Cover
Jetzt kostenlos starten Politicologie samenvatting (eerste).pdf
Summary
# Definitie en kenmerken van politiek
Politiek omvat de handelingen en processen die gericht zijn op het sturen van de samenleving [2](#page=2).
### 1.1 De kern van politiek: sturing van de samenleving
Politiek is direct verbonden met de "polis", wat staat voor de samenleving. Er bestaat een fundamentele behoefte aan sturing binnen elke samenleving, mede ingegeven door de inherente diversiteit aan noden, voorkeuren en visies die onder haar leden bestaan. Deze diversiteit kan leiden tot conflicten, wat de noodzaak van politieke sturing verder benadrukt [2](#page=2).
### 1.2 Variaties in politiek
De aard en reikwijdte van politiek vertonen aanzienlijke variaties, zowel op het niveau van de samenleving als in de specifieke inhoud en de grenzen tussen publieke en private domeinen.
#### 1.2.1 Variatie op het niveau van de samenleving
Politiek wordt vaak geassocieerd met samenlevingen die gebonden zijn aan een territorium. Dit onderscheidt zich van niet-territoriale samenlevingsvormen zoals verenigingen of organisaties. Binnen de grenzen van een territoriale samenleving is men onderworpen aan de regels ervan, terwijl dit buiten die grenzen niet het geval is. De vrijwilligheid van lidmaatschap varieert sterk; bij organisaties is er vaak de mogelijkheid tot 'opt-out', wat bij territoriale samenlevingen doorgaans niet mogelijk is. De impact van politiek op het dagelijkse leven kan sterk verschillen [2](#page=2).
#### 1.2.2 De verschuivende grenzen van politiek
De reikwijdte van politiek kan aanzienlijk toenemen, wat vaak leidt tot een herdefiniëring van de grens tussen het "privé" en het "publieke" [2](#page=2).
* **Privé:** Dit domein omvat de gebieden waar het individu autonoom kan handelen en waar collectieve inmenging of sturing niet nodig of gewenst is [2](#page=2).
* **Publiek:** Dit domein betreft de sociale levensgebieden waar mensen elkaar ontmoeten en waar, vanwege de organisatie van het samenleven, collectieve beslissingen worden genomen [2](#page=2).
De toenemende reikwijdte van politiek impliceert dat persoonlijke ervaringen worden gekoppeld aan bredere structurele uitdagingen. Dit is nodig om obstakels te overwinnen die meerdere leden van de gemeenschap raken en die het individu overstijgen, waardoor collectieve besluitvorming en sturing noodzakelijk worden. Het 'depolitisering' proces, het wegnemen van het politieke karakter van iets, is vaak moeilijk te realiseren [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** De evolutie van de staat van een minimale dienstverlening (justitie, politie, defensie, financiën) naar een uitgebreide verzorgingsstaat illustreert de toenemende reikwijdte van politiek [2](#page=2).
#### 1.2.3 Variatie in inhoud en reikwijdte (maatschappelijke en culturele verschillen)
De specifieke inhoud en reikwijdte van politiek kunnen ook variëren op basis van maatschappelijke en culturele verschillen.
> **Voorbeeld:** De feministische beweging in de jaren 1960 met de slogan "het persoonlijke is politiek" bekritiseerde het idee dat politiek ophield bij de voordeur en pleitte voor politieke betrokkenheid bij persoonlijke aangelegenheden. Andere voorbeelden van politiek variërende inhoud zijn het recht op 'vergeten te worden' op sociale media en de regulering van de verkoop van alcohol [3](#page=3).
#### 1.2.4 Vormen en regimes
De principes die ten grondslag liggen aan het functioneren van een politiek systeem variëren aanzienlijk.
* **Democratisch versus autoritair:**
* **Democratisch:** Gekenmerkt door tijdelijke en verspreide macht, waarbij instemming wordt verkregen via verkiezingen en rechten formeel erkend en beschermd worden [3](#page=3).
* **Autoritair:** Een staatsvorm gebaseerd op ondergeschiktheid aan de staat, met beperkte mogelijkheden voor oppositie en het op legitieme wijze betwisten van de uitvoerende macht [3](#page=3).
* **Unitaire versus federale staatstructuur:**
* **Unitaire staat:** Gekenmerkt door een gecentraliseerd bestuur [3](#page=3).
* **Federale staat:** Een bondsstaat waarbij het centrale niveau samenwerkt met deelstaten, en er federale instellingen en ministeries zijn [3](#page=3).
* **Meerderheids- versus consensusbesluitvorming:**
* **Meerderheid:** Besluitvorming waarbij de meerderheid van de stemmen (de helft plus één) doorslaggevend is [3](#page=3).
* **Consensus:** Besluitvorming waarbij iedereen instemt [3](#page=3).
* **Unicameraal versus bicameraal parlement:**
* **Unicameraal:** Volksvertegenwoordiging bestaande uit één kamer [3](#page=3).
* **Bicameraal:** Volksvertegenwoordiging bestaande uit twee kamers [3](#page=3).
Verdere variaties kunnen optreden in regels rondom kieskringen, hun grootte, en de rol van het staatshoofd [3](#page=3).
### 1.3 Politieke wetenschap (policologie)
Het doel van de politicologie is het begrijpen, verklaren, beschrijven en voorspellen van de samenleving. Dit gebeurt vaak volgens wetenschappelijke regels [3](#page=3).
---
# De staat en de aard van macht
Dit deel behandelt de definitie en de centrale kenmerken van een staat, inclusief territorium, soevereiniteit en het monopolie op legitiem geweld, alsook het complexe concept macht en verschillende perspectieven op de uitoefening en meting ervan.
## 2. De staat en de aard van macht
### 2.1 Macht en gezag
Politiek functioneert door middel van regels die bindend zijn en opgelegd kunnen worden aan leden van de samenleving. Organisatie impliceert orde en acceptatie van consequenties bij het niet naleven van regels, ongeacht instemming of totstandkoming van de regel. Macht is noodzakelijk om bindende regels op te leggen en af te dwingen [7](#page=7).
Burgerlijke ongehoorzaamheid is een publieke, niet-gewelddadige en bewuste daad die ingaat tegen de wet met als doel wijziging in beleid of wetgeving te realiseren. Het omvat het aanklagen van fundamenteel onrecht, verloopt op een 'civiele' manier zonder geweld, en de deelnemers accepteren de consequenties van hun handelingen [7](#page=7).
Gezag ontstaat wanneer de uitoefening van macht als legitiem wordt gezien en er weinig vragen bij gesteld worden. Max Weber onderscheidt drie typen gezag [7](#page=7):
* **Traditioneel gezag**: Respect voor traditie en gewoonte [8](#page=8).
* **Charismatisch gezag**: Gebaseerd op de persoonlijkheid van de machthebber met bijzondere eigenschappen [8](#page=8).
* **Rationeel-legalistisch gezag**: Berust op respect voor regels, niet aan de persoon gebonden [8](#page=8).
Er is een historische evolutie van traditioneel naar rationeel-legaal gezag door staatsvorming, hoewel deze vormen vaak verstrengeld zijn [8](#page=8).
#### 2.1.1 Definitie van macht
Macht wordt gedefinieerd als de mogelijkheid die een actor heeft om in een sociale relatie zijn wil op te leggen aan anderen, zelfs tegen weerstand in. Weber definieert macht als een vermogen of mogelijkheid, niet altijd gepaard gaande met zichtbaar machtsgebruik. Het onderscheid tussen 'power' (mogelijkheid tot dwang) en 'force' (feitelijke machtsuitoefening) is hierbij relevant [8](#page=8).
Robert Dahl definieert macht als het vermogen van actor A om ervoor te zorgen dat actor B een handeling verricht die B anders niet zou verrichten. Actor A ontleent macht aan het vermoeden van actor B dat hij door A gedwongen kan worden of gesanctioneerd zal worden bij niet-naleving. Macht is kenmerkend voor sociale relaties en veronderstelt een belangenconflict en mogelijke gedragsverandering als gevolg van machtsuitoefening [8](#page=8).
#### 2.1.2 Zichtbare en onzichtbare macht
Er wordt onderscheid gemaakt tussen zichtbare macht (Dahl) en onzichtbare macht. Onzichtbare macht verwijst naar situaties waarin mensen zich onvrij voelen zonder duidelijke oorzaak [8](#page=8).
##### 2.1.2.1 Non-decision making en agenda-setting
Bachrach en Baratz benadrukten de noodzaak van aandacht voor de manier waarop vooringenomenheid (bias) wordt gemobiliseerd om beleidsuitkomsten te sturen. Dit verklaart waarom bepaalde beleidsvragen systematisch van de politieke agenda worden geweerd. Dit is het vermogen tot negatieve controle van de politieke agenda door personen of groepen die baat hebben bij de status quo. Dit impliceert dat macht minder zichtbaar is [9](#page=9).
* **Non-decision making**: Mogelijkheid om geen beslissing te nemen of te voorkomen dat een beslissing wordt genomen [9](#page=9).
* **Agenda setting**: Mogelijkheid om bepaalde issues op de politieke agenda te plaatsen en andere er vanaf te houden [9](#page=9).
##### 2.1.2.2 Diffuse macht en ideologische hegemonie
Stevan Lukes onderscheidt vormen van macht die niet herleidbaar zijn tot concrete personen of hun handelingen, maar tot de organisatie van het politieke systeem zelf (diffuse macht). Het politieke systeem kan de voorkeuren en opvattingen van mensen vormen, zelfs tot het punt dat ze hun ware belangen niet kunnen identificeren. Dit wijst op latente conflicten die onder de radar blijven [9](#page=9).
* **Macht als diffuus**: Macht die niet herleidbaar is tot concrete actoren en handelingen, maar tot de organisatie van het politieke systeem [9](#page=9).
* **Macht als ideologische hegemonie**: Het ideologische of culturele kader waarbinnen bepaalde ideeën als legitiem, normaal of vanzelfsprekend worden gezien. Dit is het vermogen van een systeem om vorm te geven aan wat anderen denken, willen of belangrijk vinden [9](#page=9).
Lukes onderscheidt drie gezichten van macht:
I. **Beslissen en bevelen**: De meest zichtbare vorm, waarbij machthebbers beslissingen nemen en opleggen, eventueel met straffen bij niet-naleving [9](#page=9).
II. **Agenda-setting**: Een negatieve vorm van machtsuitoefening door te verhinderen dat bepaalde thema's behandeld worden en invloed uit te oefenen op de mate waarin over thema's gesproken wordt [10](#page=10).
III. **Macht als ideologische hegemonie**: Het bestaan van een cultureel kader waarin bepaalde ideeën als legitiem worden beschouwd en anderen niet. Deze ideeën worden als "normaal" of "vanzelfsprekend" beschouwd en ontlenen daaraan hun macht. Ze geven vorm aan centrale politieke, economische en culturele instellingen [10](#page=10).
Michel Foucault omschrijft macht als circulair, uitgeoefend én ondergaan/aanvaard, en nooit volledig stabiel, met ruimte voor verzet en protest [10](#page=10).
* **Culturele hegemonie**: De bestaande orde wordt als vanzelfsprekend geaccepteerd en niet ter discussie gesteld [10](#page=10).
Het aantonen van de effecten van macht is complex voor politicologen [10](#page=10).
### 2.2 De centraliteit van de staat
De staat is de dominante vorm van hedendaagse politiek geworden en beschikt over een breed arsenaal aan machtsinstrumenten [10](#page=10).
#### 2.2.1 Wat is een staat
De staat wordt gedefinieerd door de volgende kenmerken:
* Een vaste structuur [10](#page=10).
* Een territorium waarover deze soeverein (autonoom) bestuurt, met een monopolie op geweld en internationale erkenning [10](#page=10).
* Een publieke instelling die zich onderscheidt van de rest van de gemeenschap, wetgeving toepast, belastingen kan heffen en personeel kan aanwerven/ontslaan [10](#page=10).
Er is veel variatie tussen staten in grootte, leeftijd, internationale erkenning, etc. [10](#page=10).
#### 2.2.2 Centrale kenmerken van een staat
1. **Territorium**: De staat claimt een permanent grondgebied. Binnen dit territorium neemt de staat bindende beslissingen en garandeert zij veiligheid, bewaakt grenzen, beheert grondstoffen en heft belastingen [11](#page=11).
2. **Soevereiniteit**: De staat bezit de hoogste macht en het hoogste gezag om zichzelf binnen haar territorium te besturen en kent geen hogere macht [11](#page=11).
