Cover
Jetzt kostenlos starten Class_1_Inleiding_2025.pptx
Summary
# Inleiding tot sociaalwetenschappelijk onderzoek
Dit onderwerp verkent de fundamentele principes, doelstellingen, uitvoering en evaluatie van sociaalwetenschappelijk onderzoek.
## 1. Wat is sociaalwetenschappelijk onderzoek?
Sociaalwetenschappelijk onderzoek houdt zich bezig met het systematisch en objectief onderzoeken van maatschappelijke fenomenen. Het is een cruciaal instrument om inzicht te verwerven in de complexe sociale realiteit, variërend van individueel gedrag tot maatschappelijke structuren.
### 1.1 De rol en relevantie van sociaalwetenschappelijk onderzoek
Sociaalwetenschappers stellen voortdurend vragen over uiteenlopende maatschappelijke kwesties. Voorbeelden hiervan zijn:
* Het effect van opleiding op gezondheid.
* De stand van het vertrouwen in de democratie.
* Het effect van sociale media op denken en gedrag.
Het doel is om tot gefundeerde kennis te komen die ons helpt de wereld om ons heen beter te begrijpen en potentieel te verbeteren.
### 1.2 De wetenschappelijke aanpak
De wetenschappelijke aanpak onderscheidt zich van alledaagse kennisverwerving door te opereren volgens strikte regels en procedures, met als doel geldige en betrouwbare kennis te produceren. Kenmerken van de wetenschappelijke aanpak zijn:
* **Systematisch:** Onderzoek is methodisch en gebaseerd op gestructureerde, empirische observatie. Dit maakt het onderzoek herhaalbaar.
* **Objectief:** Het streven is om onbevooroordeeld en objectief te observeren, analyseren en rapporteren. In de sociale wetenschappen is een zekere mate van subjectiviteit echter onvermijdelijk.
* **Toetsbaar en falsifieerbaar:** Onderzoeksresultaten moeten geverifieerd en uitgedaagd kunnen worden. Kennis is tijdelijk en moet openbaar zijn om mogelijke onjuistheden te controleren.
#### 1.2.1 De onderzoekscyclus
Wetenschappelijke kennis wordt verkregen via een cyclisch proces dat theorie, observatie en toetsing omvat.
### 1.3 Positie van mens- en maatschappijwetenschappen
Historisch is er een onderscheid gemaakt tussen alfa-, bèta- en gammawetenschappen. De mens- en maatschappijwetenschappen (gammawetenschappen) bestuderen menselijk handelen en hebben zich methodologisch vaak gemodelleerd op de natuurwetenschappen, terwijl hun onderzoeksobject overeenkomt met dat van de geesteswetenschappen. Dit heeft geleid tot methodestrijd.
#### 1.3.1 Methodenstrijd in de sociale wetenschappen
Denkers als W. Dilthey, E. Durkheim en M. Weber hebben bijgedragen aan de discussie over de methodologische grondslag van de sociale wetenschappen. Terwijl sommigen het unieke object van studie (menselijke vrije wil) benadrukten, stelden anderen dat sociale fenomenen zich volgens wetmatigheden voltrekken.
## 2. Bouwstenen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek
Sociaalwetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op een samenspel van theorie en empirie, waarbij inductie en deductie belangrijke rollen spelen binnen de empirische cyclus.
### 2.1 Theorie en empirie
* **Theorie:** Een logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten. Theorieën proberen 'waarom'- en 'hoe'-vragen te beantwoorden en moeten empirisch toetsbaar, verifieerbaar en falsifieerbaar zijn. Ze zijn veralgemeenbaar en verklaren terugkerende patronen.
* **Types theorieën:** Theorieën kunnen worden onderscheiden op basis van hun richting (deductie/inductie), niveau (micro/meso/macro) en reikwijdte (grand theory, middle-range theory). Robert Merton benadrukte het belang van 'theories of the middle range' als brug tussen abstracte theorieën en empirische waarneming.
* **Empirie:** De waarneming van de wereld rondom ons door middel van zintuiglijke ervaring.
### 2.2 Inductie en deductie
Deze twee redeneerwijzen vormen de kern van de empirische cyclus:
* **Inductie:** Vertrekt vanuit specifieke observaties om tot algemene theorieën te komen. Het observeren van fenomenen roept vragen op, leidt tot systematische observatie en zoekt naar patronen die een theorie kunnen vormen. Dit is verbonden met het **empiricisme**, dat stelt dat sensorische waarneming de enige bron van kennis is.
* **Deductie:** Vertrekt vanuit een algemene theorie om specifieke hypothesen af te leiden die vervolgens empirisch getoetst worden. Een theorie wordt onderworpen aan toetsing en evaluatie, wat kan leiden tot bijstelling. Dit is verbonden met het **rationalisme**, dat de rede als voornaamste bron van kennis beschouwt.
### 2.3 De empirische cyclus
De empirische cyclus illustreert de dynamische relatie tussen theorie en empirie. Observaties kunnen leiden tot de formulering van een theorie (inductie), terwijl theorieën aanleiding geven tot specifieke toetsbare hypothesen (deductie).
> **Tip:** Moderne wetenschappelijke kennis komt tot stand in een samenspel van rationeel denken en empirische observatie, waarbij beide bronnen aan elkaar worden getoetst.
### 2.4 Evaluatiecriteria
Onderzoek moet voldoen aan specifieke kwaliteitscriteria om als wetenschappelijk te worden beschouwd. De belangrijkste criteria zijn:
* **Betrouwbaarheid:** De mate waarin onderzoek vrij is van toevalsfouten. Als het onderzoek herhaald zou worden, zouden dan vergelijkbare resultaten verkregen worden? Dit betreft de precisie van metingen en de stabiliteit van conclusies.
* **Bedreigingen:** Toevallig niet registreren van gebeurtenissen, respondenten die vragen overslaan, codeerfouten.
* **Verbetering:** Herhalen van metingen, standaardiseren van procedures, gebruik van meerdere codeurs.
