Cover
Jetzt kostenlos starten 2. Ppt_(wk1) AB1 Foetaal caput-2425.pptx
Summary
# Factoren van de baring
Dit gedeelte behandelt de factoren die de baring beïnvloeden, met name het foetale caput, de contracties en het baringskanaal.
## 1. Factoren van de baring
De baring is een complex proces dat wordt beïnvloed door verschillende factoren. Binnen dit hoofdstuk worden de anatomische eigenschappen van het foetale caput, de dynamiek van uteruscontracties en de structuur van het baringskanaal behandeld, en hoe deze samenwerken om de geboorte mogelijk te maken.
### 1.1 Het foetale caput
Het foetale caput, oftewel de schedel van de baby, speelt een cruciale rol in het geboorteproces vanwege zijn anatomische kenmerken en de mechanismen die het in staat stellen zich aan te passen aan het baringskanaal.
#### 1.1.1 Anatomie van het foetale caput
De foetale schedel bestaat uit verschillende delen:
* **Beenstukken:** De schedel is opgebouwd uit meerdere beenstukken.
* **Suturae:** Dit zijn de naden tussen de beenstukken, die flexibiliteit bieden aan de schedel. De belangrijkste suturae zijn de sutura coronalis, sutura frontalis (of sagitalis/pijlnaad) en sutura lambdoïdalis.
* **Fontanellen:** Dit zijn de open ruimtes die worden gevormd door de sutures, met name de grote fontanel (bregma) en de kleine fontanel. Deze bieden extra flexibiliteit en staan toe dat de schedel zich vormt tijdens de passage door het geboortekanaal.
Het begrijpen van de anatomie van het foetale caput is essentieel voor het voorspellen en managen van het geboortemechanisme.
#### 1.1.2 Craniometrie: Diameters van het foetale caput
De afmetingen van de foetale schedel, ook wel craniometrie genoemd, zijn van groot belang voor het geboorteproces. Verschillende diameters van het caput bepalen welke doortredende diameter de schedel heeft op elk moment van de bevalling. Deze diameters beïnvloeden de manier waarop de schedel door het baringskanaal kan passeren.
De belangrijkste diameters zijn:
* **Circumferentia fronto-occipitalis:** De omtrek gemeten van voorhoofd tot achterhoofd. Deze is gemiddeld 34 cm.
* **Circumferentia suboccipito-bregmatica:** De omtrek gemeten van de onderkant van het achterhoofd tot de grote fontanel. Deze is gemiddeld 32 cm. Dit is de doortredende diameter bij maximale flexie van het hoofd, zoals bij de achterhoofdsligging.
* **Circumferentia mento-occipitalis:** De omtrek gemeten van de kin tot het achterhoofd. Deze is gemiddeld 35 cm. Dit is de doortredende diameter bij een aangezichtsligging.
#### 1.1.3 Laterale en VA-diameters
Naast de omtrekken zijn er ook specifieke diameters die relevant zijn:
* **Laterale diameters:**
* Bitemporale diameter: De diameter tussen de slaapbeenderen, gemiddeld 8 cm.
* Bipariëtale diameter: De diameter tussen de wandbeenderen, gemiddeld 9,5 cm.
* **VA-diameters (Verloskundig relevante diameters):**
* Suboccipitobregmatica: 9,5 cm. Dit is de doortredende diameter bij maximale flexie (achterhoofdsligging).
* Suboccipitofrontalis: 10 cm. Dit is de doortredende diameter bij een gewone achterhoofdsligging.
* Occipitofrontalis: 11-12 cm. Dit is de doortredende diameter bij een kruinligging.
* Mento-occipitalis: 13,5 cm. Dit is de doortredende diameter bij een voorhoofdsligging.
* Submentobregmatica: 9,5 cm. Dit is de doortredende diameter bij een aangezichtsligging.
De keuze van de doortredende diameter wordt bepaald door de houding van de foetus (flexie of deflectie van het hoofd). Een grotere diameter kan leiden tot een langere of complexere bevalling.
