Cover
Jetzt kostenlos starten HF 3 - BABYTIJD .docx
Summary
# Fysieke en motorische ontwikkeling van de baby
De fysieke en motorische ontwikkeling van de baby beschrijft de groei en ontwikkeling van de hersenen, het lichaam en de motorische vaardigheden, inclusief reflexen en groeipatronen, van geboorte tot ongeveer twee jaar.
### 1.1 De babyhersenen
De hersenen van een baby zijn bij de geboorte nog onvoldoende ontwikkeld vergeleken met andere diersoorten. Er vindt een aanzienlijke groei in gewicht en complexiteit plaats door twee belangrijke processen: synapsvorming en myelinisatie.
#### 1.1.1 Synapsvorming
In de eerste twee levensjaren worden miljarden nieuwe verbindingen tussen neuronen, synapsen genaamd, gevormd. Rond de leeftijd van twee jaar bereikt het aantal synapsen een piek, wat twee keer zoveel is als bij volwassenen. Deze overproductie stelt het brein in staat zich optimaal aan te passen aan de omgeving. Veelgebruikte verbindingen worden versterkt, terwijl ongebruikte verbindingen geleidelijk verdwijnen (pruning). De ontwikkelingstempo van hersengebieden verschilt, waarbij zintuiglijke gebieden eerst rijpen, gevolgd door motorische gebieden, en de prefrontale cortex als laatste (in de late adolescentie). De babytijd kenmerkt zich door grote neuroplasticiteit, wat betekent dat het brein sterk wordt gevormd door ervaringen en leren.
#### 1.1.2 Myelinisatie
Axonen, de uitlopers van neuronen, krijgen geleidelijk een myelinelaag, wat de signaalgeleiding versnelt. Dit proces, dat doorloopt van de babyfase tot volwassenheid, maakt het mogelijk dat de hersenen steeds sneller en complexere informatie kunnen verwerken en de communicatie tussen verschillende hersendelen verbetert.
De gecombineerde processen van synapsvorming en myelinisatie leiden tot een enorme toename van hersenactiviteit en complexiteit, waardoor het hersengewicht in de eerste twee levensjaren verdrievoudigt.
### 1.2 Lichaamsopbouw en groei
Gemiddeld weegt een baby bij de geboorte 3,5 kilogram en is 50 centimeter lang. Het eerste levensjaar kenmerkt zich door een razendsnelle groei, waarna de groei vertraagt. Op tweejarige leeftijd weegt een kind gemiddeld 14 kilogram en is 90 centimeter lang. De verhouding tussen hoofd en lichaam verandert ook; bij geboorte is het hoofd ongeveer een kwart van de totale lengte, terwijl dit op tweejarige leeftijd afneemt tot een vijfde.
### 1.3 Motorische ontwikkeling
#### 1.3.1 Reflexen
Baby's beschikken bij de geboorte over een reeks reflexen, dit zijn niet-aangeleerde, automatische reacties op specifieke prikkels. Er zijn permanente reflexen die gedurende het hele leven aanwezig blijven, zoals niezen, hoesten, slikken en de pupilreflex, essentieel voor vitale functies. Daarnaast zijn er voorbijgaande reflexen, aanwezig in de eerste weken of maanden, zoals de zoekreflex en zuigreflex voor voeding, en de mororeflex en grijpreflex, die mogelijk evolutionaire resten zijn of bijdragen aan hechting. Voorbijgaande reflexen verdwijnen naarmate de hersenschors meer controle krijgt over de motoriek.
#### 1.3.2 Principes van groei
De motorische ontwikkeling volgt twee belangrijke principes:
* **Cefalocaudale groei:** Groei van kop naar staart. Eerst ontwikkelen de hoofdspieren (hoofd optillen), daarna de romp (omrollen) en ten slotte de beenspieren (kruipen, stappen).
* **Proximodistale principe:** Groei van centrum naar extremiteiten. Eerst ontstaat controle over de romp en schouders, daarna over de ellebogen en polsen, en tenslotte over de vingers voor fijnere motoriek.
#### 1.3.3 Stadia van motorische ontwikkeling
De motorische ontwikkeling verloopt in verschillende stadia:
* **Kijkstadium (0-3 maanden):** Verbeterde controle over oog- en halsspieren, waardoor de baby objecten en mensen kan volgen.
* **Grijpstadium (3-6 maanden):** Ontwikkeling van controle over armen en handen, beginnend met het naar zich toe halen van objecten en het grijpen met de hele hand (handgreep). Tegen het einde van dit stadium ontstaat de tanggreep.
* **Zitstadium (6-9 maanden):** Grotere stevigheid in de romp en heupen maakt zelfstandig zitten mogelijk.
* **Kruip- en optrekstadium (9-12 maanden):** Controle over de onderste ledematen, wat leidt tot kruipen en het zich optrekken aan meubels om te staan. Rond 11-12 maanden kunnen baby's zonder steun staan.