* **Geldigheid (Validiteit):** De mate waarin onderzoek vrij is van systematische fouten. Dit betreft de nauwkeurigheid van wat gemeten wordt.
* **Types geldigheid:**
* **Inhoudsvaliditeit (meetgeldigheid/begripsgeldigheid):** Meet het instrument daadwerkelijk het concept zoals bedoeld? Dit vereist overeenstemming tussen concepten en hun operationalisatie.
* **Bedreigingen:** Sociale wenselijkheid, instem-neiging, betekenisverschillen van woorden.
* **Remedie:** Zorgvuldig opstellen en testen van meetinstrumenten.
* **Interne validiteit:** In hoeverre kan geconcludeerd worden dat gevonden effecten daadwerkelijk veroorzaakt worden door de onderzochte variabele(n) en niet door andere factoren? Dit is cruciaal voor het vaststellen van oorzaak-gevolgrelaties.
* **Externe validiteit (generaliseerbaarheid):** In hoeverre zijn de onderzoeksresultaten toepasbaar op algemenere begrippen, andere populaties en andere contexten?
* **Ecologische validiteit:** Zijn de onderzoeksresultaten toepasbaar op de dagelijkse, natuurlijke sociale context waarin mensen vertoeven?
#### 2.4.1 Evaluatiecriteria voor kwalitatief onderzoek
Voor kwalitatief onderzoek zijn de criteria anders geformuleerd:
* **Aannemelijkheid (Credibility, Transferability, Dependability, Confirmability):** Betreft de geloofwaardigheid van conclusies, de overdraagbaarheid naar andere contexten, de toepasbaarheid op andere momenten, en de objectiviteit van de onderzoeker.
* **Authenticiteit (Ontologische, Educatieve, Catalytic, Tactische authenticiteit):** Richt zich op de eerlijkheid van de representatie van standpunten, het begrip van de sociale realiteit, het bieden van nieuwe perspectieven, en de stimulans tot verandering of empowerment.
### 2.5 Soorten wetenschappelijk onderzoek
Onderzoek kan worden ingedeeld op basis van de gehanteerde strategie:
* **Kwantitatief onderzoek:**
* Deductieve benadering, gericht op het testen van theorieën.
* Hanteert vaak een natuurwetenschappelijke methode en ziet sociale realiteit als een objectieve, externe realiteit.
* Kwaliteitscriteria zoals betrouwbaarheid en geldigheid zijn hierdoor duidelijker meetbaar.
* **Kwalitatief onderzoek:**
* Inductieve benadering, gericht op het genereren van nieuwe theorieën.
* Stelt de interpretatie van de sociale wereld door individuen centraal.
* Sociale realiteit wordt gezien als iets dat voortvloeit uit individuele creativiteit.
## 3. Hoe sociaal onderzoek uitvoeren?
Het uitvoeren van sociaalwetenschappelijk onderzoek vereist inzicht in de verschillende stappen, methodologische keuzes en terminologie.
### 3.1 Methodologische keuzes en terminologie
Een gedegen sociaalonderzoek vereist dat men:
* Onderbouwde methodologische keuzes maakt.
* De verschillende stappen van het onderzoeksproces toepast.
* De methodologische terminologie en onderliggende begrippen correct gebruikt.
* Inzicht heeft in de voor- en nadelen van verschillende onderzoeksdesigns, dataverzamelingsmethoden en operationalisaties.
* Een correcte onderzoeksattitude aanneemt (empirie, logica, literatuur, ethiek).
## 4. Sociaal onderzoek evalueren en beoordelen
Het vermogen om sociaal onderzoek te evalueren en beoordelen is cruciaal. Dit vereist inzicht in de 'regels van het spel', terminologie en het aannemen van een wetenschappelijke en kritische houding ten opzichte van verschillende onderzoekspraktijken. Dit omvat ook het kritisch bevragen van onderzoeksresultaten, zoals aangetoond in de discussie rondom studies over 'power posing'.
> **Tip:** Werk en studeer tijdens het semester; wacht niet tot het examen. Maak gebruik van de wekelijkse opdrachten en zorg dat je notities altijd up-to-date zijn. Sociaal kapitaal (vrienden maken) kan ook nuttig zijn.
---
# De wetenschappelijke aanpak en de positie van mens- en maatschappijwetenschappen
Dit deel verkent de fundamentele kenmerken van de wetenschappelijke aanpak en plaatst de mens- en maatschappijwetenschappen in hun historische en methodologische context, inclusief de spanningen tussen verschillende wetenschappelijke tradities.
### 2.1 De wetenschappelijke aanpak
De wetenschappelijke aanpak onderscheidt zich van alledaagse kennis door het hanteren van strikte regels om de kwaliteit van kennis te waarborgen, met als doel geldige en betrouwbare inzichten te verkrijgen.
#### 2.1.1 Kenmerken van wetenschap
Wetenschap is een systeem of methode om tot gefundeerde kennis te komen. Dit proces is doorgaans langzaam, cumulatief en georganiseerd in theorieën die gebaseerd zijn op empirische gegevens. Gefundeerde kennis moet voldoen aan de volgende criteria:
* **Systematisch:** Onderzoek is methodisch en gebaseerd op gestructureerde, empirische observatie. Systematiek zorgt ervoor dat onderzoek herhaalbaar is door de methode opnieuw toe te passen, wat 'lukrake' kennisvergaring voorkomt.
* **Objectief:** Het streven is om onbevooroordeeld en objectief te observeren, analyseren en rapporteren. In de sociale wetenschappen is een zekere mate van subjectiviteit onvermijdelijk, aangezien de onderzoeker deel uitmaakt van de samenleving.
* **Toetsbaar en falsifieerbaar:** Onderzoek moet geverifieerd kunnen worden en de bewijsvoering moet uitgedaagd en bevraagd kunnen worden. Wetenschappelijke kennis is tijdelijk en moet openbaar zijn om eventuele onjuistheden te kunnen controleren, vaak via peer review.
