Cover
Jetzt kostenlos starten Tekst sociologie (Sociale controle en deviantie) (2).pdf
Summary
# Sociale controle en de oorsprong van normen en waarden
Sociale controle en de oorsprong van normen en waarden behandelt de verschillende mechanismen van sociale controle, zoals de ethische en politieke orde, en verklaart de ontwikkeling van normen en waarden vanuit sociologisch perspectief, met nadruk op de theorieën van Sumner en Durkheim.
## 1. Sociale controle en de oorsprong van normen en waarden
### 1.1 Sociale controle: ethische en politieke ordes
Sociale controle omvat de mechanismen die de stabiliteit van een groep waarborgen door middel van het internaliseren van waarden en normen, hoewel conflicten en afwijkingen van regels inherent blijven aan het sociale leven. Edward Alsworth Ross onderscheidt twee hoofdordes van controlemechanismen: de ethische controleorde en de politieke controleorde [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Ethische controleorde:** Deze orde manifesteert zich via publieke opinie, persoonlijke idealen en religie. Ze overheerst in homogene samenlevingen met weinig statusverschillen, waar van elke groep een identieke inspanning wordt gevraagd [2](#page=2).
* **Politieke controleorde:** Deze orde is verankerd in het recht, het leger en de politie. Ze wordt primair ingezet in samenlevingen die gekenmerkt worden door ongelijkheid, overheersing en exploitatie tussen verschillende groepen [2](#page=2).
#### 1.1.1 De morele orde: het ontstaan en de internalisatie van normen en waarden
William Sumner, een pionier van de Amerikaanse sociologie, analyseerde de ontwikkeling van normen vanuit het perspectief dat overleven het primaire doel van de mens is. Hij introduceerde de concepten van *folkways* en *mores* [2](#page=2):
* **Folkways:** Dit zijn gebruiken of gewoonten die ontstaan uit een proces van 'trial and error'. Het zijn collectieve gewoonten, elementaire gezichtspunten of methoden die betrekking hebben op wat juist, effectief en/of goed is, maar nog niet het resultaat zijn van bewuste reflectie [2](#page=2).
* **Mores:** Wanneer *folkways* zich ontwikkelen tot doctrines binnen een bevolkingsgroep, door bewust nadenken over de gewoonten, worden het *mores*. Mores zijn in wezen rationalisaties van gewoonten [2](#page=2).
Het cruciale verschil tussen *folkways* en *mores* ligt in de sanctie of sociale controle die gepaard gaat met de naleving ervan. Het niet naleven van *folkways* wordt niet gesanctioneerd door de gemeenschap, terwijl dit bij *mores* wel het geval is. De gemeenschap beschouwt de naleving van *mores* als een essentiële voorwaarde voor het algemeen welzijn en het functioneren van de groep [3](#page=3).
Sumner stelde dat wetten een weerspiegeling zijn van de *mores*. Effectieve wetten moeten congruent zijn met de *mores*; anders worden ze niet nageleefd. Critici betogen echter dat wetten ook invloed kunnen uitoefenen op *mores*, waardoor de relatie wederkerig is [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** De Chinese hoofdstad Beijing introduceerde boetes voor spuwen op straat en het achterlaten van rommel als onderdeel van maatregelen om de Chinese bevolking manieren bij te brengen voor de Olympische Spelen. Dit is een voorbeeld van het actief vormgeven van gewoonten richting een gewenste orde [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Het gebruik van alcohol en marihuana in de Verenigde Staten illustreert de transformatie van *folkways* naar *mores* en vice versa. De 'prohibitie' (1920-1933) maakte alcohol illegaal, waardoor drinken van een afgekeurde *folkway* een verbiedende *more* werd. Na de opheffing van de 'prohibitie' werd het opnieuw een *folkway*. Hetzelfde geldt mogelijk voor marihuana, waar medicinaal gebruik tot legalisatie kan leiden en het weer een *folkway* kan worden [4](#page=4).