* **Loopstadium (12-15 maanden):** De eerste zelfstandige stappen worden gezet.
* **Verdere beheersing motorische vaardigheden (+15 maanden):** Verbetering van zowel grove motoriek (lopen, rennen, klimmen) als fijne motoriek (blokken stapelen, kralen rijgen, zelf eten). De oog-handcoördinatie verbetert aanzienlijk.
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat elk kind zijn eigen tempo volgt in de motorische ontwikkeling. Afwijkingen van enkele weken of maanden zijn vaak normaal. Interculturele verschillen in bewegingsruimte kunnen tijdelijke variaties in ontwikkelingstempo veroorzaken, die op lange termijn verdwijnen.
### 1.4 Cognitieve ontwikkeling
#### 1.4.1 Kennis over cognitie bij baby's
Onderzoek naar de cognitieve vaardigheden van baby's is complex. Moderne methoden zoals het meten van fixatietijd (hoe lang een baby naar iets kijkt) en de reactie op onverwachte gebeurtenissen leveren inzichten op. Theorieën van Piaget, hoewel invloedrijk, onderschatten soms de vaardigheden van jonge kinderen; nieuwere methoden tonen aan dat veel vaardigheden vroeger worden verworven dan gedacht.
#### 1.4.2 Zintuigen en waarneming (sensomotorische fase)
Volgens Piaget ontwikkelen baby's kennis door zintuiglijke indrukken en beweging, in fasen van de sensomotorische ontwikkeling (0-2 jaar):
* **Reflexfase (geboorte – ±1 maand):** Informatie wordt verzameld via aangeboren reflexen.
* **Primaire circulaire reacties (±1–4 maanden):** Herhaling van gedrag dat plezierig aanvoelt.
* **Secundaire circulaire reacties (±4–8 maanden):** Herhaling van acties vanwege een gewenst effect.
* **Coördinatie van secundaire reacties (±8–12 maanden):** Gepland gedrag om een doel te bereiken, met eerste tekenen van probleemoplossend denken.
* **Tertiaire circulaire reacties (±12–18 maanden):** Bewust testen van effecten van handelingen als een kleine onderzoeker.
* **Begin van mentale representatie (±18–24 maanden):** Problemen kunnen mentaal worden opgelost zonder directe uitvoering.
#### 1.4.3 Geheugen en leren
Vroege leerprocessen omvatten habituatie (minder reageren op herhaalde prikkels), klassieke conditionering (koppelen van prikkels) en operante conditionering (gedrag aanpassen bij beloning). De geheugencapaciteit neemt toe, waarbij baby's van twee maanden al eenvoudige trucjes enkele dagen kunnen onthouden. Het besef van objectpermanentie (objecten blijven bestaan als ze niet zichtbaar zijn) ontwikkelt zich rond vier maanden, hoewel het A-niet-B-effect (zoeken op de oude plek) langer aanwezig kan zijn. Sociaal leren door observatie en imitatie, mede dankzij spiegelneuronen, is ook belangrijk. Infantiele amnesie (afwezigheid van vroege episodische herinneringen) treedt op doordat taal en zelfbewustzijn nog onvoldoende ontwikkeld zijn.
#### 1.4.4 Denken en aandacht
Baby's tonen vroeg begrip van de wereld, zoals een besef van hoeveelheid rond vier maanden. Ze koppelen indrukken aan elkaar om een impliciete ruimtelijke en tijdsstructuur op te bouwen en ontwikkelen inzicht in causale verbanden. De aandacht ontwikkelt zich van reflexgestuurd gedrag naar gerichte concentratie. Tegen het einde van de babytijd kunnen ze voorwerpen categoriseren. Hogere denkfuncties zoals geheugen gebruiken, aandacht volhouden en verkeerde reacties onderdrukken nemen toe, wat essentieel is voor taken zoals het plaatsen van vormpjes in de juiste opening.
#### 1.4.5 Taal
Taal en cognitieve ontwikkeling beïnvloeden elkaar wederzijds. Taalverwerving verloopt via verschillende stadia:
* **Passieve verwerving (0-6 weken):** Gevoeligheid voor taal en stemgeluiden.
* **Vocaliseren (vanaf 6 weken):** Productie van open klinkers.
* **Vocaal spel (vanaf 4 maanden):** Gebruik van medeklinkers en nonsenswoordjes.
* **Brabbelen (vanaf 7 maanden):** Klanken worden gemodelleerd naar de moedertaal, inclusief intonatie en ritme.
* **Eerste woordje (10-18 maanden):** Systematisch gebruik van woorden.
* **Tweewoordzinnen (vanaf ±18 maanden):** Combinatie van twee woorden om relaties uit te drukken.