#### 2.1.2 De onderzoekscyclus
Wetenschappelijke kennis wordt verkregen via een bepaalde cyclus, waarbij theorie en empirie elkaar voortdurend beïnvloeden.
> **Tip:** De onderzoekscyclus benadrukt het iteratieve karakter van wetenschap: theorieën leiden tot hypothesen die empirisch worden getoetst, wat leidt tot aanpassing van de theorie of nieuwe observaties.
### 2.2 Positie van mens- en maatschappijwetenschappen
De positie van mens- en maatschappijwetenschappen (ook wel gammawetenschappen genoemd) wordt gekenmerkt door hun plaatsing tussen de alfa- en bètawetenschappen, en de historische 'methodenstrijd' die hieruit voortvloeit.
#### 2.2.1 Alfa, bèta en gammawetenschappen
Historisch ontstond er een scheiding tussen natuurwetenschappen (bèta) en geesteswetenschappen (alfa), die zich richten op natuurwetten respectievelijk de studie van menselijk handelen en cultuur. De mens- en maatschappijwetenschappen (gammawetenschappen) kwamen vooral in de 20e eeuw tot stand en bestuderen het menselijk handelen (sociologie, economie, psychologie, etc.). De gammawetenschappen hebben zich methodologisch vaak gemodelleerd op de natuurwetenschappen, hoewel hun onderzoeksobject deels samenvalt met dat van de geesteswetenschappen.
#### 2.2.2 Methodenstrijd binnen de mens- en maatschappijwetenschappen
De mens- en maatschappijwetenschappen kennen een interne 'methodenstrijd' die voortkomt uit verschillende opvattingen over hoe het menselijk handelen bestudeerd moet worden.
* **W. Dilthey** stelde dat sociale wetenschappen een eigen methodologische grond nodig hebben, omdat het object ervan niet te benaderen is via de experimentele methode van de natuurwetenschappen of de introspectie van de geesteswetenschappen. Hij benadrukte dat menselijke vrije wil zich niet laat vertalen in strikte wetmatigheden.
* **E. Durkheim** daarentegen meende dat sociale fenomenen zich voltrekken volgens onderliggende wetmatigheden.
* **M. Weber** betoogde dat sociale verschijnselen zowel gedetermineerd worden door sociale wetmatigheden als een product zijn van menselijke wil.
Deze spanning tussen het verklaren van sociale fenomenen op basis van wetmatigheden en het begrijpen van menselijke subjectiviteit en betekenisgeving vormt een centraal thema in de methodologie van de sociale wetenschappen.
> **Tip:** De methodenstrijd reflecteert de fundamentele vraag of sociale fenomenen met dezelfde precisie en objectiviteit kunnen worden bestudeerd als natuurlijke fenomenen.
### 2.3 Bouwstenen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek
Sociaalwetenschappelijk onderzoek rust op verschillende fundamentele bouwstenen: theorie en empirie, inductie en deductie, en de empirische cyclus.
#### 2.3.1 Theorie en empirie
* **Theorie:** Een theorie is een logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten. Het zijn verklaringen en voorspellingen die proberen antwoord te geven op de 'waarom' en 'hoe' vragen over sociale fenomenen. Kenmerken van theorieën zijn onder meer dat ze logisch consistent zijn, empirisch toetsbaar, verifieerbaar en falsifieerbaar, en generaliseerbaar.
* **Typen theorieën:** Theorieën kunnen worden onderscheiden op basis van hun richting (deductie vs. inductie), niveau (micro, meso, macro) en reikwijdte (grand theory vs. middle-range theory). Robert Merton benadrukte het belang van 'middle-range theories' die een brug slaan tussen abstracte theorieën en concrete empirische waarnemingen.
* **Empirie:** Empirie verwijst naar het ervaren van de wereld rondom ons door waarneming. Sociaalwetenschappelijk onderzoek is een samenspel van theorie en empirie.
#### 2.3.2 Inductie en deductie
Deze twee redeneerwijzen zijn cruciaal voor de empirische cyclus:
* **Inductie:** Dit is een benadering waarbij men vanuit particuliere observaties tot algemene veronderstellingen of theorieën komt. Het is kenmerkend voor het empiricisme, waarbij sensorische waarneming de primaire bron van kennis is.
> **Example:** Een onderzoeker observeert herhaaldelijk dat studenten die meer uren studeren, hogere cijfers halen. Hieruit kan inductief de conclusie worden getrokken dat studietijd correleert met studieresultaten.
* **Deductie:** Dit is een benadering waarbij men vanuit algemene theorieën hypothesen afleidt die vervolgens empirisch getoetst worden. Het is kenmerkend voor het rationalisme, waarbij rationeel denken de basis vormt voor kennis.
> **Example:** Een bestaande theorie stelt dat sociaal-economische achtergrond (SES) de schoolprestaties beïnvloedt. Via deductie kan de hypothese worden geformuleerd dat leerlingen uit een lagere SES gemiddeld lager scoren op gestandaardiseerde toetsen dan leerlingen uit een hogere SES.
#### 2.3.3 De empirische cyclus
De empirische cyclus, ook wel de inductief-deductieve cyclus genoemd, beschrijft het proces waarbij theorieën worden gevormd op basis van observaties (inductie) en vervolgens empirisch worden getoetst en verfijnd (deductie). Dit proces is essentieel voor de opbouw van wetenschappelijke kennis, die tot stand komt door een samenspel van rationeel denken en empirische toetsing.
### 2.4 Evaluatiecriteria van sociaalwetenschappelijk onderzoek
Om de kwaliteit van sociaalwetenschappelijk onderzoek te beoordelen, worden evaluatiecriteria gehanteerd, die zowel voor kwantitatieve als kwalitatieve strategieën gelden, alhoewel de interpretatie kan verschillen. Deze criteria helpen om onderscheid te maken tussen geldige, betrouwbare kennis en onderzoek dat gebreken vertoont.