Emile Durkheim stelde dat morele regels niet alleen verplicht zijn, maar ook *gewenst* worden, waarbij mensen bereid zijn inspanningen te leveren om ze te realiseren. Hij onderscheidde twee soorten moraliteit [4](#page=4):
* **Subjectieve moraliteit:** Elk individu drukt het morele bewustzijn op zijn eigen specifieke wijze uit [4](#page=4).
* **Objectieve moraliteit:** Dit is de gemeenschappelijke en onpersoonlijke standaard die gebruikt wordt om menselijk handelen te evalueren [4](#page=4).
Volgens Durkheim kan men morele regels herkennen aan het soort gevolg dat een overtreding heeft:
* **Analytisch gevolg:** Dit gevolg vloeit voort uit de handeling zelf, het is inherent aan de handeling. Bijvoorbeeld, infectie als gevolg van het niet navolgen van een hygiënische regel [4](#page=4).
* **Synthetisch gevolg:** Dit gevolg wordt opgelegd en is niet inherent verbonden aan de daad, maar volgt uit het overtreden van een regel. Bijvoorbeeld, de sanctie op moord [4](#page=4).
Handelingen worden verplichtend omdat regels sancties opleggen bij niet-naleving, wat de essentie van een morele regel vormt. Het naleven van regels impliceert positieve sanctionering en een gevoel van welbehagen, wat het resultaat is van het socialisatieproces [4](#page=4).
George Herbert Mead's socialisatietheorie beschrijft de internalisering van waarden en normen via het onderscheid tussen het 'I' (het handelen in een situatie) en het 'Me' (het geïnternaliseerde geheel van attitudes en reacties van anderen). Het 'Me' stuurt en bepaalt toekomstig handelen, waardoor de geïnternaliseerde controle groeit [5](#page=5).
Jean Piaget stelde een relatie tussen sociale verhoudingen en rationeel bewustzijn. Hij maakte een onderscheid tussen coöperatieve, wederkerige relaties en relaties gebaseerd op autoriteit of dwang. Coöperatieve relaties vormen de basis voor het bewustzijn van ideale regels die men zonder dwang naleeft. De maatschappelijke evolutie leidt volgens Piaget naar een samenleving gebaseerd op samenwerking, waarbij individuen hun gedrag vanuit wederkerigheid kunnen waarnemen en evalueren. Piaget zag een parallel tussen de ontwikkeling van logisch denken bij kinderen en moreel bewustzijn, evoluerend van egocentrisme naar een stadium van wederkerigheid en autonoom oordelen [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.1.2 De politieke orde: macht en regelcreatie
De bijdragen van Sumner en Durkheim focussen op de internalisatie van morele regels, maar laten onbeantwoord wie er bepaalt welke moraal geldt, vooral in gedifferentieerde en ongelijke samenlevingen. Howard Becker benadrukt dat macht en controle cruciaal zijn voor het begrijpen van deviantie; mensen worden als afwijkend bestempeld door degenen met meer macht [6](#page=6).
Becker ziet de samenleving als een netwerk van interacties en beschouwt collectief handelen als het materiële object van de sociologie. Afwijkend gedrag is het resultaat van dit collectieve handelen, waarbij verschillende interactiepartners (individuen, groepen of collectiviteiten) betrokken zijn [6](#page=6).
'Crusading reformers', die een specifieke klasse of maatschappelijke groep vertegenwoordigen, creëren regels gebaseerd op een absolute ethiek en een alternatieve visie die zij als universeel goed beschouwen. Hun acties, vaak 'morele kruisvaarten', richten zich op resultaat en leiden tot de creatie van nieuwe regels en een nieuwe groep 'outsiders'. Succesvolle kruistochten resulteren ook in de vestiging van organisaties om deze regels te handhaven, zoals politiediensten. Deze organisaties dragen op hun manier bij aan het deviantieproces, waarbij hun objectieve taak van regelhandhaving ruimte kan bieden voor subjectieve of informele elementen [6](#page=6).