* **Interne soevereiniteit**: De staat maakt zelf regels die van toepassing zijn binnen haar grenzen en boven alle andere regels staan [11](#page=11).
* **Externe soevereiniteit**: De staat wordt erkend door andere staten als soeverein, zonder inmenging van buitenaf. Staten kunnen vrijwillig (delen van) hun soevereiniteit opgeven, zoals de Europese Unie waar lidstaten soevereiniteit opgaven voor bepaalde beleidsterreinen. Er zijn grenzen aan soevereiniteit, zoals het verbod op genocide en misdaden tegen de menselijkheid [11](#page=11).
3. **Gemeenschap**: De staat heeft een relatief permanente bevolking en erkende burgers met rechten en plichten. Een staat kan ook een natie hebben, wat een culturele entiteit is met gemeenschappelijke taal, cultuur, etniciteit, etc. Een **na(tie)staat** is een staat waarin een meerderheid van de bevolking verenigd is op basis van nationale kenmerken [11](#page=11).
4. **Monopolie op legitiem geweld**: De staat is de enige instantie die geweld mag gebruiken om regels op te leggen en af te dwingen, gehandhaafd door leger en politie. Legitiem gebruik van geweld wordt door de samenleving geaccepteerd als juist en in overeenstemming met sociale normen en waarden. Er zijn wel grenzen aan dit geweldgebruik [11](#page=11) [12](#page=12).
5. **Rule of law (Rechtsstaat)**: In een democratische staat staat de staat niet boven de wet, maar is eraan onderworpen. De staat heeft de verantwoordelijkheid om fundamentele rechten van burgers te beschermen, zoals individuele rechten, vrijheden en socio-economische rechten. Deze rechten zijn vastgelegd in de grondwet en kunnen enkel beperkt worden in overeenstemming met de rechtstaat [12](#page=12).
#### 2.2.3 De grondwet
De grondwet legt de basisregels vast voor het functioneren van een politiek systeem, inclusief de uitvaardiging van regels en de bescherming van basisrechten en -vrijheden [12](#page=12).
De functies van de grondwet zijn:
* De staat definiëren (territorium) [12](#page=12).
* Instellingen en hun werking vastleggen (bv. Trias Politica, Grondwettelijk Hof) [12](#page=12).
* Rechtsstaat waarborgen: individuele vrijheden en rechten garanderen en beschermen tegen statelijke willekeur (rule of law) [12](#page=12).
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen verschillende termen:
* **Staat vs. Regering**: De regering is een tijdelijk politiek apparaat, terwijl de staat een continue entiteit is met opeenvolgende regeringen [12](#page=12).
* **Staat vs. Politiek Systeem (Easton)**: Het politiek systeem is breder en omvat ook de civiele maatschappij zoals partijen en media [12](#page=12).
* **Staat vs. Overheid**: De staat betreft externe, horizontale relaties, terwijl de overheid interne, verticale relaties omvat [12](#page=12).
#### 2.2.4 Waarom bestaat de staat
De staat wordt gezien als ontstaan uit een sociaal contract, zoals beschreven door filosofen als Thomas Hobbes, John Locke en Jean-Jacques Rousseau. Burgers zijn vrij en soeverein geboren, maar staan vrijwillig een deel van hun macht af aan de overheid om te ontsnappen aan een natuurtoestand. Dit contract is vaak impliciet en geplaatst in het verleden [13](#page=13).
* **Hobbes**: Zag de natuurtoestand als een eeuwig conflict door maximale vrijheid en eigenbelang, wat het sociaal contract noodzakelijk maakt voor onderwerping aan de overheid [13](#page=13).
* **Locke**: Zag de natuurtoestand als relatieve gelijkheid en vrijheid, met rede en de mogelijkheid tot samenleven. Er is onzekerheid, dus het sociaal contract beperkt deze onzekerheid en waarborgt de 'rule of law'. De overheid is een neutrale arbiter gebonden aan regels [13](#page=13).
* **Rousseau**: Zag de natuurtoestand als vreedzaam, gedreven door basisbehoeften en mededogen. De mens verlaat deze staat door civilisatie. Bij volkssoevereiniteit wordt macht van onderuit gegeven en blijft het bij het volk, met aansprakelijkheid van de overheid tegenover het volk [13](#page=13).
#### 2.2.5 De macht van de staat onder druk
Ondanks de alomtegenwoordigheid van staten, lijkt hun macht en belang af te nemen door interne en externe factoren. Internationale organisaties (VN, EU), NGO's, multinationale ondernemingen en substatelijke actoren winnen aan belang [13](#page=13) [14](#page=14).
Echter, staten blijven betekenisvolle actoren:
* Staten geven soms soevereiniteit op, maar eisen die ook terug (bv. Brexit) [14](#page=14).
* Er is een terugkeer van de 'sterke staat' in de wereldpolitiek, met hernieuwd nationalisme, patriotisme, bilaterale diplomatie, en crises in internationaal bestuur [14](#page=14).
---
# Politieke partijen, breuklijnen en ideologieën
Dit onderwerp analyseert de rol van politieke partijen, de structuur van conflicten in de samenleving via breuklijnen en de diverse ideologieën die deze breuklijnen kleuren en de politieke landschappen vormgeven.
### 3.1 Politieke partijen
Een politieke partij is een vereniging of organisatie die deelneemt aan de verkiezingen van politieke machthebbers. Partijen bieden kiezers kandidaten aan in de hoop dat een deel van hen verkozen wordt. Ze zijn onlosmakelijk verbonden met de massale participatie van de bevolking aan politieke processen [15](#page=15) [40](#page=40).
Gemeenschappelijke kernkenmerken van politieke partijen zijn:
* Ze nemen deel aan verkiezingen en zijn daardoor cruciale factoren [40](#page=40).
* Ze hebben min of meer een formele structuur met regels, statuten en een formele organisatie, waardoor lid worden mogelijk is [40](#page=40).
* Ze hebben een brede 'issue focus', wat betekent dat ze zich op meerdere thema's richten; naarmate de tijd vordert, gaan partijen zich vaak op een breder arsenaal aan thema's focussen [40](#page=40).
#### 3.1.1 Historische ontwikkeling van partijen
De ontwikkeling van partijvormen kent verschillende fasen:
##### 3.1.1.1 Kaderpartij
Dit type partij ontstond in het prille begin van de parlementaire democratie als een vereniging van parlementsleden, gebaseerd op afkomst, taal of gedeelde overtuigingen. Kaderpartijen hebben amper partijleden en geen formele organisatie buiten het parlement. Voorbeelden zijn katholieke en democratische partijen [40](#page=40).
##### 3.1.1.2 Massapartij
Massapartijen ontwikkelen zich extern ten opzichte van de macht en het parlement. Ze hebben een formele en uitgebreide organisatie, zijn grote ledenpartijen met een mobilisatiepotentieel, en kennen een diepe inbedding in de samenleving met lokale afdelingen. Ze zijn vaak sterk ideologisch ingebed en verbonden aan een bepaalde zuil. Voorbeelden zijn socialistische of sociaaldemocratische partijen [40](#page=40).
##### 3.1.1.3 Volkspartij of catch-all partij
Dit is een transformatie van de massapartij, vaak gedreven door economische welvaart en secularisering. Volkspartijen hebben een zwakker ideologisch profiel maar een breder programma. Het leiderschap is gecentraliseerd en de rol van leden is beperkt. Ze doen afstand van vroegere maatschappelijke achterban en verleggen geprivilegeerde banden op basis van ideologische overtuiging [41](#page=41).
##### 3.1.1.4 Modern kaderpartij of kartelpartij
Partijen hebben zich aangepast aan nieuwe maatschappelijke condities, waarbij het zwaartepunt ligt bij de partij in de staat, de top of de kaders. Een kartelpartij geeft aan dat politieke partijen gemeenschappelijke belangen hebben, namelijk vertegenwoordigd blijven in de staat. Ze worden agenten van de staat, eerder dan van de samenleving, en zijn afhankelijk van overheidsfinanciering. De focus ligt op besturen in plaats van belangenarticulatie, het ledenaantal neemt af, en het belang van ideologie neemt verder af. Panebianco beschrijft de moderne politieke partij als een 'electoraal-professionele partij', waarbij professionals, office-holders en regeringsleiders de kern vormen en kiezers gemobiliseerd worden. Er bestaan ook 'cyberpartijen' of 'digital parties' die gebruik maken van web-based technologie [41](#page=41).
Over de tijd hebben partijvormen verschuivingen doorgemaakt op basis van maatschappelijke en politieke veranderingen, zoals de uitbreiding van het stemrecht en ontzuiling. Het belang van een partij als ledenbeweging daalt, terwijl het belang van de partijorganisatie en de partij in het publieke ambt stijgt [41](#page=41).
#### 3.1.2 Classificatie van partijen
Partijen kunnen op verschillende manieren geclassificeerd worden:
##### 3.1.2.1 Classificatie op basis van organisatie
De ijzeren wet van de oligarchie (Michels) stelt dat partijen worden geleid en gecontroleerd door een klein aantal leiders. Dit komt door het sociaal-psychologisch element van leiders die hun positie niet willen verliezen, leden die leiders volgen voor richting, en de noodzaak van organisatie, hiërarchie en professionalisering in een democratie. Er zijn gradaties in machtsconcentratie en interne partijdemocratie. 'New politics'-partijen streven naar actieve participatie van iedereen en beperking van centraal leiderschap [42](#page=42).
##### 3.1.2.2 Classificatie op basis van ideologie
Partijen worden ingedeeld op grond van hun gedachtegoed, wat resulteert in 'partijfamilies' - groepen partijen met gelijkaardige ideologieën in verschillende landen. De links-rechts tegenstelling wordt vaak gebruikt, maar is simplistisch en varieert tussen landen. Er zijn twee dimensies: socio-economisch links-rechts en cultureel progressief-conservatief [42](#page=42).
##### 3.1.2.3 Classificatie op basis van strategie
Partijen hebben als centrale doelstelling het veroveren en behouden van stemmen. Müller en Strom onderscheiden drie types op basis van hun belangrijkste doelstelling [42](#page=42):
* **Office-seeking partij:** Streeft ernaar politieke posities, met name in de uitvoerende macht, te veroveren. Deelname aan macht is de makkelijkste en meest directe manier om beleid te bepalen [43](#page=43).
* **Policy-seeking partij:** Gedreven door haar programma en de wil om beleid in een bepaalde richting te sturen. Regeringsdeelname is een middel, maar niet altijd het meest geschikte [43](#page=43).
* **Vote-seeking partij:** Wil in de eerste plaats kiezers veroveren en behouden [43](#page=43).
### 3.2 Breuklijnen
Politieke conflicten en tegenstellingen ontstaan niet willekeurig, maar vertonen een duidelijke structuur, namelijk breuklijnen of fundamentele tegenstellingen binnen de bevolking. Een breuklijn is een vorm van verdeeldheid in de samenleving die leidt tot duidelijk onderscheidbare en zelfbewuste groepen die politiek mobiliseerbaar zijn. Deze groepen hebben specifieke waardepakketten (attitudes, waarden en belangen), die de basis vormen voor zelfidentificatie, politieke organisatie, mobilisatie en stemgedrag [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 3.2.1 Soorten breuklijnen
Er worden twee soorten breuklijnen onderscheiden:
##### 3.2.1.1 Complementaire breuklijnen ("Reinforcing")
Wanneer breuklijnen elkaar overlappen, kan dit de intensiteit van het conflict aanwakkeren. Een tegenstelling op één thema (bv. socio-economisch) versterkt een andere tegenstelling (bv. communautair). Dit versterkt het 'wij-zij'-gevoel, leidt tot homogene groepen en bemoeilijkt het bereiken van compromissen [16](#page=16).
##### 3.2.1.2 Snijdende breuklijnen ("Cross-cutting")
Wanneer breuklijnen elkaar snijden, kan dit de intensiteit van het conflict verminderen. Een tegenstelling op één thema (bv. communautair) wordt getemperd door een andere gezamenlijke positie (bv. ecologisme). Dit doorkruist het 'wij-zij'-gevoel, leidt tot heterogene groepen en maakt het gemakkelijker om compromissen te bereiken door meer gelijkenissen en raakvlakken [16](#page=16).
#### 3.2.2 Klassiek breuklijnmodel (Lipset en Rokkan)
Lipset en Rokkan ontwikkelden een historisch verklaringsmodel voor het telkens terugkeren van conflicten binnen de samenleving. Zij stelden dat, ondanks variaties binnen Europa, er een beperkt aantal partijfamilies aanwezig is, gevormd door gemeenschappelijke historische processen: staatsvorming en de industriële revolutie [17](#page=17).