#### 2.4.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin onderzoek vrij is van toevalsfouten (error). Een betrouwbare meting levert bij herhaling dezelfde resultaten op. Toevalsfouten kunnen ontstaan door onvolledige registratie, het overslaan van vragen door respondenten, of codeerfouten. Herhaling van metingen, middeling van resultaten en standaardisatie van procedures kunnen de betrouwbaarheid verhogen.
#### 2.4.2 Geldigheid (Validiteit)
Geldigheid verwijst naar de mate waarin onderzoek vrij is van systematische fouten (bias). Systematische fouten worden niet weggecompenseerd door herhaling en kunnen leiden tot vertekeningen. Er zijn verschillende vormen van geldigheid:
* **Inhoudsvaliditeit (Meetgeldigheid/Begripsgeldigheid):** Meet het meetinstrument daadwerkelijk het concept dat het beoogt te meten? Bijvoorbeeld, een vragenlijst over gezondheid die enkel naar doktersbezoek vraagt, meet mogelijk niet de volledige breedte van het concept 'gezondheid'. Bedreigingen zijn onder meer sociale wenselijkheid en instemmingstendens.
* **Interne validiteit:** Reflecteert de waargenomen relatie in een studie een correcte oorzaak-gevolgrelatie? Dit gaat over de zekerheid waarmee gesteld kan worden dat de gevonden effecten veroorzaakt worden door de onderzochte variabele(n) en niet door andere factoren. Bijvoorbeeld, het willekeurig toewijzen van deelnemers aan een experimentele groep en een controlegroep verhoogt de interne validiteit.
* **Externe validiteit (Generaliseerbaarheid):** In hoeverre zijn de onderzoeksresultaten generaliseerbaar naar andere populaties, contexten of concepten? Dit is cruciaal voor de toepasbaarheid van de bevindingen buiten de specifieke onderzoekssituatie.
* **Ecologische validiteit:** Zijn de omstandigheden van het onderzoek realistisch en representatief voor de dagelijkse, natuurlijke, sociale context waarin mensen vertoeven?
#### 2.4.3 Criteria voor kwalitatief onderzoek
Hoewel de principes van betrouwbaarheid en geldigheid ook in kwalitatief onderzoek van belang zijn, worden ze anders geïnterpreteerd:
* **Betrouwbaarheid:** Een strikte herhaalbaarheid is vaak onmogelijk in de sociale realiteit.
* **Validiteit:** De focus ligt op het begrijpen van subjectieve ervaringen.
* **Nieuwe criteria:** Aannemelijkheid (geloofwaardigheid, overdraagbaarheid, afhankelijkheid, aannemelijkheid, relevantie) en authenticiteit (eerlijkheid, ontologische, educatieve, catalytische en tactische authenticiteit) worden vaak gebruikt om de kwaliteit van kwalitatief onderzoek te beoordelen.
#### 2.4.4 Soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek
Onderzoek kan worden ingedeeld op basis van de gehanteerde strategie:
* **Kwantitatief onderzoek:** Maakt gebruik van een deductieve benadering, gericht op het testen van theorieën, en hanteert vaak methoden die vergelijkbaar zijn met de natuurwetenschappen. De sociale realiteit wordt gezien als een objectieve, externe werkelijkheid.
* **Kwalitatief onderzoek:** Maakt gebruik van een inductieve benadering, gericht op het genereren van nieuwe theorieën, en focust op de interpretatie van de sociale wereld door individuen. De sociale realiteit vloeit voort uit individuele creativiteit en betekenisgeving.
---
# Bouwstenen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek
Dit hoofdstuk bespreekt de fundamentele componenten van sociaalwetenschappelijk onderzoek, waaronder theorie, empirie, inductie, deductie en de empirische cyclus.
### 3.1 Inleiding
Sociaalwetenschappelijk onderzoek stelt voortdurend vragen over maatschappelijke fenomenen, zoals het effect van opleiding op gezondheid, het vertrouwen in democratie, of de invloed van sociale media. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verwerven in de bronnen en methodes van sociaal onderzoek, onderbouwde methodologische keuzes te maken, de verschillende stappen van het onderzoeksproces te begrijpen en toe te passen, en een correcte onderzoeksattitude aan te leren die gebaseerd is op empirie, logica en ethiek. Het is cruciaal om sociaal onderzoek te kunnen evalueren en beoordelen met een kritische en wetenschappelijke houding.
### 3.2 De wetenschappelijke aanpak
Wetenschap is een systeem of methode om tot gefundeerde kennis te komen. Deze kennis moet voldoen aan specifieke criteria:
* **Systematiek:** Onderzoek volgt gestructureerde, empirische observaties en methodische procedures die herhaalbaar zijn. Dit voorkomt willekeurige kennisverwerving.
* **Objectiviteit:** Wetenschappers streven ernaar onbevooroordeeld te observeren, analyseren en rapporteren. Hoewel volledige objectiviteit in sociale wetenschappen lastig is, is het een fundamenteel principe.
* **Toetsbaarheid en falsifieerbaarheid:** Wetenschappelijke uitspraken en theorieën moeten toetsbaar zijn, wat betekent dat hun onjuistheid aangetoond kan worden (falsifieerbaarheid). Alle kennis is tijdelijk en moet openbaar zijn voor controle.
* **Volgens een bepaalde cyclus:** Wetenschappelijk onderzoek volgt een cyclus, de empirische cyclus, die de interactie tussen theorie en empirie weergeeft.
Het onderscheid tussen alledaagse kennis en wetenschappelijke kennis ligt in de strikte regels die gehanteerd worden om de kwaliteit van de kennis te waarborgen en zo tot geldige en betrouwbare resultaten te komen. Wetenschappelijke kennis is een geaccumuleerd geheel, georganiseerd in theorieën en gesteund op empirische gegevens.