> **Tip:** Bestudeer de theorieën van Sumner en Durkheim goed, aangezien deze de basis vormen voor het begrijpen van hoe normen en waarden ontstaan en hoe sociale controle werkt. Let op de verschillen en overeenkomsten in hun benaderingen.
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen *folkways* en *mores* en hoe dit zich vertaalt naar sociale sancties en de impact op wetgeving.
> **Tip:** Denk na over de rol van macht in de creatie van normen en regels, met name de invloed van 'crusading reformers' zoals beschreven door Becker.
---
# Sociologische verklaringen voor deviantie: anomie en vervreemding
Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Sociologische verklaringen voor deviantie: anomie en vervreemding", opgesteld volgens de gestelde instructies:
## 2. Sociologische verklaringen voor deviantie: anomie en vervreemding
Dit deel onderzoekt sociologische verklaringen voor afwijkend gedrag, met specifieke aandacht voor het concept anomie zoals uiteengezet door Durkheim en Merton, en het gerelateerde concept vervreemding volgens Seeman [7](#page=7).
### 2.1 Het relatieve en normale karakter van deviantie
Elke groep en gemeenschap maakt een onderscheid tussen conform gedrag en gedrag dat daarvan afwijkt. Deviant gedrag is gedrag dat de normatieve regels van een bepaalde groep of maatschappij overtreedt. Dit impliceert een 'anders-zijn', een onvermogen of weigering om zich aan zekere normatieve aspecten van het maatschappelijke leven te houden [7](#page=7).
Het begrip deviantie is relatief; wat in de ene sociale context als afwijkend wordt beschouwd, is dat niet noodzakelijk in een andere context. Afwijkend gedrag is dus een kwestie van sociale definitie op een gegeven plaats en tijdstip. De relativiteit hangt samen met groepslidmaatschap, maar ook met de rol of positie die men inneemt binnen de gemeenschap [7](#page=7).
Durkheim stelt dat een samenleving zonder deviantie ondenkbaar is. Hij definieert 'normaal' als een sociaal gegeven dat zich voordoet in het gemiddelde van samenlevingen in een vergelijkbare evolutiefase. Elke samenleving kent een hoeveelheid criminaliteit die als normaal beschouwd kan worden. Een samenleving waarin iedereen volledig conformeert aan waarden en normen is onmogelijk. Het versterken van het waardebesef leidt eerder tot een verschuiving van deviantie dan tot het verdwijnen ervan, omdat minimale afwijkingen sneller bestraft zullen worden [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Tip:** Het is cruciaal te onthouden dat deviantie, vanuit sociologisch perspectief, niet zozeer voortkomt uit de eigenschappen van individuen, maar uit de sociale definitie en de reactie van de maatschappij op bepaald gedrag [7](#page=7).
### 2.2 Ontregeling of anomie
Anomie duidt op een situatie waarin de samenleving er niet in slaagt individueel handelen vorm en richting te geven, waardoor individuen geen duidelijke regels hebben voor hun gedrag. Dit concept werd oorspronkelijk ontwikkeld door Durkheim en later door Merton verder uitgewerkt [8](#page=8).
#### 2.2.1 Anomie volgens Durkheim
Durkheim contrasteert menselijke behoeften met die van dieren, waarbij menselijke behoeften (zoals naar rijkdom of status) niet biologisch worden geremd. Aspiraties moeten daarom van buiten het individu komen, via sociale en morele regels, om in toom gehouden te worden. De samenleving stelt een leefstijl voor, passend bij sociale posities, met bijbehorende beloningen. Sociale mobiliteit, gebaseerd op erfelijkheid of prestaties, is essentieel, mits ondersteund door de publieke opinie [8](#page=8).
Een economische ramp of voorspoed kan deze normatieve regelingen vernietigen. Bij economische rampspoed moeten mensen zich intomen, wat ze niet gewend zijn. Bij economische groei wordt rijkdom een doel op zich, los van waarden en idealen, waardoor aspiraties loskomen van maatschappelijke doelen. Plotse economische veranderingen leiden tot een situatie van anomie, een gebrek aan regulering van menselijke driften, waarbij mensen aan hun passies worden overgelaten en afwijkend gedrag ontstaat [9](#page=9).