##### 3.2.2.1 Staatsvorming
Dit proces omvat eenmaking, standaardisering (taal, wetgeving, cultuur) en centralisering (bureaucratie, leger) [17](#page=17).
* **Breuklijn "centrum en periferie":** Het centrale gezag werd aanvaard, maar een zekere tegenstelling en loyaliteit aan lokale identiteiten bleef bestaan, wat leidt tot spanningen tussen culturele eenmaking en lokale identiteiten. Voorbeeld: strijd om autonomie of onafhankelijkheid, nationalisme [17](#page=17).
* **Breuklijn "kerk en staat":** Weerstand tegen de traditioneel belangrijke rol van de kerk in onderwijs leidde tot het terugdringen van kerkelijke autoriteit. Voorbeelden: schoolstrijd, hoofddoek, abortus, euthanasie [17](#page=17).
##### 3.2.2.2 Industriële revolutie
Technologische ontwikkelingen leidden tot grootschalige industriële ontwikkeling, die de agrarische samenleving overvleugelde en schaalvergroting met zich meebracht. De initiële nadruk op vrijheid van ondernemen leidde tot onbeschermde productie en arbeidsomstandigheden [17](#page=17).
* **Breuklijn "arbeid en kapitaal":** Ontstaan door de tegenstelling tussen socio-economische rechten (arbeidsbescherming, minimumloon) en vrijheid van ondernemen (innovatie, investeren). Dit leidt tot liberalisme versus socialisme [17](#page=17).
* **Breuklijn "stad - platteland":** Het politieke belang van het platteland nam af, wat in sommige landen tot een breuklijn leidde. Voorbeelden: boerenpartijen, organisaties van de jacht. Dit hangt samen met conservatisme [17](#page=17).
#### 3.2.3 Nieuwe breuklijntheorieën
Er zijn beperkingen aan het klassieke breuklijnmodel van Lipset en Rokkan, zoals beperkte generaliseerbaarheid (focus op Europa), beperkte voorspellende waarde en het negeren van nieuwe thema's [19](#page=19).
##### 3.2.3.1 Freezing hypothesis
Stelt dat breuklijnen bevroren zijn, en ondanks algemeen stemrecht het partijlandschap sinds het midden van de 19e eeuw relatief ongewijzigd bleef door 'sticky parties' [19](#page=19).
##### 3.2.3.2 Silent revolution (Inglehart)
De protesten in de jaren '60-'70 en kritiek op traditionele partijen worden verklaard door een "stille revolutie" in waardepatronen en attitudes ten opzichte van politiek en stemvoorkeuren. Toenemende welvaart in postmoderne samenlevingen leidt tot een focus op postmateriële behoeften na bevrediging van materiële basisbehoeften. Formative jaren zijn bepalend voor attitude-vorming, wat resulteert in een generatiekloof. Vanaf de jaren '90 is er een bredere beweging naar postmodernisme, met waardeverschuivingen op het gebied van religie en gezinsnormen [20](#page=20).
| Traditioneel | Postmodern |
|---|---|
| **Politiek:** Behoefte aan sterke leider, nadruk op orde en eigen cultuur. | Kritisch t.o.v. autoriteit, nadruk op zelfontplooiing. |
| **Economisch:** Economische groei, nadruk op conflict arbeid-kapitaal. | Nadruk op kwaliteit, minder belang aan links-rechts tegenstelling. |
| **Gezinsnormen:** Nadruk op traditioneel huwelijk, rol voortplanting. | Relationeel pluralisme, erkenning homoseksuelen, meer niet-huwelijksgericht en niet gericht op voortplanting. |
| **Religie:** Belangrijk, geloof in absolute normen en in gezag. | Situatie-ethiek, flexibel en niet kerkgebonden. |
##### 3.2.3.3 Winners and losers of globalization (Kreisi)
Kreisi stelt dat Europa een proces van 'denationalisering' doormaakt, waarbij nationale grenzen eroderen. Dit proces creëert winnaars (die profiteren van globalisering) en verliezers (die hun vertrouwde omgeving en ankerpunten verliezen). Nieuwe rechts-populistische partijen spelen in op de zorgen van de verliezers door grenzen te sluiten voor migratie en culturele invloeden, westerse waarden te verdedigen, internationale vrijhandel af te wijzen en kritiek te uiten op Europese integratie [20](#page=20) [21](#page=21).
### 3.3 Ideologieën
Ideologieën zijn referentiekaders die de posities langs breuklijnen, en hoe groepen conflicten duiden en interpreteren, weerspiegelen. Het concept ideologie is beladen, met zowel een waarde-neutrale definitie (de mogelijkheid om tot juiste opvattingen te komen) als een pejoratieve (misleiding, vals bewustzijn bij Marx). Sociaal-wetenschappelijk kan een ideologie worden gedefinieerd als een coherente visie op de mens en de samenleving, bestaande uit [16](#page=16):
* Een analyse van de mens en de huidige maatschappij [16](#page=16).
* Een toekomstbeeld van de gewenste maatschappij [16](#page=16).
* Een actieplan om de huidige maatschappij te transformeren naar de ideale maatschappij [16](#page=16).
Een ideologie is geënt op een specifiek "mensbeeld" en "maatschappijmodel" [16](#page=16).
#### 3.3.1 Belangrijke ideologieën
##### 3.3.1.1 Liberalisme
Het kernidee is dat menselijke vrijheid het hoogste goed is en door de overheid beschermd moet worden. Grondrechten en politieke vrijheden dienen als bescherming tegen statelijke willekeur. Liberalisme kent een positief mensbeeld door geloof in rationaliteit en vooruitgang. De overheid heeft een beperkte rol, wat leidt tot economische vrijheid. John Locke wordt gezien als grondlegger, met een contractbenadering waarbij de overheid slechts de macht ontvangt die burgers willen afstaan [18](#page=18).
##### 3.3.1.2 Socialisme
Ontwikkeld uit het marxisme, maar er fundamenteel van verschillend. Volgens Marx is de kapitalistische samenleving gedoemd te mislukken en zal deze instorten, waarna een socialistische staat ontstaat waarin productiemiddelen niet in handen zijn van privé-ondernemers. Solidariteit en samenwerking worden als inherent menselijk gezien, waardoor competitie ontmenselijkt wordt en de nadruk ligt op socio-economische rechten. De overheid heeft een ruimere rol, met meer aandacht voor economische gelijkheid. Het Bad Godesberg-programma accepteert kapitalisme en streeft naar geleidelijke veranderingen (sociaaldemocraten) [18](#page=18).
##### 3.3.1.3 Conservatisme
Gaat uit van een negatief mensbeeld: menselijke zwakte wordt benadrukt, en te veel vrijheid leidt tot normverval en sociale desintegratie. De mens wordt gezien als imperfect, irrationeel en moreel zwak. De maatschappij is een organisch geheel met rechten, plichten en traditionele structuren, maar geen perfecte gelijkheid. Conservatieven zijn behoudsgezind maar niet blind traditionalistisch. Edmund Burke pleitte voor beperkingen van menselijke vrijheid. Ze verzetten zich tegen te ver doorgedreven egalitarisme en menen dat maatschappelijke elites moeten blijven bestaan om traditionele normen en waarden te bewaren [18](#page=18).
##### 3.3.1.4 Christendom-democratie
Vooral sterk in Nederland, België en Duitsland. Christelijke waarden en principes moeten ten grondslag liggen aan politiek en maatschappelijke ordening. Centraal staat het personalisme: de waardigheid van de menselijke persoon is het hoogste goed. Er is een sterke verbondenheid tussen persoon en gemeenschap. De economie staat ten dienste van mens en gemeenschap (anti-economisme). Ze hebben kritiek op kapitalisme en pleiten voor een sociaal gecorrigeerde markteconomie. Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat zaken op zo laag mogelijk niveau geregeld moeten worden [19](#page=19).
##### 3.3.1.5 Nationalisme
De gemeenschap (natie of volk) staat centraal. Elke natie heeft recht op politieke eenheid, erkenning of autonomie. Johann Gottfried Herder sprak van de "volksgeest" als een ongrijpbaar geheel van ideeën, tradities en attitudes specifiek voor een volk. Benedict Anderson introduceerde het concept "imagined community", waarbij de nadruk ligt op "top-down" natievorming door politieke elites via media, kunst en cultuur [19](#page=19).
##### 3.3.1.6 Feminisme
Feministen spreken zich uit over het gevaar dat groepsrechten culturen 'bevriezen' en patriarchale tendensen bestendigen. Het mag niet leiden tot ongelijkheden onder vrouwen, zoals ongelijke behandeling voor het gerecht [21](#page=21).
##### 3.3.1.7 Multiculturalisme
Heeft twee betekenissen:
* **Descriptieve betekenis:** Beschrijft de culturele diversiteit van samenlevingen met twee of meer etnisch/taalkundig onderscheidbare groepen met andere opvattingen en gebruiken [21](#page=21).
* **Normatieve betekenis:** Trekt in twijfel of de natie de enige of beste manier is om de politieke gemeenschap te organiseren, en spreekt een positieve waardering uit voor de erkenning van verschil, met het recht op erkenning en toekenning van groepsrechten aan minderheden. De erkenning van een groep is belangrijk voor zelfwaarde en integratie. Er worden drie soorten rechten onderscheiden: zelfbestuur, poly-etnische rechten en vertegenwoordigingsrechten. Poly-etnische rechten zijn bedoeld om de culturele eigenheid van etnisch-culturele gemeenschappen die na migratie ontstonden, te bewaren. Dekolonisering is ook deel van dit denken, waarbij de representatie van het voormalige koloniale subject problematisch wordt gesteld [21](#page=21) [22](#page=22).
##### 3.3.1.8 Ecologisme
De toetssteen is het ecosysteem. Er is een onderscheid tussen [22](#page=22):
* **Antropocentrisch ecologisme:** De mens blijft centraal staan. Pleit voor een beter leefmilieu omwille van menselijk overleven. Kernconcept is duurzame ontwikkeling: voorzien in eigen behoeften zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties te belemmeren [22](#page=22).
* **Ecocentrisch ecologisme:** De mens staat niet centraal, maar de natuur als zodanig. Het ecosysteem en alle organismen zijn een bron van waarden, ongeacht of dit ten bate komt van de mens. Het beschermen van biodiversiteit is een opdracht, zelfs als deze niet direct in het belang van de mens is [22](#page=22).
##### 3.3.1.9 Extreem-rechts populisme
Wordt gezien als een ideologische tegenpool van ecologisme; globalisering en multiculturele samenlevingen worden als een bedreiging gezien. Kenmerken zijn [22](#page=22):
* Extreem nationalisme met behoud van identiteit van de eigen groep [22](#page=22).
* Conservaatief autoritarisme: verdediging van recht en orde, en traditionele waarden en normen [22](#page=22).
* Anti-establishmentretoriek: zich opwerpen als spreekbuis van het volk, met vreemdelingen en de elite als vijand. Populisme plaatst de hoogste autoriteit bij het volk, maar extreem-rechts populisme erkent vaak de autoriteit van eerlijke verkiezingen niet, beperkt oppositie, ondermijnt politiek pluralisme, kent een exclusieve visie op 'het volk' en houdt soms vast aan denken of symbolen van het fascisme [23](#page=23).
##### 3.3.1.10 Fascisme
Begrepen als een reactie op de waarden van de Verlichting, met nadruk op individuele vrijheid, tolerantie en rationele openheid. Het is anti-Verlichtingsdenken, anti-individualistisch (rechten van individuen ondergeschikt aan de staat), corporatistisch en heeft een raciale component. Het kende succes in de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw, vooral in landen met een moeilijke transitie van constitutionele en parlementaire democratie [21](#page=21).
### 3.4 Partijsystemen
Partijsystemen zijn het geheel van relevante partijen in een politiek systeem en hun onderlinge relaties. Ze worden vergeleken op basis van kenmerken zoals het aantal partijen, coalitiepotentieel en 'blackmail' potentieel (druk op besluitvorming) [43](#page=43).
#### 3.4.1 Verschillende partijsystemen
* **Eénpartijsysteem:** Slechts één partij toegestaan, vaak in autoritaire regimes. Voorbeelden: communistische regimes in de SU, China, Cuba, fascistische regimes in Italië en Duitsland [43](#page=43).
* **Dominante-partijsysteem:** Eén partij domineert het systeem door langdurige meerderheid en alleen regeren, hoewel andere partijen meedoen. Voorbeelden: Zweden (1945-1998), Japan [43](#page=43).