#### 1.1.4 Moulage en caput succedaneum
Tijdens de bevalling kunnen er veranderingen optreden aan het foetale caput:
* **Moulage:** De mogelijkheid van de schedel om te vervormen door de druk van de bekkenwand, waardoor de suturae en fontanellen zich kunnen overlappen. Dit proces maakt het mogelijk dat de schedel zich aanpast aan de vorm van het baringskanaal.
* **Caput succedaneum:** Een zwelling van zacht weefsel op de schedel van de baby, veroorzaakt door druk tijdens de bevalling. Dit is een normaal verschijnsel en verdwijnt meestal vanzelf. Een cefaal hematoom is een bloeding tussen het schedelbot en het periost, wat een meer gelokaliseerde zwelling veroorzaakt.
Deze verschijnselen zijn gerelateerd aan de druk die wordt uitgeoefend op het foetale caput tijdens de passage door het baringskanaal.
### 1.2 Ligging, houding en plaatsing van de foetus
De ligging, houding en plaatsing van de foetus zijn cruciale elementen die het verloop van de baring sterk beïnvloeden.
#### 1.2.1 Ligging
De ligging beschrijft de oriëntatie van de foetus ten opzichte van de baarmoeder. De meest voorkomende en gunstige ligging is de lengteligging, waarbij de langste as van de foetus parallel loopt aan de langste as van de moeder. Binnen de lengteligging zijn er verschillende hoofdliggingen:
* **Achterhoofdsligging:** De achterkant van het hoofd (occiput) is het voorliggende deel. Dit is de meest voorkomende en meest gunstige hoofdligging.
* **Voorhoofdsligging:** Het voorhoofd is het voorliggende deel.
* **Kruinligging:** Het deel van de schedel tussen het voorhoofd en de fontanel is het voorliggende deel.
* **Aangezichtsligging:** Het aangezicht is het voorliggende deel.
Andere liggingen zijn:
* **Stuitligging:** De billen of voeten van de foetus zijn het voorliggende deel. Dit kan volkomen (billen eerst) of onvolkomen (één of beide voeten eerst) zijn.
* **Dwarsligging:** De foetus ligt dwars in de baarmoeder, vaak met de schouder als voorliggend deel. Dit is geen gunstige ligging voor een vaginale bevalling.
#### 1.2.2 Houding
De houding beschrijft de mate van flexie of deflectie van de foetale delen, met name het hoofd en de ledematen.
* **Flexie:** Het hoofd van de foetus is gebogen, met de kin op de borst. Dit resulteert in een kleinere doortredende diameter (suboccipitobregmatica) en is de meest gunstige houding voor de baring, met name bij een achterhoofdsligging.
* **Deflectie:** Het hoofd is minder gebogen of naar achteren gebogen. Dit vergroot de doortredende diameter en kan leiden tot een voorhoofds- of aangezichtsligging, wat de baring bemoeilijkt.
#### 1.2.3 Plaatsing en stand
De plaatsing en stand beschrijven de positie van de foetale schedel ten opzichte van het bekken van de moeder, en meer specifiek de positie van het aanwijspunt (een anatomisch punt op de schedel, zoals de kleine fontanel bij achterhoofdsligging) ten opzichte van de bekkenas.
* **Aanwijspunt:** Bij een achterhoofdsligging is de kleine fontanel (occiput) het aanwijspunt. Bij een aangezichtsligging is dit de neus of kin.
* **Bekkenas:** De denkbeeldige lijn die door het bekken loopt.
* **Stand:** De relatieve positie van het aanwijspunt ten opzichte van de bekkenas wordt aangeduid met termen zoals voorste (anterior), achterste (posterior), links (L) en rechts (R), en de kwadranten daartussen (bv. RLdw voor rechter achterkwadrant).
Er zijn acht mogelijke standen voor het aanwijspunt, afhankelijk van de oriëntatie ten opzichte van de bekkenas. Een gunstige stand is bijvoorbeeld een achterhoofdsligging waarbij het aanwijspunt naar voren gericht is (bv. ROLa - rechter voorste kwadrant, waarbij het aanwijspunt zich aan de rechterzijde van de moeder bevindt en naar voren gericht is).