### 3.3 Positie van mens- en maatschappijwetenschappen
De positie van mens- en maatschappijwetenschappen (gammawetenschappen) binnen het bredere wetenschapslandschap is complex. Historisch gezien was er een strijd tussen de alfa- en bètawetenschappen, met een scheiding tussen de studie van natuurlijke wetmatigheden (natuurwetenschappen) en de studie van menselijk handelen en producten daarvan (geesteswetenschappen). De gammawetenschappen, die zich in de 20e eeuw ontwikkelden, bestuderen specifiek het menselijk handelen (sociologie, economie, psychologie, etc.). Hoewel ze zich methodologisch vaak hebben gemodelleerd op de natuurwetenschappen, valt hun onderzoeksobject grotendeels samen met dat van de geesteswetenschappen.
De methodenstrijd binnen de sociale wetenschappen is mede gevormd door de ideeën van denkers als W. Dilthey, E. Durkheim en M. Weber. Dilthey betoogde dat het object van sociale wetenschappen niet benaderd kon worden via experimentele methoden of introspectie, vanwege de menselijke vrije wil. Durkheim stelde daarentegen dat sociale fenomenen volgens onderliggende wetmatigheden optreden, terwijl Weber de nadruk legde op sociale wetmatigheden als product van menselijke wil.
### 3.4 Bouwstenen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek
De fundamentele componenten van sociaalwetenschappelijk onderzoek zijn theorie, empirie, inductie en deductie.
#### 3.4.1 Theorie
Een theorie kan worden gedefinieerd als een logisch samenhangend geheel van uitspraken over de relaties tussen concepten. Het doel van theorieën is om te verklaren hoe en waarom verschijnselen optreden.
* **Kenmerken van een theorie:**
* **Logische samenhang:** Uitspraken binnen de theorie zijn logisch met elkaar verbonden.
* **Conceptuele relaties:** Theorieën beschrijven verbanden tussen concepten (bijvoorbeeld de Broken Window Theory die criminaliteit relateert aan verloedering).
* **Empirische toetsbaarheid:** Theoretische aannames moeten overeenkomen met de werkelijkheid en verifieerbaar (waarneembaar) en weerlegbaar (falsifieerbaar) zijn.
* **Veralgemeenbaarheid:** Theorieën verklaren terugkerende patronen of regelmatigheden in het sociale leven, niet slechts eenmalige fenomenen.
* **Soorten theorieën:**
* **Deductie vs. inductie:** Theorieën kunnen ontstaan door deductieve of inductieve redeneringen.
* **Niveau:** Theorieën kunnen variëren van micro (individueel gedrag) tot meso (organisaties) en macro (maatschappelijke structuren). De "ecological fallacy" waarschuwt voor het onterecht toepassen van macro-niveau bevindingen op micro-niveau.
* **Reikwijdte:**
* **Grand theory:** Breed, abstract en richtinggevend (bijvoorbeeld structureel functionalisme).
* **Middle-range theory:** Beperkt toepassingsveld, gericht op specifieke fenomenen, dient als brug tussen grand theory en empirie (zoals voorgesteld door Robert Merton).
* **Formele theorie:** Smal, concreet en toetsbaar (bijvoorbeeld rational choice theory).
#### 3.4.2 Empirie
Empirie verwijst naar de ervaren wereld rondom ons door middel van waarneming. Sociaalwetenschappelijk onderzoek kenmerkt zich door het samenspel tussen theorie en empirie.
#### 3.4.3 Inductie en Deductie
Deze twee redeneerwijzen vormen de kern van hoe theorie en empirie met elkaar verbonden worden.
* **Inductie:** Dit is een empirische benadering waarbij men begint met specifieke observaties en op zoek gaat naar patronen om tot algemene uitspraken of theorieën te komen. Theorieën worden gezien als veralgemeningen van particuliere observaties. Het empirisme, met denkers als John Locke, benadrukt dat sensorische waarneming de enige bron van kennis is en dat de mens wordt geboren als een "tabula rasa".
> **Tip:** Inductie is een proces van "bottom-up" redeneren, van specifiek naar algemeen.
* **Deductie:** Dit is een rationele benadering waarbij men begint met algemene theorieën of principes en daaruit specifieke hypothesen afleidt die vervolgens getoetst worden aan de hand van empirische gegevens. Theorieën moeten de toets van falsificatie doorstaan. Het rationalisme, met denkers als René Descartes, stelt dat ware kennis deductief tot stand komt via rationeel denken, waarbij de rede de voornaamste bron van kennis is.
> **Tip:** Deductie is een proces van "top-down" redeneren, van algemeen naar specifiek.
#### 3.4.4 De empirische cyclus
De empirische cyclus, ook wel de inductief-deductieve cyclus genoemd, beschrijft het iteratieve proces van wetenschappelijk onderzoek. Het begint met waarnemingen en de formulering van concepten, leidt tot de ontwikkeling van theorieën, waaruit vervolgens hypothesen worden afgeleid die empirisch getoetst worden. De resultaten van deze toetsing kunnen leiden tot aanpassing van de theorie, waarna het proces zich herhaalt.
$$
\text{Waarnemingen, realiteit} \xrightarrow{\text{Inductief}} \text{Veralgemeningen, ideeën} \xrightarrow{\text{Theorie}} \text{Theorie} \xrightarrow{\text{Deductief}} \text{Hypothesen} \xrightarrow{\text{Empirische toetsing}} \text{Waarnemingen, realiteit}
$$
De cyclus illustreert de constante wisselwerking tussen theorie en empirie.
### 3.5 Evaluatiecriteria
Om de kwaliteit van sociaalwetenschappelijk onderzoek te beoordelen, worden verschillende evaluatiecriteria gehanteerd. Deze criteria helpen om de mate waarin onderzoek vrij is van toevals- en systematische fouten te beoordelen.