Taalbegrip loopt voor op taalproductie. Woordgebruik kan aanvankelijk te beperkt (underextension) of te ruim (overextension) zijn, wat wijst op de vorming van mentale categorieën.
### 1.5 Sociale en emotionele ontwikkeling
#### 1.5.1 Hechting
Hechting is de duurzame emotionele band tussen een kind en een verzorger. Baby's zijn genetisch geprogrammeerd om zich te hechten en volwassenen om voor hen te zorgen. De kwaliteit van hechting hangt af van sensitieve responsiviteit (het correct waarnemen en tijdig reageren op signalen van het kind) en mentaliseren/mind-mindedness (het proberen begrijpen van de innerlijke belevingswereld van het kind). Veilige hechting leidt tot basisvertrouwen, betere emotieregulatie en exploratie van de omgeving. Onveilige hechting kan leiden tot basiswantrouwen en angst. Het intern werkmodel, gevormd door de eerste hechtingsrelatie, functioneert als blauwdruk voor latere relaties. Er worden vier hechtingsvormen onderscheiden: veilig, angstig-vermijdend, angstig-ambivalent en gedesorganiseerd-gedesoriënteerd.
> **Tip:** Het belang van hechtingsonderzoek heeft geleid tot veranderingen in zorginstellingen, zoals rooming-in en onbeperkt bezoek in ziekenhuizen, om scheidingen tussen ouder en kind te minimaliseren.
#### 1.5.2 Expressie van emoties bij de baby
Emoties bij baby's worden afgeleid uit hun expressie. Pasgeborenen huilen bij onvervulde basisbehoeften; dit is een communicatiemiddel. Rond 3-12 weken beginnen baby's te glimlachen naar aangename prikkels, en vanaf 6-8 weken verschijnt de sociale glimlach. Vanaf ongeveer zes maanden is er sprake van uitbundig lachen en vreemdenangst, en later ook scheidingsangst. Vanaf 18 maanden ontstaan zelfbewuste emoties zoals schaamte en trots.
#### 1.5.3 Emoties beïnvloeden door de ander
Baby's zijn gevoelig voor de emoties van hun verzorgers en gebruiken 'social referencing' om te bepalen hoe te reageren in onduidelijke situaties. Ze kijken naar de gezichtsuitdrukking en stemgeluid van de verzorger, wat bijdraagt aan de ontwikkeling van empathie en sociaal gedrag.
#### 1.5.4 Theory of mind (ToM)
Hoewel een volledig ontwikkelde Theory of Mind nog niet aanwezig is in de babytijd, worden de bouwstenen gelegd. Rond één jaar beseft het kind dat anderen handelen met een bedoeling en dat communicatie invloed kan hebben. Rond twee jaar ontstaat het inzicht dat eigen gedachten en gevoelens kunnen verschillen van die van anderen.
#### 1.5.5 Temperament en persoonlijkheid
Baby's verschillen al vanaf de geboorte in temperament, wat grotendeels genetisch bepaald is en relatief stabiel blijft. Sensitieve opvoeding kan 'moeilijke' temperamentkenmerken afzwakken. Temperamentkenmerken zoals activiteitsniveau en gevoeligheid voor prikkels werken door in de latere persoonlijkheid.
#### 1.5.6 Ontstaan van het zelf
Zelfbesef, het beeld dat men van zichzelf heeft, ontwikkelt zich geleidelijk door lichamelijke ervaringen, het herkennen van de eigen stem en het inzicht dat eigen gedrag effect heeft op de omgeving. Zelfherkenning in de spiegel ontstaat tussen 18-24 maanden. Rond twee jaar wordt taal als 'ik' en 'mijn' gebruikt, en ontstaat het categorisch zelf.
#### 1.5.7 Spel en relaties met leeftijdsgenoten
Functioneel spel, gericht op plezier door herhaalde handelingen, en sociaal spel, zoals koekeboe-spelletjes, bevorderen de ontwikkeling. Baby's spelen vooral alleen, maar genieten van de nabijheid van andere kinderen. Geleidelijk aan ontstaat er meer interactie, zoals achter elkaar aankruipen en speelgoed uitwisselen, wat de sociale en cognitieve ontwikkeling ondersteunt.
---
# Cognitieve ontwikkeling van de baby
Babycognitie onderzoekt hoe baby's de wereld leren kennen, waarbij de rol van zintuigen, waarneming, geheugen, leren, denken, aandacht en taalverwerving centraal staat.
### 3.3.1 Waar komt de kennis over cognitie bij baby's vandaan?
Het onderzoek naar de cognitie van baby's is complex omdat het lastig is vast te stellen wat zij precies waarnemen, onthouden of begrijpen. Invloedrijke theorieën, zoals die van Jean Piaget, proberen dit te verklaren door middel van observatie en proefjes. Hoewel Piaget veel belangrijke vaststellingen deed, onderschatte hij soms de vaardigheden van jonge kinderen. Moderne onderzoeksmethoden, zoals het meten van de fixatietijd (hoe lang een baby naar een stimulus kijkt) en het observeren van reacties op onverwachte gebeurtenissen, tonen aan dat kinderen vaardigheden vaak eerder verwerven dan Piaget dacht.