> **Tip:** Het is cruciaal om de relatie tussen ligging, houding en stand te begrijpen, aangezien deze combinatie bepaalt welke doortredende diameter van het foetale caput relevant is en hoe de foetus door het baringskanaal beweegt.
### 1.3 Contracties en het baringskanaal
Hoewel de details van contracties en het baringskanaal in andere secties van het document dieper worden uitgewerkt, is hun interactie met het foetale caput essentieel voor het begrip van de geboortefactoren.
* **Contracties:** De ritmische samentrekkingen van de uterus zorgen voor de kracht die nodig is om de foetus door het baringskanaal te persen.
* **Baringskanaal:** Dit omvat zowel het benige bekken als de zachte weefsels van de baarmoederhals en vagina. De grootte, vorm en elasticiteit van het baringskanaal bepalen in grote mate hoe de foetale schedel erdoorheen kan passeren.
De combinatie van de druk van de contracties en de aanpassing van het foetale caput aan de vorm van het baringskanaal bepaalt het verloop van de bevalling. De doortredende diameter van het foetale caput, die afhankelijk is van de ligging en houding van de foetus, moet passen binnen de diameter van het baringskanaal op het relevante moment.
> **Besluit:** De combinatie van de ligging, houding en plaatsing/stand van het foetale caput ten opzichte van het bekken bepaalt de doortredende diameter van de foetale schedel. Dit heeft een directe invloed op het verloop van de bevalling, aangezien de foetus met deze diameter door het baringskanaal moet passeren.
---
# Craniometrie en foetale schedel
Craniometrie, de meting van de foetale schedel, is essentieel voor het beoordelen van de doorgang van het foetale caput door het baringskanaal en heeft daarmee directe invloed op het verloop van de bevalling.
### 2.1 Anatomie van de foetale schedel
De foetale schedel bestaat uit verschillende delen, botstukken, naden (suturae) en fontanellen. Deze anatomische kenmerken zijn van belang voor het begrijpen van het baringsmechanisme en de flexibiliteit van de schedel tijdens de baring.
#### 2.1.1 Botstukken, naden en fontanellen
* **Botstukken:** De schedel is opgebouwd uit verschillende botstukken.
* **Naden (Suturae):** Dit zijn de verbindingen tussen de schedelbotten. Belangrijke suturae zijn onder andere de sutura coronalis, sutura sagittalis (ook wel pijnaad genoemd), en sutura lambdoïdalis.
* **Fontanellen:** Dit zijn de membraneuze openingen tussen de schedelbotten.
* **Grote fontanel (Bregma):** Dit is een belangrijke fontanel vanuit verloskundig oogpunt.
* **Kleine fontanel:** Dit is een ander anatomisch punt op de schedel.
De verschillende delen van de schedel die tijdens de baring belangrijk zijn, omvatten het sinciput, vertex en occiput.
### 2.2 Craniometrie: metingen en diameters
Craniometrie omvat de meting van de schedelomtrek en diverse schedeldiameters die van belang zijn voor de doorgang door het baringskanaal.
#### 2.2.1 Schedelomtrek
De schedelomtrek wordt gemeten na de geboorte. Belangrijke omtrekken zijn:
* Fronto-occipitalis
* Suboccipito-bregmatica
* Mento-occipitalis
#### 2.2.2 Doortredende diameters
De doortredende diameters zijn de afstanden tussen specifieke punten op de foetale schedel die tijdens de bevalling het baringskanaal passeren. De grootte van deze diameters, in relatie tot de afmetingen van het bekken, beïnvloedt het verloop van de bevalling.
* **Laterale diameters:**
* Bitemporale diameter: ongeveer 8 cm.
* Bipariëtale diameter: ongeveer 9,5 cm.
* **Anteroposterieure (VA) diameters (in relatie tot houding):**
* Suboccipitobregmatica: gemeten van het subocciput tot de bregma, met een waarde van ongeveer 9,5 cm. Deze diameter is relevant bij de achterhoofdsligging met maximale flexie.
