Cover
Jetzt kostenlos starten Samenvatting GWO PDF.pdf
Summary
# Kenmerken en bedreigingen voor de interne validiteit van within-subjects designs
### Kernidee
* Theorieën verklaren en voorspellen gedrag door middel van mechanismen, waarbij constructen een centrale rol spelen [2](#page=2).
* Constructen zijn hypothetische eigenschappen die niet direct meetbaar zijn, maar wel extern gedrag beïnvloeden [2](#page=2).
* Operationele definities specificeren procedures om niet-direct waarneembare variabelen te meten via waarneembaar gedrag [3](#page=3).
### Feiten
* Een theorie is een reeks uitspraken over de mechanismen achter een bepaald gedrag [2](#page=2).
* Constructen worden beïnvloed door externe stimuli en kunnen extern gedrag beïnvloeden (stimulus → construct → gedrag) [2](#page=2).
* Onderzoekers meten een construct indirect door de factoren die het beïnvloeden en het gedrag dat het veroorzaakt te onderzoeken [2](#page=2).
* Operationaliseren is het proces van het definiëren en meten van een construct via een operationele definitie [3](#page=3).
* Operationele definities kunnen belangrijke componenten van een construct overslaan of extra componenten bevatten [3](#page=3).
* Het raadplegen van eerder onderzoek is de beste methode om te bepalen hoe een variabele gemeten moet worden [4](#page=4).
## Validiteit en betrouwbaarheid van metingen
* Validiteit meet of een procedure meet wat het beweert te meten, terwijl betrouwbaarheid de stabiliteit en consistentie van een meting aangeeft. (#page=4, 6) [4](#page=4) [6](#page=6).
* Betrouwbaarheid is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde voor validiteit [7](#page=7).
* **Validiteit:** De mate waarin een meetproces de variabele meet die het pretendeert te meten [5](#page=5).
* **Face validity:** Oppervlakkige schijn van validiteit [5](#page=5).
* **Concurrent validity:** Correlatie met een gevestigde meting van dezelfde variabele [5](#page=5).
* **Predictive validity:** Nauwkeurig voorspellen van toekomstig gedrag [5](#page=5).
* **Construct validity:** Gedrag van scores is consistent met wat bekend is over het construct [6](#page=6).
* **Convergent validity:** Sterke relatie tussen verschillende methoden voor hetzelfde construct [6](#page=6).
* **Divergent validity:** Zwakke of geen relatie tussen metingen van verschillende constructen [6](#page=6).
* **Betrouwbaarheid:** Stabiliteit of consistentie van een meetprocedure bij herhaalde metingen [6](#page=6).
* **Successive measurements:** Test-retest, parallel-forms [7](#page=7).
* **Simultaneous measurements:** Inter-rater reliability [7](#page=7).
* **Internal consistency:** Consistentie van items binnen een test (split-half) [7](#page=7).
* Metingen kunnen betrouwbaar zijn zonder geldig te zijn, maar niet geldig zonder betrouwbaar te zijn [7](#page=7).
* Accuraatheid verwijst naar de nabijheid van de 'ware waarde', terwijl validiteit en betrouwbaarheid onafhankelijk kunnen zijn van accuraatheid (bv. biased measurement) [8](#page=8).
### Meetschalen
* **Nominale schaal:** Categorieën zonder volgorde (verschil in soort) [8](#page=8).
### Meetmodaliteiten
### Andere aspecten van metingen
## Selectie van onderzoeksparticipanten
### Populaties en steekproeven
### Representatieve steekproeven
### Steekproefomvang en principes
### Kanssteekproefmethoden
---
## Kenmerken en bedreigingen voor de interne validiteit van within-subjects designs
### Core idea
- Interne validiteit is cruciaal voor causale conclusies; het garandeert dat de onderzochte variabelen de enige mogelijke verklaring zijn voor de resultaten [32](#page=32) [33](#page=33).
- Bedreigingen voor interne validiteit introduceren alternatieve verklaringen, waardoor de geldigheid van de causale claims wordt ondermijnd [33](#page=33).
### Key concepts
- **Interne validiteit:** De mate waarin een studie een enkele, ondubbelzinnige verklaring biedt voor de relatie tussen twee variabelen [32](#page=32).
- **Bedreiging voor interne validiteit:** Elke factor die een alternatieve verklaring voor de onderzoeksresultaten mogelijk maakt [33](#page=33).
- **Externe variabelen (Extraneous variables):** Variabelen die niet behoren tot de onderzochte hoofdvariabelen, maar wel aanwezig zijn in de studie [37](#page=37).
- **Verstorende variabelen (Confounded variables):** Externe variabelen die systematisch samenhangen met de onderzochte variabelen en een alternatieve verklaring bieden voor de waargenomen relatie [38](#page=38).
- **Causaliteit:** Het aantonen dat veranderingen in de ene variabele veranderingen in de andere variabele *veroorzaken* [32](#page=32) [38](#page=38).
### Key facts
- Het doel van experimenteel onderzoek is het verkrijgen van een oorzaak-gevolgverklaring [32](#page=32).
- Een studie heeft interne validiteit als er slechts één ondubbelzinnige verklaring voor de resultaten bestaat [33](#page=33).
- Het voorkomen dat externe variabelen verstorende variabelen worden, is essentieel voor interne validiteit [38](#page=38).
- In within-subjects designs moet het enige systematische verschil tussen condities de onderzochte variabele zijn [39](#page=39).
- Confounders kunnen worden onderverdeeld in omgevingsinvloeden en deelnemersvariabelen [39](#page=39).
### Implications
- Een hoge interne validiteit is nodig om causale conclusies te rechtvaardigen [32](#page=32) [33](#page=33).
- Het kritisch evalueren van onderzoek vereist bewustzijn van potentiële bedreigingen voor de interne validiteit [33](#page=33).
- Onderzoekers moeten proactief bedreigingen voor interne validiteit identificeren en beperken tijdens de planningsfase [33](#page=33).
- Compromissen zijn vaak nodig; het oplossen van één bedreiging kan andere vergroten [33](#page=33).
### Common pitfalls
- Confundende variabelen kunnen leiden tot onjuiste causale conclusies [38](#page=38).
- Systematische verschillen in omgevingsfactoren of deelnemerskenmerken tussen condities ondermijnen de interne validiteit [39](#page=39).
- > **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat een "statistisch significant" resultaat niet automatisch waar of betrouwbaar is; de interne validiteit moet altijd worden beoordeeld [33](#page=33)
- > **Voorbeeld:** Als in een studie naar muziek en taakprestatie de ene conditie in een grote, vrolijke kamer wordt uitgevoerd en de andere in een kleine, sombere kamer, is het
- verschil in resultaten mogelijk te wijten aan de kameromstandigheden en niet aan de muziek zelf (confounder: omgevingsinvloed) [39](#page=39)
---
* Bedreigingen voor interne validiteit treden op wanneer er alternatieve verklaringen zijn voor de gevonden resultaten, naast de behandeling zelf.
* In within-subjects designs, waar dezelfde deelnemers meerdere condities doorlopen, spelen tijdgerelateerde variabelen een significante rol als bedreigingen.
* Een trade-off bestaat tussen interne en externe validiteit; het maximaliseren van de ene kan de andere verminderen.
### Tijdgerelateerde variabelen als bedreigingen
* Bij herhaalde metingen in within-subjects designs kunnen tijdgerelateerde variabelen de resultaten beïnvloeden.
* Deze variabelen kunnen participant-gerelateerd zijn (bv. stemming, vermoeidheid), externe gebeurtenissen betreffen (bv. weer), of accumulatie-effecten zijn (bv. oefening, gewenning).
* Voorbeeld: de volgorde van condities (kalmerende muziek, agressieve muziek, geen muziek) kan beïnvloed worden door dagelijkse variaties in stemming of vermoeidheid [40](#page=40).
* Deze factoren kunnen dienen als confounders die niet direct door de behandeling worden veroorzaakt.
### Balans tussen interne en externe validiteit
* Het doel is om zowel interne als externe validiteit te maximaliseren, maar dit is vaak een compromis.
* Hoge interne validiteit vereist strenge controle, wat kan leiden tot een kunstmatige setting en verminderde externe validiteit.
* Hoge externe validiteit (naturalistische setting) introduceert ongecontroleerde variabelen, wat interne validiteit bedreigt.
* De prioriteit hangt af van de onderzoeksvraag; meerdere studies compenseren vaak elkaars beperkingen.
### Artefacten
* Artefacten zijn externe factoren die metingen kunnen beïnvloeden en betrouwbaarheid, interne en externe validiteit bedreigen.
* Twee belangrijke vormen zijn experimenter bias en participant reactivity.
* **Experimenter bias:** Onderzoekersverwachtingen beïnvloeden resultaten, bedreigt zowel interne als externe validiteit; verminderd door single- of double-blind designs [41](#page=41).
* **Demand characteristics:** Hints in de studie die deelnemers suggereren wat de hypothese is, beïnvloeden hun gedrag.
- **Participant reactivity:** Deelnemers veranderen gedrag omdat ze weten dat ze onderzocht worden (bv. overmatig coöperatief, tegenwerking). Dit bedreigt interne validiteit (gedrag verklaard door reactivity ipv behandeling) en externe validiteit (resultaten
### Overdreven variabelen
* Onderzoekers vergroten soms verschillen tussen condities om effecten duidelijker te maken.
* Dit vergroot de kans op het vinden van een effect, maar kan leiden tot resultaten die niet generaliseren naar normale situaties met kleinere verschillen.
### Controle in experimenteel onderzoek
* Experimenteel onderzoek vereist manipulatie, meting, vergelijking en controle om oorzaak-gevolgrelaties vast te stellen [44](#page=44).
- **Manipulatie:** De onderzoeker verandert actief een variabele (onafhankelijke variabele) om condities te creëren. Dit helpt bij het bepalen van de richting van een relatie en het controleren van derde variabelen
- **Controle:** Alle andere variabelen worden constant gehouden om te voorkomen dat ze de resultaten beïnvloeden, wat essentieel is om confounders (extraneous variables die systematisch meeveranderen met de onafhankelijke variabele) te
### Methoden voor controle van externe variabelen
* **Holding constant:** Een variabele wordt gelijk gehouden voor alle deelnemers (bv. testomgeving, leeftijd), wat externe validiteit kan beperken [50](#page=50).
* **Matching:** Waarden van een variabele worden evenwichtig verdeeld over condities (bv. gelijke aantallen jonge/oude deelnemers per groep) [51](#page=51).
* **Randomization:** Willekeurige toewijzing van deelnemers aan condities (random assignment) of volgorde van behandelingen (counterbalancing) helpt systematische verbanden te doorbreken. Dit is niet gegarandeerd bij kleine steekproeven [51](#page=51).
### Controleomstandigheden
* Een baseline zonder behandeling wordt vaak vergeleken met de experimentele conditie.
### Manipulatiecontroles
---
### Kenmerken van within-subjects designs
* Elke deelnemer wordt blootgesteld aan alle behandelingscondities [73](#page=73).
* Dezelfde groep deelnemers wordt meerdere keren gemeten, één keer per conditie [73](#page=73).
* Groepen zijn in alle condities identiek, wat individuele verschillen elimineert als storende factor [73](#page=73).
* Statistisch krachtig en gevoelig voor verschillen tussen condities [73](#page=73).
* Twee structuren:
* Sequentieel: behandelingen op verschillende tijdstippen (bv. pijntolerantie en scheldwoorden) [73](#page=73).
* Gelijktijdig: condities door elkaar gepresenteerd binnen één sessie (bv. humoristische zinnen beter onthouden) [73](#page=73).