> **Actua: Een voorbeeld van anomie volgens Durkheim**
> Een Lotto-winnaar die zijn fortuin van 11 miljoen euro verbrast aan feestjes, drugs en prostituees, om na acht jaar blut te zijn en van een uitkering te leven, illustreert hoe plotse rijkdom, zonder aanpassing aan nieuwe normen, kan leiden tot een anomische toestand van excessief gedrag [9](#page=9).
#### 2.2.2 Anomie volgens Merton
Merton plaatst de oorzaken van afwijkend gedrag binnen de sociale structuur zelf. Hij onderscheidt twee universele elementen [10](#page=10):
1. **Culturele doelstellingen:** Behoeften en aspiraties die mensen via hun cultuur verwerven (bv. 'de Amerikaanse droom' van succes) [10](#page=10).
2. **Geïnstitutionaliseerde middelen:** De normen die voorschrijven hoe deze doelen op legitieme wijze bereikt kunnen worden (bv. hard werken) [10](#page=10).
Wanneer er een breuk ontstaat tussen culturele doelstellingen en de beschikbare geïnstitutionaliseerde middelen, ontstaat er een spanning en anomie. Deviantie is het resultaat van deze discrepantie [10](#page=10).
Merton formuleert een typologie van vijf aanpassingsvormen aan anomie:
* **Conformiteit:** Culturele doelstellingen (+) en Geïnstitutionaliseerde middelen (+) [11](#page=11).
* **Innovatie:** Culturele doelstellingen (+) en Geïnstitutionaliseerde middelen (-) [11](#page=11).
* **Ritualisme:** Culturele doelstellingen (-) en Geïnstitutionaliseerde middelen (+) [11](#page=11).
* **Terugtrekking (Retreatism):** Culturele doelstellingen (-) en Geïnstitutionaliseerde middelen (-) [11](#page=11).
* **Rebellie:** Culturele doelstellingen (+) en Geïnstitutionaliseerde middelen (+), maar met afwijzing van bestaande en invoering van nieuwe doelen/middelen [11](#page=11).
> **Actua: Een voorbeeld van innovatie**
> De bekentenis van wielrenner Ivan Basso dat hij zich wilde prepareren voor de Tour de France met bloedtransfusies, illustreert innovatie: het nastreven van het culturele doel (sportief succes), maar dan via illegitieme middelen (doping) omdat de legitieme middelen mogelijk ontoereikend of minder effectief werden geacht [11](#page=11).
> **Actua: Een voorbeeld van terugtrekking**
> Een dakloze die een bank overvalt om in de gevangenis te belanden en zo een vaste verblijfplaats te hebben, toont terugtrekking. Het culturele doel van succes wordt verworpen, en de middelen om dit te bereiken (werk) zijn niet voorhanden of ontoereikend, leidend tot een terugtrekking uit de maatschappij met behulp van niet-geïnstitutionaliseerde middelen (criminaliteit) [12](#page=12).
Mertons theorie verklaart ook klasseverschillen in deviantie: lagere klassen hebben vaak minder middelen om succesdoelen te bereiken en waarderen prestatie minder, wat leidt tot rationalisatie en een andere betekenis van arbeid. Ook de middenklasse kan geconfronteerd worden met onbegrensde aspiraties en de onduidelijkheid over wanneer succes bereikt is, wat leidt tot een ongenormeerde situatie vol anomie [12](#page=12) [13](#page=13).
De anomietheorie van Merton, in aangepaste vorm als 'strain'-theorie, stelt dat de discrepantie tussen doelen en mogelijkheden spanning veroorzaakt, wat kan leiden tot misdrijven. Jongeren die werkloosheid combineren met het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden, ervaren meer 'strain' en plegen meer misdrijven [13](#page=13) [14](#page=14).