* Suboccipitofrontalis: gemeten van het subocciput tot de voorkant van de bregma, met een waarde van ongeveer 10 cm. Dit is de diameter bij een gewone achterhoofdsligging.
* Occipito-frontalis: gemeten van het occiput tot het voorhoofd, met een waarde van ongeveer 11 cm. Dit is de diameter bij een kruinligging.
* Mento-occipitalis: gemeten van de kin tot het occiput, met een waarde van ongeveer 13,5 cm. Dit is de diameter bij een voorhoofdsligging.
* Submentobregmatica: gemeten van het submentum (onder de kin) tot de bregma, met een waarde van ongeveer 9,5 cm. Dit is de diameter bij een aangezichtsligging.
> **Tip:** Het is cruciaal om de relatie tussen de verschillende foetale houdingen en de bijbehorende doortredende diameters te kennen, aangezien dit direct de verloskundige aanpak beïnvloedt.
### 2.3 Verloskundige aspecten van de foetale schedel
De eigenschappen van de foetale schedel, met name de flexibiliteit en het vermogen tot vervorming, zijn van groot belang tijdens de baring.
#### 2.3.1 Moulage en caput succedaneum
* **Moulage (Moulding):** Dit is het proces waarbij de foetale schedel kan vervormen door de druk van het baringskanaal. De overlappende schedelbotten en de flexibele suturae en fontanellen maken deze vervorming mogelijk, wat helpt bij de doorgang.
* **Caput succedaneum:** Dit is oedeemvorming in het weke deel van de hoofdhuid, veroorzaakt door de druk tijdens de bevalling. Dit kan optreden bij zowel premature, mature als postmature schedels.
* **Cefaal hematoom:** Dit is een bloeduitstorting onder het beenvlies van de schedel en is een ander fenomeen dat gerelateerd is aan de druk op de foetale schedel.
#### 2.3.2 Invloed van ligging, houding en plaatsing
De ligging, houding en plaatsing van de foetale schedel ten opzichte van het bekken bepalen welke diameter van de schedel het bekken het eerst passeert. Dit heeft directe invloed op het verloop van de bevalling.
* **Ligging:** Dit verwijst naar de oriëntatie van de lengte-as van de foetus ten opzichte van de lengte-as van de moeder. Soorten liggingen zijn onder andere lengteligging (hoofdligging, stuitligging) en dwarsligging.
* Bij hoofdliggingen onderscheiden we achterhoofdsligging (met verschillende gradaties van flexie en deflectie, zoals voorhoofdsligging, kruinligging, aangezichtsligging) en stuitliggingen (volkomen, onvolkomen).
* **Houding:** Dit beschrijft de mate van flexie of deflectie van de foetale nek. Een volledig geflecteerde houding (kin op de borst) leidt tot de suboccipitobregmatische diameter die passeert, terwijl een sterk gedeflecteerde houding de mento-occipitale diameter kan laten passeren.
* **Plaatsing/Stand:** Dit betreft de specifieke positie van een anatomisch punt op de foetale schedel (het aanwijspunt, vaak de kleine fontanel bij achterhoofdsligging) ten opzichte van de bekkenas. Er zijn acht mogelijke kwadranten waarin het aanwijspunt zich kan bevinden, wat resulteert in acht verschillende standen van de schedel ten opzichte van het bekken (bv. R, L, A, V, dw).
> **Voorbeeld:** De stand "AaRv" betekent:
> * "A": Aangezichtsligging (hoewel "a" vaak voor achterhoofd staat, wordt hier het aanwijspunt bedoeld).
> * "a": Het aanwijspunt is het achterhoofd.
> * "R": Het aanwijspunt bevindt zich aan de rechterzijde van de moeder.
> * "v": Het aanwijspunt bevindt zich in het voorste kwadrant (dichter bij de symfyse).
> * "Rv": Specificeert het kwadrant tussen de voorste en dwars positie aan de rechterzijde.
De variatie in doortredende diameter, afhankelijk van de ligging, houding en plaatsing van de foetale schedel ten opzichte van het bekken, heeft een directe invloed op de duur en het verloop van de bevalling.