### Bedreigingen voor de interne validiteit bij within-subjects designs
#### Omgevingsvariabelen
* Omgevingsfactoren (bv. tijdstip, locatie) kunnen verschillen tussen behandelingen veroorzaken [73](#page=73).
* Risico is kleiner als alle condities in één sessie worden uitgevoerd [73](#page=73).
#### Tijdgerelateerde variabelen (tijd-gebonden factoren)
* Externe gebeurtenissen beïnvloeden scores zonder verband met de behandeling [74](#page=74).
* Five principal time-related threats:
* History: externe gebeurtenissen beïnvloeden één conditie meer dan een andere (bv. stroomstoring) [74](#page=74).
* Maturation: fysiologische of psychologische veranderingen tijdens het onderzoek (vooral bij kinderen/ouderen) [74](#page=74).
* Instrumentation: veranderingen in meetinstrument of beoordelaar over tijd (bv. criteria aanpassen) [74](#page=74).
* Regression toward the mean: extreme scores bewegen richting het gemiddelde bij herhaalde meting [74](#page=74).
* Order effects: deelname aan één behandeling beïnvloedt prestaties in latere behandelingen [74](#page=74).
#### Volgorde-effecten (order effects)
* Ervaren van een eerdere behandeling beïnvloedt de volgende behandeling [74](#page=74).
* Vormen een risico wanneer behandelingen op verschillende tijdstippen plaatsvinden [74](#page=74).
* Types:
* Practice effect: verbetering door ervaring [74](#page=74).
* Fatigue effect: slechtere prestaties door vermoeidheid [74](#page=74).
* Carry-over effect: effecten van een behandeling werken door in volgende condities [74](#page=74).
* Contrast effect: perceptie van een conditie verandert door vergelijking met vorige [74](#page=74).
* Progressive error: algemene veranderingen door deelname, zoals oefening of verveling [74](#page=74).
* Kunnen systematische verschillen veroorzaken die op een behandelingseffect lijken [74](#page=74).
### Omgaan met tijdsgebonden bedreigingen en volgorde-effecten
#### Tegenbalanceren (counterbalancing)
---
### Voordelen van within-subjects designs
* Minder deelnemers nodig omdat elke deelnemer alle condities doorloopt [78](#page=78).
* Elimineert individuele verschillen doordat elke deelnemer als eigen controle dient [78](#page=78).
* Vermindert confounding door individuele verschillen en variantie binnen treatments [78](#page=78).
* Hogere statistische power door minder variantie, waardoor treatmentverschillen duidelijker zichtbaar worden [78](#page=78).
### Nadelen van within-subjects designs
* Tijdgerelateerde bedreigingen: vermoeidheid, leren, verveling of veranderende omstandigheden kunnen resultaten vertekenen [79](#page=79).
* Participant attrition (uitval) kan de steekproef verkleinen en leiden tot vrijwilligersbias [79](#page=79).
### Keuze tussen within-subjects en between-subjects designs
* Individuele verschillen zijn een groot probleem: kies within-subjects [79](#page=79).
* Tijd- en volgorde-effecten zijn een groot probleem: kies between-subjects [79](#page=79).
* Beperkte beschikbaarheid van deelnemers: within-subjects is efficiënter [79](#page=79).
### Gematchte-proefpersonenontwerpen
* Combineren voordelen van within- en between-subjects designs door individuen één-op-één te matchen op relevante variabelen [79](#page=79).
* Doel: individuele verschillen verminderen en tijd- en volgorde-effecten vermijden [79](#page=79).
* Nadeel: gelijkheid tussen personen is nooit perfect en matching verwijdert minder goed individuele verschillen dan een echt within-subjects design [80](#page=80).
### Algemene toepassingen van within-subjects designs
* Wanneer beperkt aantal deelnemers beschikbaar is, met name bij moeilijk te bereiken populaties [80](#page=80).
* Wanneer grote variabiliteit tussen personen wordt verwacht, omdat het ontwerp dit elimineert [80](#page=80).
### Ontwerpen met twee behandelingen
* Eenvoudigste vorm, vergelijkt twee condities binnen dezelfde groep [80](#page=80).
* Voordelen: eenvoudig, verschil makkelijk zichtbaar, grotere kans op significant verschil, counterbalancing is eenvoudig [80](#page=80).
* Nadelen: beperkt inzicht in functionele relatie, toont enkel verschil, niet hoe de afhankelijke variabele verandert [80](#page=80).
* Statistische analyse: repeated-measures t-test of ANOVA voor interval/ratio, Wilcoxon Signed-Ranks test voor ordinaal, Sign-test voor categorisch [81](#page=81).
### Ontwerpen met meerdere behandelingen
* Gebruikt meer dan twee behandelingen om de functionele relatie te onderzoeken [81](#page=81).
* Voordelen: toont hoe de afhankelijke variabele verandert, sterker causaal bewijs, helpt actieve bestanddelen te identificeren [81](#page=81).
* Nadelen: te veel behandelingen kunnen verschillen te klein maken, meer tijd per deelnemer verhoogt uitval, volledige counterbalancing moeilijker [81](#page=81).
* Statistische analyse: repeated-measures ANOVA voor interval/ratio, complexere ontwerpen vereisen geavanceerdere statistiek [81](#page=81).
### Kernsamenvatting voordelen en nadelen
* Voordelen: minder deelnemers, elimineert individuele verschillen, grotere statistische power [82](#page=82).
* Nadelen: order effects, tijdgerelateerde bedreigingen, moeilijk te counterbalancen bij veel behandelingen, grotere kans op uitval [82](#page=82).
* Oplossingen: counterbalancing, kortere testduur, overschakelen op between-subjects design indien nodig [82](#page=82).
---
* Within-subjects designs vereisen dat dezelfde deelnemers alle condities doorlopen .
* Dit ontwerp biedt voordelen zoals minder benodigde deelnemers en controle over individuele verschillen .
* De belangrijkste bedreiging voor de interne validiteit is de aanwezigheid van order effects .
* Within-subjects factorial designs gebruiken dezelfde deelnemers voor alle condities .
* Voordelen zijn minder deelnemers nodig en geen probleem met individuele verschillen .
* Nadelen zijn dat veel condities tijdrovend zijn en er kans is op uitval .
* Order effects, zoals vermoeidheid of oefening, treden op bij herhaalde metingen .
* Counterbalancing kan worden gebruikt om order effects te evalueren .
* **Order effects:** Eerdere behandelingen beïnvloeden de scores in latere behandelingen .
* **Counterbalancing:** Behandelingen worden in verschillende volgordes aan groepen aangeboden om order effects te controleren .
* **Symmetrical order effects:** Een symmetrisch extra effect van de tweede behandeling .
* **Non-symmetrical order effects:** Verschillende effecten afhankelijk van de volgorde van de behandelingen .
* Within-subjects designs zijn efficiënter in termen van benodigde deelnemersaantallen .
* Individuele verschillen worden geneutraliseerd, wat de variantie kan verminderen .
* Het evalueren van volgorde-effecten is cruciaal om de interne validiteit te waarborgen .
* Het correct toepassen van counterbalancing is essentieel bij het gebruik van within-subjects designs .
- > **Tip:** Bij een significant hoofdeffect moet eerst de interactie geïnterpreteerd worden, omdat hoofdeffecten misleidend kunnen zijn bij een interactie [100](#page=100)
- > **Example:** Een voorbeeld van een symmetrisch order effect is dat de tweede behandeling altijd 5 punten beter scoort dan de eerste, ongeacht de volgorde waarin ze worden aangeboden
---
# Methoden van meten en meetinstrumenten
### Meetschalen
* De keuze van een meetschaal bepaalt de precisie waarmee verschillen en relaties tussen variabelen beschreven kunnen worden [9](#page=9).
* **Nominale schaal:** Toont enkel aan dat er een verschil is (kwalitatief) [9](#page=9).
* **Ordinale schaal:** Geeft de richting van een verschil aan (meer of minder) [9](#page=9).
* **Intervalschaal:** Laat de omvang van het verschil zien (hoeveel meer of minder) [9](#page=9).
* **Ratioschaal:** Toont de verhouding aan, bijvoorbeeld "twee keer zoveel" [9](#page=9).
* Een hoger niveau van meetschaal levert meer informatie op en maakt complexere analyses mogelijk [9](#page=9).
### Meetmodaliteiten
* Abstracte begrippen worden gemeten via hun waarneembare uitingen [9](#page=9).
* Uitingen vallen in drie categorieën: self-report, fysiologisch en gedragsmatig [9](#page=9).
* **Self-report (zelfrapportage):** Deelnemer beschrijft eigen gevoelens of gedachten [9](#page=9).
* Voordeel: Directe meting, hoge face validity [9](#page=9).
* Nadeel: Gevoelig voor vertekening (liegen, sociaal wenselijk antwoorden) [9](#page=9).
* **Fysiologische metingen:** Lichamelijke reacties worden gemeten (bv. hartslag) [9](#page=9).
* Voordeel: Objectief en betrouwbaar [10](#page=10).
* Nadeel: Duur, kan onnatuurlijke situatie creëren, lage validiteit omdat reacties niet uniek zijn voor één emotie [10](#page=10).
* **Gedragsmatige metingen:** Observeerbaar gedrag wordt gemeten [10](#page=10).
* Voordeel: Flexibel, praktisch toepasbaar [10](#page=10).
* Nadeel: Gedrag kan situatiegebonden zijn, uiterlijke verandering zonder onderliggende probleemoplossing [10](#page=10).
### Andere aspecten van metingen
* **Meerdere metingen:** Gebruik van verschillende methoden voor één construct vergroot zekerheid, maar kan data-analyse complex maken [11](#page=11).
* Oplossing: Samenvoegen van metingen tot één samengestelde score [11](#page=11).
* **Gevoeligheid (sensitivity):** Het instrument moet kleine veranderingen kunnen detecteren [11](#page=11).
* **Range effects:** Scores clusteren aan één kant van de schaal, waardoor verandering niet meer geregistreerd kan worden [11](#page=11).
* **Ceiling effect:** Scores aan de bovenkant van de schaal [11](#page=11).
* **Floor effect:** Scores aan de onderkant van de schaal [11](#page=11).
* **Artefacten:** Verstoringen door externe invloeden [12](#page=12).
* **Experimenter Bias:** Onderzoeker beïnvloedt resultaten door verwachtingen [12](#page=12).
### Selectie van meetprocedure
### Metingen in verschillende culturen
---
# Steekproeftrekking en representativiteit
### Kernidee
* Onderzoekers selecteren een kleine groep (steekproef) uit een grotere groep (populatie) om resultaten te kunnen generaliseren [14](#page=14).
* Representativiteit bepaalt hoe goed de steekproef de populatie weerspiegelt [15](#page=15).
* Doel is een representatieve steekproef te verkrijgen die de populatie accuraat vertegenwoordigt [14](#page=14) [15](#page=15).
### Feiten
* Een populatie is de volledige groep die een onderzoeker wil bestuderen [14](#page=14).
* Een steekproef is een kleinere groep die uit de populatie is gekozen [14](#page=14).
* De doelpopulatie is waar de onderzoeker echt in geïnteresseerd is [14](#page=14).
* De toegankelijke populatie is het deel van de doelpopulatie dat beschikbaar is [14](#page=14).
* Een representatieve steekproef lijkt qua kenmerken op de populatie [15](#page=15).
* Een vertekende steekproef (biased sample) heeft afwijkende kenmerken [15](#page=15).
* Selectiebias treedt op wanneer de selectiemethode de kans op een vertekende steekproef vergroot [15](#page=15).