Problemen met Mertons theorie zijn dat niet alle vormen van afwijkend gedrag erin passen (bv. seksuele misdrijven) en dat hij uitgaat van de vrije beschikbaarheid van niet-geïnstitutionaliseerde middelen, wat niet altijd waar is [14](#page=14).
#### 2.2.3 Merton en Durkheim vergeleken
Durkheim beschreef anomie in een veranderende 19e-eeuwse maatschappij, waar industrialisatie en social mobiliteit de traditionele ordening ondermijnden, leidend tot een gebrek aan normen voor individuele leefstijlen. Merton analyseerde anomie in een 20e-eeuwse klassenmaatschappij (de VS), waar ideologisch sociale mobiliteit gestimuleerd wordt, maar ongelijke toegang tot middelen leidt tot anomie [14](#page=14).
### 2.3 Vervreemding
Anomie leidt tot een zinloze relatie met de samenleving, wat vervreemding wordt genoemd. Melvin Seeman heeft verschillende dimensies van vervreemding geïdentificeerd, gebaseerd op de sociale leertheorie die stelt dat handelen wordt bepaald door anticipatie op effecten en de locus van controle (intern of extern) [15](#page=15).
Seeman onderscheidt vijf dimensies van vervreemding:
1. **Machteloosheid:** De onmogelijkheid om het sociale leven vorm te geven; de verwachting dat een individu de uitkomst van eigen gedrag niet kan beïnvloeden [15](#page=15).
> **Actua: Machteloosheid**
> De beslissing van Cindy Sheehan, moeder van een gesneuvelde Amerikaanse soldaat, om haar strijd tegen de oorlog in Irak op te geven omdat ze de hoop verloren heeft iets te kunnen veranderen aan het politieke systeem en de oorlog, kan geïnterpreteerd worden als een uiting van machteloosheid [16](#page=16).
2. **Zin- of betekenisloosheid:** De verwachting dat voldoening schenkende voorspellingen over de gevolgen van handelen niet gemaakt kunnen worden; een gebrek aan inzicht in de logische samenhang van zaken [15](#page=15).
3. **Normloosheid:** De verwachting dat sociaal afwijkend gedrag noodzakelijk is om doelen te bereiken, omdat sociaal verwacht gedrag weinig succes oplevert door ongelijke toegang tot middelen. Dit leidt tot wantrouwen en nepoplossingen [15](#page=15) [16](#page=16).
4. **Isolatie:** Het niet delen van de waarden van een samenleving, gekenmerkt door een lage beloningswaarde toegekend aan maatschappelijk wenselijke doelen [16](#page=16).
5. **Zelfvervreemding:** Het ondergeschikt zijn van activiteiten aan externe criteria in plaats van intrinsieke beloning, plezier of zelfrealisatie. Een typisch voorbeeld is werken puur voor het loon [16](#page=16).
---
# Theoretische benaderingen van deviantie: differentiële associatie, delinquente subculturen, sociale controle en etikettering
Dit onderwerp verkent diverse theoretische perspectieven die verklaren hoe en waarom gedrag als deviant wordt gedefinieerd en aangeleerd, met een focus op differentiële associatie, delinquente subculturen, sociale controle en etikettering [17](#page=17).
### 3.1 Differentiële associatie
De differentiële associatietheorie, ontwikkeld door Sutherland en Cressey, is een historische verklaring die stelt dat deviant gedrag, net als conform gedrag, wordt aangeleerd. Deze theorie gaat ervan uit dat individuen leren via interactie en identificatie met anderen, en dat de aard van deze associaties bepaalt of iemand deviant of conform gedrag aanleert. De kern van de theorie wordt samengevat in negen principes [17](#page=17):
1. Crimineel gedrag is aangeleerd [17](#page=17).
2. Dit leerproces vindt plaats via interacties en communicatie [17](#page=17).
3. Het leerproces geschiedt in kleine, persoonlijke groepen, niet via massamedia [17](#page=17).
4. Het leren omvat zowel de technieken om misdaad te plegen als de motieven, rationalisaties en attitudes die dit rechtvaardigen [17](#page=17).