---
# Ligging, houding en plaatsing van de foetus
Dit onderdeel verkent de diverse liggingen, houdingen en plaatsingen van de foetus, en hun invloed op de doortredende diameter en het geboorteverloop.
### 3.1 Craniometrie: de foetale schedel
De schedel van de foetus bestaat uit meerdere delen, botstukken, suturae (naden) en fontanellen. De verloskundige kennis hiervan is essentieel voor het begrijpen van het baringsmechanisme.
#### 3.1.1 Delen van de foetale schedel
* **Delen:** Sinciput, vertex, occiput.
* **Botstukken:** Het betreft de botstukken van de schedel, zoals de os zygomaticum, maxilla en orbita.
* **Suturae (naden):** Sutura frontalis, sutura sagitalis (pijldraad), sutura coronalis en sutura lambdoïdalis.
* **Fontanellen:**
* Grote fontanel (Bregma): Belangrijk punt voor de verloskunde.
* Kleine fontanel (Vertex): Een ander anatomisch punt op de schedel.
#### 3.1.2 Diameters en omtrekken van de schedel
De craniometrie omvat de meting van verschillende omtrekken en diameters van de foetale schedel, die cruciaal zijn voor het beoordelen van de doortredende diameter tijdens de baring.
* **Omtrekken:**
* Fronto-occipitalis: Wordt na de geboorte gemeten.
* Suboccipito-bregmatica: Een belangrijke doortredende diameter.
* Mento-occipitalis: Een andere significante doortredende diameter.
* **Diameters:** Deze zijn van invloed op het verloop van de bevalling.
* **Laterale diameters:**
* Bitemporale diameter: meet ongeveer $8$ cm.
* Bipariëtale diameter: meet ongeveer $9.5$ cm. Dit is vaak de breedste diameter die moet passeren.
* **Anteroposterieure (VA) diameters, afhankelijk van de houding van de foetus:**
* Suboccipitobregmatica: $32$ cm (maximale flexie, achterhoofdsligging).
* Suboccipitofrontalis: $34$ cm (gewone achterhoofdsligging).
* Occipito-frontalis: $35$ cm (kruinligging).
* Mento-occipitalis: $35$ cm (voorhoofdsligging).
* Submentobregmatica: $35$ cm (aangezichtsligging).
> **Tip:** De effectieve doortredende diameter wordt bepaald door de omtrek van het deel van het foetale caput dat het eerst door het baringskanaal treedt, welke sterk wordt beïnvloed door de houding van de foetus.
### 3.2 Verloskundige aspecten van de foetale schedel
De toestand van de foetale schedel tijdens de baring kan worden beïnvloed door factoren zoals prematuriteit, maturiteit en postmaturiteit, wat kan leiden tot moulage (schedelvervorming) of caput succedaneum (waterhoofd).
* **Moulage:** Verhoogde flexibiliteit van de schedel (vooral bij prematuren) kan leiden tot vervorming van de schedel om de doorgang door het baringskanaal te vergemakkelijken.
* **Caput succedaneum:** Een zwelling van weke delen op de schedel, veroorzaakt door druk tijdens de baring.
### 3.3 Ligging, houding en plaatsing van de foetus
Deze drie termen beschrijven de oriëntatie van de foetus ten opzichte van de baarmoeder en het bekken van de moeder, en zijn bepalend voor het geboortemechanisme en de doortredende diameters.
#### 3.3.1 Ligging van de foetus
De ligging verwijst naar de oriëntatie van de lengteas van de foetus ten opzichte van de lengteas van de moeder.
* **Lengteligging:** De lengteas van de foetus loopt parallel aan de lengteas van de moeder. Dit is de meest voorkomende en gunstige ligging.
* **Hoofdligging:** Het hoofd van de foetus is het voorliggende deel.
* Achterhoofdsligging: De achterzijde van het hoofd ligt voor.
* Voorhoofdsligging: Het voorhoofd ligt voor.
* Kruinligging: Het kruintje van het hoofd ligt voor.
* Aangezichtsligging: Het aangezicht ligt voor.
* **Stuitligging:** De stuit of de benen van de foetus liggen voor.