* De wet van grote getallen stelt dat hoe groter de steekproef, hoe representatiever deze waarschijnlijk is [16](#page=16).
* De nauwkeurigheid van een steekproef neemt toe met de vierkantswortel van de steekproefomvang [16](#page=16).
* Veel statistische modellen gaan uit van sampling with replacement, maar in de praktijk gebeurt sampling without replacement [18](#page=18).
* Bij grote populaties maakt sampling with/without replacement nauwelijks verschil [18](#page=18).
### Concepten
* **Representativiteit:** De mate waarin een steekproef de populatie weerspiegelt [15](#page=15).
* **Vertekende steekproef (biased sample):** Een steekproef die afwijkt van de populatiekenmerken [15](#page=15).
* **Selectiebias (sampling bias):** Een selectieprocedure die bepaalde individuen bevoordeelt [15](#page=15).
* **Kanssteekproeven (probability sampling):** De kans dat een individu wordt geselecteerd is bekend en berekenbaar [17](#page=17).
* Vereist: bekende populatieomvang, identificeerbare leden, gelijke kansen en willekeurig selectieproces [17](#page=17).
* **Niet-kanssteekproeven (non-probability sampling):** De kans op selectie is onbekend [17](#page=17).
* Populatie niet volledig bekend, selectie op basis van gemak of oordeel [17](#page=17).
* Vergroot de kans op vertekening [17](#page=17).
* **Eenvoudige aselecte steekproef (simple random sampling):** Elk individu heeft gelijke kans op selectie; onafhankelijke keuzes [18](#page=18).
* **Systematische steekproef (systematic sampling):** Selectie van elke n-de persoon na een willekeurig startpunt [19](#page=19).
* **Gestratificeerde steekproef (stratified random sampling):** Trekken van gelijke aantallen uit herkenbare subgroepen (strata) [19](#page=19).
### Implicaties
### Valkuilen
---
# Onderzoeksstrategieën voor het onderzoeken van variabelen en hun relaties
### Core idea
* Onderzoeksstrategieën bepalen de algemene aanpak en het doel van onderzoek, afhankelijk van de vraag en het gewenste antwoord [25](#page=25).
* Er zijn vijf hoofdonderzoeksstrategieën die zich richten op meting van variabelen en hun relaties [25](#page=25).
* De keuze van strategie hangt af van het soort vraag: beschrijvend, correlationeel of causaal [25](#page=25).
### Key facts
* Beschrijvend onderzoek onderzoekt één variabele om de huidige toestand te beschrijven [25](#page=25).
* Correlationeel onderzoek onderzoekt de relatie tussen twee variabelen zonder causaliteit te claimen [26](#page=26).
* Experimenteel onderzoek probeert oorzaak-gevolgrelaties aan te tonen door manipulatie en controle [27](#page=27).
* Quasi-experimenteel onderzoek onderzoekt oorzaak-gevolg, maar kan dit nooit volledig bewijzen door gebrek aan willekeurige toewijzing [27](#page=27).
* Niet-experimenteel onderzoek toont relaties aan maar verklaart deze niet [28](#page=28).
* Beschrijvende gegevens zijn een eerste stap, zelden het hoofddoel [25](#page=25).
* Onderzoeksstrategie, onderzoeksontwerp en onderzoeksprocedures zijn onderscheidende niveaus van planning [29](#page=29).
### Key concepts
* **Beschrijvend onderzoek:** Meet individuele variabelen, doelt op het beschrijven van een groep [25](#page=25).
* **Correlationeel onderzoek:** Meet twee variabelen bij elk individu om relaties te beschrijven [26](#page=26).
* Relaties kunnen positief, negatief, lineair of curvilineair zijn [26](#page=26).
* **Experimenteel onderzoek:** Manipuleert een onafhankelijke variabele, wijst willekeurig toe, en meet de afhankelijke variabele om causaliteit te bepalen [27](#page=27).
* **Quasi-experimenteel onderzoek:** Vergelijkt groepen, maar deelnemers worden niet willekeurig toegewezen; probeert causaliteit [27](#page=27).
* **Niet-experimenteel onderzoek:** Vergelijkt groepen of maten relaties zonder causaliteit te verklaren [28](#page=28).
* Verschilt van correlationeel door het gebruik van gegroepeerde scores in plaats van paren van scores [28](#page=28).
* **Onderzoeksontwerp:** Het algemene plan voor het uitvoeren van een strategie [29](#page=29).
* **Onderzoeksprocedure:** De exacte, stap-voor-stap beschrijving van de uitvoering [30](#page=30).
### Implications
* De keuze van de onderzoeksstrategie bepaalt welke soorten vragen beantwoord kunnen worden [25](#page=25).
* Experimenteel onderzoek is nodig om oorzaak-gevolgrelaties vast te stellen [27](#page=27).
* Correlationeel en niet-experimenteel onderzoek tonen relaties aan maar verklaren deze niet, wat leidt tot dezelfde conclusies en beperkingen [28](#page=28).
* Statistische analyses (t-toets, ANOVA, chi-kwadraat, correlatiecoëfficiënten) zijn afhankelijk van de onderzoeksstrategie en datastructuur [30](#page=30).
* Een correct begrip van de strategie is cruciaal om ongepaste oorzaak-gevolginterpretaties te vermijden [28](#page=28).
* Onderzoek kan strategieën combineren om meerdere hypothesen te testen [31](#page=31).
### Common pitfalls
---
# Validiteit in onderzoek: externe en interne consistentie
### Kernidee
* Validiteit is het belangrijkste criterium voor de kwaliteit van onderzoek, en verwijst naar de nauwkeurigheid van conclusies [31](#page=31).
* Twee hoofdvormen van validiteit zijn externe validiteit en interne validiteit [31](#page=31).
* Elke factor die twijfel oproept over de resultaten of hun interpretatie vormt een bedreiging voor de validiteit [31](#page=31).
* Een goed ontworpen studie identificeert en beperkt bedreigingen voor validiteit reeds in de planningsfase [33](#page=33).
### Externe validiteit
* Externe validiteit is de mate waarin onderzoeksresultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar andere personen, situaties, tijden, metingen en kenmerken [31](#page=31).
* Bedreigingen voor externe validiteit beperken de generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten [31](#page=31).
* Drie categorieën van bedreigingen voor externe validiteit zijn:
* Generaliseren over deelnemers of proefpersonen heen [34](#page=34).
* Generaliseren over kenmerken van een onderzoek [35](#page=35).
* Generaliseren over kenmerken van de metingen [36](#page=36).
* Generaliseren over deelnemers: omvat selectiebias, het gebruik van studenten, vrijwilligersbias, homogene deelnemerskenmerken, en soortoverschrijdende generalisatie [34](#page=34).
* Generaliseren over kenmerken van een onderzoek: omvat het nieuwigheidseffect, interferentie door meerdere behandelingen, en kenmerken van de onderzoeker [35](#page=35).
* Generaliseren over kenmerken van metingen: omvat sensitisatie, generaliseerbaarheid over responsmaten, en het meetmoment [36](#page=36).
### Interne validiteit
* Interne validiteit is de mate waarin een studie een ondubbelzinnige verklaring levert voor de relatie tussen twee variabelen [32](#page=32).
* Bedreigingen voor interne validiteit maken alternatieve verklaringen voor de resultaten mogelijk [32](#page=32).
* Externe variabelen (extraneous variables) zijn alle variabelen in een onderzoek die niet tot de specifieke onderzochte variabelen behoren [37](#page=37).
* Verstorende variabelen (confounded variables) zijn externe variabelen die systematisch samenhangen met de onderzochte variabelen en een alternatieve verklaring bieden [38](#page=38).
* Drie algemene categorieën van bedreigingen voor interne validiteit (confounders) zijn:
* Omgevingsinvloeden [39](#page=39).
* Deelnemersvariabelen (individuele verschillen) [39](#page=39).
* Tijdgerelateerde variabelen (bij herhaalde metingen) [40](#page=40).
### Evenwicht en artefacten
* Er bestaat een trade-off tussen interne en externe validiteit; het maximaliseren van de één kan de ander bedreigen [40](#page=40).
* Onderzoek vereist een balans tussen controle (interne validiteit) en generaliseerbaarheid (externe validiteit) [40](#page=40).
* Artefacten zijn externe factoren die metingen of validiteit kunnen beïnvloeden, zoals experimenter bias en participant reactivity [41](#page=41).
* Experimenter bias treedt op wanneer de verwachtingen van de onderzoeker de resultaten beïnvloeden [41](#page=41).
---
# categorisatie van bedreigingen voor externe validiteit
### Kernidee
* Externe validiteit meet de generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten naar andere populaties, condities en meetmethoden [34](#page=34).
* Bedreigingen voor externe validiteit beperken deze generaliseerbaarheid [34](#page=34).
* Deze bedreigingen worden ingedeeld in drie hoofdcategorieën [34](#page=34).
### Categorie 1: Generaliseren over deelnemers of proefpersonen heen
* Selectiebias: een vertekende steekproef die niet representatief is voor de populatie [34](#page=34).
* Gemakssteekproeven zijn vaak een bron van selectiebias omdat ze niet-willekeurig deelnemers kiezen [34](#page=34).
* Studenten als proefpersonen kunnen generalisatie beperken door hun specifieke kenmerken (bv. hoger IQ, meer gehoorzaamheid) [34](#page=34).
* Vrijwilligersbias treedt op omdat vrijwilligers vaak verschillen van niet-vrijwilligers (bv. hoger opleidingsniveau) [34](#page=34).
* Deelnemerskenmerken zoals leeftijd, geslacht of etniciteit kunnen generalisatie beperken als alle deelnemers vergelijkbaar zijn [35](#page=35).
* WEIRD-deelnemers (Western, Educated, Industrialized, Rich, Democratic) beperken de toepasbaarheid van resultaten op andere populaties [35](#page=35).
* Soortoverschrijdende generalisatie is het toepassen van resultaten van niet-menselijk onderzoek op mensen [35](#page=35).
* Niet-menselijk onderzoek is waardevol, maar vergelijking van mechanismen is essentieel voor generalisatie (bv. rat voor eetgedrag, vleesvlieg niet) [35](#page=35).
### Categorie 2: Generaliseren over kenmerken van een onderzoek
* Nieuwheidseffect: deelname aan onderzoek is nieuw/spannend, waardoor gedrag afwijkt van het dagelijks leven [35](#page=35).
* Resultaten uit ongewone onderzoekcontexten generaliseren mogelijk niet naar realistische situaties [35](#page=35).
* Interferentie door meerdere behandelingen: eerdere ervaringen beïnvloeden gedrag in latere condities (bv. vermoeidheid, leereffecten) [35](#page=35).
* Kenmerken van de onderzoeker (bv. vijandigheid vs. vriendelijkheid) kunnen resultaten beïnvloeden en generalisatie naar andere onderzoekers beperken [36](#page=36).
### Categorie 3: Generaliseren over kenmerken van de metingen
* Sensitisatie: het meetproces zelf beïnvloedt de deelnemers, waardoor hun reactie op de behandeling verandert [36](#page=36).
* Pre-test sensitization: een voormeting maakt deelnemers bewust van hun attitudes/gedrag, wat hun reactie op de behandeling kan veranderen [36](#page=36).
* Zelfmonitoring kan gedrag veranderen zonder therapie, wat aangeeft dat de meetmethode zelf effectief kan zijn [36](#page=36).
* Generaliseerbaarheid over responsmaten: resultaten kunnen beperkt zijn tot de specifieke meetwijze (bv. hartslag vs. zelfrapportage) [37](#page=37).