* **Tweepartijsysteem:** Twee partijen strijden om de macht, vaak met een wisselende meerderheid en oppositie. Twee grote relevante partijen hebben samen een grote meerderheid (bv. +80%). Voorbeelden: Australië, VS, VK, Hongarije (1990-2010) [44](#page=44).
* **Meerpartijsysteem:** Meer dan twee partijen strijden om de macht [44](#page=44).
* **Gematigd pluralisme:** Competitiviteit tussen partijen in het politieke centrum met geringe ideologische verschillen [44](#page=44).
* **Gepolariseerd pluralisme:** Bestaat uit veel en kleinere partijen, waardoor coalities nodig zijn om te regeren. Voorbeelden: Argentinië, België, Nederland, Ierland [44](#page=44).
#### 3.4.2 Beweeglijkheid van het partijlandschap
##### 3.4.2.1 Volatiliteit
**Electorale volatiliteit:** De mate waarin kiezers hun stemgedrag van verkiezing tot verkiezing aanpassen [44](#page=44).
* **Neso volatiliteit:** Verschuivingen per verkiezing tussen partijen [45](#page=45).
* **Bruto volatiliteit:** Hoeveelheid kiezers die van partij wisselen [45](#page=45).
| Tweepartijsysteem | Meerpartijsysteem |
|---|---|
| Keuze voor kiezers is duidelijk, maar ook beperkt. | Te grote fragmentatie bemoeilijkt vorming en daadkracht van coalitieregeringen. |
| Regering is relatief stabiel en 'accountable' (mogelijkheid om de regering ter verantwoording te roepen). | Focus op compromis en consensus, maar niet altijd duidelijke ideologische alternatieven. |
| Soms abrupte shifts in het beleid ('policy swings'). | Continuïteit en voorzichtiger beleid. |
**Conclusie:** Breuklijntheorieën zijn een simplificatie van de politieke werkelijkheid, maar helpen te begrijpen waarom (nieuwe) partijen ontstaan en bepaalde ideologieën aan belang winnen. Een breuklijn is een diepe en langdurige tegenstelling. Ideologieën zijn relevant omdat groepen zich bewust worden van hun collectieve identiteit en bereid zijn te handelen op basis daarvan. Politieke partijen organiseren en articuleren/mobiliseren deze identiteiten systematisch. Ideologieën beantwoorden vragen als: Wie zijn we? Waar komen we vandaan? Hoe moeten we ernaartoe?. De relevantie van breuklijnen en ideologieën is sterk afhankelijk van het electoraal systeem en de organisatie van politieke competitie. Partijen zijn organisaties die deelnemen aan verkiezingen, met historische ontwikkelingen van kaderpartijen naar massapartijen, catch-all partijen en kartelpartijen. Partijcompetitie is cruciaal voor democratie, maar intern functioneren is niet altijd evident. Partijfamilies brengen partijen met gelijkaardige ideologische programma's samen. Partijen hebben drie doelstellingen: office-seeking, policy-seeking en vote-seeking, waarbij trade-offs onvermijdelijk zijn. Partijsystemen zijn het geheel van relevante partijen en hun relaties, met onderscheid tussen één-, dominante-, twee- en meerpartijsystemen, zonder een 'beste' systeem. Volatiliteit meet de beweeglijkheid van het partijlandschap en de mate waarin kiezers hun stemgedrag aanpassen [23](#page=23) [45](#page=45).
---
# Democratie, verkiezingen en politieke participatie
Dit studieonderdeel behandelt de fundamentele aspecten van democratie, de rol en mechanismen van verkiezingen, en de diverse manieren waarop burgers participeren in het politieke proces.
## 4. Democratie, verkiezingen en politieke participatie
Democratie is een breed concept zonder eenduidige definitie. Kern is het principe dat de macht uitgaat van het volk (demos kratos). Dit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd, waaronder via democratische verkiezingen en politieke participatie [24](#page=24).
### 4.1 Definitie en kernkenmerken van democratie
Democratie kan worden gedefinieerd als een methode van collectieve besluitvorming die gekenmerkt wordt door een zekere mate van gelijkheid onder de deelnemers gedurende een essentiële fase van het besluitvormingsproces. Belangrijke elementen zijn [24](#page=24):
* **Beschrijvende definitie**: Focust op hoe democratie werkt, zonder uitspraken over de wenselijkheid ervan [24](#page=24).
* **Brede definitie**: Toepasbaar op diverse gemeenschappen, niet enkel staten [24](#page=24).
* **Collectief**: Beslissingen worden door een brede groep genomen en zijn bindend [24](#page=24).
* **Gelijkheid**: Er is een mate van gelijkheid in de besluitvormingsfase, wat cruciaal is voor volkssoevereiniteit. Dit kan variëren van formele gelijkheid (gelijke kans om samenstelling parlement te bepalen) tot sterkere vormen waarbij burgers inhoudelijk invloed hebben [24](#page=24) [25](#page=25).
Moderne democratieën steunen doorgaans op drie dimensies [25](#page=25) [34](#page=34):
1. **Macht steunt op de bevolking**: De staat ontleent zijn legitimiteit aan de burgers [25](#page=25).
2. **Rule of law (rechtsstaat)**: Regels gelden voor iedereen, ook voor machthebbers. Er zijn mechanismen om machthebbers te corrigeren of te verwijderen als zij de regels overtreden. Dit is een minimale voorwaarde voor liberale democratie [25](#page=25).
3. **Individuele rechten en vrijheden**: De staat respecteert en beschermt mensenrechten. Staatsbelang mag individuele rechten niet overstijgen. Dit is eveneens een minimale voorwaarde voor liberale democratie [25](#page=25).
**Autoritarisme** staat hiertegenover, gekenmerkt door één ideologie, één partij, vaak gedomineerd door één leider, gecontroleerde media en repressiemiddelen [25](#page=25).
#### 4.1.1 Liberale democratie en metingen
Een **liberale democratie** legt de klemtoon op procedures en rechtsstatelijke en individuele vrijheden. Fareed Zakaria beschrijft een **hybride regime** dat elementen van democratie en autoritarisme combineert, met een democratische basisstructuur en competitieve verkiezingen, maar met gepersonaliseerd leiderschap, zwakke oppositie, ondermijning van de rechtsstaat en inperking van politieke vrijheden [24](#page=24) [26](#page=26).
Democratie kan gemeten worden aan de hand van indices, zoals de **Freedom House Index**, die kijkt naar vrije en eerlijke verkiezingen, inspanningen tegen corruptie, fundamentele rechten en vrijheden, en een functionerend rechtssysteem [26](#page=26).
#### 4.1.2 Argumenten voor en tegen democratie
**Argumenten vóór democratie**:
* **Principiële/morele redenen**: Democratie biedt betere waarborgen voor vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid, en is responsiever op de behoeften van burgers [27](#page=27).
* **Instrumentele redenen**: Democratie leidt tot wenselijke beleidsuitkomsten, zoals verhoogde responsiviteit, meer economische groei, en betere inschatting van problemen door bredere participatie. De **wet van grote aantallen** van Condorcet stelt dat met meer deelnemers de kans op een correcte inschatting van een probleem toeneemt [27](#page=27).
**Argumenten tégen democratie**:
* **Competenties van het volk**: Burgers beschikken mogelijk niet over voldoende politieke kennis, waardoor ze vatbaar zijn voor manipulatie door elites. Dit benadrukt het belang van burgerschapseducatie en de negatieve impact van sociale media (echokamers, confirmation bias) [28](#page=28).
* **The 'boundary' problem**: De definitie van 'het volk' en de staatsgrenzen zijn niet-democratisch bepaald, omdat burgers hierbij niet betrokken waren. Het "all affected" principe stelt dat iedereen die door besluitvorming geraakt wordt, inspraak moet hebben, terwijl het "all subjected" principe dit beperkt tot zij die verplichtingen ervaren [28](#page=28).
### 4.2 Politieke vertegenwoordiging
Politieke vertegenwoordiging is het proces waarbij burgers onrechtstreeks via verkiezingen beslissen [29](#page=29).
#### 4.2.1 Directe versus vertegenwoordigende democratie
* **Directe democratie**: Burgers nemen rechtstreeks deel aan besluitvorming (bv. Atheense democratie, referenda, town hall meetings) [28](#page=28).
* **Voordelen**: Geen vertekening van de "volkswil" [29](#page=29).
* **Nadelen**: Schaalproblemen, ongelijkheid in debatvaardigheden, machtsrelaties, gevoeligheid voor "waan van de dag" [29](#page=29).
* **Vertegenwoordigende democratie**: Burgers beslissen onrechtstreeks via verkozen vertegenwoordigers [29](#page=29).
* **Voordelen**: Bescherming tegen "waan van de dag", mobilisatie van politieke mening, erkent noodzaak tot compromisvorming en algemeen belang [29](#page=29).
* **Nadelen**: Afstand tussen bestuurders en bestuurden, promoot politieke participatie weinig [29](#page=29).
#### 4.2.2 Visies op politieke vertegenwoordiging
Politieke vertegenwoordiging houdt in dat een vergadering de politieke gemeenschap vertegenwoordigt. Dit schept een **principal-agent relatie**, waarbij de vertegenwoordiger (agent) namens de bevolking (principal) handelt [28](#page=28) [29](#page=29).
Twee kerncontroverses definiëren de visies op vertegenwoordiging [30](#page=30) [31](#page=31):
1. **Mandaat versus onafhankelijkheid**:
* **Delegatie (mandaat)**: Vertegenwoordiger is een "spreekbuis" en volgt strikt de opdracht van de kiezer. De autonomie van de vertegenwoordiger is beperkt [30](#page=30).
* **Vertrouwen**: Vertegenwoordiger heeft meer autonomie en vrijheid om te beslissen hoe de belangen van de principal het best behartigd worden, rekening houdend met de opdracht en wisselende omstandigheden [30](#page=30).
* **Partijmandaat**: Vertegenwoordiging via partijprogramma's, waarbij het programma fungeert als een contract met de kiezer [31](#page=31).
2. **Natie versus deelbelang**: Wie moet worden vertegenwoordigd? Het algemeen belang of specifieke groepsbelangen? [31](#page=31).
Verder is er het onderscheid tussen:
* **Substantiële vertegenwoordiging**: Vertegenwoordigers houden rekening met de belangen en opvattingen van hun achterban [31](#page=31).
* **Descriptieve vertegenwoordiging**: Vertegenwoordigers delen dezelfde achtergrondkenmerken als degenen die ze vertegenwoordigen (bv. gender, klasse, migratieachtergrond). Dit wordt ook wel "politics of presence" genoemd. Argumenten hiervoor zijn betere belangenbehartiging, rechtsherstel voor historisch onrecht, en verrijking van besluitvorming door diverse perspectieven [32](#page=32).
#### 4.2.3 Democratie in gevaar
Er zijn signalen van **democratische backsliding/regression** (erosie van democratische ingrediënten) en een **democratisch deficit** (laag politiek vertrouwen, dalende opkomst, toenemende electorale volatiliteit). Desondanks blijft steun voor democratie als ideaal hoog [33](#page=33) [34](#page=34).
### 4.3 Politieke participatie
Politieke participatie omvat alle manieren waarop burgers hun voorkeuren en eisen signaleren aan politieke besluitvormers en druk uitoefenen om hieraan tegemoet te komen [35](#page=35).
#### 4.3.1 Vormen van politieke participatie
* **Conventionele actiemiddelen**: Georganiseerd door de overheid of politieke elite (bv. verkiezingen) [35](#page=35).
* **Niet-conventionele actiemiddelen**: Bepaald door de participanten zelf, met "stoorzendvermogen" om de normale gang van zaken te bedreigen (bv. protestacties, stakingen, betogingen) [35](#page=35).
#### 4.3.2 Patronen in politieke participatie
* **Meeste mensen zijn niet politiek actief** [35](#page=35).
* **Ongelijkheden in politieke participatie**:
* **Onderwijs**: Hoger opgeleiden nemen actiever deel dan lager opgeleiden, wat gevolgen heeft voor de politieke agenda [35](#page=35).
* **Geslacht**: Vrouwen hebben doorgaans minder tijd voor politiek door huishoudelijke rollen, wat hun politieke voorkeuren minder vertegenwoordigd maakt [36](#page=36).
* **Redenen voor non-participatie**: Men kán niet (kennis, vaardigheden, tijd, geld), wil niet (interesse, machteloosheid), of wordt niet gevraagd [36](#page=36).
