Cover
Jetzt kostenlos starten Cursus_mensen met een beperking.docx
Summary
# Begrippen en indeling van beperkingen
Dit onderwerp behandelt de definitie van handicap, de prevalentie ervan wereldwijd en in Vlaanderen, en de indeling van beperkingen in aangeboren en verworven, evenals de verschillende categorieën zoals verstandelijke, fysieke en zintuiglijke beperkingen.
## 1. Begrippen en prevalentie van beperkingen
### 1.1 Begripsomschrijving handicap
Een handicap wordt gedefinieerd als elk langdurig en significant participatieprobleem van een persoon. Dit probleem ontstaat door het samenspel van:
* Functiestoornissen (mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk)
* Beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten
* Persoonlijke en externe factoren
Deze definitie is gebaseerd op de sociaal-ecologische visie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het ICF-model, waarbij de interactie tussen de persoon en zijn omgeving centraal staat. Voor de definitie en classificatie van psychische stoornissen kan de DSM-V geraadpleegd worden.
### 1.2 Prevalentie van handicaps
* **Wereldwijd:** Naar schatting ervaren 1,3 miljard mensen, ofwel 1 op de 6 personen wereldwijd, een aanzienlijke handicap. Mensen met een handicap kampen vaker met gezondheidsongelijkheden, sterven eerder, hebben een slechtere gezondheid en ervaren meer beperkingen in het dagelijks functioneren. Dit wordt mede veroorzaakt door stigmatisering, discriminatie, armoede, uitsluiting en belemmeringen in de gezondheidszorg. Zo sterven personen met een handicap tot 20 jaar eerder en hebben zij een meer dan dubbel risico op comorbide aandoeningen.
* **In Vlaanderen:** Er zijn geen officiële cijfers, maar bevolkingsenquêtes suggereren dat tussen de 16 en 24 procent van de Vlamingen een beperking heeft.
> **Tip:** De terminologie rondom mensen met een beperking is geëvolueerd. Tegenwoordig spreekt men van "beperkingen" in plaats van "handicaps" of "zwakzinnigheid/geestelijk gehandicapt", om te benadrukken dat mensen niet gereduceerd kunnen worden tot hun beperking.
## 2. Indeling van beperkingen
Beperkingen kunnen worden ingedeeld op basis van het moment van ontstaan (aangeboren of verworven) en naar de aard van de beperking.
### 2.1 Indeling naar ontstaan
#### 2.1.1 Aangeboren beperkingen
Deze beperkingen zijn aanwezig vanaf de geboorte en kunnen diverse functies beïnvloeden, zoals motoriek, cognitie, zintuiglijke waarneming en spraak. Oorzaken zijn onder meer:
* **Genetische oorzaak:** Fouten in erfelijk materiaal of genetische programmering, structurele afwijkingen aan chromosomen (erfelijk of accidenteel). Voorbeelden zijn Fenylketonurie, Syndroom van Down (fout op chromosoom 21) en Fragiele-X syndroom (fout op X-chromosoom).
* **Prenatale invloeden:** Complicaties tijdens de zwangerschap, zoals infecties (cytomegalovirus, toxoplasmose, rubella), blootstelling aan schadelijke stoffen (alcohol, drugs, roken), ondervoeding of radioactieve straling.
* **Complicaties bij de geboorte:** Moeilijke bevalling, zuurstoftekort, navelstrengproblemen of een abnormale ligging van de baby.
#### 2.1.2 Niet-aangeboren/verworven beperkingen
Deze beperkingen ontstaan na de geboorte en kennen diverse oorzaken:
* **Niet-aangeboren hersenletsel (NAH):** Schade aan de hersenen door bijvoorbeeld een beroerte (CVA), ongeluk of infectie (meningitis).
* **Traumatische oorzaken:** Hoofd- of hersentrauma, amputatie van ledematen of mishandeling.
* **Degeneratieve aandoeningen:** Ziekten zoals Multiple Sclerose (MS) of Parkinson.
* **Chronische ziekten:** Aandoeningen zoals diabetes of epilepsie.