* Meetmoment: het effect van een behandeling kan veranderen in de loop van de tijd, waardoor metingen op verschillende momenten andere resultaten opleveren [37](#page=37).
- > **Tip:** Bewustzijn van deze bedreigingen helpt bij het ontwerpen van robuustere studies en het correct interpreteren van de generaliseerbaarheid van bevindingen
---
# de balans tussen interne en externe validiteit
### Kernidee
* Het doel van onderzoek is om zowel interne als externe validiteit te maximaliseren [40](#page=40).
* Het ontwerpen van een perfecte studie is onmogelijk; het verminderen van de ene bedreiging kan de andere vergroten [40](#page=40).
* Onderzoek vereist een balans tussen controle (interne validiteit) en generaliseerbaarheid (externe validiteit) [40](#page=40).
### Key facts
* Verschillen in groepen kunnen komen door de behandeling of door deelnemerskenmerken (confounders) [40](#page=40).
* Tijdgerelateerde variabelen bedreigen interne validiteit in onderzoeken met herhaalde metingen [40](#page=40).
* Artefacten zijn externe factoren die metingen kunnen beïnvloeden of vertekenen, en bedreigen zowel interne als externe validiteit [41](#page=41).
* Experimenter bias treedt op wanneer de verwachtingen van de onderzoeker de resultaten beïnvloeden [41](#page=41).
* Demand characteristics en participant reactivity beïnvloeden het gedrag van deelnemers om aan verwachtingen te voldoen [41](#page=41).
* Onderzoekers vergroten soms het verschil tussen condities om relaties duidelijker te maken, wat de generaliseerbaarheid kan schaden [42](#page=42).
* Descriptieve, correlationele en non-experimentele studies hebben meestal een hoge externe en lage interne validiteit [42](#page=42) [43](#page=43).
* Experimentele studies hebben een hoge interne en vaak een lage externe validiteit door de kunstmatige setting [42](#page=42) [43](#page=43).
* Quasi-experimentele studies liggen tussen experimentele en non-experimentele studies in, met een balans tussen beide validiteiten [42](#page=42) [43](#page=43).
### Key concepts
* **Interne validiteit:** De mate waarin er slechts één duidelijke verklaring is voor de gevonden relatie tussen variabelen [43](#page=43).
* **Externe validiteit:** De mate waarin onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn naar andere personen, omgevingen, tijdstippen, maten of kenmerken [43](#page=43).
* **Trade-off:** Een sterke interne validiteit leidt vaak tot een zwakke externe validiteit, en vice versa [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Experimenter bias:** Vertekening door de verwachtingen van de onderzoeker [41](#page=41).
* **Participant reactivity:** Verandering in gedrag van deelnemers omdat ze weten dat ze worden onderzocht [41](#page=41).
* **Artefacten:** Externe factoren die metingen kunnen beïnvloeden (bv. experimenter bias, reactivity) [41](#page=41).
### Implications
* Een trade-off tussen interne en externe validiteit vereist een afweging op basis van de onderzoeksvraag en het doel [41](#page=41).
* Meerdere studies met verschillende validiteitsprofielen worden vaak uitgevoerd om beperkingen te compenseren en een completer beeld te krijgen [41](#page=41).
* Onderzoekers moeten voorzichtig zijn met generalisaties uit sterk overdreven condities [42](#page=42).
* Het controleren van variabelen, hoewel cruciaal voor interne validiteit, kan leiden tot onnatuurlijke omstandigheden die externe validiteit verminderen [47](#page=47).
- > **Tip:** Bij het evalueren van onderzoek is het essentieel om de specifieke balans tussen interne en externe validiteit te beoordelen in relatie tot het onderzoeksdoel
- > **Voorbeeld:** Een laboratoriumonderzoek met zeer strikte controle (hoge interne validiteit) toont mogelijk een effect aan, maar de resultaten zijn mogelijk niet direct toepasbaar op complexe, ongecontroleerde situaties in de
- echte wereld (lage externe validiteit)
---
# het vergroten van de externe validiteit met simulatie en veldstudies
### Core idea
* Experimenteel onderzoek verhoogt interne validiteit door controle, maar kan externe validiteit verminderen [57](#page=57).
* Simulatie en veldstudies worden gebruikt om de externe validiteit te vergroten door meer realistische omstandigheden te creëren [57](#page=57).
* Beide technieken kunnen echter leiden tot een vermindering van de interne validiteit door gedeeltelijk verlies van controle [59](#page=59).
### Key concepts
* **Simulatie:** Creëren van experimentele omstandigheden die de natuurlijke omgeving of situatie nabootsen [57](#page=57).
* **Mundane realism:** Oppervlakkige, fysieke gelijkenis tussen simulatie en de echte wereld [57](#page=57).
* **Experimental realism:** Psychologische geloofwaardigheid van de simulatie; mate van emotionele en mentale betrokkenheid van deelnemers [57](#page=57).
* **Veldstudies:** Onderzoek uitgevoerd in een natuurlijke omgeving zoals ervaren door de deelnemer [58](#page=58).
* **Natuurlijke context:** Gedrag vindt plaats in de echte wereld, wat leidt tot gedrag dat meer representatief is [58](#page=58).
### Implications
* Simulaties maken systematisch onderzoek mogelijk van situaties die in de echte wereld niet controleerbaar zijn [58](#page=58).
* Veldstudies bieden een hoog realiteitsgehalte en gedrag in een natuurlijke context [58](#page=58).
* Het voordeel van controle over de experimentele omgeving in simulaties wordt afgewogen tegen de potentiële afhankelijkheid van de bereidheid van deelnemers om de simulatie te accepteren [59](#page=59).
* Veldstudies bieden een natuurlijke context, maar hebben als nadeel dat controle over externe variabelen moeilijk te handhaven is [59](#page=59).
- > **Tip:** Experimental realism is belangrijker voor het succes van een simulatie dan mundane realism [57](#page=57)
- > **Example:** Het Stanford Prison Experiment illustreerde sterke experimental realism door de psychologische onderdompeling van deelnemers in hun rollen [57](#page=57)
---
# Controle van individuele verschillen en variabiliteit in between-subjects designs
### Kernidee
* Individuele verschillen zijn inherente uitdagingen bij between-subjects designs, die zowel confounding als verhoogde variantie kunnen veroorzaken.
* Het doel is om equivalente groepen te creëren en variantie binnen groepen te minimaliseren om behandelings-effecten te kunnen detecteren.
### Belangrijke feiten
* Individuele verschillen kunnen confounding variables worden en de detectie van echte treatment effects bemoeilijken door hoge variantie [66](#page=66).
* Een verschil tussen groepen wordt alleen significant geacht als het onwaarschijnlijk is dat dit verschil toevallig is ontstaan [66](#page=66).
* Lage variantie binnen groepen verhoogt de precisie van de schatting van het treatment effect [67](#page=67).
* Hoge variantie kan een accurate schatting onmogelijk maken en vereist vaak grotere steekproeven [67](#page=67).
* Onderzoekers streven ernaar verschillen tussen behandelingen te vergroten en variantie binnen behandelingen te verkleinen [67](#page=67).
* Random assignment is de meest gebruikte methode om individuele verschillen te verdelen [65](#page=65).
* Matching groups of holding constant is nuttig voor specifieke, vermoede invloedrijke variabelen [65](#page=65).
* Holding variables constant voorkomt confounding maar beperkt de externe validiteit [65](#page=65).
* Replicatie is essentieel om toevallige of foutieve bevindingen door groepsverschillen te ontdekken [66](#page=66).
* Een grotere steekproefgrootte verkleint de invloed van toevallige variantie [68](#page=68).
* Differentiële uitval (differential attrition) treedt op wanneer deelnemers systematisch verschillen tussen groepen verliezen [68](#page=68).
### Belangrijke concepten
* **Confounding:** Wanneer individuele verschillen systematisch samenhangen met de onafhankelijke variabele, waardoor het moeilijk is het ware effect te bepalen.
* **Variantie:** Een maat voor de spreiding van scores in een dataset; lage variantie maakt effecten duidelijker, hoge variantie verbergt ze [66](#page=66).
* **Gestandaardiseerde effectgrootte (d):** Geeft het verschil tussen gemiddelden in standaarddeviaties aan, waardoor studies vergeleken kunnen worden [66](#page=66).
* **Equivalentie van groepen:** Het doel bij de start van een between-subjects design, waarbij groepen vergelijkbaar moeten zijn op relevante variabelen.
* **Externe validiteit:** De mate waarin onderzoeksresultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar andere populaties of settings [65](#page=65).
* **Standaardiseren van procedures:** Zorgt ervoor dat alle deelnemers binnen dezelfde groep exact hetzelfde behandeld worden, wat variatie voorkomt [67](#page=67).
* **Beperken van individuele verschillen:** Variabelen constant houden of het bereik ervan beperken om homogeniteit te vergroten [67](#page=67).
### Implicaties
* Controlemaatregelen die de interne validiteit verbeteren, kunnen de externe validiteit verminderen [65](#page=65).
* Strategieën zoals het vergroten van de steekproefgrootte kunnen helpen om de precisie van schattingen te verhogen [67](#page=67).
* Wanneer sterke order effects te verwachten zijn, is het overschakelen naar een between-subjects design een optie [75](#page=75).
* Een lagere variantie binnen groepen vergroot de kans op significante verschillen [77](#page=77).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Kleine steekproeven bij random assignment kunnen leiden tot ongelijke groepen [65](#page=65).
---
# Within-subjects experimental designs
### Kernidee
* Gebruikt één groep deelnemers die alle behandelingscondities doorlopen [73](#page=73).
* Elimineert individuele verschillen als storende factor door elke deelnemer als eigen controle te gebruiken [73](#page=73).
* Statistisch krachtiger en gevoeliger voor verschillen tussen condities dan tussen-proefpersoon ontwerpen [73](#page=73).
### Belangrijke feiten
* Individuele verschillen worden geëlimineerd, wat de statistische power vergroot [78](#page=78).
* Minder deelnemers nodig dan bij tussen-proefpersoon ontwerpen [78](#page=78).
* Gevoelig voor tijdgerelateerde en omgevingsgerelateerde confounds, vooral bij sequentiële behandelingen [73](#page=73).
* Tijdgerelateerde bedreigingen omvatten history, maturation, instrumentation, en regression toward the mean [74](#page=74).
* Order effects (practice, fatigue, carry-over, contrast, progressive error) zijn een significant risico [74](#page=74).
* Tegencounterbalancing varieert de volgorde van condities om order effects gelijkmatig te verdelen [76](#page=76).
* Twee structuren: sequentieel (na elkaar) en gelijktijdig (concurrent) [73](#page=73).
### Belangrijke concepten
* **Within-subjects design**: Zelfde groep deelnemers wordt meerdere keren gemeten, één keer per conditie [73](#page=73).
* **Between-subjects design**: Verschillende groepen deelnemers voor elke behandeling [73](#page=73).
* **Order effects**: Beïnvloeding van latere prestaties door eerdere deelname aan behandelingen [74](#page=74).
* **Counterbalancing**: Techniek om volgorde-effecten te beheersen door condities te variëren [76](#page=76).
* **Volledige counterbalancing**: Alle mogelijke volgordes worden gebruikt ($n!$) [77](#page=77).
* **Partiële counterbalancing**: Selectie van voldoende volgordes om elke treatment in elke positie te plaatsen [77](#page=77).
* **Latin Square**: Systematische methode voor partiële counterbalancing [77](#page=77).