5. De specifieke richting van motieven wordt bepaald door definities die wettelijke codes als na te volgen of te overtreden voorstellen [17](#page=17).
6. Een persoon wordt delinquent wanneer er een overschot is aan definities die regelovertreding bevoordelen; dit is het principe van differentiële associatie [17](#page=17).
7. Differentiële associaties variëren in frequentie, duur, prioriteit en intensiteit [17](#page=17).
8. Het leerproces van crimineel gedrag via associatie met criminele en niet-criminele patronen gebruikt dezelfde mechanismen als andere leerprocessen [17](#page=17).
9. Hoewel crimineel gedrag uitdrukking is van algemene noden en waarden, kan het niet tot die waarden gereduceerd worden, aangezien niet-crimineel gedrag ook hieruit voortkomt [18](#page=18).
De theorie verklaart dat sociaal-structurele factoren, zoals de oververtegenwoordiging van negatieve definities in achterbuurten, leiden tot hogere criminaliteitscijfers [18](#page=18).
> **Tip:** De differentiële associatietheorie benadrukt dat deviant gedrag niet aangeboren is, maar aangeleerd via sociale interacties en de definities die men van regelovertreding meekrijgt.
### 3.2 De delinquente subcultuur
De theorie van delinquente subculturen, voornamelijk uitgewerkt door Cohen, probeert te verklaren hoe jeugddelinquentie ontstaat, voortbouwend op Mertons anomietheorie en Sutherlands differentiële associatietheorie. Cohen contrasteert jeugddelinquentie met volwassen misdadigheid, waarbij hij jeugddelinquentie kenmerkt als niet-utilitair, vaak irrationeel, kwaadaardig van aard (provocerend), minder gespecialiseerd en ongepland [18](#page=18).
Volgens Cohen lossen menselijke handelingen problemen op, gedefinieerd als spanning of onbehagen. De oplossing hangt af van de situatie en het referentiekader (hoe men de situatie waarneemt). In de geïndustrialiseerde maatschappij worden kinderen uit verschillende sociale klassen met soortgelijke aspiraties geconfronteerd, maar kinderen uit lagere sociale klassen ondervinden barrières bij opwaartse mobiliteit door gebrek aan middelen en cultuurkapitaal (zoals taal en vertrouwdheid met boeken) [19](#page=19).
Dit leidt tot een probleem dat opgelost kan worden door:
1. **De situatie te veranderen:** Door hard te studeren en de middenklassewaarden (ambitie, competitie, zelfcontrole) te internaliseren. Echter, als deze waarden niet worden aanvaard, blijft het probleem bestaan [19](#page=19).
2. **Het referentiekader te wijzigen:** Door typische middenklassewaarden te verwerpen. Dit gebeurt vaak door aansluiting te zoeken bij een groep waar het gezichtspunt wordt gedeeld, of door een groep te vormen met anderen die soortgelijke problemen ervaren. Dit proces leidt tot de vorming van een delinquente subcultuur, waarbij jongeren uit de lagere sociale klasse een 'antischool' referentiekader ontwikkelen als groepsproduct [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Een kind uit een lagere sociale klasse dat op school ondervindt dat het achterloopt op leeftijdsgenoten met meer middelen, kan kiezen om ofwel extra hard te studeren en middenklassewaarden te omarmen, ofwel deze waarden te verwerpen en zich aan te sluiten bij leeftijdsgenoten die een 'antischool' mentaliteit delen, wat kan leiden tot de vorming van een delinquente subcultuur.
### 3.3 De vraag op haar kop: waarom is iemand niet deviant? (Sociale controletheorie)
De sociale controletheorie, met Travis Hirschi als een van de belangrijkste exponenten, stelt de vraag andersom: waarom overtreedt niet iedereen de regels, gezien de potentiële baten van regelovertreding?. Deze theorie focust niet op de motivaties van delinquenten, maar op de bindingen die individuen met de samenleving hebben. Zwakke of verbroken banden met de samenleving leiden tot delinquent gedrag [20](#page=20).