### 2.2 Indeling naar categorie
#### 2.2.1 Verstandelijke beperking
* **Begripsbepaling:** Een stoornis die ontstaat tijdens de ontwikkelingsperiode, gekenmerkt door beperkingen in het intellectueel functioneren (redeneren, probleemoplossend vermogen, abstract denken) en adaptief functioneren (conceptueel, sociaal en praktisch). Het is geen louter cognitieve stoornis, maar duidt op de behoefte aan ondersteuning. Het functioneren is een wisselwerking tussen persoon en omgeving.
* **DSM-V criteria:**
1. Tekort in intellectueel functioneren (bevestigd door klinisch en intelligentieonderzoek).
2. Tekorten in adaptief functioneren die leiden tot onvermogen om te voldoen aan standaarden voor persoonlijke onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid, zonder blijvende ondersteuning. Deze tekorten beperken het functioneren in communicatie, onderwijs/werk, sociaal leven, persoonlijke onafhankelijkheid en dagelijks leven.
3. Begin van de deficiënties in verstandelijke functies en aanpassingsvermogen tijdens de ontwikkelingsperiode.
* **Indeling van ernst (volgens DSM-V):** De ernst wordt bepaald door de mate van **adaptief functioneren** en de behoefte aan ondersteuning, onderverdeeld in 4 domeinen:
* **Conceptueel domein:** Geheugen, taal, schoolvaardigheden, probleemoplossing.
* Licht: Leerproblemen, tekorten in abstract redeneren, executieve functies, kortetermijngeheugen.
* matig: Tragere ontwikkeling, niveau basisonderwijs, dagelijkse conceptuele taken vereisen structurele ondersteuning.
* Ernstig: Beperkt vermogen tot conceptuele vaardigheden, begrip van geschreven taal en concepten met getallen/tijd/geld is beperkt.
* Zeer ernstig: Conceptuele vaardigheden hebben betrekking op fysieke wereld, geen symbolische processen.
* **Sociaal domein:** Inleven, empathie, vriendschappen sluiten, communicatie.
* Licht: Immatuur sociaal gedrag, moeite met signalen, concretere taal, emotie-regulatieproblemen.
* matig: Duidelijke verschillen met leeftijdsgenoten, minder complexe gesproken taal, sociale signalen niet altijd juist geïnterpreteerd.
* Ernstig: Beperkte gesproken taal (woordenschat/grammatica), communicatie gericht op het hier en nu, eenvoudig geformuleerde uitingen en gebarentaal begrepen.
* Zeer ernstig: Nauwelijks inzicht in symbolische communicatie, beperkt begrip van instructies/gebaren, uitwissing van wensen/emoties grotendeels non-verbaal.
* **Praktisch domein:** Leervermogen, zelfmanagement, zelfverzorging.
* Licht: Persoonlijke verzorging meestal in orde, ondersteuning nodig voor complexe taken (boodschappen, bankzaken).
* matig: Zelfzorg (eten, aankleden, hygiëne) mogelijk, maar met extra leerproces/ondersteuning.
* Ernstig: Ondersteuning nodig voor alle dagelijkse activiteiten, continue supervisie aangewezen, geen verantwoorde beslissingen mogelijk.
* Zeer ernstig: Volledig afhankelijk, deelname aan activiteiten mogelijk (bv. keuken helpen), ontspanning onder begeleiding.
* **Verstandelijke beperking en sociaal-emotionele ontwikkeling:** De ontwikkeling kan trager verlopen, op een bepaald niveau stoppen of disharmonisch zijn. Dit maakt het voorspellen van gedrag en begeleiding uitdagender.
* **Zorg bij mensen met een verstandelijke beperking:**
* **Individuele begeleiding:** Afgestemd op specifieke behoeften.
* **Structuur en voorspelbaarheid:** Duidelijke dagindeling en stabiele omgeving.
* **Sociale en emotionele ondersteuning:** Ontwikkelen van sociale vaardigheden en omgaan met emoties.
* **(Technologische) hulpmiddelen:** Spraakondersteuning, structuur-apps, sensorische hulpmiddelen.
* **Professionele zorg:** Ondersteuning van organisaties zoals het VAPH.
> **Tip:** Gebruik eenvoudige taal, vermijd moeilijke woorden en lange zinnen. Vraag of de persoon je begrepen heeft en herhaal indien nodig. Neem de tijd en wees geduldig. Behandel de persoon als een volwassene.