* **Betrouwbaarheid:** Dit criterium heeft betrekking op de precisie van een meting of waarneming en de mate waarin deze vrij is van toevalsfouten. Als een onderzoek herhaald zou worden, zouden de resultaten dan hetzelfde zijn? Toevalsfouten kunnen worden geminimaliseerd door het herhalen van metingen, het middelen van resultaten en het standaardiseren van procedures (zoals instructies, meetinstrumenten en codeerprocessen). Betrouwbaarheid betekent dat de onderzoeksresultaten onafhankelijk zijn van de specifieke onderzoeker.
* **Geldigheid (Validiteit):** Dit criterium beoordeelt in hoeverre onderzoek vrij is van systematische fouten, die niet door herhaling verdwijnen. Er zijn verschillende vormen van geldigheid:
* **Inhoudsvaliditeit (meetgeldigheid of begripsgeldigheid):** Meet het instrument werkelijk het concept dat het beoogt te meten? Dit is cruciaal bij het operationaliseren van abstracte concepten. Systematische fouten kunnen ontstaan door factoren als sociale wenselijkheid (respondenten antwoorden wat ze denken dat wenselijk is) of instem-neiging (tendens om met stellingen in te stemmen). Zorgvuldig opgestelde en geteste meetinstrumenten zijn essentieel.
* **Interne validiteit:** Gaat over de betrouwbaarheid van de oorzaak-gevolgrelatie. In hoeverre kan met zekerheid worden gezegd dat de gevonden effecten daadwerkelijk veroorzaakt worden door de onderzochte variabele(n) en niet door andere factoren? Willekeurige toewijzing van deelnemers aan condities en controle van externe factoren zijn hierbij belangrijk.
* **Externe validiteit (generaliseerbaarheid):** In hoeverre zijn de onderzoeksresultaten generaliseerbaar naar andere populaties, contexten of tijdstippen? Een diverse en grote steekproef draagt bij aan een hogere externe validiteit.
* **Ecologische validiteit:** De toepasbaarheid van onderzoeksresultaten op de dagelijkse, natuurlijke sociale context. Zijn de omstandigheden waarin het onderzoek is uitgevoerd realistisch en representatief voor de werkelijkheid?
#### 3.5.1 Evaluatiecriteria voor kwalitatief onderzoek
Voor kwalitatief onderzoek gelden specifieke kwaliteitscriteria, die deels aansluiten bij, maar ook afwijken van de criteria voor kwantitatief onderzoek.
* **Betrouwbaarheid:** Omdat sociale settings dynamisch zijn, is herhaalbaarheid vaak problematisch.
* **Geldigheid:**
* **Meetgeldigheid** wordt als een sterk punt van kwalitatief onderzoek gezien, met name etnografisch onderzoek.
* **Interne validiteit** vertaalt zich naar **geloofwaardigheid** (credibility): hoe geloofwaardig zijn de conclusies?
* **Externe validiteit** wordt als problematisch beschouwd en vertaalt zich naar **overdraagbaarheid** (transferability): kunnen conclusies naar andere contexten worden getransfereerd?
* **Afhankelijkheid** (dependability) heeft betrekking op de toepasbaarheid van resultaten op andere momenten.
* **Aannemelijkheid** (confirmability) onderzoekt de objectiviteit van de onderzoeker.
* **Relevantie** beoordeelt of het onderzoek iets toevoegt.
* **Authenticiteit:** Dit criterium beoordeelt de eerlijkheid waarmee verschillende standpunten worden vertegenwoordigd, en of het onderzoek leidt tot beter begrip, nieuwe perspectieven, stimulans tot verandering, of empowerment van de betrokkenen.
### 3.6 Soorten sociaal-wetenschappelijk onderzoek
Sociaalwetenschappelijk onderzoek kan worden ingedeeld op basis van verschillende strategieën:
* **Kwantitatieve strategie:**
* Kenmerkt zich door een deductieve benadering, gericht op het toetsen van theorieën.
* Heeft wortels in de natuurwetenschappelijke methode en het positivisme.
* Beschouwt de sociale realiteit als een objectieve, externe realiteit.
* Streeft naar meetbaarheid, objectiviteit en generaliseerbaarheid.
* **Kwalitatieve strategie:**
* Kenmerkt zich door een inductieve benadering, gericht op het genereren van nieuwe theorieën.
* Staat vaak tegenover de natuurwetenschappelijke methode en richt zich op de interpretatie van de sociale wereld door individuen.
* Beschouwt de sociale realiteit als iets dat voortvloeit uit individuele creativiteit en interactie.
* Richt zich op diepgang, context en betekenisgeving.
De keuze tussen een kwantitatieve en kwalitatieve strategie hangt af van de onderzoeksvraag en het onderzoeksdoel. Vaak wordt ook een combinatie van beide strategieën toegepast (mixed methods research).
---
# Evaluatiecriteria van sociaalwetenschappelijk onderzoek
Dit onderwerp behandelt de criteria die gebruikt worden om de kwaliteit van sociaalwetenschappelijk onderzoek te beoordelen, met name betrouwbaarheid en geldigheid, en hoe deze zich verhouden tot kwantitatieve en kwalitatieve strategieën.
### 4.1 De noodzaak van evaluatiecriteria
Onderzoek moet voldoen aan bepaalde criteria om de stempel 'wetenschappelijk' te verdienen. Deze criteria helpen om zowel toevalsfouten (error) als systematische fouten (bias) te identificeren en te minimaliseren. Twee kernbegrippen hierbij zijn betrouwbaarheid en geldigheid.
### 4.2 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de precisie van een meting of waarneming. De vraag hierbij is: zou je bij herhaling van het onderzoek hetzelfde resultaat verkrijgen?
* **Kenmerken:**
* Hoge precisie betekent dat opeenvolgende metingen hetzelfde resultaat opleveren; de conclusies zijn stabiel.
* Toevalsfouten (bijvoorbeeld het niet registreren van een gebeurtenis, codeerfouten, respondenten die vragen overslaan) kunnen worden gecompenseerd door een groot aantal waarnemingen en het middelen van resultaten.
* **Verbetering van betrouwbaarheid:**
* Herhalen van metingen.