> **Tip:** Bij de interpretatie van de fixatietijd geldt dat een langere fixatietijd kan duiden op meer interesse of juist op meer vertrouwdheid met een stimulus. Verrassende situaties leiden tot langere fixatietijd, wat inzicht geeft in de verwachtingen van de baby.
### 3.3.2 Zintuigen en waarneming
Volgens Piaget's theorie van de sensomotorische fase (0-2 jaar) zijn zintuigen cruciaal voor de ontdekking van de wereld en ondersteunen zij de cognitieve en sociale ontwikkeling. Kinderen verwerven kennis door zintuiglijke indrukken en beweging. Piaget onderscheidt hierin verschillende fasen:
* **Reflexfase (geboorte – ±1 maand):** Baby's verzamelen informatie via reflexen, wat de basis legt voor latere zintuiglijke en motorische exploratie.
* **Primaire circulaire reacties (±1–4 maanden):** Herhaling van gedrag omdat het plezierig aanvoelt, zoals het in de mond stoppen van een rammelaar.
* **Secundaire circulaire reacties (±4–8 maanden):** Herhaling van acties omdat ze een gewenst effect veroorzaken, zoals het schudden van een rammelaar voor geluid.
* **Coördinatie van secundaire reacties (±8–12 maanden):** Gepland gedrag om een doel te bereiken, zoals het verplaatsen van een rammelaar om een knuffel te pakken. Dit toont de eerste tekenen van probleemoplossend denken.
* **Tertiaire circulaire reacties (±12–18 maanden):** Bewust testen van de effecten van handelingen, zoals een kleine onderzoeker die verschillende stapeltechnieken uitprobeert.
* **Begin van mentale representatie (±18–24 maanden):** Problemen kunnen mentaal worden opgelost zonder directe uitvoering van de handeling.
### 3.3.3 Geheugen en leren
Vroege leerprocessen bij baby's omvatten:
* **Habituatie:** Pasgeborenen reageren minder sterk op herhaalde prikkels.
* **Klassieke conditionering:** Koppeling van neutrale prikkels aan betekenisvolle prikkels (bijvoorbeeld geaaid worden en melk krijgen).
* **Operante conditionering:** Aanpassing van gedrag op basis van beloning, zoals het verhogen van het zuigtempo bij een aangename prikkel.
De geheugencapaciteit neemt met de leeftijd toe. Rond twee maanden kunnen baby's eenvoudige trucjes enkele dagen later nog herinneren, en rond zes maanden kan dit oplopen tot twee weken.
**Objectpermanentie** is het besef dat objecten blijven bestaan, ook als ze niet zichtbaar zijn. Dit begint rond vier maanden en wordt getest door objecten te verstoppen. Het A-niet-B-effect toont aan dat baby's aanvankelijk op de oude plek zoeken, zelfs nadat het object naar een nieuwe plek is verplaatst. Tegen het einde van het tweede levensjaar is objectpermanentie volledig ontwikkeld.
**Sociaal leren** vindt plaats door observatie en imitatie, waarbij spiegelneuronen een rol spelen en zich halverwege het eerste levensjaar ontwikkelen.
**Infantiele amnesie** verwijst naar de afwezigheid van episodische of autobiografische herinneringen uit de eerste twee tot drie levensjaren. Dit komt door de rol van taal bij het ophalen van herinneringen (nog niet ontwikkeld), het ontstaan van zelfbewustzijn, en het ontbreken van een duidelijke structuur in het episodisch geheugen. Impliciete herinneringen zijn vanaf vroeg aanwezig, terwijl expliciete herinneringen later tot ontwikkeling komen.
### 3.3.4 Denken en aandacht
Baby's tonen al vroeg begrip van de wereld. Rond vier maanden is er een besef van hoeveelheid, en baby's koppelen fragmentarische indrukken aan elkaar om impliciete ruimtelijke en tijdsstructuren te vormen, zoals het doelgericht kruipen naar de keuken om een mentale kaart van de ruimte te creëren. Ze begrijpen ook dagelijkse routines en ontwikkelen inzicht in causale verbanden; aanvankelijk nemen ze aan dat een handeling direct een geluid veroorzaakt, later wordt fysiek contact als noodzakelijk besef.