* **Achteruitgang in conventionele participatie**: Dalend ledenaantal bij traditionele partijen en lagere opkomst bij verkiezingen [36](#page=36).
* **Verschuiving richting niet-conventionele participatie**: Jongere generaties zijn actiever in betogingen, sociale netwerken en sociale bewegingen [36](#page=36).
#### 4.3.3 Pressiegroepen en sociale bewegingen
Pressiegroepen en sociale bewegingen fungeren als intermediair tussen de samenleving en de politiek. Ze willen overheidsbeleid beïnvloeden en maken gebruik van actiemiddelen zoals lobbyen, protesten en betogingen, maar nemen niet deel aan verkiezingen [36](#page=36).
* **Pressiegroepen**: Nauwere doelstellingen, formelere structuur, directe actiemiddelen [36](#page=36).
* **Sociale bewegingen**: Bredere doelstellingen, lossere structuur, gebruik van protest en niet-conventionele middelen [36](#page=36).
De invloed van deze groepen is afhankelijk van groepskenmerken (financiële middelen, ledenaantal, leiderschap, stoorzendvermogen) en de politieke context (insider/outsider positie, publieke opinie, banden met politieke actoren). Twee modellen van pressiegroepen zijn **pluralisme** (veel kleine organisaties, gefragmenteerde macht, competitieve relatie met overheid) en **corporatisme** (minder, grotere organisaties, geconcentreerde macht, geprivilegieerde toegang voor piekorganisaties, collaboratieve relatie) [37](#page=37).
### 4.4 Democratische verkiezingen
Verkiezingen zijn een noodzakelijke, maar niet altijd voldoende voorwaarde voor democratie [46](#page=46).
#### 4.4.1 Wat zijn democratische verkiezingen?
Democratische verkiezingen moeten vrij en eerlijk zijn, met universeel stemrecht, geheime stemming, onpartijdige administratie en gelijke toegang tot stembureaus. Ze worden echter ook in niet-democratische regimes gehouden en nemen in gebruik toe [46](#page=46).
#### 4.4.2 Functies van democratische verkiezingen
* **Linken burgers aan politieke systemen**: Vragen input van burgers en kunnen leiden tot grote opkomst, wat een indicator is voor democratische legitimiteit [46](#page=46).
* **Organiseren van partijcompetitie**: Partijen organiseren zich en maken partijprogramma's [46](#page=46).
* **Selectie van politiek personeel** [46](#page=46).
* **"Wil van het volk" leren kennen**: Indicatie van de wensen van de bevolking, hoewel met enige ruis [46](#page=46).
#### 4.4.3 Wie mag en gaat (niet) stemmen?
* **Universeel kiesrecht**: Alle volwassen burgers hebben het recht om te stemmen en verkozen te worden. Dit is geleidelijk uitgebreid over de tijd. Historisch waren er beperkingen zoals censuskiesrecht en algemeen meervoudig stemrecht [46](#page=46).
* **Opkomstplicht**: In sommige landen hebben burgers niet alleen het recht, maar ook de plicht om deel te nemen aan verkiezingen, hoewel ze nog steeds blanco of ongeldig kunnen stemmen [46](#page=46).
* **Kiesvoorwaarden voor niet-Belgen**: EU-burgers kunnen stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen onder bepaalde voorwaarden. Ook niet-EU-vreemdelingen kunnen onder voorwaarden kiesrecht verwerven [47](#page=47).
* **Factoren die de opkomst beïnvloeden**: Ideologische tegenstellingen, belang van de verkiezing, kiezersintegratieregels, burgerzin, en een kosten-batenanalyse bij kiezers [47](#page=47).
#### 4.4.4 Classificatie van kiessystemen
Kiessystemen zijn regels en procedures voor het organiseren van verkiezingen. Een primair onderscheid is tussen **proportionele systemen** (zetels verdeeld op basis van stemmenaandeel) en **meerderheidssystemen** (gericht op het vinden van een winnaar) [47](#page=47) [48](#page=48).
##### 4.4.4.1 Meerderheidssystemen
* **Relatieve meerderheid (plurality)**: De winnaar haalt meer stemmen dan de anderen, niet noodzakelijk meer dan de helft [48](#page=48).
* **Uninominaal (First Past The Post)**: Eén zetel per kieskring, de kandidaat met de meeste stemmen wint. Dit systeem bevoordeelt grote partijen en leidt vaak tot een tweepartijensysteem [48](#page=48).
* **Plurinominaal (Winner Takes All)**: Meer dan één zetel per kieskring. De lijst met de meeste stemmen wint alle zetels in die kring [49](#page=49).
* **Absolute meerderheid (majority)**: De winnaar moet meer dan de helft van de stemmen halen [49](#page=49).
* **Absolute meerderheid in twee ronden**: Als niemand de absolute meerderheid haalt in de eerste ronde, volgt een tweede ronde (vaak met de twee best geplaatste kandidaten) [49](#page=49).
##### 4.4.4.2 Proportionele systemen
* **Evenredige vertegenwoordiging**: Zetels worden zo evenredig mogelijk verdeeld naar rato van het aantal stemmen. Dit is altijd een plurinominaal systeem [48](#page=48) [50](#page=50).
* **Zetelverdeling in België**: Gebruikt het **Systeem D'Hondt** voor parlementsverkiezingen en het **Systeem Imperiali** voor lokale verkiezingen [51](#page=51).
* **Kiesdrempel**: Een percentage stemmen dat minimaal behaald moet worden om zetels te krijgen, bedoeld om versplintering tegen te gaan [51](#page=51).
* **Welke kandidaten zijn gekozen**:
* **Gesloten lijsten**: De volgorde op de lijst bepaalt de verkiezing; de partij bepaalt de volgorde [51](#page=51).
* **Open lijsten**: Kiezers kunnen voorkeurstemmen uitbrengen die de volgorde bepalen [52](#page=52).
* **Gemengd systeem (België)**: Een combinatie van lijstvolgorde en voorkeursstemmen bepaalt welke kandidaten verkozen worden [52](#page=52).
#### 4.4.5 Gevolgen van kiessystemen
* **Gevolgen voor het partijsysteem**: Systemen met hoge drempels en meerderheidsstelsels leiden vaak tot een tweepartijensysteem, terwijl lagere drempels en evenredige systemen een meerpartijensysteem bevorderen [52](#page=52) [53](#page=53).
* **Gevolgen voor de regering**: Meerderheidssystemen leiden tot eenpartijregeringen, terwijl evenredige systemen coalitieregeringen met compromisvorming vereisen [53](#page=53).
* **Gevolgen voor afspiegeling**: Evenredige systemen zorgen voor een betere afspiegeling van ideeën en identiteiten, maar kunnen leiden tot fragmentatie en instabiliteit [53](#page=53).
* **Gevolgen voor aantal vrouwelijke verkozenen**: Evenredige systemen en genderquota leiden tot meer vrouwelijke verkozenen [53](#page=53).
#### 4.4.6 Verklaren van stemgedrag
* **Op lange termijn**:
* **Groepslidmaatschap (sociologische theorie)**: Groepsidentiteit bepaalt partijkeuze en -trouw [53](#page=53).
* **Attitudes (sociologische theorie)**: Waarden, opvattingen en meningen over het politieke systeem bepalen de keuze [53](#page=53).
* **Rational-choice-theorie**: Stemkeuze is gebaseerd op rationele calculatie van eigen belangen en beschikbare informatie. Dit omvat **strategisch stemmen** (stemmen op een kansrijke partij) en **issue voting** (stemmen op basis van een belangrijk thema) [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Op korte termijn**: Rol van kandidaten, campagne, economische factoren, en toeval (belangrijke gebeurtenissen) [54](#page=54).
---
# Bestuurlijke organen en beleidsprocessen
Dit deel behandelt de scheiding der machten, de organisatie en functies van parlementen en regeringen, de beleidscyclus en de rol van administraties, inclusief de vergelijking tussen verschillende bestuursstijlen.
### 5.1 Scheiding der machten
Het principe van de scheiding der machten, zoals uiteengezet door Montesquieu, stelt dat de drie machten – wetgevend, uitvoerend en rechterlijk – autonoom moeten opereren binnen een democratisch systeem. De wetgevende macht ligt bij het parlement, de uitvoerende bij de regering en de rechterlijke bij de rechtbanken. Hoewel deze scheiding bedoeld is om autonomie te waarborgen, is deze in de praktijk niet waterdicht en leidt samenwerking tussen de machten tot efficiëntie. In parlementaire regimes, zoals in België, is er voortdurend samenwerking tussen parlement, regering en staatshoofd, met behoud van specifieke bevoegdheden en autonomie [55](#page=55).
### 5.2 Parlementen: organisatie en functies
Parlementen zijn de vergaderingen die de wetgevende macht uitoefenen en de wil van de bevolking belichamen. Ze zijn meestal verkozen, hoewel er uitzonderingen bestaan zoals in het Verenigd Koninkrijk waar leden door de vorst, op voordracht van de regering, worden aangeduid [55](#page=55).
#### 5.2.1 Kamerstructuur
Parlementen kunnen unicameraal (één kamer) of bicameraal (twee kamers) zijn. Een bicameraal systeem kan sterk zijn (gelijke macht van beide kamers) of zwak (constitutionele en politieke ondergeschiktheid van één kamer aan de andere). Veel West-Europese landen hanteren een bicameraal stelsel, waarbij de tweede kamer vaak directer wordt verkozen dan de eerste kamer of senaat [55](#page=55).
#### 5.2.2 Sub-organisaties binnen het parlement
* **Fracties:** Een fractie bestaat uit parlementsleden van dezelfde partij en stroomlijnt en coördineert parlementaire activiteiten. In de meeste Europese landen heerst een hoge mate van partijdiscipline, waardoor individuele stemmen zelden afwijken van het fractiestandpunt. Soms vormen meerdere partijen één fractie, zoals de fractie 'Ecolo-Groen' [56](#page=56).
* **Parlementaire commissies:** Dit zijn kleinere groepen parlementsleden die zich specialiseren in specifieke bevoegdheidsdomeinen en het inhoudelijke werk verrichten. Commissies zijn cruciaal in België en Nederland en vervullen belangrijke functies in het wetgevend proces door wetgeving voor te bereiden, wetsvoorstellen te bespreken en te stemmen, en controleren ministers via hun expertise. Ze bieden ruimte voor arbeidsspecialisatie en zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging, maar kunnen leiden tot vertraging, conservatieve bias en conflicten tussen kamers [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 5.2.3 Functies van parlementen
* **Representatie:** Parlementen vertegenwoordigen het volk, de natie en de kiezers, en fungeren als een verbinding tussen burgers en bestuur. Verkozenen behartigen de belangen van hun achterban, die lokaal, sociaal-economisch, leeftijdsgroepen, gendergroepen of ethno-culturele gemeenschappen kan omvatten. Vaak zijn parlementen echter geen exacte afspiegeling van de bevolking en kennen ze ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen [57](#page=57).
* **Gerrymandering:** Dit is de praktijk van het hertekenen van grenzen van kiesdistricten voor strategische redenen om de politieke vertegenwoordiging van minderheden te verzekeren, maar kan ook in hun nadeel werken [57](#page=57).
* **Wetgevende functie:** Parlementen dienen, amenderen, goedkeuren en verwerpen wetgeving. In België initieert de regering vaak wetgeving, waardoor het parlement meer een amendementaire rol heeft [58](#page=58).
* Monocamerale wetgevingsprocedures in België omvatten de bespreking in een gespecialiseerde commissie, stemming in de plenaire vergadering, bekrachtiging door de Koning en bevoegde minister, en publicatie in het Staatsblad [58](#page=58).
* **Deliberatieve functie:** Parlementen bieden een forum voor open en publieke discussie over het landsbestuur. Een open debat is essentieel voor de legitimiteit van politieke beslissingen. De oppositie kan technieken zoals filibusteren toepassen om stemmingen uit te stellen [58](#page=58).
* **Controlefunctie:** Het parlement controleert de uitvoerende macht op machtsmisbruik en naleving van de begroting, met hulp van de rekenkamer. Dit gebeurt door het stellen van vragen aan bewindvoerders, het indienen van moties van wantrouwen (parlementaire systemen) of impeachment (presidentiële systemen), en het instellen van onderzoeks- of enquêtecommissies [58](#page=58).