* Volkomen stuitligging: Bil en benen liggen voor.
* Onvolkomen stuitligging: Bijvoorbeeld alleen de billen of een of beide benen liggen voor.
* **Dwarsligging:** De lengteas van de foetus staat loodrecht op de lengteas van de moeder.
* Schouderligging: De schouder is het voorliggende deel.
* Romp/Heup ligging: Minder voorkomend.
#### 3.3.2 Houding van de foetus
De houding beschrijft de mate van flexie of extensie van het foetale lichaam, met name de nek en ledematen.
* **Flexie:** De foetus is opgevouwen, met de kin op de borst. Dit verkort de doortredende diameter van het hoofd.
* Volledig maximaal: Kin is stevig tegen de borst gedrukt.
* Matig: De kin is iets van de borst af.
* **Deflexie (extensie):** De foetus is minder opgevouwen of gestrekt. Dit verlengt de doortredende diameter van het hoofd.
* Matig.
* Sterk.
#### 3.3.3 Plaatsing (stand) van de foetus
De plaatsing, of stand, verwijst naar de positie van een anatomisch punt op het voorliggende deel van de foetale schedel ten opzichte van de bekkenas van de moeder. Dit aanwijspunt bepaalt de definitieve ligging en houding tijdens de bevalling.
* **Aanwijspunt:** Dit is een specifiek anatomisch punt op de schedel van de foetus, zoals de kleine fontanel bij een achterhoofdsligging, de kin bij een aangezichtsligging, of het voorhoofd bij een voorhoofdsligging.
* **Bekkenas:** De denkbeeldige lijn die door het bekken van de moeder loopt.
* **Posities:** Er zijn verschillende posities, afhankelijk van waar het aanwijspunt zich bevindt ten opzichte van de bekkenas (anterior, posterior, links, rechts). Bijvoorbeeld, bij een achterhoofdsligging kan het aanwijspunt (de kleine fontanel) zich in de linker voorste kwadrant (AaLv), rechter voorste kwadrant (AaRv), etc. bevinden. Er worden $8$ verschillende kwadranten onderscheiden.
> **Voorbeeld:** De plaatsing 'AaRv' betekent:
> * 'A' staat voor achterhoofdsligging.
> * 'a' staat voor het aanwijspunt, namelijk het achterhoofd.
> * 'R' geeft de zijde aan waar het aanwijspunt zich bevindt (rechterzijde van de barende).
> * 'v' staat voor de voorste zijde van het bekken (symfyse).
> * 'Rv' duidt op het kwadrant tussen de voorste en de dwarsrichting aan de rechterzijde.
### 3.4 Conclusie: Invloed op het baringsproces
De ligging, houding en plaatsing van de foetale schedel ten opzichte van het bekken van de moeder bepalen welke diameter van de foetale schedel als eerst door het baringskanaal zal passeren. Een verschillende doortredende diameter heeft directe invloed op het verloop van de bevalling.
---
# Verloskundige aspecten van de foetale schedel
Dit gedeelte behandelt de aanpassingen van de foetale schedel tijdens de bevalling, de invloed van rijpheid en specifieke verloskundige fenomenen zoals moulage en caput succedaneum.
## 4. Verloskundige aspecten van de foetale schedel
De foetale schedel is een complex geheel dat tijdens de baring significante aanpassingen ondergaat om de passage door het baringskanaal te vergemakkelijken. Deze aanpassingen, samen met factoren als de rijpheid van de foetus, bepalen mede het verloop van de baring.
### 4.1 Anatomie van de foetale schedel
De foetale schedel bestaat uit verschillende delen:
* **Beenstukken:** De schedel is opgebouwd uit meerdere platte beenstukken.
* **Suturae:** Dit zijn de naden tussen de beenstukken, zoals de sutura sagitalis, coronalis, lambdoïdalis en frontalis. Deze suturae zijn flexibel en maken verbreding of vernauwing van de schedel mogelijk.