De ontwikkeling van aandacht verloopt van prikkel- en reflexgestuurd gedrag naar betere concentratie en gerichte aandacht. Aan het einde van de babytijd kunnen voorwerpen, mensen of dieren worden ingedeeld op basis van voorkomen, functie of gedrag (**categorisatie**). Hogere denkfuncties, zoals het gebruik van geheugen, het volhouden van aandacht en het onderdrukken van verkeerde reacties, nemen toe. Rond twee jaar vereist het plaatsen van vormpjes in de juiste opening een combinatie van geheugen, aandacht en impulscontrole.
### 3.3.5 Taal
Taal en cognitieve ontwikkeling beïnvloeden elkaar wederzijds. Exploratie vergroot het voorstellingsvermogen en verbetert het begrip van oorzaak-gevolg. Groei in taalvaardigheid leidt tot betere mentale representaties en een steviger geheugen.
Taal wordt gedefinieerd als de systematische ordening van betekenisvolle symbolen voor communicatie. De snelle verwerving van taal suggereert een aangeboren taalvermogen, waarbij universele grammatica een rol speelt. Interacties met taalgebruikers bepalen welke taal een kind leert. Er is een kritische periode voor taalverwerving, van geboorte tot ongeveer zeven jaar.
De stadia van taalverwerving zijn:
* **Passieve verwerving (0-6 weken):** Baby's zijn gevoelig voor taal, herkennen stemgeluiden en verschillen tussen klanken. Communicatie verloopt via huilen.
* **Vocaliseren (vanaf 6 weken):** Productie van open klinkers, vaak bij tevredenheid, wat leidt tot een primitieve dialoog met de volwassene.
* **Vocaal spel (vanaf 4 maanden):** Gebruik van medeklinkers voor nonsenswoordjes zoals 'bababa'. Er is een toenemende verscheidenheid en interactie met volwassenen. Dove kinderen vertonen dit ook, wat duidt op rijping. Taalbegrip: reageren op de eigen naam vanaf 4-5 maanden.
* **Brabbelen (vanaf 7 maanden):** Klanken worden gemodelleerd naar de moedertaal, en de intonatie en het ritme van de moedertaal worden overgenomen. Taalbegrip: eenvoudige instructies worden begrepen vanaf 8 maanden.
* **Eerste woordje (10–18 maanden, gemiddeld rond 1 jaar):** Systematisch woordgebruik markeert echte taal. Rond 15 maanden kennen baby's gemiddeld tien woorden.
* **Tweewoordzinnen (vanaf ±18 maanden):** Gebruik van twee woorden om relaties aan te geven (bijvoorbeeld 'Bal weg'). Dit gebeurt in telegramstijl met de juiste woordvolgorde, en het aantal woorden per zin neemt sterk toe.
Het gebruik van woorden kan in het begin te beperkt zijn (underextension) of te ruim (overextension), wat duidt op de vorming van mentale categorieën en concepten.
> **Tip:** Taalbegrip komt altijd vóór taalproductie. Let op het verschil tussen underextension (bijvoorbeeld "poes" alleen voor de eigen kat) en overextension (bijvoorbeeld "auto" voor bus, tractor en vrachtwagen).
---
# Sociale en emotionele ontwikkeling van de baby
De sociale en emotionele ontwikkeling van de baby omvat de ontwikkeling van hechting, emotionele expressie, de invloed van de ander op emoties, de ontwikkeling van theory of mind, temperament, persoonlijkheid en het ontstaan van het zelfbewustzijn.
### 3.1 Hechting
Hechting is een emotionele, duurzame band tussen een ouder of verzorgingsfiguur en het kind, die zowel emotioneel als fysiek van aard is. Baby's worden hulpeloos geboren en zijn dus afhankelijk van volwassenen voor hun overleving en ontwikkeling. Het idee is dat zowel baby's als volwassenen genetisch geprogrammeerd zijn om deze band aan te gaan: baby's om zorg uit te lokken via hun uiterlijk (grote ogen, bolle wangen, kleine neus) en gedrag (huilen, reflexen), en volwassenen om voor hen te zorgen.
Baby's tonen een aangeboren voorkeur voor menselijke stemmen, gezichten, de geur van de moeder, en kalmerend huidcontact. Vroege theorieën die hechting primair verklaarden vanuit de bevrediging van basisbehoeften, zoals die van Freud, zijn achterhaald. Onderzoek van Harry Harlow met resusaapjes toonde aan dat 'contactcomfort' (warmte en zachtheid) belangrijker is dan voeding voor de ontwikkeling van hechting. Gebrek aan sociale interactie leidt tot ernstige ontwikkelingsproblemen.
De kwaliteit van hechting wordt bepaald door twee belangrijke componenten:
* **Sensitieve responsiviteit:** Het correct waarnemen van de signalen en behoeften van het kind, en daarop gepast en tijdig reageren. Dit houdt in dat gedrag wordt afgestemd op wat het kind nodig heeft, zoals troosten.