### 5.3 Verhouding tussen parlement en regering
De relatie tussen parlement en regering verschilt per regime:
* **Parlementaire regimes (Westminster style):** Leden van de regering worden gekozen uit en door het parlement, en leggen verantwoording af aan het parlement. De regering is afhankelijk van het vertrouwen van het parlement, dat de regering naar huis kan sturen met een motie van wantrouwen. Kiezers kiezen het parlement, dat vervolgens de regering aanstelt [59](#page=59).
* **Presidentiële regimes (VS model):** De president wordt direct door de burgers verkozen, heeft een vastgestelde ambtstermijn en hoeft geen verantwoording af te leggen aan het parlement, tenzij in uitzonderlijke gevallen van impeachment. Er is een systeem van 'checks and balances' tussen president en congres [59](#page=59).
* **Semi-presidentiële regimes (Frans model):** De president wordt direct verkozen en staat autonoom tegenover het parlement. De Eerste Minister leidt de regering en legt verantwoording af aan zowel de president als het parlement. Dit kan leiden tot 'cohabitation' wanneer de president en het parlement een verschillende politieke kleur hebben [59](#page=59).
#### 5.3.1 Vorming van regeringen
In een presidentieel systeem benoemt de president zijn/haar ministers, terwijl in een parlementair systeem het parlement beslist over de vorming van een regering [59](#page=59).
* **Eenpartijregeringen** komen vaker voor in tweepartijsystemen, terwijl **coalitieregeringen** (met twee of meer partners) typisch zijn voor meerpartijensystemen. Er wordt gestreefd naar een meerderheidsregering die kan rekenen op minstens 50%+1 van de zetels [60](#page=60).
* **Coalitieregeringen** kunnen gevormd worden volgens verschillende strategieën:
* **Minimal-winning-coalitie:** Een meerderheidscoalitie zonder overbodige partners, waarbij het wegvallen van één partner de meerderheid doet verdwijnen [60](#page=60).
* **Minimal-number-coalitie:** Een meerderheidscoalitie met het kleinst mogelijke aantal partners [60](#page=60).
* **Minimal-weight-coalitie:** Een meerderheidscoalitie met de kleinst mogelijke meerderheid [60](#page=60).
* **Minimal-distance-coalitie:** Een meerderheidscoalitie met de kleinst mogelijke ideologische afstand tussen de partners [60](#page=60).
* **Minderheidsregeringen** beschikken niet over een meerderheid en moeten voor elke beslissing een meerderheid zoeken bij andere partners. Voorbeelden zijn Noorwegen, Zweden en Denemarken [60](#page=60).
* **Oversized-coalities** hebben een surplus aan partners boven het minimale vereiste [60](#page=60).
* **Grand-coalities** omvatten alle grootste partijen en komen vaak voor in uitzonderlijke crisissituaties. Een voorbeeld is de coalitie tussen links en rechts in Duitsland [60](#page=60).
#### 5.3.2 Staatshoofden en regeringsleiders
De uitvoerende macht is verantwoordelijk voor het uitvoeren van wetten, het maken van beleid en het besturen van het land [60](#page=60).
* **Staatshoofd:** Dit kan een constitutionele monarch (bijv. België, Nederland) of een constitutionele president (bijv. Duitsland, Italië) zijn. Het staatshoofd vervult voornamelijk ceremoniële en protocollaire functies en heeft weinig directe invloed op het dagelijkse beleid, hoewel informele invloed mogelijk is. Bij de vorming van een nieuwe regering na verkiezingen speelt het staatshoofd een rol door een formateur aan te wijzen [61](#page=61).
* **Regeringsleider:** De premier (of Eerste Minister, Bondskanselier, uitvoerende President) is de woordvoerder van de regering en de belangrijkste uitvoerende macht. In presidentiële systemen is de staatshoofd tevens regeringsleider. De premier bepaalt vaak de agenda van de ministerraad en ziet zijn/haar macht versterkt door de toenemende invloed van Europese besluitvorming. De rol van de premier verschilt tussen eenpartijregeringen en coalitieregeringen [61](#page=61).
* **Federale regering in België:** Bestaat uit ministers en staatssecretarissen, met een gelijke verdeling over taalgroepen. Beslissingen kunnen eigen bevoegdheden van de minister betreffen of collegiale bevoegdheden van de gehele regering. De Ministerraad is de vergadering van alle ministers, en het Kernkabinet is het overleg tussen de premier en vice-premiers [61](#page=61).
#### 5.3.3 Functies van de regering
* Besturende taak: Het daadwerkelijk besturen van het land [62](#page=62).
* Implementatie van beleid: Toezicht houden, managen en de eindverantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van beleid [62](#page=62).
* Coördinatie van staatsactiviteiten [62](#page=62).
* Bijzondere (vol)machten in tijden van crisis [62](#page=62).
### 5.4 Beleid: concept en cyclus
Beleid is een reeks onderling gerelateerde beslissingen van overheden om de samenleving te sturen, en bevindt zich aan de output-zijde van het politieke systeem. Beleidsvoering is het proces waardoor deze beslissingen worden gemaakt [70](#page=70).
#### 5.4.1 Beleid als output
Beleid kan verschillende vormen aannemen:
* **Regulerend:** Beleid dat regels, wetten en verordeningen vaststelt om gedrag te sturen, zoals migratiebeleid dat bepaalt wie en onder welke voorwaarden zich in een land kan vestigen [70](#page=70).
* **Distributief:** Beleid dat goederen en middelen ter beschikking stelt van de samenleving, zoals het garanderen van zuivere lucht [70](#page=70).
* **Redistributief:** Beleid dat goederen en middelen binnen de samenleving herverdeelt tussen verschillende mensen en groepen [70](#page=70).
* **Consitutief:** Beleid dat gedrag definieert en de realiteit vormgeeft, zoals de definitie van een huwelijk door de overheid [70](#page=70).
#### 5.4.2 Beleid als proces: de beleidscyclus
De beleidscyclus, hoewel geen perfecte weergave, verdeelt het proces in deelprocessen om onderzoek mogelijk te maken. De cyclus bestaat uit vijf fasen, waarbij de laatste terugkoppelt naar de voorgaande [71](#page=71):
1. **Agendasetting:** Problemen worden gesignaleerd en issues verschuiven van de publieke naar de politieke/beleidsagenda. Dit is een selectie- en reductieproces dat wordt beïnvloed door culturele factoren, politiek-maatschappelijke factoren, toeval en events [71](#page=71).
* **Selectiemechanismen:** Culturele factoren, politiek-maatschappelijke factoren (ideologieën structureren het debat), toeval en events [71](#page=71).
* **Framing:** Het presenteren van een probleem op een manier die past in maatschappelijke schema's, zoals een hoofddoekenkwestie framen als een probleem van gelijkheid tussen man en vrouw [71](#page=71).
* **Agendavorming van bovenaf:** Gebeurt door actoren binnen politieke instellingen zoals politieke partijen, regering, parlementariërs en rechtbanken [71](#page=71).
* **Agendavorming van onderuit:** Initiatieven van belangengroepen, academici, actiegroepen, journalisten en individuele burgers die problemen signaleren via protesten, petities, etc. [72](#page=72).
* **Condities voor politieke agendering:** (Niet uitgewerkt in het document) [72](#page=72).
2. **Beleidsvoorbereiding:** Formuleren hoe een probleem kan worden aangepakt, wie betrokken kan zijn, en welke oplossingen haalbaar zijn [72](#page=72).
* **Technisch-rationeel:** Een technische aangelegenheid waarbij doelstellingen, mogelijkheden en middelen worden afgewogen. Het NATO-model (Nodality, Authority, Treasure, Organisation) wordt hierbij kort genoemd, maar niet uitgewerkt [72](#page=72).
* **Competitief:** Strijd tussen verschillende probleemdefinities en oplossingen, waarbij belangen en principes botsen. Framing wordt toegepast om oplossingen breder aanvaard te krijgen. Een voorbeeld is de framing van maatregelen die participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt verhogen, met 'progressive framing' (empowerment, mensenrechten) en 'conservative framing' (natuurlijke orde, aantasting maatschappelijk weefsel) [73](#page=73).
3. **Besluitvorming:** Het doorhakken van knopen nadat mogelijkheden zijn afgewogen. Er kan ook besloten worden om geen beslissing te nemen [73](#page=73).
* **Rationele-actor-model:** Een afgewogen keuze voor de oplossing die het beste middel is om een doel te bereiken, gebaseerd op een kosten-batenanalyse. Dit model vereist overeenstemming over doelen en volledige informatie, wat in de praktijk vaak ontbreekt ('bounded reality') [73](#page=73).
* **Incrementeel model of 'muddling through':** Een voortdurend proces van trial-and-error met kleine, soms tegenstrijdige beslissingen die zaken voorlopig regelen. Dit model is zeer toepasbaar op de Belgische en Duitse politiek en erkent dat besluitvormers terughoudend en risicomijdend zijn in een chaotische context [73](#page=73) [74](#page=74).
* **Hoe beslissen:** De institutionele context en regels bepalen de procedures voor besluitvorming. In een parlementair systeem met twee kamers kan de tweede kamer een 'veto player' zijn. Combinaties van partijen met een meerderheid kunnen beslissingen doordrukken, maar kleinere partijen kunnen een grote invloed hebben als ze de 'veto player' zijn. Referenda kunnen bindend of adviserend zijn [74](#page=74).
4. **Beleidsuitvoering (Implementatie):** Het concreet realiseren van de beslissingen en regels in de praktijk [74](#page=74).
* **Top-down:** Topbureaucraten beslissen en lagere niveaus voeren uit, wat leidt tot uniformiteit en controle [75](#page=75).
* **Bottom-up:** 'Street-level bureaucrats' staan in contact met burgers en passen implementatie flexibel aan [75](#page=75).
* **Voor- en nadelen:** Duidelijke instrumenten voor eenvoudige vragen, maar minder geschikt voor complexe zaken. Directe betrokkenheid van burgers versus sturing door politieke elites [73](#page=73).
5. **Beleidsevaluatie:** Een aparte fase die door de gehele cyclus heen loopt, waarbij politieke outputs en de totstandkoming ervan worden geëvalueerd. Dit leidt tot beleidsbeëindiging bij het bereiken van doelstellingen, of terugkoppeling en bijsturing bij het niet bereiken ervan [75](#page=75).
* **Evaluatiecriteria:** Efficiency, Effectiviteit, Economy (3E's), procesevaluatie, klanttevredenheid. Echter, in de praktijk is er weinig evaluatie [75](#page=75).
### 5.5 Verschillende bestuursstijlen
Arend Lijphart onderscheidt twee varianten van democratie:
* **Meerderheidsdemocratieën (bijv. VK, VS):** Macht is gecentraliseerd bij de politiek, gericht op steun van zoveel mogelijk leden van de gemeenschap. Kenmerken zijn rationele besluitvorming en top-down implementatie. Vaak geassocieerd met eenpartijregeringen/minimal winning coalities, unitair bestuur, flexibele grondwet, geen rechterlijke toetsing, meerderheidsschiessystemen, pluralisme en unicameralisme [75](#page=75).
* **Consensusdemocratieën (bijv. België, Nederland):** Het middenveld heeft veel macht in agendasetting en beleidsvoorbereiding. Kenmerken zijn incrementele besluitvorming en bottom-up implementatie. Vaak geassocieerd met brede regeringscoalities, federaal bestuur, decentralisatie, rechtsvorming met rechterlijke toetsing, bicameralisme en corporatisme [75](#page=75) [76](#page=76).
### 5.6 Administraties: functies en organisatie
#### 5.6.1 Functies van administraties
* **Administreren:** Het implementeren van beleid en het zorgen voor naleving van regels [76](#page=76).
* **Adviseren:** Het informeren van politici bij het nemen van beslissingen [76](#page=76).
#### 5.6.2 Modellen van administratie
* **Model I: De Bureaucratie (Max Weber):** Een organisatievorm van de moderniteit, gekenmerkt door rationaliteit en depersonalisering. Kenmerken zijn functionalisme (formele regels), hiërarchie, legalisme, neutraliteit, vaste betrekking en expertise [76](#page=76).
* **Model II: New Public Management (NPM):** Een gewijzigde visie op de rol van de staat, waarbij de staat minder detail gestuurd is en meer voorwaarden creëert. Dit model benadrukt marktdenken, kern- en kerntaken, en privatisering. Het focust op het behalen van doelstellingen en maakt gebruik van managementtechnieken, waarbij de uitvoering deels door andere sectoren kan gebeuren. Klantvriendelijkheid staat centraal, en het vertegenwoordigt een ontwikkeling van 'government' naar 'governance' door samenwerkingsverbanden tussen publieke en private sectoren [76](#page=76) [77](#page=77).