* Standaardiseren van procedures: grondige instructies, standaardmeetinstrumenten, gestandaardiseerde steekproeftrekking.
* Duidelijke codering en het gebruik van meerdere codeurs.
* Betrouwbaarheid betekent dat de onderzoeksresultaten onafhankelijk zijn van de specifieke onderzoeker.
### 4.3 Geldigheid (validiteit)
Geldigheid verwijst naar de mate waarin onderzoek vrij is van systematische fouten. Systematische fouten kunnen niet worden gecorrigeerd door herhaling van metingen. Er zijn verschillende soorten geldigheid:
#### 4.3.1 Inhoudsvaliditeit (meetgeldigheid/begripsvaliditeit)
Dit is de mate waarin een meetinstrument het beoogde concept daadwerkelijk meet. Het gaat om de overeenstemming tussen de concepten en hun operationalisering.
* **Voorbeelden:**
* Het meten van 'gezondheid' enkel via de vraag 'hoe vaak bent u het afgelopen jaar naar de dokter geweest?' is waarschijnlijk te beperkt en meet mogelijk ook andere zaken, zoals de aanwezigheid van een dokter in de omgeving of angst om een dokter te bezoeken.
* De vraag 'hoe vaak bent u de laatste maand vreemd gegaan?' aan huisvaders kan leiden tot een systematisch vertekend antwoord door sociale wenselijkheid.
* **Bedreigingen:**
* **Onderzoeksinstrument:**
* **Sociale wenselijkheid:** respondenten geven antwoorden die zij denken dat de interviewer als goed zal beschouwen.
* **Instem-neiging:** de neiging om akkoord te gaan met stellingen ongeacht de inhoud.
* Verschillen in betekenis van woorden en uitdrukkingen tussen verschillende groepen.
* **Remedie:** Zorgvuldig opstellen en vooraf testen van meetinstrumenten. Het belangrijkste doel van operationaliseren is het vermijden van systematische fouten.
#### 4.3.2 Interne validiteit
Dit criterium gaat over de betrouwbaarheid van de vastgestelde oorzaak-gevolgrelatie. In hoeverre kunnen we met zekerheid zeggen dat de gevonden effecten veroorzaakt worden door de onderzochte variabele(n) en niet door andere factoren?
* **Voorbeeld met hoge interne validiteit:**
Onderzoek naar de invloed van cafeïne op reactietijd, waarbij proefpersonen willekeurig worden ingedeeld in een groep die cafeïne krijgt en een controlegroep met een placebo. Alle andere factoren worden gecontroleerd.
* **Voorbeeld met lage interne validiteit:**
Het vergelijken van een school die een nieuw lesprogramma gebruikt met een school die dat niet doet. Verschillen in leerresultaten kunnen komen door het programma, maar ook door betere docenten of een hoger instapniveau van leerlingen in de ene school. Dit is een selectie-effect.
#### 4.3.3 Externe validiteit (generaliseerbaarheid)
Dit criterium onderzoekt in hoeverre de onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn naar bredere concepten, andere populaties of andere contexten.
* **Populatievaliditeit:** Zijn de resultaten generaliseerbaar naar andere populaties?
* **Contextvaliditeit:** Zijn de resultaten generaliseerbaar naar andere situaties/contexten?
#### 4.3.4 Ecologische validiteit
Dit is de toepasbaarheid van de onderzoeksresultaten op de dagelijkse, natuurlijke en sociale context waarin mensen leven. Het gaat om de realiteitszin van de onderzoeksopzet.
* **Voorbeeld:** Een discriminatieonderzoek waarbij een CV wordt gebruikt, heeft een hogere ecologische validiteit dan een situatie waarin proefpersonen in een laboratorium worden geobserveerd.
### 4.4 Evaluatiecriteria in kwantitatief en kwalitatief onderzoek
De kwaliteitscriteria verschillen tussen kwantitatieve en kwalitatieve onderzoekstrategieën.
#### 4.4.1 Kwantitatieve strategie
* Bij kwantitatief onderzoek is het voldoen aan de criteria betrouwbaarheid, herhaalbaarheid en geldigheid (in de klassieke zin: interne, externe, inhoudsvaliditeit) doorgaans duidelijker te bewijzen.
* Deze strategie is vaak deductief en gericht op het testen van theorieën, geïnspireerd door de natuurwetenschappelijke methode (positivisme). De sociale realiteit wordt hierbij als objectief en extern beschouwd.
#### 4.4.2 Kwalitatieve strategie
Bij kwalitatief onderzoek, dat vaak inductief is en gericht op het genereren van nieuwe theorieën, worden de criteria aangepast of anders geïnterpreteerd.
* **Relatie met kwantitatieve criteria:** Sommige auteurs passen de kwantitatieve criteria toe, anderen vinden dit minder passend omdat er niet één objectieve 'waarheid' over de sociale realiteit bestaat.
* **Betrouwbaarheid:** Herhaling van een sociale setting is vaak moeilijk ("bevriezen" van de situatie).
* **Validiteit:**
* **Interne validiteit:** Wordt vaak vertaald naar *geloofwaardigheid* (credibility) van de conclusies.
* **Meetgeldigheid (inhoudsvaliditeit):** Wordt gezien als een sterk punt, met name in etnografisch onderzoek.
* **Externe validiteit:** Kan problematisch zijn voor generalisatie.
* **Specifieke criteria voor kwalitatief onderzoek:**
* **Aannemelijkheid (Trustworthiness):** Dit omvat:
* **Geloofwaardigheid (Credibility):** Hoe geloofwaardig zijn de conclusies? (vergelijkbaar met interne validiteit).
* **Overdraagbaarheid (Transferability):** Kunnen conclusies ook naar andere contexten worden getransfereerd? (vergelijkbaar met externe validiteit).
* **Afhankelijkheid (Dependability):** Zijn de resultaten op andere momenten toepasbaar/detecteerbaar? (vergelijkbaar met betrouwbaarheid).