Hirschi onderscheidt vier elementen in de band tussen individu en samenleving:
* **Aanhankelijkheid (attachment):** Dit verwijst naar de gevoeligheid voor de mening van anderen. Een sterke aanhankelijkheid, gekenmerkt door gevoeligheid voor sociale goed- en afkeuring, leidt tot regelconform gedrag. Het vervangt het concept van 'geweten' door meetbare gevoeligheid voor de opinie van anderen [20](#page=20).
* **Toegewijdheid (commitment):** Dit betreft de angst voor de gevolgen van delinquent handelen, oftewel de vrees om reeds opgebouwde investeringen (tijd, energie, sociale relaties, toekomst) te verliezen. Het is een resultaat van een kosten-batenanalyse, waarbij mensen hun verworven goederen, reputatie en toekomst niet willen riskeren [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Betrokkenheid (involvement):** Dit is een opportunistisch element. Mensen die intensief deelnemen aan conventionele activiteiten hebben simpelweg geen tijd voor een deviante levensstijl; ze zijn te druk met maatschappelijk geaccepteerde bezigheden [21](#page=21).
* **Overtuiging (belief):** Dit is de mate waarin men de collectieve waarden van de samenleving deelt en de morele validiteit van maatschappelijke voorschriften erkent. Hoe minder men deze overtuiging toegedaan is, hoe groter de kans op delinquent gedrag [21](#page=21).
Er wordt een samenhang verwacht tussen deze elementen, bijvoorbeeld tussen aanhankelijkheid en toegewijdheid, en tussen toegewijdheid en betrokkenheid. Een kritiekpunt op de sociale controletheorie is de onzekerheid over de causale ordening: bepalen de sociale banden de delinquentie, of omgekeerd? Delinquentie kan bijvoorbeeld leiden tot verminderde aanhankelijkheid en commitment [21](#page=21).
> **Tip:** De sociale controletheorie draait om het idee dat sterke sociale banden mensen weerhouden van deviant gedrag.
### 3.4 Het etiketteerperspectief
Het etiketteerperspectief (labelling theory) definieert afwijkend gedrag subjectief en ziet het als een sociale constructie die voortkomt uit de interactie tussen een individu en diens sociale omgeving. Het gedrag van een individu wordt als afwijkend bestempeld door specifieke groepen of personen. Dit perspectief kent zowel een sociaalpsychologische als een macrosociologische dimensie [21](#page=21).
* **Macrosociologisch niveau:** Richt zich op het ontstaan van regels en het criminaliseringsproces, inclusief de rol van maatschappelijke belangengroepen en politieke processen [22](#page=22).
* **Sociaalpsychologisch niveau:** Onderzoekt de impact van het krijgen van een deviante status op de identiteit. Lemert onderscheidt hierbij **primaire deviantie** (initiële regelovertreding, vaak licht) en **secundaire deviantie** (gedrag dat voortkomt uit het krijgen van een deviante status en de daaruit voortvloeiende maatschappelijke reactie) [22](#page=22).
Primaire deviantie wordt vaak gerationaliseerd of als onderdeel van een rol gezien. Echter, een maatschappelijke reactie of sanctie kan leiden tot escalatie. Als een individu zichzelf als deviant gaat beschouwen na stigmatisering, kan dit het begin zijn van een 'deviante loopbaan' en leiden tot secundaire deviantie. De oorspronkelijke oorzaken van afwijkend gedrag zijn minder belangrijk dan de maatschappelijke evaluatie ervan [22](#page=22).
