
Een belangrijke observatie is waarom het inkomen per capita in sommige Europese landen sinds de jaren '70 is afgenomen ten opzichte van dat in de Verenigde Staten. Drie mogelijke verklaringen hiervoor zijn:
1. Te weinig deelname aan de economie.
2. Te weinig gewerkte uren door degenen die wel deelnemen.
3. Te lage arbeidsproductiviteit.
Deze factoren kunnen worden geanalyseerd door de de deompositie van inkomen per capita in de relatieve bijdragen van arbeidsparticipatie, uren per werknemer en productiviteit.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lange termijn | Periode waarin economische groei de nadruk ligt op een gestage toename van de output doorheen de tijd, in tegenstelling tot kortetermijnschommelingen. |
| Fluctuaties | Kortetermijn- of middellange termijn schommelingen in economische activiteit, zoals de outputniveaus, die niet kenmerkend zijn voor de langetermijngroei. |
| Geaggregeerde output | De totale output van alle goederen en diensten geproduceerd in een economie gedurende een bepaalde periode. |
| Levensstandaard | De mate van welvaart en het algemene welzijn van individuen in een samenleving, vaak gemeten aan de hand van economische indicatoren zoals output per capita. |
| Output per capita | De totale output van een economie gedeeld door het aantal inwoners; een veelgebruikte maatstaf voor de levensstandaard. |
| Wisselkoersen | De waarde van de ene munt uitgedrukt in termen van een andere munt, die gebruikt wordt om internationale handel en vergelijkingen te faciliteren, maar die volatiel kan zijn. |
| Koopkrachtpariteiten (PPP) | Een methode om BBP-reeksen tussen landen te vergelijken door gebruik te maken van een uniforme set prijzen, rekening houdend met de verschillen in koopkracht tussen landen. |
| Internationale dollars | De 'gemiddelde' valuta die gebruikt wordt bij het berekenen van koopkrachtpariteiten om de output per capita tussen verschillende landen te vergelijken. |
| Penn World Tables | Een dataset die gegevens bevat over koopkrachtpariteiten en andere economische variabelen voor een breed scala aan landen, gebruikt voor internationale vergelijkingen. |
| Productiviteit | De efficiëntie waarmee inputs (zoals arbeid en kapitaal) worden omgezet in outputs; vaak gemeten als output per arbeider of output per uur. |
| Convergentie | Het economische fenomeen waarbij landen met een lager outputniveau per capita de neiging hebben sneller te groeien dan landen met een hoger outputniveau, wat leidt tot een verkleining van de welvaartsverschillen. |
| Malthusiaans tijdperk | Een historische periode (ongeveer 1500-1820) gekenmerkt door een zeer lage, bijna constante output per capita, waar bevolkingsgroei de economische vooruitgang beperkte, conform de theorie van Malthus. |
| Industriële Revolutie | Een periode van ingrijpende technologische en sociaaleconomische veranderingen die begon in de late 18e eeuw, leidend tot een sterke toename van de productie en inkomen per capita. |
| Emerging economies | Landen die een snelle economische groei doormaken, vaak gekenmerkt door een relatief laag startniveau van BBP per capita en een hoge groeivoet. |
| Aggregatieve productiefunctie | Een economische functie die de relatie weergeeft tussen de totale output van een economie en de geaggregeerde inputs zoals kapitaal en arbeid. |
| Kapitaal | Alle door mensen gemaakte productiemiddelen, zoals machines, fabrieken, gebouwen en infrastructuur, die gebruikt worden in het productieproces. |
| Arbeid | De menselijke inspanning, zowel fysiek als mentaal, die bijdraagt aan de productie van goederen en diensten. |
| Technologie | De kennis, methoden en ontwerpen die gebruikt worden om goederen en diensten te produceren; het niveau van technologie beïnvloedt de productiviteit. |
| Constante schaalopbrengsten | Een eigenschap van de productiefunctie waarbij een proportionele toename van alle inputs leidt tot een evenredige toename van de output. |
| Afnemende factoropbrengsten | Een eigenschap van de productiefunctie waarbij het toevoegen van een extra eenheid van een specifieke input, terwijl andere inputs constant blijven, leidt tot steeds kleinere toenames in de output. |
| Kapitaalaccumulatie | Het proces van het vergroten van de hoeveelheid kapitaal in een economie, meestal door sparen en investeren. |
| Spaarquote | Het percentage van het inkomen dat wordt gespaard in plaats van geconsumeerd; een belangrijke determinant van kapitaalaccumulatie. |
| Technologische vooruitgang | Verbeteringen in de technologie die leiden tot een hogere output voor dezelfde hoeveelheid inputs, of een hogere output met minder inputs. |