#### 5.6.3 Verschil tussen politici en ambtenaren
| Kenmerk | Politici | Ambtenaren |
| :------------------ | :------------------------------------------ | :-------------------------------------------- |
| Selectie | Verkozen | Aangeduid |
| Termijn | Korte termijn | Lange termijn |
| Expertise | Leken | Experts |
| Drijfveer | Politiek (herkozen worden) | Professioneel (effectief, efficiënt, zuinig) |
| Primaire oriëntatie | Extern (burgers overtuigen) | Intern (gericht op eigen organisatie) |
| Maatstaf succes | Publieke opinie | Regels volgen |
| Aantal | Weinig | Veel |
#### 5.6.4 Macht van administraties en controle
* **Bureaucratische macht:** Administraties hebben strategische en logistieke macht, maar zijn instrumenten van de regering. Ze hebben ook statusmacht door hun aantal en permanentie [77](#page=77).
* **Controle van bureaucratische macht:**
* **Politieke benoemingen:** Benoeming van alternatieven aan de top ('spoils system') [78](#page=78).
* **Kabinettensysteem:** Directe medewerkers van ministers, deels gekozen door minister en partij [78](#page=78).
* **Ombudsfunctie:** Hoort en bundelt klachten van burgers over het functioneren van de administratie om bijsturing te bewerkstelligen [78](#page=78).
---
# Internationale betrekkingen en de Europese Unie
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Internationale betrekkingen en de Europese Unie", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 6. Internationale betrekkingen en de Europese Unie
Dit hoofdstuk verkent de historische ontwikkeling van de Europese Unie, haar institutionele structuur, en de bredere context van internationale betrekkingen, inclusief theoretische perspectieven zoals idealisme en realisme.
### 6.1 De Europese Unie: aard en geschiedenis
De Europese Unie (EU) wordt beschreven als een uniek politiek systeem dat verder gaat dan een confederatie, maar geen klassieke federatie is. De EU neemt beslissingen die het leven van de lidstaten aanzienlijk beïnvloeden [79](#page=79).
#### 6.1.1 Historische context van Europese integratie
Het proces van Europese integratie begon na de Tweede Wereldoorlog, gedreven door de wens om toekomstige conflicten te vermijden na de verwoesting van de oorlog en de opkomst van de Koude Oorlog. Belangrijke initiatieven om Europa te helpen en te stabiliseren waren [79](#page=79):
* **Marshallplan:** Financiële steun van de Verenigde Staten (VS) [79](#page=79).
* **NAVO:** Militaire alliantie die Europa defensieve garanties van de VS bood [79](#page=79).
* **Pact van Brussel:** Een verdrag dat wederzijdse hulp garandeerde bij een aanval op een van de ondertekenaars [79](#page=79).
#### 6.1.2 De oprichting van de EGKS
Een belangrijke stap was de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1952. Dit initiatief, gelanceerd door de Franse minister van Buitenlandse Zaken, streefde ernaar de productie van kolen en staal van enkele landen onder een gemeenschappelijke hoge autoriteit te brengen, om zo militaire escalatie te voorkomen. De oorspronkelijke leden waren Frankrijk, West-Duitsland, Italië, België, Nederland en Luxemburg [79](#page=79).
De EGKS had een dubbele structuur:
* **Hoge Autoriteit:** Een overkoepelend bestuursorgaan [79](#page=79).
* **Raad van Ministers:** Vertegenwoordiging van de lidstaten [79](#page=79).
* **Hof van Justitie:** Behandelde geschillen [79](#page=79).
* **Parlementaire Vergadering:** Bestond uit parlementsleden van de lidstaten, maar had geen wetgevende bevoegdheid [79](#page=79).
Pogingen tot oprichting van een Europese Defensie Gemeenschap mislukten door het terugtrekken van Frankrijk [80](#page=80).
#### 6.1.3 De ontwikkeling naar de EEG en EU
Het basisidee van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) was de creatie van een grote gemeenschappelijke open markt door alle handelsbelemmeringen weg te nemen. Op verzoek van Frankrijk lag de focus aanvankelijk sterk op een gemeenschappelijk landbouwbeleid, met subsidies en regulering van de productie [80](#page=80).
Het Verdrag van Maastricht verdiepte de samenwerking verder en introduceerde de mogelijkheid van een eenheidsmunt voor lidstaten die aan economische criteria voldeden. Vanaf dat moment werd de EEG omgedoopt tot de Europese Unie. Het Verdrag van Nice poogde hervormingen door te voeren, maar met beperkt succes, wat leidde tot de organisatie van een Europese Conventie in 2002 [80](#page=80).
#### 6.1.4 Economische projecten: Verdieping, Verbreding en Uitbreiding
* **Verdieping:** Een nauwere samenwerking binnen specifieke beleidsdomeinen, zowel qua inhoud als besluitvormingsprocedures. Dit omvat de douane-unie met wegvallen van importheffingen en quota's, maar ook een algemener beleid dat zowel vrijhandel als protectionisme kan omvatten. De unanimiteitsvereiste in de Raad van Ministers vormde echter een obstakel voor volledige verdieping [80](#page=80).
* **Verbreding:** Actievere deelname in meer beleidsdomeinen, zoals de Economische en Monetaire Unie, die nieuwe domeinen creëerde zoals monetair beleid en het beheer van centrale banken [80](#page=80).
* **Uitbreiding:** Meer lidstaten die deelnemen aan de EU. Het Oostblok werd uitgesloten, terwijl het Verenigd Koninkrijk (VK), traditioneel sceptisch over supranationalisme, de intergouvernementele EFTA oprichtte voor vrijhandel [81](#page=81).
### 6.2 De instellingen en de werking van de EU
#### 6.2.1 De EU als consociatieve democratie
Fritz Scharpf vergeleek de EU met de Duitse Bondsrepubliek vanwege de functionele bevoegdheidsverdeling en de noodzaak van medewerking van lidstaten voor beleidsuitvoering. Besluitvorming in de EU vereist vaak brede consensus, met unanimiteit in de Raad van Ministers voor bepaalde domeinen, en een gekwalificeerde meerderheid die verder gaat dan een simpele meerderheid van de lidstaten [81](#page=81) [82](#page=82).
**Joint decision making** is een proces waarbij ondergeschikten participeren en het meerderheidsstandpunt wordt bepaald na overleg. Strategieën hierbij zijn [82](#page=82):
* **Problem-solving:** Verwijzen naar gemeenschappelijke waarden en doelstellingen bij onenigheid [82](#page=82).
* **Bargaining:** Onderhandelen over voorwaarden om steun te verwerven, vaak door verschillende beslissingen te combineren [82](#page=82).
* **Asymmetrie:** (Niet verder uitgewerkt in de tekst) [82](#page=82).
#### 6.2.2 Democratie en participatie in de EU
* **Europese verkiezingen:** Worden beschouwd als "second-order national elections", waarbij kiezers zich meer laten leiden door binnenlandse thema's. Dit leidt tot een andere stemuitbreng dan bij nationale verkiezingen, met meer ruimte voor kleinere, radicale partijen en een "expressieve" stemintentie. Ondanks de beperkte directe impact op nationaal beleid, worden de resultaten nationaal geïnterpreteerd en kunnen ze invloed hebben op nationale campagnes [82](#page=82) [83](#page=83).
* **Spitzenkandidaten:** Hoofdkandidaten van Europese politieke partijen die strijden om het voorzitterschap van de Europese Commissie, met als doel burgers directe invloed te geven. Regeringsleiders selecteren deze topkandidaten [83](#page=83).
* **Euroscepsis:** Ontstaat doordat de EU, ondanks haar parlement, niet functioneert als een parlementaire democratie in de traditionele staatscontext [83](#page=83).
#### 6.2.3 De instellingen van de EU
| Instelling | Samenstelling | Logica | Besluitvormingsprocedure | Bevoegdheid |
| :-------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :---------------- | :-------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------- |
| Europese Raad | Staatshoofden/regeringsleiders, Permanente Voorzitter, Voorzitter Europese Commissie | Intergouvernementeel | Unanimiteit (tenzij anders voorzien) | Grote lijnen beleid EU, knopen doorhakken |
| Europese Commissie | Commissarissen per lidstaat, Hoge Vertegenwoordiger | Supranationaal | Unanimiteit/collegialiteit | Initiatieven EU-wetgeving, toezicht, uitvoering begroting |
| Raad van Ministers | Ministers per beleidsdomein van lidstaten | Intergouvernementeel | Gekwalificeerde meerderheid, Gewone meerderheid, Unanimiteit | Wetgeving en begroting |
| Europees Parlement | Rechtstreeks verkozen vertegenwoordigers van EU-burgers | Supranationaal | Gewone meerderheid | Wetgeving en begroting, goedkeuren Commissie |
| Europees Hof van Justitie | Eén rechter per lidstaat | Supranationaal | Juridische procedure | Controle en veroordeling uitvoering wetgeving |
| **Gerecht** | 2 rechters per lidstaat | Supranationaal | (Niet gespecificeerd) | Beroepen van natuurlijke/rechtspersonen tegen EU-handelingen |
### 6.3 Internationale betrekkingen: concepten en theorieën
#### 6.3.1 Definitie en evolutie van internationale betrekkingen (IB)
Internationale betrekkingen (IB) bestudeert de relaties tussen staten en andere actoren die de grenzen van een politieke gemeenschap overstijgen. Historisch was er een sterke staat-centrische traditie, maar globalisering heeft geleid tot de toenemende aandacht voor niet-gouvernementele actoren. De term zelf is het onderwerp van een ideologisch debat, met voorstellen voor bredere termen zoals 'globale politiek' of 'transnationale politiek' [84](#page=84) [85](#page=85).
**Kernconcept:** Anarchie, opgevat als de afwezigheid van een legitieme wereldregering die het internationale systeem aanstuurt. Internationale instellingen hebben hun autoriteit afhankelijk van de instemming en naleving door staten [85](#page=85).
**Verschil met nationale politiek:** Hoewel geweld mogelijk is in beide contexten, zijn de strategieën om ermee om te gaan fundamenteel anders [85](#page=85).
#### 6.3.2 Machtsverhoudingen: staten versus multinationals
Anno 2023 is er een complexe machtsverhouding tussen staten en multinationals. Multinationals oefenen invloed uit door belastingvoordelen te benutten om zich te vestigen, terwijl staten economische macht kunnen uitoefenen [85](#page=85).
#### 6.3.3 Europese gerechtshoven en mensenrechten
* **Europees Hof van Justitie (EU, Luxemburg):** De hoogste rechterlijke instelling van de EU, die zorgt voor een uniforme interpretatie en toepassing van het gemeenschapsrecht. Het behandelt beroepen wegens niet-nakoming, nietigverklaring en nalatigheid, en kent een prejudiciële procedure waarbij nationale rechters zich tot het Hof kunnen wenden bij twijfel over EU-recht [86](#page=86).
* **Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Raad van Europa, Straatsburg):** Waarborgt mensenrechten en fundamentele vrijheden voor burgers in de 47 lidstaten van de Raad van Europa. Kandidaat-lidstaten moeten het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ratificeren om toe te treden. Het Hof beoordeelt klachten van individuen, organisaties en landen tegen lidstaten, en de uitspraken zijn definitief en bindend [86](#page=86).
**Voorwaarden voor klachtbehandeling bij het EHRM:**
I. De indiener is persoonlijk en direct slachtoffer van een schending van een EVRM-recht [86](#page=86).
II. De klacht is gericht tegen een publieke instantie [86](#page=86).
III. Alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput (laatste redmiddel) [86](#page=86).
IV. De klacht wordt ingediend binnen zes maanden na de definitieve nationale beslissing [86](#page=86).
Toezicht op naleving van uitspraken berust bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa [87](#page=87).
#### 6.3.4 Belangrijkste theorieën in Internationale Betrekkingen
Er zijn twee prominente theoretische benaderingen binnen internationale betrekkingen: idealisme en realisme.
##### 6.3.4.1 Idealisme
Het central argument van het idealisme is dat staten moeten handelen volgens morele principes en juridische normen. Idealisten geloven in een "anarchische samenleving" en bekritiseren de visie dat staatsgedrag uitsluitend beperkt wordt door de kracht van andere staten. Belangrijke aspecten van het idealisme zijn [86](#page=86) [87](#page=87):
* **Nadruk op gemeenschappelijke doelen:** Ontwikkeling van complexe regels die gedrag sturen en streven naar relatieve voordelen van samenwerking [87](#page=87).