* **Matched-subjects design**: Individuen gematcht op relevante variabelen om voordelen van beide designs te combineren [79](#page=79).
### Implicaties
* Elimineert confounding door individuele verschillen, waardoor behandelingseffecten duidelijker zichtbaar worden [78](#page=78).
* Kan leiden tot een grotere kans op significante resultaten door minder variantie [78](#page=78).
* Risico op vertekening door order effects of externe gebeurtenissen moet beheerst worden [73](#page=73) [74](#page=74).
* Kiezen tussen binnen- en tussen-proefpersoon ontwerp hangt af van de aard van de studie en verwachte effecten [79](#page=79).
* Twee-behandelingsexperimenten zijn eenvoudig maar beperkt; meerdere behandelingen geven meer inzicht [80](#page=80) [81](#page=81).
- > **Tip:** Bij sterke verwachte order effects of onomkeerbare beïnvloedingen kan een tussen-proefpersoon ontwerp een betere keuze zijn [75](#page=75)
- > **Tip:** Counterbalancing verdeelt order effects gelijkmatig, maar verwijdert ze niet volledig uit de data, wat de variantie kan vergroten [76](#page=76) [77](#page=77)
---
# Niet-experimentele en quasi-experimentele onderzoeksstrategieën
### Core idea
* Niet-experimentele en quasi-experimentele strategieën vergelijken groepen scores, net als experimenten, maar missen de manipulatie van de onafhankelijke variabele en/of controle over toewijzing van deelnemers [83](#page=83).
* Non-experimental research kent geen manipulatie en geen controle, terwijl quasi-experimental research de bedreigingen voor interne validiteit gedeeltelijk probeert te beperken [83](#page=83).
* Beide strategieën gebruiken een niet-gemanipuleerde variabele om groepen te definiëren, vaak een deelnemersvariabele (bv. geslacht) of een tijdvariabele (bv. voor/na behandeling) [83](#page=83).
### Key facts
* Niet-experimentele designs vergelijken bestaande groepen of scores over tijd zonder manipulatie of controle over externe variabelen [83](#page=83).
* Quasi-experimentele designs proberen bedreigingen voor interne validiteit te beperken, maar missen volledige controle [83](#page=83).
* Ontwikkelingsonderzoek onderzoekt de relatie tussen leeftijd en andere variabelen en valt onder non-experimental designs omdat leeftijd niet gemanipuleerd kan worden [84](#page=84).
* Niet-equivalente groepsontwerpen vergelijken bestaande groepen die niet willekeurig zijn gevormd, wat leidt tot lage interne validiteit door individuele verschillen als confounds [84](#page=84) [85](#page=85).
* Het differential design vergelijkt bestaande groepen op basis van een deelnemersvariabele, zonder manipulatie of random toewijzing [85](#page=85).
* Het post-test-only non-equivalent control group design vergelijkt twee niet-equivalente groepen na een behandeling voor één groep, zonder pre-test [86](#page=86).
* Het pre-test–post-test non-equivalent control group design voegt een pre-test toe om groepsverschillen vóór de behandeling te controleren [87](#page=87).
* Pre-post designs observeren één groep deelnemers meerdere keren over tijd, zonder controlegroep [88](#page=88).
* Het one-group pre-test–post-test design is een non-experimenteel pre-post ontwerp met één meting voor en na de gebeurtenis [89](#page=89).
* Het time-series design is een quasi-experimenteel pre-post ontwerp met een reeks observaties vóór en na een behandeling of gebeurtenis [89](#page=89).
* Cross-sectional designs vergelijken verschillende leeftijdsgroepen op één moment, wat kan leiden tot cohort effects [91](#page=91).
* Longitudinal designs volgen dezelfde deelnemers over tijd om individuele verandering te meten [92](#page=92).
### Key concepts
* **Non-equivalent group design:** Vergelijkt bestaande groepen die niet willekeurig zijn toegewezen, waardoor individuele verschillen een bedreiging voor de interne validiteit vormen [84](#page=84).
* **Differential research design:** Onderzoek dat bestaande groepen vergelijkt op basis van een bestaand kenmerk, zonder manipulatie (ook wel ex post facto research genoemd) [85](#page=85).
* **Post-Test-Only Non-Equivalent Control Group Design:** Gebruikt twee bestaande groepen, waarvan er één een behandeling ontvangt en beide groepen alleen na de interventie worden gemeten [86](#page=86).
* **Pre-Test–Post-Test Non-Equivalent Control Group Design:** Een quasi-experimenteel ontwerp dat een pre- en post-meting uitvoert bij twee niet-equivalente groepen, met een behandeling voor één groep [87](#page=87).
* **Pre–post designs:** Onderzoek waarbij één groep herhaaldelijk over tijd wordt geobserveerd, gericht op het vergelijken van pre- en post-scores binnen dezelfde groep [88](#page=88).
* **Time-series design:** Een quasi-experimenteel ontwerp dat een reeks metingen vóór en na een interventie of gebeurtenis gebruikt om veranderingen te observeren [89](#page=89).
* **Cross-sectional developmental research design:** Vergelijkt deelnemers van verschillende leeftijden op één moment; gevoelig voor cohort effects [91](#page=91).
* **Longitudinal developmental research design:** Volgt dezelfde deelnemers over een langere periode om leeftijdsgebonden veranderingen te meten [92](#page=92).
* **Cohort effect (Generation effect):** Verschillen tussen leeftijdsgroepen die te wijten zijn aan unieke ervaringen of omstandigheden van hun generatie, niet aan leeftijd zelf [92](#page=92).
### Implications
* Lagere interne validiteit is kenmerkend voor niet-experimentele en quasi-experimentele designs vanwege het gebrek aan random toewijzing en manipulatie [83](#page=83) [84](#page=84).
### Common pitfalls
---
# correlationele onderzoeksstrategie
### Core idea
* Meet verbanden tussen twee of meer variabelen voor elk individu .
* Doel is om patronen en de sterkte van relaties tussen variabelen te identificeren .
* Correlatie impliceert geen oorzaak-gevolg relatie .
### Key facts
* Data bestaat uit meerdere scores per individu, meestal geanalyseerd per paar .
* Relaties worden beoordeeld op richting, vorm en sterkte .
* Directionaliteit kan positief (beide toenemend) of negatief (één toenemend, ander afnemend) zijn .
* Vorm van de relatie kan lineair (constante verandering) of monotoon (consistente richting) zijn .
* Sterkte wordt gemeten door de correlatiecoëfficiënt $r$, met $r=0$ als geen relatie en $r=\pm 1$ als perfecte relatie .
* De coëfficiënt van determinatie ($r^2$) geeft de voorspelbare variabiliteit aan .
* Statistische significantie bepaalt of de correlatie waarschijnlijk in de populatie bestaat .
* Kleine steekproeven kunnen hoge correlaties geven zonder echte relatie, grote steekproeven kunnen kleine correlaties significant maken .
### Key concepts
* **Correlationeel onderzoek:** Meet twee of meer variabelen voor elk individu en onderzoekt patronen in de relaties .
* **Correlatiecoëfficiënt ($r$):** Een numerieke waarde die de richting, vorm en sterkte van een relatie meet .
* **Coefficient of determination ($r^2$):** Het percentage van de variabiliteit in één variabele dat voorspeld kan worden door de andere variabele .
* **Predictor variabele (X):** De variabele die wordt gebruikt om een andere variabele te voorspellen .
* **Criterion variabele (Y):** De variabele die wordt voorspeld .
* **Betrouwbaarheid:** Consistentie van metingen, bv. test-hertest correlatie .
* **Validiteit:** Meet wat de test beweert te meten .
### Implications
* Kan relaties vaststellen die voorspellingen mogelijk maken, bv. SAT-scores en GPA .
* Wordt gebruikt om betrouwbaarheid en validiteit van metingen te beoordelen .
* Kan helpen bij het evalueren van theorieën door de voorspelde relaties van variabelen te testen .
* Waardevol voor verkennend onderzoek en het genereren van nieuwe hypothesen .
### Common pitfalls
* **Derde-variabele probleem:** Een niet-gemeten variabele kan de relatie tussen de onderzochte variabelen veroorzaken .
* **Directionaliteitsprobleem:** Het is onmogelijk om oorzaak en gevolg te bepalen uit een correlatie .
---
# meetmethoden
### Gedragstaken
* Gestructureerde taken om gedrag te meten, zoals reactietijden en accuratesse .
* Kenmerken: meerdere herhalingen (trials) en gestandaardiseerde instructies .
* Doel: inzicht in informatieverwerking, leerprocessen en cognitieve functies .
### Observationele methoden
#### Gedragsobservatie
* Systematisch observeren en registreren van gedrag .
* Doel: gedrag beschrijven zoals het voorkomt en hypotheses testen .
* Observaties kunnen direct of indirect, en ongecontroleerd of gestructureerd zijn .
* **Frequentiemethode:** Tellen hoe vaak gedrag voorkomt in een vaste periode .
* **Duurmethode:** Registreren hoe lang gedrag aanhoudt in een vaste periode .
* **Intervalmethode:** Noteren of gedrag voorkomt binnen gedefinieerde intervallen .
* Sampling technieken (time, event, individual) helpen bij complexe situaties .
#### Inhoudsanalyse en archiefonderzoek
* **Inhoudsanalyse:** Systematisch coderen en kwantificeren van tekst of media-inhoud .
* **Archiefonderzoek:** Gebruik van bestaande gegevens of documenten .
* Helpt gedrag of attitudes te onderzoeken zonder direct contact .
#### Soorten observatie
* **Naturalistische observatie:** Observeren in natuurlijke omgeving; hoge externe validiteit .
* **Participant observatie:** Onderzoeker neemt actief deel aan de groep of situatie .
* **Gestructureerde observatie:** Onderzoeker creëert een situatie om specifiek gedrag uit te lokken .
#### Sterke en zwakke punten observationele methoden
* Sterke punten: directe observatie, toegang tot moeilijk meetbare gedragingen, hoge externe validiteit (naturalistisch) .
* Zwakke punten: tijdrovend, gedrag kan beïnvloed worden, subjectieve interpretatie, beperkte controle .
### Enquêtes en andere zelfrapportagemethoden
* Survey research design verzamelt efficiënt informatie over attitudes, beliefs, doelen, voorkeuren en gedrag .
* **Soorten vragen:**
* Open-ended questions: Vrij antwoorden in eigen woorden .
* Restricted questions: Meerkeuze, vooraf gedefinieerde opties .
* Rating-scale questions: Likert-schaal produceert interval-achtige data .
* Vragen opstellen: Demografische en gevoelige vragen plaatsen, groeperen per onderwerp .
* Representatieve individuen selecteren is belangrijk voor externe validiteit .