* **Aannemelijkheid (Confirmability):** Wat met de objectiviteit en de waarden van de onderzoeker?
* **Relevantie (Relevance):** Voegt het onderzoek iets toe?
* **Authenticiteit:** Betreft de eerlijkheid van het onderzoek in het vertegenwoordigen van verschillende standpunten. Dit kan onderverdeeld worden in:
* **Ontologische authenticiteit:** Biedt het onderzoek een beter begrip van de sociale realiteit?
* **Educatieve authenticiteit:** Biedt het onderzoek betere perspectieven voor leden van andere settings?
* **Catalytic authenticiteit:** Stimuleert het onderzoek verandering in omstandigheden?
* **Tactische authenticiteit:** Zorgt het onderzoek voor empowerment van de leden?
* **Inductieve benadering:** Kwalitatief onderzoek start vaak met observaties die leiden tot theorievorming.
> **Tip:** Bij het evalueren van sociaalwetenschappelijk onderzoek is het cruciaal om te bedenken of het onderzoek kwantitatief of kwalitatief is, aangezien de gehanteerde evaluatiecriteria (en de interpretatie daarvan) verschillend kunnen zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociaalwetenschappelijk onderzoek | Een systematische en objectieve benadering om kennis te vergaren over menselijk gedrag, sociale interacties en maatschappelijke fenomenen, door middel van gecontroleerde waarnemingen en analyses. |
| Wetenschappelijke aanpak | Een methode van kennisverwerving die gekenmerkt wordt door systematische procedures, objectiviteit, toetsbaarheid en falsifieerbaarheid, en het volgen van een bepaalde cyclus. |
| Objectiviteit | Het streven om onderzoek onbevooroordeeld en feitelijk uit te voeren, waarbij persoonlijke meningen of vooroordelen zoveel mogelijk worden geminimaliseerd, hoewel volledige objectiviteit in sociale wetenschappen een uitdaging kan zijn. |
| Toetsbaarheid | Het principe dat wetenschappelijke uitspraken en theorieën zodanig geformuleerd moeten zijn dat ze empirisch onderzocht en geverifieerd of gefalsifieerd kunnen worden door middel van waarnemingen. |
| Falsifieerbaarheid | Het concept dat wetenschappelijke theorieën altijd weerlegbaar moeten zijn; er moet een mogelijkheid bestaan om door middel van empirisch bewijs aan te tonen dat de theorie onjuist is, wat bijdraagt aan de vooruitgang van wetenschappelijke kennis. |
| Theorie | Een logisch samenhangend geheel van uitspraken dat relaties tussen concepten beschrijft en probeert verschijnselen te verklaren en te voorspellen; theorieën zijn empirisch toetsbaar, verifieerbaar en generaliseerbaar. |
| Empirie | Kennis die verkregen wordt door waarneming en ervaring van de wereld om ons heen; in sociaalwetenschappelijk onderzoek verwijst empirie naar data verzameld via observaties, enquêtes, experimenten, etc. |
| Inductie | Een redeneerproces waarbij vanuit specifieke waarnemingen algemene principes of theorieën worden afgeleid; het gaat van het particuliere naar het algemene. |
| Deductie | Een redeneerproces waarbij vanuit algemene principes of theorieën specifieke conclusies of hypotheses worden afgeleid; het gaat van het algemene naar het particuliere. |
| Empirische cyclus | Een model dat de opeenvolgende stappen in wetenschappelijk onderzoek beschrijft, inclusief theorievorming, observatie, inductie en deductie, en de interactie tussen theorie en empirie. |
| Betrouwbaarheid | Een evaluatiecriterium voor onderzoek dat aangeeft in hoeverre de resultaten vrij zijn van toevalsfouten; betrouwbaar onderzoek levert bij herhaling vergelijkbare resultaten op. |
| Geldigheid | Een evaluatiecriterium voor onderzoek dat aangeeft in hoeverre de resultaten vrij zijn van systematische fouten en daadwerkelijk meten wat ze beogen te meten; er zijn verschillende soorten, zoals interne, externe en inhoudsvaliditeit. |
| Inhoudsvaliditeit (Meetgeldigheid) | De mate waarin een meetinstrument het beoogde concept daadwerkelijk meet, zonder andere, niet-bedoelde aspecten mee te meten; het gaat om de overeenstemming tussen het concept en de operationalisatie ervan. |
| Interne validiteit | De mate waarin een onderzoeksresultaat de werkelijkheid correct weerspiegelt wat betreft oorzaak-gevolgrelaties, en of de waargenomen effecten daadwerkelijk door de onderzochte variabelen worden veroorzaakt en niet door externe factoren. |
| Externe validiteit | De generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten naar andere populaties, contexten of situaties dan die in het specifieke onderzoek zijn onderzocht; hoe breder de generaliseerbaarheid, hoe hoger de externe validiteit. |
| Ecologische validiteit | De mate waarin de omstandigheden van een onderzoek realistisch en representatief zijn voor de natuurlijke, dagelijkse sociale context waarin mensen verkeren, en of de onderzoeksresultaten daadwerkelijk toepasbaar zijn in de praktijk. |
| Kwantitatief onderzoek | Een onderzoeksstrategie die zich richt op het meten van variabelen en het analyseren van numerieke data, vaak met een deductieve benadering om theorieën te testen en verbanden te leggen. |
| Kwalitatief onderzoek | Een onderzoeksstrategie die zich richt op het begrijpen van de betekenis en interpretatie van sociale fenomenen, vaak met een inductieve benadering om nieuwe theorieën te genereren en diepgaande inzichten te verkrijgen. |
| Aannemelijkheid | Een kwaliteitscriterium voor kwalitatief onderzoek dat de geloofwaardigheid, overdraagbaarheid, afhankelijkheid en confirmabiliteit van de onderzoeksresultaten beoordeelt, met als doel een betrouwbaar beeld van de sociale realiteit te geven. |