> **Voorbeeld:** De maatschappelijke discussie over 'hangjongeren' kan vanuit het etiketteerperspectief gezien worden als een proces dat kan leiden tot uitsluiting en escalatie van vijandigheid, omdat de maatschappelijke reactie gebaseerd is op het labelen van deze groep als inherent problematisch. Dit perspectief heeft de aandacht gevestigd op processen van stigmatisering en hun impact [22](#page=22).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociale controle | Het geheel van normen, waarden en mechanismen die ervoor zorgen dat individuen zich conformeren aan de verwachtingen van een samenleving of groep. Dit proces is essentieel voor het handhaven van sociale orde en stabiliteit. |
| Deviantie | Gedrag dat afwijkt van de normen en waarden die binnen een bepaalde sociale context worden gehanteerd. Wat als deviant wordt beschouwd, is relatief en kan variëren per samenleving, groep en tijdsperiode. |
| Internaliseren | Het proces waarbij individuen de normen, waarden en overtuigingen van hun sociale omgeving eigen maken en als leidraad voor hun eigen gedrag gaan beschouwen. Dit is een kernaspect van socialisatie. |
| Folkways | Collectieve gewoonten, elementaire gezichtspunten of methoden die betrekking hebben op wat juist, effectief en/of goed is, ontstaan uit een proces van 'trial and error' en toegepast zonder bewuste reflectie. |
| Mores | Folkways die zich hebben ontwikkeld tot doctrines binnen een bevolkingsgroep, waarbij mensen bewust gaan nadenken over deze gewoonten. Mores impliceren een sanctie of sociale controle bij niet-naleving en worden als essentieel voor het algemeen welzijn beschouwd. |
| Wetten | Formele regels en normen die zijn vastgelegd door de overheid en de naleving ervan afdwingen met sancties. Volgens Sumner weerspiegelen wetten de mores, maar kunnen ze op hun beurt ook de mores beïnvloeden. |
| Anomie | Een toestand waarin de samenleving er niet in slaagt individueel handelen vorm en richting te geven, doordat er geen duidelijke regels zijn die bepalen hoe men in bepaalde situaties moet handelen. Dit leidt tot een gebrek aan regulering van menselijke driften. |
| Vervreemding | Een situatie waarin individuen geen zinvolle relatie meer hebben met de samenleving. Seeman onderscheidt hierin vijf dimensies: machteloosheid, betekenisloosheid, normloosheid, isolatie en zelfvervreemding. |
| Differentiële associatie | Een theorie die stelt dat deviant gedrag, net als conform gedrag, wordt aangeleerd via interactie met anderen. De aard van deze contacten en identificaties bepaalt de mate waarin individuen deviant of conform gedrag aanleren. |
| Sociale leertheorie | Een theorie die stelt dat menselijk handelen bepaald wordt door de anticipatie op de effecten van dat handelen. De locus van de gevolgen van het handelen (intern of extern) en de opgedane ervaringen vormen de basis voor verwachtingspatronen. |
| Etiketteerperspectief | Dit perspectief beschouwt deviant gedrag als een sociale constructie, waarbij het gedrag van een individu als afwijkend wordt gedefinieerd door de interactie met zijn sociale omgeving en de maatschappelijke reactie daarop. |
| Secundaire deviantie | Deviantie die ontstaat als gevolg van de maatschappelijke reactie op primaire deviantie. Wanneer een individu wordt bestempeld als deviant, kan dit leiden tot een escalatie van afwijkend gedrag en de ontwikkeling van een 'deviante loopbaan'. |
| Moreel realisme | Volgens Piaget is dit de fase waarin morele stelregels niet abstract zijn, maar gebonden aan concrete externe figuren, vaak de volwassenen. Het kind neemt hierbij nog geen zelfstandige beslissingen, maar conformeert zich aan wat de volwassenen opleggen. |
| Geïnstitutionaliseerde middelen | De legitieme en geaccepteerde manieren en kanalen binnen een samenleving die mensen kunnen gebruiken om culturele doelstellingen te bereiken. Voorbeelden zijn onderwijs, werk en economische kansen. |
| Culturele doelstellingen | De waarden, behoeften en aspiraties die leden van een gemeenschap via het culturele systeem verwerven of opbouwen. In de Amerikaanse context is 'succes' (de American dream) een belangrijke culturele doelstelling. |