### Andere zelfrapportagemethoden
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Correlationele onderzoeksstrategie | Een onderzoeksbenadering waarbij twee of meer variabelen voor elk individu worden gemeten om patronen en de sterkte van de relatie tussen deze variabelen te identificeren en te kwantificeren. |
| Variabele | Een eigenschap of kenmerk dat kan variëren tussen individuen of situaties en dat wordt gemeten in een onderzoek. |
| Relatie tussen variabelen | De mate waarin veranderingen in de ene variabele samenhangen met veranderingen in de andere variabele. |
| Correlatiecoëfficiënt ($r$) | Een numerieke waarde die de richting, vorm en sterkte van een lineaire relatie tussen twee variabelen aangeeft, variërend van -1 (perfecte negatieve relatie) tot +1 (perfecte positieve relatie), waarbij 0 geen relatie aangeeft. |
| Positieve relatie | Een relatie waarbij beide variabelen in dezelfde richting veranderen; als de ene toeneemt, neemt de andere ook toe, en vice versa. |
| Negatieve relatie | Een relatie waarbij de variabelen in tegengestelde richting veranderen; als de ene toeneemt, neemt de andere af, en vice versa. |
| Lineaire relatie | Een relatie waarbij de verandering in de ene variabele constant is voor elke verandering in de andere variabele, wat visueel wordt weergegeven als een rechte lijn op een scatterplot. |
| Monotone relatie | Een relatie waarbij de ene variabele consistent toeneemt of afneemt naarmate de andere variabele toeneemt, maar de verandering is niet noodzakelijk constant. |
| Sterkte van de relatie | De mate van consistentie waarmee de ene variabele verandert als reactie op veranderingen in de andere variabele, uitgedrukt door de correlatiecoëfficiënt. |
| Coëfficiënt van determinatie ($r^2$) | De kwadratische waarde van de correlatiecoëfficiënt, die aangeeft welk percentage van de variabiliteit in de ene variabele kan worden verklaard door de variabiliteit in de andere variabele. |
| Statistische significantie | Een maat die aangeeft hoe waarschijnlijk het is dat een waargenomen correlatie in de steekproef ook in de populatie bestaat, en niet is ontstaan door toeval. |
| Predictor variabele (X) | De variabele die wordt gebruikt om een andere variabele te voorspellen in een correlationeel onderzoek. |
| Meetschaal | Een meetschaal bepaalt de precisie waarmee verschillen en relaties tussen variabelen beschreven kunnen worden, variërend van nominaal (alleen verschil) tot ratioschaal (verhoudingen). |
| Nominale schaal | Een meetschaal die enkel aangeeft dat er een verschil bestaat tussen categorieën, zonder enige ordening of kwantificering van dat verschil. |
| Ordinale schaal | Een meetschaal die een rangorde of volgorde tussen categorieën weergeeft, waardoor men kan zeggen dat iets meer of minder is dan iets anders. |
| Intervalschaal | Een meetschaal die niet alleen de omvang van het verschil tussen waarden aangeeft, maar ook dat de intervallen tussen opeenvolgende waarden gelijk zijn, hoewel er geen absoluut nulpunt is. |
| Ratioschaal | De hoogste meetschaal die alle eigenschappen van een intervalschaal bezit, plus een absoluut nulpunt, waardoor verhoudingen tussen waarden zinvol zijn (bijvoorbeeld "twee keer zoveel"). |
| Meetmodaliteiten | De verschillende manieren waarop abstracte begrippen gemeten kunnen worden door hun waarneembare uitingen te registreren, onderverdeeld in zelfrapportage, fysiologische metingen en gedragsmatige metingen. |
| Zelfrapportage (Self-report) | Een meetmodaliteit waarbij een persoon zelf beschrijft wat hij of zij voelt, denkt of ervaart, bijvoorbeeld door een vragenlijst in te vullen of een angstniveau op een schaal aan te geven. |
| Fysiologische metingen (Physiological) | Een meetmodaliteit die lichamelijke reacties meet die geassocieerd worden met een bepaald construct, zoals hartslag, zweetreactie of hersenactiviteit gemeten met MRI of EEG. |
| Gedragsmatige metingen (Behavioural) | Een meetmodaliteit die observeerbaar gedrag meet dat een construct weerspiegelt, zoals het vermijden van een specifieke situatie of de mate waarin iemand een taak uitvoert. |
| Gevoeligheid (Sensitivity) | De mate waarin een meetinstrument kleine veranderingen in een variabele kan detecteren; hoe subtieler de verwachte verandering, hoe fijner de meetschaal moet zijn. |
| Bereik-effecten (Range effects) | Problemen die optreden wanneer meetinstrumenten niet gevoelig genoeg zijn omdat de scores aan de uitersten van de schaal clusteren, wat verdere registratie van verandering belemmert. |
| Ceiling effect | Een type bereik-effect waarbij scores aan de bovenkant van de schaal clusteren, waardoor er geen ruimte meer is voor verbetering of hogere scores. |
| Term | Definitie |
| Populatie | De volledige groep individuen die de onderzoeker wil bestuderen. |
| Steekproef | Een kleinere groep die uit de populatie wordt gekozen om te onderzoeken, waarvan de resultaten worden gegeneraliseerd naar de populatie. |
| Doelpopulatie | De groep waar de onderzoeker primair in geïnteresseerd is voor het onderzoek. |
| Toegankelijke populatie | Een deel van de doelpopulatie dat daadwerkelijk beschikbaar is voor selectie en deelname aan het onderzoek. |
| Representativiteit | De mate waarin een steekproef de kenmerken van de populatie weerspiegelt. |
| Representatieve steekproef | Een steekproef die qua kenmerken sterk lijkt op de populatie waaruit deze is getrokken. |
| Vertekende steekproef (biased sample) | Een steekproef die systematisch afwijkt van de populatie qua kenmerken, wat leidt tot vertekende resultaten. |
| Selectiebias / Steekproefbias (selection bias / sampling bias) | Treedt op wanneer de procedure voor het selecteren van deelnemers de kans op een vertekende steekproef vergroot door bepaalde individuen te bevoordelen. |
| Steekproefomvang | Het aantal deelnemers dat deel uitmaakt van de steekproef. |
| Wet van de grote getallen (law of large numbers) | Stelt dat hoe groter de steekproefomvang, hoe groter de waarschijnlijkheid dat de steekproef representatief is voor de populatie. |
| Statistische vermogensberekening (power analysis) | Een berekening die bepaalt hoe groot de steekproefomvang moet zijn om betrouwbare resultaten te verkrijgen met een gewenste foutmarge of precisie. |
| Steekproeven nemen (sampling) | Het proces van het selecteren van deelnemers uit een populatie voor deelname aan een onderzoek. |
| Between-subjects design | Een onderzoeksontwerp waarbij verschillende groepen deelnemers worden blootgesteld aan verschillende behandelingscondities, met als doel verschillen tussen deze groepen toe te schrijven aan de manipulatie van de onafhankelijke variabele. |
| Confounding variable (verstorende variabele) | Een variabele die systematisch samenhangt met zowel de onafhankelijke als de afhankelijke variabele, waardoor het onduidelijk wordt of waargenomen effecten daadwerkelijk door de behandeling komen of door deze storende variabele worden veroorzaakt. |
| Externe validiteit | De mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar andere populaties, settings en omstandigheden buiten het specifieke onderzoek. |
| Holding variables constant (variabelen constant houden) | Een controlemethode waarbij een specifieke variabele gelijk wordt gehouden voor alle deelnemers of groepen om te voorkomen dat deze als storende variabele optreedt. |
| Individuele verschillen | Variaties tussen personen op het gebied van kenmerken, gedragingen, vaardigheden of andere eigenschappen die van invloed kunnen zijn op onderzoeksresultaten. |
| Interne validiteit | De mate waarin een onderzoek met zekerheid kan vaststellen dat de waargenomen effecten op de afhankelijke variabele daadwerkelijk worden veroorzaakt door de manipulatie van de onafhankelijke variabele, en niet door andere storende factoren. |
| Matching groups (groepen matchen) | Een techniek waarbij deelnemers met vergelijkbare kenmerken (bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, intelligentie) worden toegewezen aan verschillende groepen om ervoor te zorgen dat deze groepen aan het begin van het onderzoek equivalent zijn op die specifieke kenmerken. |
| Random assignment (random toewijzing) | Een procedure waarbij deelnemers willekeurig worden toegewezen aan verschillende behandelingscondities, met als doel om individuele verschillen en andere potentiële storende variabelen gelijkmatig over de groepen te verdelen. |
| Restricting range of variability (variatie beperken) | Een methode waarbij de variatie van een specifieke variabele binnen de steekproef wordt beperkt, bijvoorbeeld door alleen deelnemers met een bepaald bereik aan scores toe te laten, om de invloed ervan te minimaliseren. |
| Replicatie | Het herhalen van een onderzoek onder vergelijkbare omstandigheden om te verifiëren of de oorspronkelijke bevindingen betrouwbaar zijn en niet het gevolg van toeval of specifieke omstandigheden van de eerste studie. |
| Spurious (vals positief) | Een resultaat dat ten onrechte als significant of aanwezig wordt beschouwd, vaak veroorzaakt door toeval of methodologische fouten, en dat bij herhaling niet wordt gevonden. |
| Standardized effect size (gestandaardiseerde effectgrootte) | Een maat, zoals Cohen's d, die aangeeft hoeveel standaarddeviaties de gemiddelden van twee groepen van elkaar verschillen, waardoor studies met verschillende meetmethodes vergelijkbaar worden. |
| Niet-experimenteel onderzoek | Een onderzoeksstrategie waarbij de onafhankelijke variabele niet wordt gemanipuleerd en er geen controle is over de toewijzing van deelnemers aan groepen, wat causale conclusies onmogelijk maakt. |
| Quasi-experimenteel onderzoek | Een onderzoeksstrategie die probeert bedreigingen voor de interne validiteit te beperken, maar waarbij de onafhankelijke variabele niet volledig wordt gemanipuleerd of er beperkte controle is over de toewijzing van deelnemers aan groepen. |
| Niet-gemanipuleerde variabele | Een variabele die niet door de onderzoeker wordt gemanipuleerd, maar wordt gebruikt om groepen te definiëren, zoals een deelnemersvariabele (geslacht, opleiding) of een tijdvariabele (voor/na behandeling). |
| Niet-equivalente groepsontwerpen | Onderzoeken waarbij groepen niet willekeurig worden gevormd en dus niet equivalent zijn, wat betekent dat de onderzoeker niet kan bepalen wie in welke groep komt, en er een risico is op confounds door individuele verschillen. |
| Differential design | Een niet-experimenteel onderzoeksontwerp dat bestaande groepen vergelijkt op basis van een deelnemersvariabele, zonder manipulatie of random toewijzing, met als doel na te gaan of de groepen verschillen in hun gemiddelde scores. |
| Post-test-only non-equivalent control group design | Een niet-experimenteel onderzoeksontwerp dat twee bestaande groepen vergelijkt, waarbij één groep een behandeling ontvangt en de andere niet, en waarbij alleen metingen na de interventie worden gedaan zonder een voormeting. |
| Pre-test–post-test non-equivalent control group design | Een quasi-experimenteel onderzoeksontwerp dat twee niet-equivalente groepen vergelijkt, waarbij beide groepen een voormeting en een nameting ondergaan, met een behandeling tussen de metingen voor de ene groep. |
| Pre-post designs | Onderzoeken waarbij één groep deelnemers meerdere keren over tijd wordt geobserveerd, meestal voor en na een behandeling of gebeurtenis, met als doel de invloed van die gebeurtenis of behandeling na te gaan zonder controlegroep. |
| One-group pre-test–post-test design | Een niet-experimenteel pre-postontwerp met één groep deelnemers, waarbij metingen voor en na een behandeling of gebeurtenis worden gedaan, maar zonder controle over bedreigingen voor interne validiteit. |