* **Mentaliseren en mind-mindedness:** Het vermogen van de ouder om te proberen begrijpen wat er in het hoofd van het kind omgaat, de innerlijke beleving van het kind te vertalen naar woorden, en zich af te vragen waarom een kind zich op een bepaalde manier gedraagt. Dit helpt het kind om emoties te herkennen, begrijpen en reguleren.
**Effecten van hechting:**
* **Veilige hechting:** Leidt tot basisvertrouwen, betere emotieregulatie, meer exploratie van de omgeving en een positief intern werkmodel van relaties (anderen zijn beschikbaar en hulpvaardig).
* **Onveilige hechting:** Kan leiden tot basiswantrouwen, angst, onzekerheid en het ervaren van de wereld als onvoorspelbaar.
Het **intern werkmodel** van de eerste hechtingsrelatie fungeert als een blauwdruk voor latere relaties en beïnvloedt verwachtingen, overtuigingen, emoties en gedrag ten opzichte van zichzelf en anderen. Dit heeft effect op sociaal-emotionele vaardigheden, zelfbeeld, vriendschappen, mentale welbevinden en schoolprestaties.
Vier hechtingsvormen worden onderscheiden op basis van de 'vreemde situatie procedure':
1. **Veilige hechting (ongeveer 50%):** Het kind gebruikt de ouder als thuisbasis om de omgeving te exploreren, vertoont separatieangst, maar laat zich bij terugkomst snel troosten.
2. **Angstig-vermijdende hechting (ongeveer 20%):** Het kind zoekt weinig nabijheid van de ouder, is niet van streek bij weggaan, en zoekt de ouder niet op bij terugkomst.
3. **Angstig-ambivalente hechting (ongeveer 15-20%):** Het kind is erg aanklampend, gestresseerd bij weggaan, en vertoont ambivalente reacties bij terugkomst (nabijheid zoeken, maar ook woede en teleurstelling tonen).
4. **Gedesorganiseerd-gedesoriënteerde hechting (ongeveer 10-15%):** Het kind vertoont tegenstrijdig en verward gedrag ten opzichte van de ouder, die meer stress dan veiligheid lijkt op te wekken.
Hechting is ook relevant bij ziekenhuisopname, waar het belang van rooming-in en onbeperkt bezoek is ingezien. Bij kinderopvang zijn vaste, vertrouwde vervanghechtingsfiguren belangrijk. Adoptie na 2 jaar kan uitdagingen met zich meebrengen, maar liefdevolle opvoeding kan negatieve effecten verminderen. Extreme verwaarlozing in bijvoorbeeld weeshuizen leidt tot ernstige ontwikkelingsproblemen. Hechting wordt vaak intergenerationeel overgedragen. Door de ontwikkeling heen blijft de focus verschuiven van fysieke nabijheid naar sensitief grenzen stellen.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat elk kind zijn eigen tempo en individuele behoeften heeft. De percentages voor hechtingsvormen zijn gemiddelden en kunnen variëren.
### 3.2 Expressie van emoties bij de baby
Emoties bij baby's worden afgeleid uit hun emotionele expressie, aangezien ze hun innerlijke beleving nog niet kunnen verwoorden.
* **Pasgeborenen:** Huilen wanneer aan basisbehoeften (honger, dorst, pijn, kou, alleen zijn) niet wordt voldaan. Huilen is een communicatiemiddel en niet per se verdriet. Rust duidt op tevredenheid. Gevoelsleven is ongedifferentieerd. Een 'gastric smile' kan in de slaap optreden. Walging is al vroeg zichtbaar in gezichtsuitdrukkingen.
* **3-12 weken:** Baby's glimlachen naar aangename prikkels (mensen, speelgoed).
* **6-8 weken:** De eerste bewuste **sociale glimlach** verschijnt, gericht op menselijke gezichten en versterkt door interactie.
* **Vanaf 3 maanden:** Glimlachen vooral naar vertrouwde volwassenen en zoeken actief contact (armen uitstrekken).
* **Vanaf 6 maanden:** Uitbundiger lachen bij speelse interacties, wat de hechtingsrelatie versterkt.
* **Vanaf ±6 maanden:** **Vreemdenangst** ontstaat, een gezonde ontwikkeling die varieert in intensiteit afhankelijk van temperament en ervaring.
* **Vanaf ±6 maanden:** **Scheidingsangst** (separatieangst) uit zich in hevige reacties wanneer de hechtingsfiguur weggaat.
* **Vanaf ±18 maanden:** **Zelfbewuste emoties** zoals schaamte, schuld, verlegenheid en trots beginnen te ontstaan.
### 3.3 Emoties beïnvloeden door de ander
Baby's zijn sterk gevoelig voor de emoties van hun hechtingsfiguur, beginnend met stemgeluid en emotionele toon, en later ook gezichtsuitdrukkingen. In onduidelijke situaties kijken baby's naar anderen om te weten hoe ze moeten reageren. Dit proces wordt **social referencing** genoemd.