* **Fontanellen:** Dit zijn de membraneuze openingen waar meerdere suturae samenkomen. De belangrijkste zijn:
* De grote fontanel (bregma), gelegen aan de voorkant, waar de sutura sagitalis en coronalis samenkomen.
* De kleine fontanel (lambda), gelegen aan de achterkant, waar de sutura sagitalis en lambdoïdalis samenkomen.
Fontanellen zijn cruciaal voor de vervorming van de schedel tijdens de baring.
### 4.2 Craniometrie en diameters
Craniometrie bestudeert de afmetingen van de foetale schedel, welke cruciaal zijn voor het inschatten van de doortocht door het bekken. De belangrijkste diameters en omtrekken zijn:
* **Omtrek (circumferentia):**
* Fronto-occipitalis: gemeten van voorhoofd tot achterhoofd.
* Suboccipito-bregmatica: gemeten van onder het achterhoofd tot de grote fontanel.
* Mento-occipitalis: gemeten van kin tot achterhoofd.
* **Doortredende diameters:** Dit zijn de diameters die de schedel aanneemt tijdens de passage door het baringskanaal, afhankelijk van de ligging en houding van de foetus.
* **Suboccipito-bregmatica diameter:** meet ongeveer $32$ cm. Deze diameter is relevant bij een achterhoofdsligging met maximale flexie.
* **Fronto-occipitalis diameter:** meet ongeveer $34$ cm. Dit is de diameter bij een standaard achterhoofdsligging.
* **Mento-occipitalis diameter:** meet ongeveer $35$ cm. Deze diameter is relevant bij een voorhoofdsligging.
* **Laterale diameters:**
* Bitemporale diameter: de afstand tussen de slapen, ongeveer $8$ cm.
* Bipariëtale diameter: de afstand tussen de grootste breedtepunten van de wandbeenderen, ongeveer $9.5$ cm.
### 4.3 Invloed van rijpheid en foetale conditie
De rijpheid van de foetus heeft invloed op de eigenschappen van de schedel:
* **Premature schedel:** Kenmerkt zich door een grotere flexibiliteit van de botten en wijder openstaande suturae en fontanellen. Dit kan de moulage faciliteren, maar verhoogt ook het risico op schedelbeschadigingen.
* **Mature schedel:** De botten zijn steviger en de suturae en fontanellen zijn nog steeds voldoende flexibel voor aanpassing.
* **Postmature schedel:** De botten kunnen harder zijn, wat de moulage bemoeilijkt.
### 4.4 Verloskundige aspecten tijdens de baring
Tijdens de baring kunnen zich specifieke fenomenen voordoen gerelateerd aan de foetale schedel:
#### 4.4.1 Moulage (moulding)
Moulage is de vervorming van de foetale schedel onder invloed van de weeënkrachten en de weerstand van het baringskanaal. De flexibele suturae en fontanellen maken het mogelijk dat de schedel enigszins van vorm verandert, waardoor de omtrek kleiner wordt en de schedel zich beter kan aanpassen aan de anatomie van het bekken. Dit proces is essentieel voor een succesvolle vaginale baring.
> **Tip:** Moulage is een normaal en noodzakelijk onderdeel van de baring. Het vermogen tot moulage is groter bij een premature foetus vanwege de nog zachtere schedelbotten.
#### 4.4.2 Caput succedaneum
Caput succedaneum is een oedemateuze zwelling van het weke deel van de hoofdhuid, die ontstaat door de druk van de baarmoedermond en de bekkenwand op de schedel van de foetus tijdens de baring.
* **Ontstaan:** Het is een gevolg van een stuwing van bloed en weefselvocht in de hoofdhuid, meestal boven de suturae gelegen.
* **Kenmerken:** De zwelling is zacht, diffuus en kan over de suturae heen reiken. Het verdwijnt meestal binnen enkele dagen na de geboorte zonder behandeling.
* **Onderscheid met cefaal hematoom:** Een caput succedaneum dient onderscheiden te worden van een capaal hematoom. Een capaal hematoom is een bloeding tussen het beenvlies en het periost, en wordt begrensd door de suturae.