| Time-series design | Een quasi-experimenteel pre-postontwerp dat een reeks observaties vóór en na een behandeling of gebeurtenis gebruikt, waarbij meerdere metingen de trends en fluctuaties beter in kaart brengen dan een enkele pre- en postmeting. |
| Cross-sectional developmental research design | Een onderzoeksopzet die verschillende leeftijdsgroepen op één moment vergelijkt om veranderingen in gedrag die samenhangen met leeftijd te bestuderen, maar waarbij cohorteffecten een bedreiging vormen voor de interne validiteit. |
| Longitudinal development research design | Een onderzoeksopzet waarbij dezelfde groep personen over een langere periode meerdere keren wordt gemeten om te bestuderen hoe gedrag of kenmerken veranderen met de leeftijd, wat echte individuele veranderingen kan volgen maar tijdrovend en duur is. |
| Gedragstaken | Gestructureerde taken die worden gebruikt om specifiek gedrag te meten, zoals reactietijden en de nauwkeurigheid van antwoorden, vaak met meerdere herhalingen om inzicht te krijgen in informatieverwerking en cognitieve functies. |
| Gedragsobservatie | Het systematisch observeren en registreren van gedrag van individuen of dieren, met als doel dit gedrag te beschrijven zoals het voorkomt, vaak om hypotheses te testen of patronen te ontdekken. |
| Frequentiemethode | Een techniek binnen de gedragsobservatie waarbij wordt geteld hoe vaak een specifiek gedrag voorkomt gedurende een vastgestelde observatieperiode. |
| Duurmethode | Een techniek binnen de gedragsobservatie waarbij wordt geregistreerd hoe lang een individu een bepaald gedrag vertoont gedurende een vastgestelde observatieperiode. |
| Intervalmethode | Een observatietechniek waarbij de observatieperiode wordt verdeeld in intervallen en wordt genoteerd of een bepaald gedrag voorkomt binnen elk van deze intervallen, wat een balans biedt tussen frequentie en duur. |
| Time sampling | Een observatiestrategie waarbij de observatieperiode wordt opgedeeld in tijdintervallen, waarbij er in het ene interval wordt geobserveerd en in het volgende interval de observaties worden geregistreerd, en dit proces wordt herhaald. |
| Event sampling | Een observatiestrategie waarbij per interval één specifiek gedrag of gebeurtenis wordt geobserveerd, en in het volgende interval de focus kan verschuiven naar een ander gedrag. |
| Individual sampling | Een observatiestrategie waarbij per interval één individu wordt geobserveerd, en in het volgende interval de aandacht kan worden gericht op een ander individu. |
| Inhoudsanalyse | Een methode om teksten, documenten of media-inhoud systematisch te coderen en kwantificeren om patronen, trends of de frequentie van specifieke elementen te vinden. |
| Archiefonderzoek | Het gebruik van reeds bestaande gegevens of documenten, zoals rapporten, brieven of databases, om gedragingen of gebeurtenissen uit het verleden te onderzoeken zonder direct contact met deelnemers. |
| Naturalistische observatie | Het observeren van gedrag in de natuurlijke omgeving van de deelnemers, waarbij de onderzoeker probeert onopvallend te zijn om de externe validiteit te maximaliseren. |
| Participant observatie | Een observatiemethode waarbij de onderzoeker actief deelneemt aan de groep of situatie die hij observeert, om gedrag te observeren dat anders niet wetenschappelijk waarneembaar zou zijn. |
| Selectiebias | Een vertekening in de steekproef die ontstaat wanneer het steekproefproces bepaalde individuen bevoordeelt, waardoor de steekproef niet representatief is voor de populatie waaruit deze is getrokken. |
| Gemakssteekproef | Een niet-willekeurige selectiemethode waarbij deelnemers worden gekozen omdat ze gemakkelijk en direct beschikbaar zijn voor de onderzoeker, wat kan leiden tot selectiebias. |
| Vrijwilligersbias | Een vertekening die ontstaat doordat deelnemers aan een onderzoek vaak vrijwilligers zijn, die systematisch verschillen van niet-vrijwilligers, waardoor de groep mogelijk niet representatief is voor de algemene populatie. |
| WEIRD-deelnemers | Een afkorting die verwijst naar deelnemers uit Westerse, Educatieve, Geïndustrialiseerde, Rijke en Democratische samenlevingen, wat kan leiden tot beperkte generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten naar andere populaties. |
| Soortoverschrijdende generalisatie | Het toepassen van onderzoeksresultaten verkregen uit niet-menselijk onderzoek op mensen, wat alleen zinvol is na een zorgvuldige vergelijking van relevante mechanismen. |
| Nieuwheidseffect | Een fenomeen waarbij deelnemers zich anders gedragen in een ongewone onderzoekscontext dan in hun dagelijks leven, wat de generaliseerbaarheid van de resultaten naar realistische situaties kan beperken. |
| Interferentie door meerdere behandelingen | Een situatie waarin eerdere blootstelling aan een behandeling het gedrag van deelnemers in latere behandelingen beïnvloedt, wat de generaliseerbaarheid van de resultaten naar situaties met slechts één behandeling bemoeilijkt. |
| Sensitisatie (assessment sensitization) | Het fenomeen waarbij de meetprocedure van een onderzoek de deelnemers beïnvloedt, waardoor hun gedrag of reactie op de behandeling verandert, wat een bedreiging vormt voor de externe validiteit. |
| Pre-test sensitization | Een specifieke vorm van sensitisatie waarbij een voormeting deelnemers bewust maakt van hun attitudes of gedrag, wat hun reactie op de behandeling kan veranderen. |
| Generaliseerbaarheid over responsmaten | De mate waarin onderzoeksresultaten, verkregen met een specifieke meetmethode, toepasbaar zijn op andere manieren van meten van dezelfde variabele. |
| Meetmoment | Het specifieke tijdstip waarop metingen worden verricht, wat de resultaten kan beïnvloeden omdat het effect van een behandeling in de loop van de tijd kan veranderen. |
| Trade-off tussen validiteitstypen | Het principe dat een hoge interne validiteit vaak ten koste gaat van de externe validiteit, en vice versa, wat een afweging vereist bij het ontwerpen van onderzoek. |
| Artefact | Een externe factor die metingen kan beïnvloeden of vertekenen, en die zowel de betrouwbaarheid van metingen als de interne en externe validiteit kan bedreigen. |
| Experimenter bias | De invloed van de verwachtingen of overtuigingen van de onderzoeker op de resultaten van een studie, wat zowel de interne als de externe validiteit kan bedreigen. |
| Demand characteristics | Aanwijzingen of kenmerken binnen een studie die deelnemers suggereren wat het doel of de hypothese is, waardoor hun gedrag wordt beïnvloed om aan deze verwachtingen te voldoen. |
| Reactivity (Participant reactivity) | Het fenomeen waarbij deelnemers hun natuurlijke gedrag veranderen omdat ze weten dat ze deelnemen aan een onderzoek of worden gemeten, wat de interne en externe validiteit kan bedreigen. |
| Confounding variable (Storende variabele) | Een derde variabele die systematisch mee verandert met de onafhankelijke variabele en de resultaten van de studie beïnvloedt, waardoor het moeilijk wordt om causale conclusies te trekken. |
| Manipulatie | Het actief veranderen van een variabele door de onderzoeker om verschillende behandelingscondities te creëren en zo de oorzaak-gevolgrelatie tussen variabelen te onderzoeken. |
| Controle | Het constant houden van alle andere variabelen in een experiment, zodat met zekerheid kan worden vastgesteld dat alleen de gemanipuleerde variabele verantwoordelijk is voor veranderingen in de afhankelijke variabele. |
| Onafhankelijke variabele | De variabele die door de onderzoeker wordt gemanipuleerd om het effect ervan op een andere variabele te onderzoeken. |
| Afhankelijke variabele | De variabele die wordt gemeten om het effect van de manipulatie van de onafhankelijke variabele te beoordelen. |
| Extraneous variables (bijkomende factoren) | Factoren die aanwezig zijn in een experiment naast de onafhankelijke en afhankelijke variabelen, en die potentieel invloed kunnen hebben op de resultaten. |
| Holding constant (constant houden) | Een controlemethode waarbij een variabele volledig gelijk wordt gehouden voor alle deelnemers of condities in een experiment om de invloed ervan te elimineren. |
| Matching (matchen) | Een controlemethode waarbij de waarden van een variabele evenwichtig worden verdeeld over verschillende condities om ervoor te zorgen dat groepen vergelijkbaar zijn op die specifieke variabele. |
| Randomization (randomisatie) | Een controlemethode die een onvoorspelbaar, onbevooroordeeld proces gebruikt om systematische verbanden tussen extraneous variabelen en de onafhankelijke variabele te doorbreken, vaak door middel van willekeurige toewijzing van deelnemers aan condities. |
| Control condition (controlegroep) | Een groep deelnemers in een experiment die geen behandeling ontvangt, of een placebo, en dient als baseline om het effect van de experimentele behandeling te vergelijken. |
| Placebo | Een inactieve of onschadelijke behandeling die geen fysiologisch effect heeft, maar een positief effect kan veroorzaken omdat de deelnemer gelooft dat de behandeling werkt. |
| Placebo-effect | Het positieve effect dat optreedt bij een deelnemer als gevolg van de verwachting dat een behandeling effectief zal zijn, zelfs als de behandeling zelf inactief is. |
| Manipulation check (manipulatiecontrole) | Een extra meting die wordt uitgevoerd om te controleren of de manipulatie van de onafhankelijke variabele door de deelnemer werd opgemerkt, correct werd geïnterpreteerd en effectief de bedoelde verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele heeft gecreëerd. |
| Simulation (simulatie) | Het creëren van experimentele omstandigheden die de natuurlijke omgeving of situatie nabootsen waarin het gedrag normaal gesproken zou plaatsvinden, met als doel gedrag in een realistische context te observeren. |
| Mundane realism (alledaags realisme) | De oppervlakkige, fysieke gelijkenis tussen een simulatie en de echte wereld, die meestal weinig invloed heeft op de externe validiteit. |
| Experimental realism (experimenteel realisme) | De psychologische geloofwaardigheid van een simulatie, oftewel de mate waarin deelnemers zich emotioneel en mentaal betrokken voelen bij de gesimuleerde situatie. |
| Beschrijvend onderzoek | Een onderzoeksstrategie die zich richt op het beschrijven van de huidige toestand van één enkele variabele binnen een specifieke groep, zonder relaties tussen variabelen te onderzoeken. Het doel is een momentopname te krijgen van de kenmerken van een groep. |
| Correlationeel onderzoek | Een onderzoeksstrategie waarbij onderzoekers twee variabelen observeren zoals ze natuurlijk voorkomen, om de relatie of het verband daartussen vast te stellen. Deze strategie beschrijft de relatie, maar verklaart deze niet en claimt geen oorzakelijk effect. |
| Experimenteel onderzoek | Een onderzoeksstrategie die als doel heeft oorzaak-en-gevolgrelaties tussen twee variabelen te verklaren. Dit wordt bereikt door deelnemers willekeurig toe te wijzen aan verschillende condities en vervolgens systematische verschillen in de gemeten variabele te vergelijken, waarbij strikte controle wordt toegepast om alternatieve verklaringen uit te sluiten. |
| Onderzoeksontwerp | Het algemene plan voor het uitvoeren van een onderzoeksstrategie, dat specificeert of groepen of individuen worden onderzocht, of er vergelijkingen binnen of tussen groepen zijn, en hoeveel variabelen worden opgenomen. Het richt zich op hoe de strategie zal worden uitgevoerd. |