#### 2.2.2 Fysieke beperking
* **Begripsbepaling:** Personen met een fysieke beperking hebben blijvende, tijdelijke of terugkerende lichamelijke belemmeringen die hun groei, ontplooiing en handhaving hinderen. Er is een medisch vaststelbaar obstakel in de lichamelijke context dat gedragsbeperkingen en ongemakken met zich meebrengt. Dit kan leiden tot onvermogen om een lichaamsdeel goed te gebruiken, wat zich uit in houdings-, bewegingsbeperkingen of stoornissen in het bewegen.
* **Indeling:**
* **Naar ontstaan:** Aangeboren of verworven.
* **Naar hersenbeschadiging:** Met of zonder hersenbeschadiging.
* **Naar plaats:** Indeling naar de locatie van de beperking.
* **Naar oorzaak (VAPH-indeling):**
* **Motorische stoornissen vanuit centrale oorsprong:** Aandoeningen van hersenen, ruggenmerg of zenuwen (bv. verlammingen, spierziekten). Voorbeelden zijn cerebrale parese, spina bifida, medullaire aandoeningen, myopathie, multiple sclerose.
* **Motorische stoornissen vanuit anatomische afwijking:** Afwezigheid of afwijking van anatomische structuren (bv. ontbreken van ledematen, misvorming). Voorbeelden zijn dysmelie, afwijkingen van het skelet of de ledematen.
* **Naar zorgbehoefte (VAPH):** De ernst wordt ingeschat op basis van de zorgbehoefte, met een indeling in licht, matig, ernstig of a-functioneel, gebaseerd op de benodigde ondersteuning voor mobiliteit en manipulatie, en een percentage verlies ten opzichte van normale functie.
* **Kernbegrippen:**
* **Spierdystrofie:** Spierzwakte.
* **Amputatie:** Verlies van een lichaamsdeel.
* **Hemiplegie:** Complete halfzijdige verlamming of spierkrachtverlies (linker- of rechterhelft).
* **Hemiparese:** Gedeeltelijke halfzijdige verlamming (bv. enkel arm of been).
* **Dwarslaesie:** Beschadiging van het ruggenmerg met zenuwuitval en verlamming.
* **Paraplegie:** Laaggelegen dwarslaesie (benen en romp verlamd, armen en handen bruikbaar).
* **Tetraplegie/Quadriplegie:** Hoog gelegen letsel met uitval van alle vier ledematen.
* **Zorg voor mensen met een fysieke beperking:** Principes zijn vergelijkbaar met zorg voor mensen met een mentale beperking.
* **Medische begeleiding:** Medicatie, operaties, medische opvolging.
* **Therapie:** Bewegingstherapie, stimuleren van grove en fijne motoriek (bv. kinesitherapie, ergotherapie, hydrotherapie).
* **Sport:** Voor spieropbouw, lichaamsbeleving en zelfbeeld.
* **Logopedie:** Aanleren van taal, spraak-, kauw- en slikproblemen, alternatieve communicatiesystemen (bv. Blissymbolen).
* **Psychologische begeleiding:** Verwerking, zelfbeeld, omgaan met emotionele problemen en stress.
* **Gebruik van hulpmiddelen:** Rolwagens, krukken, aangepaste software, geleidehonden.
#### 2.2.3 Zintuiglijke beperkingen
##### 2.2.3.1 Auditieve beperking
* **Begripsbepaling:** Ongeveer 1 miljoen Vlamingen zijn doof of slechthorend, vanaf de geboorte of op latere leeftijd. De oorzaken zijn divers: erfelijk, ziekte, vocht achter het trommelvlies, misvormde oorschelp, problemen met auditieve banen in de hersenen, overgevoeligheid voor geluid, of oorsuizingen.
* **Indeling:**
* **Naar tijdstip:** Aangeboren of op latere leeftijd ontstaan (cruciaal voor spraak-taalverwerving).
* **Naar type gehoorverlies:**
* **Geleidingsverlies:** Probleem in uitwendig oor en/of middenoor.
* **Neuro-sensorieel gehoorverlies:** Letsel in binnenoor, gehoorzenuw, hersenbanen of auditieve cortex.
* **Gemengd gehoorverlies:** Combinatie van geleidings- en neuro-sensorieel verlies.