* **Veiligheidsdilemma:** Waarschuwt dat de eigenhandige veiligheid nastreven door militaire machtsuitbreiding kan leiden tot verhoogd onveiligheidsgevoel bij andere staten, met gevaar van wederzijdse bewapening en escalatie. Het idealistische antwoord is wederzijdse demilitarisering en samenwerking [87](#page=87).
* **Rechtvaardige oorlog (naar Thomas van Aquino):** Criteria voor een rechtvaardige oorlog, waarbij geweld alleen moreel gerechtvaardigd kan worden onder strikte voorwaarden [87](#page=87):
* **Uit verdediging:** Als antwoord op ondergaan geweld, niet als veroveringsoorlog [87](#page=87).
* **Door rechtmatige heersers:** Alleen door legitieme autoriteiten, geen burger- of verzetsoorlog [87](#page=87).
* **Juiste morele intenties:** Het goede moet zegevieren over het kwade [87](#page=87).
* **Kans op succes** [87](#page=87).
* **Proportionaliteit van het geweld** [87](#page=87).
* **Laatste redmiddel** [87](#page=87).
Dit standpunt bevindt zich tussen bellicisme (oorlog is altijd legitiem) en pacifisme (oorlog is nooit legitiem) [87](#page=87).
* **Democratische Vrede (naar Immanuel Kant):** Democratische landen zullen minder geneigd zijn militaire conflicten met elkaar uit te vechten. Dit berust op respect voor rechtsregels en de kracht van publieke opinie door democratische controle. Kritiek hierop wijst op economische dwangmiddelen en machtsverschillen tussen democratieën [88](#page=88).
* **Hugo de Groot (Grotius):** Grondlegger van het idee dat staten rechtsregels moeten naleven en soevereiniteit niet leidt tot volledige vrijheid. Hij pleitte voor onderhandeling als eerste stap bij conflicten, en geweld alleen voor zelfverdediging of grondgebiedverdediging. Oorlogsvoering dient strikte regels te volgen, inclusief duidelijke oorlogsverklaring, sparen van burgers, terughoudendheid bij doden, en een duidelijk vredesverdrag [88](#page=88).
* **Woodrow Wilson en de Volkenbond:** Wilson geloofde dat een Volkenbond een internationale orde zou creëren. De VS ratificeerde het verdrag niet uit vrees voor schending van soevereiniteit [89](#page=89).
* **Humanitaire interventies:** Na de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens groeide de politieke bereidheid voor afdwingbare verklaringen na militaire interventies in de jaren '90 [89](#page=89).
* **Verenigde Naties (VN):** Heeft een Algemene Vergadering met symbolische betekenis en een Veiligheidsraad met vijf permanente leden met vetorecht (VS, VK, Rusland, Frankrijk, China). De Veiligheidsraad kan ingrijpen met embargo's, sancties en militaire campagnes, maar heeft geen eigen troepenmacht (soft power) [89](#page=89).
**Uitgangspunten idealisme:**
* Oorlog is moreel verwerpelijk en moet vermeden worden [89](#page=89).
* Conflict is niet onafwendbaar; geloof in moraliteit, soft powers, leren en gemeenschappelijke belangen [89](#page=89).
* De drijfveer is relatief voordeel gebaseerd op verbetering ten opzichte van het verleden, niet relatieve macht t.o.v. andere staten [89](#page=89).
* Praktische invulling: Nadruk op soft powers (vrijhandel, ontwapening) en multilateralisme (collectief nastreven van gemeenschappelijke doelen). Bevoegdheden worden overgedragen naar een hoger niveau voor effectief beleid [90](#page=90).
##### 6.3.4.2 Realisme
Realisme stelt dat staten moeten handelen volgens hun nationale eigenbelangen en gelooft in een "internationaal zelf-help systeem". Dit is een kritiek op het idealisme en sluit aan bij Thomas Hobbes' Leviathan [90](#page=90).
* **Central argument:** Stabiliteit wordt gegarandeerd door dominantie die orde brengt [90](#page=90).
* **Nadruk op verticale relaties:** Staten bevinden zich in een hiërarchische relatie, gebaseerd op relatieve macht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen grootmachten en andere staten [90](#page=90).
* **Sun Tzu - The Art of War:** Moralisme is ondergeschikt aan nationale veiligheid [90](#page=90).
* **Niccolò Machiavelli - Il Principe:** Koppelt moraal en politiek los van elkaar, met een pessimistisch mensbeeld en de doctrine "het doel heiligt de middelen". Een goede heerser wordt gekenmerkt door "virtù" (kunde om situaties te beoordelen en doelen te realiseren) [90](#page=90).
* **Thucydides - De Melische Dialoog:** Illustreert de internationale politiek als een "self-help" systeem met nadruk op hard powers en de stelling "might makes right" [91](#page=91).
* **Carl von Clausewitz:** Stelt dat oorlog onvermijdelijk is en dat het gaat om het ontwikkelen van de juiste strategie om te winnen. Politiek mag niet ondergeschikt gemaakt worden aan morele daden. Hij verzette zich tegen de proportionaliteitsleer, omdat dit conflicten zou verlengen. Een totale overwinning is het doel [91](#page=91).
**Uitgangspunten realisme:**
* Staten handelen volgens nationaal eigenbelang [91](#page=91).
* De internationale gemeenschap wordt gekenmerkt door anarchie en onvermijdelijk conflict [91](#page=91).
* Staten zijn dominante, rationele, unitaire actoren die handelen vanuit hun "relatieve macht" [91](#page=91).
* Machtsbalans, niet gelijkheid, brengt internationale stabiliteit [91](#page=91).
* Oorlog is een legitiem machtsinstrument om deze balans te realiseren [91](#page=91).
* Praktische invulling: Hard powers zijn legitieme instrumenten. Unilateralisme (eigen koers varen) is acceptabel. Verzet tegen supranationale instellingen en nadruk op intergouvernementele samenwerking [91](#page=91).
> **Tip:** Begrijp de kernverschillen tussen idealisme en realisme, met name hoe zij de rol van moraal, geweld en internationale instituties in het internationale systeem interpreteren. Denk aan de historische voorbeelden die bij elke theorie worden aangehaald.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Politiek | Politiek verwijst naar het geheel van activiteiten en processen die gericht zijn op het sturen van een samenleving, het nemen van bindende beslissingen en het omgaan met conflicten en diversiteit binnen die samenleving. |
| Macht | Macht is de mogelijkheid die een actor heeft om in het kader van een sociale relatie zijn wil op te leggen aan anderen, zelfs tegen hun weerstand in. Het kan zichtbaar, onzichtbaar of diffuus zijn en wordt op verschillende manieren gemeten. |
| Gezag | Gezag ontstaat wanneer de uitoefening van macht door burgers als legitiem wordt beschouwd en vrijwillig wordt gevolgd, zonder dat er veel vragen bij gesteld worden. |
| Staat | Een staat is een territoriale entiteit met een vaste structuur, die soeverein bestuurt binnen een afgebakend territorium en beschikt over het monopolie op legitiem geweld, met een formele erkenning van andere staten. |
| Souvereiniteit | Souvereiniteit is de hoogste macht en het hoogste gezag binnen een grondgebied, waarbij de staat de ultieme macht claimt en geen hogere macht erkent. Het kent zowel interne als externe aspecten. |
| Rule of Law | Het principe van de rule of law houdt in dat de staat niet boven de wet staat, maar onderworpen is aan de wet, en dat fundamentele rechten van burgers beschermd worden. |
| Grondwet | De grondwet is het fundamentele juridische document dat de basisregels voor het functioneren van een politiek systeem vastlegt, inclusief de definitie van de staat, de werking van instellingen en de bescherming van basisrechten en vrijheden. |
| Sociaal Contract | Het sociaal contract is een theoretisch concept waarbij burgers vrijwillig een deel van hun macht afstaan aan een overheid om zo uit een hypothetische natuurtoestand te komen en een geordende samenleving te creëren. |
| Breuklijn | Een breuklijn is een diepe en langdurige tegenstelling of verdeeldheid binnen een samenleving die leidt tot duidelijk onderscheidbare en zelfbewuste groepen die politiek mobiliseerbaar zijn en specifieke waardepakketten delen. |
| Ideologie | Een ideologie is een samenhangend geheel van ideeën en opvattingen over de mens en de samenleving, dat een analyse biedt van de huidige situatie, een toekomstbeeld schetst en een actieplan bevat om de maatschappij te transformeren. |
| Democratie | Democratie is een methode van collectieve besluitvorming die gekenmerkt wordt door een mate van gelijkheid onder de deelnemers tijdens een essentiële fase van het besluitvormingsproces, waarbij de macht van de staat voortkomt uit de bevolking. |
| Politieke Participatie | Politieke participatie omvat alle manieren waarop burgers hun voorkeuren en eisen signaleren aan politieke besluitvormers en druk uitoefenen om aan hun eisen tegemoet te komen. |
| Parlement | Het parlement is de belangrijkste wetgevende vergadering, de belichaming van de democratie, waar de wil van de bevolking tot uiting komt door middel van gekozen vertegenwoordigers. |
| Regering | De regering is het geheel van mensen met specifieke machten die tijdelijk het staatsapparaat voorzitten en verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleid en de dagelijkse besturing van het land. |
| Beleid | Beleid is een set van onderling gerelateerde beslissingen, genomen door overheden, met als doel de samenleving in een bepaalde richting te sturen. Het is zowel een output van politieke processen als een proces van besluitvorming. |
| Europese Unie | De Europese Unie is een uniek politiek systeem dat meer is dan een confederatie maar geen klassieke federatie, en dat beslissingen neemt die het leven van lidstaten sterk sturen, voortkomend uit een historisch proces van economische en politieke integratie. |
| Internationale Betrekkingen | Internationale betrekkingen zijn de politiek-wetenschappelijke studie van de relaties tussen staten en andere actoren op mondiaal niveau, waarbij anarchie als een centraal concept fungeert vanwege de afwezigheid van een wereldregering. |
| Trias Politica | Trias Politica, of de scheiding der machten, stelt dat de politieke macht verdeeld moet zijn over drie onafhankelijke instellingen: de wetgevende macht (parlement), de uitvoerende macht (regering) en de rechterlijke macht (rechtbanken). |
| Federalisme | Federalisme is een vorm van territoriale organisatie van een staat waarbij de soevereiniteit gedeeld wordt tussen een centrale federale overheid en deelstaten, die beide eigen bevoegdheden en autonomie hebben. |
| Beleidscyclus | De beleidscyclus beschrijft de opeenvolgende fasen in het tot stand komen en uitvoeren van beleid, inclusief agendasetting, beleidsvoorbereiding, besluitvorming, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. |
| Parlementaire Commissie | Een parlementaire commissie is een gespecialiseerde groep parlementsleden die zich bezighoudt met inhoudelijk werk binnen een specifiek bevoegdheidsdomein, cruciaal voor de voorbereiding van wetgeving en controle van het beleid. |
| Kiesstelsel | Een kiessysteem is een set van regels en procedures voor de organisatie van verkiezingen, met als doel het omzetten van stemmen in zetels, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen proportionele en meerderheidssystemen. |
| Volkssoevereiniteit | Volkssoevereiniteit is het principe dat de ultieme politieke macht bij het volk ligt, en dat de regering haar legitimiteit ontleent aan de wil van het volk, vaak uitgedrukt via verkiezingen. |
| Bureaucratie | Bureaucratie is een organisatiestructuur die gekenmerkt wordt door formele regels, hiërarchie, legalisme, neutraliteit, vastheid van betrekking en expertise, gericht op efficiënte en rationele uitvoering van taken. |
| New Public Management | New Public Management is een managementfilosofie die de rol van de staat wil herdefiniëren, met nadruk op marktdenken, kernactiviteiten, privatisering en klantvriendelijkheid, waarbij de uitvoering van diensten deels aan de private sector wordt overgelaten. |
| Idealisme (Internationale Betrekkingen) | Idealisme in internationale betrekkingen stelt dat staten moeten handelen volgens morele principes en juridische normen, en gelooft in de mogelijkheid van samenwerking en de vermijding van oorlog door wederzijdse demilitarisering en het nastreven van gemeenschappelijke doelen. |
| Realisme (Internationale Betrekkingen) | Realisme in internationale betrekkingen stelt dat staten primair moeten handelen volgens hun nationale eigenbelangen in een anarchistisch internationaal systeem, waarbij machtsverhoudingen en relatieve macht de drijvende krachten zijn en oorlog een legitiem instrument kan zijn. |