| OnderzoeksProcedure | De exacte, stap-voor-stap beschrijving van hoe een specifieke studie wordt uitgevoerd, inclusief hoe variabelen worden gemanipuleerd, gecontroleerd en gemeten, hoeveel deelnemers worden betrokken en hoe zij door het onderzoek gaan. |
| Onderzoeksstrategie | De algemene aanpak en het doel van een studie, bepaald door het soort vraag dat men wil beantwoorden en het gewenste antwoord. Het richt zich op wat men wil bereiken met het onderzoek. |
| Validiteit | Het criterium voor de kwaliteit van onderzoek, dat verwijst naar de waarheidsgetrouwheid of nauwkeurigheid van de conclusies die uit een studie worden getrokken. Een studie zonder geldige conclusies wordt als zwak of slecht ontworpen beschouwd. |
| Tijdgerelateerde bedreigingen | Potentiële problemen die optreden als gevolg van de tijdsduur van een onderzoek, zoals geschiedenis (history), rijping (maturation) of instrumentatieveranderingen, die de resultaten kunnen beïnvloeden. |
| Volgorde-effecten | Invloeden die ontstaan doordat de volgorde waarin condities worden aangeboden, de prestaties of reacties van deelnemers in latere condities beïnvloedt, zoals vermoeidheid, leren of verzadiging. |
| Randomisatie | Een controlemethode waarbij de volgorde van condities of stimuli willekeurig wordt toegewezen aan deelnemers om systematische vertekening door volgorde-effecten te minimaliseren. |
| Constante omstandigheden | Het handhaven van identieke omgevingsfactoren en procedures voor alle deelnemers gedurende het gehele onderzoek om externe invloeden op de resultaten te beperken. |
| Matching tussen condities | Een techniek waarbij deelnemers of condities zodanig worden gekoppeld dat ze vergelijkbaar zijn op relevante kenmerken, om zo individuele verschillen te controleren. |
| Tussen-proefpersonenontwerp (Between-subjects design) | Een onderzoeksopzet waarbij verschillende groepen deelnemers verschillende condities of behandelingen ontvangen, waardoor volgorde-effecten worden geëlimineerd maar individuele verschillen een rol spelen. |
| Tegenbalanceren (Counterbalancing) | Een techniek waarbij de volgorde van behandelingscondities systematisch wordt gevarieerd tussen deelnemers om ervoor te zorgen dat elke conditie even vaak in elke positie voorkomt, waardoor volgorde-effecten worden gelijk verdeeld. |
| Volledige counterbalancing | Een methode waarbij alle mogelijke volgordes van de condities worden gebruikt, wat resulteert in $n!$ (n faculteit) volgordes, waarbij $n$ het aantal condities is. |
| Partiële counterbalancing | Een methode waarbij niet alle mogelijke volgordes van condities worden gebruikt, maar slechts voldoende volgordes om ervoor te zorgen dat elke conditie een gelijk aantal keren in elke positie voorkomt. |
| Latin Square | Een systematische methode voor partiële counterbalancing waarbij elke behandeling één keer in elke rij en kolom voorkomt, wat zorgt voor een gelijke verdeling van behandelingen over volgorde-posities. |
| Gebalanceerde Latin Square | Een type Latin Square waarbij alle paren van behandelingen even vaak voorkomen, wat alleen mogelijk is bij een even aantal condities. |
| Proefpersonen-in-zichzelf-ontwerp (Within-subjects design) | Een onderzoeksopzet waarbij dezelfde groep deelnemers alle condities of behandelingen doorloopt, wat individuele verschillen elimineert maar gevoelig is voor tijd- en volgorde-effecten. |
| Quasi-onafhankelijke variabele | Een variabele die wordt gebruikt om groepen deelnemers of groepen scores te onderscheiden, zonder dat deze door de onderzoeker gemanipuleerd wordt. Deze variabele is vaak een bestaand kenmerk of een tijdsperiode. |
| Non-equivalent group design | Een onderzoeksdesign waarbij bestaande groepen worden vergeleken die niet door de onderzoeker zelf zijn gecreëerd. Er is geen garantie dat deze groepen vooraf gelijk zijn, wat de interne validiteit kan bedreigen. |
| Pre-test–post-test design | Een design waarbij metingen worden gedaan vóór en na een gebeurtenis of behandeling bij één groep. Dit wordt als non-experimenteel beschouwd omdat er geen controle is over mogelijke tijdseffecten. |
| Factorial design | Een onderzoeksdesign waarbij twee of meer factoren (onafhankelijke of quasi-onafhankelijke variabelen) tegelijkertijd worden onderzocht. Elke factor heeft minimaal twee niveaus, en de condities ontstaan uit alle mogelijke combinaties van deze niveaus. |
| Hoofdeffect | Het gemiddelde verschil tussen de niveaus van één specifieke factor in een factorieel design, ongeacht de niveaus van de andere factoren. Dit toont het effect van die ene factor op de afhankelijke variabele. |
| Interactie | Het fenomeen waarbij het effect van één factor op de afhankelijke variabele verandert afhankelijk van het niveau van een andere factor. Dit betekent dat de factoren niet onafhankelijk van elkaar werken. |
| Moderatie | Een alternatieve term voor interactie, vooral gebruikt in niet-experimenteel onderzoek. Het geeft aan dat een tweede factor (de moderator) de relatie tussen de eerste factor en de afhankelijke variabele beïnvloedt. |
| Between-subjects factorial design | Een factorieel design waarbij elke combinatie van factorniveaus wordt toegewezen aan een aparte groep deelnemers. Elke deelnemer neemt slechts deel aan één conditie. |
| Within-subjects factorial design | Een factorieel design waarbij dezelfde groep deelnemers alle condities doorloopt. Dit vereist minder deelnemers en biedt meer controle over individuele verschillen. |
| Mixed factorial design | Een factorieel design dat zowel between-subjects als within-subjects factoren combineert. Eén factor wordt tussen de groepen gemanipuleerd of vergeleken, terwijl een andere factor binnen dezelfde groep wordt gemeten over verschillende tijdstippen of condities. |
| Externe variabele (extraneous variable) | Elke variabele in een onderzoek die niet behoort tot de specifieke variabelen die onderzocht worden, maar die wel de resultaten kan beïnvloeden. |
| Verstorende variabele (confounded variable) | Een externe variabele die systematisch samenhangt met de onderzochte variabelen en een alternatieve verklaring biedt voor de waargenomen relatie, waardoor de interne validiteit wordt bedreigd. |
| Omgevingsinvloeden | Algemene omgevingsfactoren die systematisch verschillen tussen onderzoekscondities, zoals de grootte van een kamer, temperatuur of tijdstip, en die de interne validiteit kunnen bedreigen. |
| Deelnemersvariabelen (participant variables) | Individuele verschillen tussen deelnemers, zoals leeftijd, IQ of persoonlijkheid, die systematisch kunnen verschillen tussen groepen in verschillende condities en de interne validiteit bedreigen. |
| Binnen-proefpersoonontwerp (Within-subjects design) | Een experimenteel ontwerp waarbij dezelfde groep deelnemers aan alle behandelingscondities wordt blootgesteld. Elke deelnemer wordt dus meerdere keren gemeten, één keer per conditie, waardoor individuele verschillen als storende factor worden geëlimineerd. |
| Tussen-proefpersoonontwerp (Between-subjects design) | Een experimenteel ontwerp waarbij verschillende, equivalente groepen deelnemers aan verschillende behandelingen worden blootgesteld. Elke groep ontvangt slechts één behandeling. |
| Sequentieel ontwerp | Een structuur van een binnen-proefpersoonontwerp waarbij deelnemers de behandelingen na elkaar ontvangen op verschillende tijdstippen. |
| Gelijktijdig ontwerp (Concurrent design) | Een structuur van een binnen-proefpersoonontwerp waarbij verschillende condities door elkaar worden gepresenteerd binnen één enkele sessie. |
| Geschiedenis (History) | Een tijdgerelateerde bedreiging waarbij externe gebeurtenissen één conditie meer beïnvloeden dan een andere, wat de resultaten kan vertekenen. |
| Rijping (Maturation) | Een tijdgerelateerde bedreiging die verwijst naar fysiologische of psychologische veranderingen bij deelnemers die optreden tijdens het onderzoek en die prestaties kunnen beïnvloeden, onafhankelijk van de behandeling. |
| Instrumentatie (Instrumentation) | Een tijdgerelateerde bedreiging waarbij veranderingen in het meetinstrument of de beoordelaar over tijd de scores kunnen beïnvloeden, wat leidt tot vertekening van de resultaten. |
| Regressie naar het gemiddelde (Regression toward the mean) | Een fenomeen waarbij extreme scores bij herhaalde metingen de neiging hebben om richting het gemiddelde te bewegen, vaak door toevallige factoren, wat een bedreiging kan vormen bij selectie op basis van extreme scores. |
| Volgorde-effecten (Order effects) | Effecten die optreden doordat deelname aan één behandeling de prestaties in latere behandelingen beïnvloedt. Dit kan zich uiten als oefeneffecten, vermoeidheidseffecten, carry-over effecten, contrast-effecten of progressieve fouten. |
| Oefeneffect (Practice effect) | Een type volgorde-effect waarbij deelnemers verbeteren in prestaties door simpelweg de taak vaker te hebben uitgevoerd. |
| Vermoeidheidseffect (Fatigue effect) | Een type volgorde-effect waarbij deelnemers slechter presteren in latere condities door vermoeidheid die is opgebouwd door eerdere deelname. |
| Construct | Een hypothetische eigenschap of mechanisme dat helpt bij het verklaren en voorspellen van gedrag binnen een theorie. Constructen kunnen niet direct worden geobserveerd of gemeten. |
| Operationele definitie | Een procedure die wordt gebruikt om een variabele die niet direct waarneembaar of meetbaar is, indirect te meten en te definiëren. Het specificeert een reeks handelingen voor het meten van extern, waarneembaar gedrag. |
| Validiteit (van metingen) | De mate waarin een meetproces de variabele meet die het beweert te meten. Het is het eerste criterium voor het evalueren van een meetprocedure. |
| Betrouwbaarheid (van metingen) | De stabiliteit of consistentie van een meetprocedure. Een meetinstrument is betrouwbaar als het bij herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden dezelfde resultaten oplevert. |
| Face validity (Schijnbare validiteit) | Een basisvorm van validiteit die wordt aangetoond wanneer een meetprocedure op het eerste gezicht lijkt te meten wat ze beweert te meten. Het is gebaseerd op de subjectieve indruk. |
| Concurrent validity (Gelijktijdige validiteit) | Wordt aangetoond wanneer scores van een nieuwe meting direct verband houden met scores van een gevestigde meting van dezelfde variabele. Het vergelijkt een nieuwe methode met een bestaande, goedgekeurde test. |
| Predictive validity (Voorspellende validiteit) | Wordt aangetoond wanneer scores van een meting gedrag nauwkeurig voorspellen zoals verwacht door een theorie. Het meetinstrument voorspelt toekomstig gedrag. |
| Construct validity (Constructvaliditeit) | Vereist dat de scores van een meetprocedure zich precies hetzelfde gedragen als de variabele zelf. Het is gebaseerd op meerdere onderzoeken en groeit geleidelijk met nieuw bewijs. |
| Convergent validity (Convergentievaliditeit) | Wordt aangetoond door een sterke relatie tussen de scores verkregen uit twee of meer verschillende methoden voor het meten van hetzelfde construct. Verschillende meetmethoden voor hetzelfde construct geven sterk gerelateerde scores. |
| Divergent validity (Divergentievaliditeit) | Wordt aangetoond door een geringe of geen relatie te laten zien tussen de metingen van twee verschillende constructen. Het meetinstrument is specifiek voor het construct en niet voor een ander construct. |
| Meetfout (error) | Willekeurige variaties die optreden bij het meten van een variabele, die de metingen beïnvloeden. Een kleine foutcomponent leidt tot consistente scores, terwijl een grote foutcomponent leidt tot onbetrouwbare metingen. |
| Observer error (Fout van de waarnemer) | Menselijke beoordelingsfouten die optreden bij het observeren of meten van gedrag. |