* **Naar ernst:**
* Licht gehoorverlies (21-40 dB): Zachte stem of verre spreker moeilijk waarneembaar.
* matig gehoorverlies: Luisteren mogelijk in goede omstandigheden, liplezen ter ondersteuning, enkel vertrouwde geluiden waargenomen.
* Ernstig/zwaar gehoorverlies: Spraakverstaan mogelijk in optimale omstandigheden, liplezen nodig.
* Doofheid: Geen spraakperceptie, enkel zeer sterke geluiden waarneembaar.
* Totaal gehoorverlies: Geen geluiden waargenomen.
* **Unilateraal of bilateraal:** Aan één oor of aan beide oren.
* **Beleving en gevolgen:** Kan leiden tot communicatieproblemen, gevoelens van isolatie, onzekerheid, neerslachtigheid, verminderde sociale betrokkenheid.
* **Tips bij omgang:** Trek de aandacht met oogcontact of een lichte aanraking. Spreek langzaam en duidelijk, articuleer medeklinkers goed. Schrijf belangrijke informatie op. Laat de persoon meelezen op een scherm indien mogelijk.
* **Hulpmiddelen:** Gebarentaal, hoortoestellen, cochleaire implantaten, ringleidingsystemen, waarschuwingssystemen (flitslampen, trilwekkers), tolken (gebaren-, schrijftolken), apps voor spraak-naar-tekst en videobellen met gebarentaalondersteuning.
##### 2.2.3.2 Visuele beperking
* **Bepaling (WHO):**
* **Slechtziend:** Gezichtscherpte < 3/10 of gezichtsveld ≤ 20 graden (met beste correctie).
* **Blind:** Gezichtscherpte < 1/20 of gezichtsveld ≤ 10 graden (met beste correctie).
* Oogartsen bepalen de visuele beperking, rekening houdend met gezichtsscherpte, gezichtsveld en andere oogfuncties (oogmotoriek, lichtadaptatie, dieptezicht, kleurzin, cerebrale visuele functies).
* **Oorzaken:** Genetische factoren, infecties, milieufactoren, prematuriteit, zuurstofgebrek bij geboorte, hersentrauma, oogziekten (cataract, maculadegeneratie, glaucoom), diabetes.
* **Prevalentie:** Ongeveer 2 op 100 personen zijn slechtziend, 1 op 1000 Vlamingen is blind. Velen krijgen de beperking op latere leeftijd; ongeveer 85% is ouder dan 50 jaar.
* **Beleving en gevolgen:**
* **Praktische gevolgen:** Mobiliteitsproblemen (witte stok, geleidehond nodig), aanpassingen bij dagelijkse taken (braille, spraaksoftware), financiële uitdagingen (kosten hulpmiddelen).
* **Sociale gevolgen:** Afhankelijkheid, sociale isolatie, stigma en discriminatie.
* **Psychologische gevolgen:** Verlies van autonomie, frustratie, angst, depressie. Aanpassingsprocessen met ontwikkeling van nieuwe strategieën en vaardigheden.
* **Tips bij omgang:** Vraag of hulp nodig is. Spreek de persoon direct aan. Houd rekening met het ontbreken van lichaamstaal. Wees specifiek bij waarschuwingen ("Pas op voor...") en beschrijf locaties duidelijk (bv. uurwerk-analogie). Geef voorwerpen in de hand. Stel iedereen voor bij ontmoetingen. Veel lawaai kan desoriënterend werken. Gebruik courante taal (bv. "zien", "kijken"). Wees niet bang voor stiltes in conversaties.
* **Hulpmiddelen:** Brailleschrift, witte/gele stokken, GPS, brailleschrijfmachines, computer met brailleleesregel, voorleestoestellen/software, sprekende rekenmachines, leesloepen, sprekende/voelbare klokken, grote letterkalenders, aangepaste speelkaarten en bordspellen.
## 3. Begeleidingsmethodieken
### 3.1 Persoonsgerichte zorg
Nadruk ligt op individuele behoeften, wensen en levensdoelen. Kenmerken: respect voor autonomie, holistische benadering, samenwerking met netwerk, flexibiliteit. Voordelen: verbeterde levenskwaliteit, verhoogde motivatie, efficiëntere zorg.