* Spelgedrag wordt beïnvloed door de gezichtsuitdrukking van de ouder (bv. walging versus tevredenheid).
* De 'still face technique' (waarbij een ouder tijdelijk geen emotie toont) toont aan dat baby's sterker reageren op emotionele afwezigheid dan op fysieke afwezigheid.
* Veelvuldig smartphonegebruik kan de interactie verstoren.
* Tegenstrijdige emoties bij ouders kunnen verwarrend zijn voor de baby.
Social referencing draagt bij aan de ontwikkeling van empathie en sociaal gedrag.
### 3.4 Theory of mind (ToM)
Theory of mind is het vermogen om aan zichzelf en anderen gedachten, overtuigingen, intenties en emoties toe te schrijven. Het is het inzicht dat deze innerlijke toestanden niet automatisch hetzelfde zijn bij iedereen. Dit maakt perspectiefname, empathie en het verklaren van gedrag mogelijk.
**Ontwikkeling van ToM in de babytijd:**
* Een volledig ontwikkelde ToM is nog niet aanwezig, maar belangrijke bouwstenen worden gelegd.
* **Rond 1 jaar:** Het kind beseft dat anderen handelen met een bedoeling en dat communicatie invloed kan hebben op anderen.
* **Rond 2 jaar:** Ontstaat het inzicht dat eigen gedachten en gevoelens kunnen verschillen van die van anderen. Kinderen proberen anderen te troosten en kunnen eenvoudige leugentjes vertellen. Gedrag is echter nog niet volledig afgestemd op het perspectief van de ander.
De theory of mind verfijnt zich geleidelijk in de jaren na de babytijd.
### 3.5 Temperament en persoonlijkheid
Temperament verwijst naar de relatief stabiele, grotendeels genetisch bepaalde gedragsverschillen die al vanaf de geboorte zichtbaar zijn. Er zijn 'makkelijke' (rustige, snel tevreden) en 'moeilijke' (prikkelbare, huilerige) baby's. Een sensitieve opvoeding kan 'moeilijke' temperamentkenmerken afzwakken.
**Dimensies van temperament:**
* Activiteitsniveau (rustig vs. actief).
* Gevoeligheid voor positieve prikkels (plezier, enthousiasme).
* Gevoeligheid voor negatieve prikkels (snel van streek, moeilijk te troosten).
Temperament werkt door in latere persoonlijkheid. Vroege prikkelbaarheid of angst kan bijvoorbeeld leiden tot verlegenheid. Een ander deel van de persoonlijkheid wordt gevormd door opvoeding en levenservaringen. De **Big Five persoonlijkheidstheorie** beschrijft vijf brede persoonlijkheidsdimensies: extraversie, vriendelijkheid, gewetensvolheid, neuroticisme en openheid voor ervaringen.
> **Tip:** Temperament is de biologische basis, terwijl persoonlijkheid een construct is dat zowel temperament als omgevingsinvloeden omvat.
### 3.6 Ontstaan van het zelf
Zelfbesef is het hebben van een beeld over jezelf. Het omvat verschillende componenten, zoals zelfherkenning (eigen uiterlijk, stem), zelfdefiniëring (wie ben ik?), het psychologisch zelf (eigen gedachten en gevoelens) en het categorisch zelf (indelen in categorieën zoals leeftijd en geslacht).
**Ontwikkeling van zelfbesef:**
* Aanvankelijk is er geen onderscheid tussen het zelf en de omgeving.
* Geleidelijk ontstaat dit onderscheid door lichamelijke ervaringen, het herkennen van de eigen stem, en het inzicht dat eigen gedrag effect heeft op de omgeving.
* **Vóór 1 jaar:** Geen zelfherkenning in de spiegel.
* **Tussen 18–24 maanden:** Zelfherkenning in de spiegel (spiegel- en rougetest).
* **Rond 2 jaar:** Frustratie bij falen kan wijzen op een besef van eigen capaciteiten.
Zelfbesef ontwikkelt zich later in culturen die minder nadruk leggen op zelfstandigheid. Rond 2 jaar gebruiken kinderen woorden als 'ik' en 'mijn' en beginnen ze zichzelf te categoriseren. De koppigheidsfase rond 2 jaar is vaak een uiting van dit groeiende zelfbesef en een eigen wil.
### 3.7 Spel en relaties met leeftijdsgenoten
* **Functioneel spel:** Eenvoudige, herhaalde handelingen gericht op plezier (bv. rammelaar schudden).
* **Sociaal spel:** Koekeboe- en verdwijnspelletjes helpen omgaan met separatieangst en bevorderen emotieregulatie.
Hoewel baby's vooral alleen spelen, genieten ze van de nabijheid van andere kinderen. Naarmate mobiliteit toeneemt, ontstaat er geleidelijk meer interactie:
* **9–12 maanden:** Achter elkaar aankruipen, speelgoed uitwisselen.