> **Voorbeeld:** Een baby wordt geboren met een zichtbare zwelling op het hoofd, die niet scherp afgebakend is en over de plaats van de schedelnaden heen loopt. Dit is waarschijnlijk een caput succedaneum.
### 4.5 Invloed van ligging, houding en plaatsing
De ligging (lange of dwarsas van de foetus t.o.v. de moeder), de houding (mate van flexie of extensie van de schedel) en de plaatsing/stand (positie van het aanwijspunt t.o.v. het bekken) van de foetale schedel hebben een directe invloed op de doortredende diameter en daarmee op het verloop van de bevalling.
* **Flexie:** Een flexiehouding (kin op de borst) zorgt voor de kleinste doortredende diameter (suboccipito-bregmatica).
* **Deflectie:** Een minder flexibele houding (deflectie) leidt tot grotere diameters (suboccipito-frontalis, fronto-occipitalis, mento-occipitalis, submentobregmatica), wat de passage kan bemoeilijken.
* **Aanwijspunt:** Het aanwijspunt (bv. de kleine fontanel bij achterhoofdsligging) is een anatomisch punt op de schedel dat de positie van de foetus in het bekken bepaalt. De plaatsing van dit aanwijspunt t.o.v. de bekkenas (bijvoorbeeld achterhoofd rechts voor) beïnvloedt welke diameter van de schedel het eerst het bekken passeert.
### 4.6 Besluit: Invloed craniometrie op baringsproces
De craniometrie van de foetale schedel, in samenhang met de ligging, houding en plaatsing van de foetus ten opzichte van het bekken, bepaalt de doortredende diameter. Een optimale combinatie van deze factoren zorgt voor een efficiënte passage door het baringskanaal, terwijl afwijkingen de bevalling kunnen bemoeilijken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Foetaal caput | Het deel van de foetus dat als eerste het baringskanaal binnendringt tijdens de bevalling, meestal de schedel. |
| Contracties | Spiercontracties van de baarmoeder die tijdens de bevalling optreden om de foetus uit te drijven. |
| Baringskanaal | Het geboortekanaal dat de foetus passeert tijdens de bevalling, bestaande uit de baarmoederhals, vagina en bekkenuitgang. |
| Suturae | De bindweefselnaden tussen de schedelbeenderen van de foetus, die vervorming van de schedel tijdens de baring mogelijk maken. |
| Fontanellen | De openingen in de schedel van de foetus, omgeven door bindweefsel, die ook flexibiliteit bieden aan de schedel tijdens de geboorte. |
| Craniometrie | De meting van de schedel van de foetus, met name de diameters en omtrekken, om de doortocht door het bekken te beoordelen. |
| Doortredende diameter | De langste diameter van het foetale caput die bij de passage door het baringskanaal de grootste weerstand ondervindt. |
| Moulage (Moulding) | De tijdelijke vervorming van de foetale schedel tijdens de baring door de druk van het bekken, waardoor de schedelbeenderen over elkaar heen schuiven. |
| Caput succedaneum | Zwelling van zacht weefsel op de hoofdhuid van de foetus, veroorzaakt door druk van het baarmoederhals of de baarmoederwand tijdens de bevalling. |
| Ligging | De positie van de lengteas van de foetus ten opzichte van de lengteas van de moeder (bv. lengteligging, dwarsligging). |
| Houding | De mate van flexie of deflectie van de foetus, met name van het hoofd ten opzichte van de romp (bv. flexie, deflexie). |
| Plaatsing/Stand | De specifieke positie van een bepaald anatomisch punt van het foetale caput ten opzichte van het bekken van de moeder. |
| Bekken-as | De denkbeeldige lijn die het verloop van het baringskanaal volgt door het bekken van de moeder. |
| Aanwijspunt | Een specifiek anatomisch punt op het foetale caput (bv. kleine fontanel bij achterhoofdsligging) dat wordt gebruikt om de stand van de foetus te bepalen. |
| Prematuur | Een zwangerschap die eindigt vóór 37 weken. |
| Mature | Een zwangerschap die tussen 37 en 42 weken eindigt. |
| Postmatuur | Een zwangerschap die eindigt na 42 weken. |