* **Rond 14 maanden:** Imitatie van andere kinderen.
Deze vroege interacties ondersteunen de sociale en cognitieve ontwikkeling.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fysiologische vroeggeboorte | Een geboortesituatie waarbij de baby fysiek nog onvoldoende ontwikkeld is, maar wel vitale basisfuncties bezit om te overleven. |
| Psychosociale baarmoeder | Het concept dat de zorgende interactie met een volwassene fungeert als een beschermende en stimulerende omgeving voor de verdere fysieke en psychologische ontwikkeling van een baby. |
| Synapsvorming | Het proces waarbij nieuwe verbindingen (synapsen) worden aangemaakt tussen neuronen in de hersenen, wat essentieel is voor leren en de ontwikkeling van complexe functies. |
| Myelinisatie | Het proces waarbij axonen (uitlopers van zenuwcellen) geleidelijk een isolerende laag van myeline krijgen, wat de snelheid van signaaloverdracht in de hersenen verhoogt. |
| Neuroplasticiteit | De eigenschap van de hersenen om zich aan te passen en te veranderen door ervaring en leren, vooral intensief tijdens de babytijd. |
| Reflexen | Niet-aangeleerde, automatische en onvrijwillige reacties van het lichaam op specifieke prikkels, essentieel voor overleving en vroege interactie. |
| Permanente reflexen | Reflexen die aanwezig blijven gedurende de gehele levensloop, zoals niezen en hoesten, en belangrijk zijn voor vitale functies. |
| Voorbijgaande reflexen | Reflexen die kenmerkend zijn voor de vroege babytijd en verdwijnen naarmate de hersenen zich verder ontwikkelen en de cortex meer controle krijgt over de motoriek. |
| Cefalocaudale groei | Het groeipattern dat zich ontwikkelt van de kop naar de staart, wat betekent dat gebieden hoger in het lichaam zich eerder ontwikkelen dan gebieden lager. |
| Proximodistale principe | Het groeipattern dat zich ontwikkelt van het centrum van het lichaam naar de extremiteiten, wat betekent dat de controle over de romp zich eerder ontwikkelt dan over de vingers. |
| Sensomotorische fase | Een ontwikkelingsfase (volgens Piaget) waarin kinderen kennis verwerven door zintuiglijke indrukken en beweging, en waarin de ontwikkeling van mentale representatie plaatsvindt. |
| Circulaire reacties | Leerprocessen waarbij kinderen gedrag herhalen omdat het een plezierig of interessant effect oplevert, onderverdeeld in primair, secundair en tertiair. |
| Objectpermanentie | Het besef dat objecten blijven bestaan, ook wanneer ze niet direct zichtbaar zijn, een belangrijke cognitieve mijlpaal die zich ontwikkelt gedurende de babytijd. |
| Spiegelneuronen | Neuronen die actief worden wanneer een individu een actie uitvoert en ook wanneer het dezelfde actie bij een ander observeert, belangrijk voor sociaal leren en imitatie. |
| Infantiele amnesie | De afwezigheid van episodische of autobiografische herinneringen uit de eerste levensjaren, waarschijnlijk door onvolledige taalontwikkeling en gebrek aan zelfbewustzijn. |
| Theory of mind (ToM) | Het vermogen om aan zichzelf en anderen mentale toestanden zoals gedachten, overtuigingen, intenties en emoties toe te schrijven, en te begrijpen dat deze kunnen verschillen. |
| Temperament | De grotendeels genetisch bepaalde, stabiele individuele verschillen in gedrag en emotionele reactiviteit die al vanaf de geboorte zichtbaar zijn. |
| Zelfbesef | Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, inclusief zelfherkenning, zelfdefiniëring, het psychologisch zelf en het categorisch zelf. |
| Functioneel spel | Eenvoudige, herhaalde handelingen die gericht zijn op plezier en exploratie van lichaamsfuncties, zonder specifiek doel. |
| Sociaal spel | Interactieve spelvormen die gericht zijn op het aangaan van contact en het omgaan met sociale situaties, zoals koekeboe-spelletjes. |
| Hechting | Een duurzame emotionele en fysieke band tussen een kind en een primaire verzorger, essentieel voor bescherming, leren en emotionele ontwikkeling. |
| Sensitieve responsiviteit | Het vermogen van een verzorger om de signalen en behoeften van een kind correct waar te nemen en hier gepast en tijdig op te reageren. |
| Mentaliseren | Het vermogen om te proberen begrijpen wat er omgaat in het hoofd van een ander, inclusief hun gedachten, gevoelens en intenties, en dit te benoemen. |
| Social referencing | Het proces waarbij baby’s naar de emotionele expressies van anderen kijken om te bepalen hoe ze zelf moeten reageren in onduidelijke situaties. |