### 3.2 Competentiegericht begeleiden
Focus op ontwikkeling en versterking van bestaande vaardigheden. Kenmerken: individuele groei, motiverende aanpak, proactieve ondersteuning, netwerkbetrokkenheid. Voordelen: verhoogde zelfredzaamheid, meer zelfvertrouwen, betere sociale integratie.
### 3.3 Belevingsgerichte zorg
Focus op ervaringen, emoties en beleving van de persoon. Kenmerken: respect voor beleving, aanpassen sensorische prikkels, emotionele ondersteuning, individuele benadering. Voordelen: verhoogd emotioneel welzijn, minder stress/angst, betere sociale interactie.
### 3.4 Active Support
Stimuleert actieve deelname aan het dagelijks leven. Kenmerken: actieve participatie, individuele begeleiding, positieve benadering, continue ondersteuning. Voordelen: meer zelfstandigheid, verhoogd zelfvertrouwen, betere sociale interactie.
### 3.5 Oplossingsgericht werken
Focus op mogelijkheden en oplossingen, in plaats van problemen. Kenmerken: focus op de toekomst, krachtgerichte benadering, kleine haalbare stappen, positieve taal. Voordelen: meer motivatie/zelfvertrouwen, snellere vooruitgang, betere samenwerking.
### 3.6 Snoezelen
Gericht op sensorische stimulatie en ontspanning in een veilige omgeving. Kenmerken: zintuiglijke stimulatie, ontspanning en rust, individuele beleving, evenwicht tussen activering en relaxatie. Voordelen: vermindering stress/angst, verbeterde communicatie, verhoogd welzijn.
> **Noot:** Snoezelen is niet enkel een methodiek, maar ook een levenshouding. De begeleider vertaalt deze filosofie continu in het dagelijkse leven, waarbij elk leefmoment kansen biedt voor rustig, kwalitatief genieten.
### 3.7 Gentle Teaching
Methode gebaseerd op onvoorwaardelijke acceptatie en opbouw van een vertrouwensrelatie. Kenmerken: onvoorwaardelijke acceptatie, veiligheid en vertrouwen, companionship, geen straf of beloning. Voordelen: vermindering angst/stress, betere sociale interactie, verhoogd welzijn.
### 3.8 Basale stimulatie
Gericht op sensorische en lichaamsgerichte stimulatie voor mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Kenmerken: lichaamsbewustzijn versterken, zintuiglijke stimulatie, individuele benadering, veilige en vertrouwde omgeving. Voordelen: verbeterde lichaamsbeleving, betere communicatie, verhoogd welzijn.
## 4. Inclusie
### 4.1 Begripsbepaling
Inclusie betekent dat iedereen zich welkom voelt, ongeacht leeftijd, geslacht, etniciteit, religie, beperking, seksuele geaardheid, opleiding of afkomst. Het streeft naar gelijke toegang en kansen, en het wegnemen van drempels en discriminatie.
### 4.2 Verschil met andere concepten
* **Sociale uitsluiting (exclusie):** Deelnemen aan de samenleving wordt geweigerd.
* **Sociale segregatie:** Niet-dominante groepen leven geïsoleerd van de samenleving.
* **Sociale integratie:** Personen mogen meedoen als ze zich aanpassen; structuren passen zich weinig aan.
### 4.3 Inclusieve samenleving
Een open samenleving waar iedereen waardevol is en bijdraagt. Kenmerken: gelijke rechten en kansen, toegankelijkheid, sociale rechtvaardigheid, actieve participatie, respect en acceptatie. Dit vereist samenwerking tussen overheid, bedrijven en burgers.
---
# Begeleidingsmethodieken en inclusie
Dit deel van de cursus behandelt verschillende begeleidingsmethodieken en het concept van inclusie, gericht op de ondersteuning van mensen met een beperking.
## 2. Begeleidingsmethodieken en inclusie
### 2.1 Begeleidingsmethodieken
Begeleidingsmethodieken omvatten diverse benaderingen om personen met een beperking of zorgbehoefte te ondersteunen, met als doel zelfstandigheid, sociale interactie en emotioneel welzijn te verbeteren.
#### 2.1.1 Persoonsgerichte zorg
Persoonsgerichte zorg plaatst de individuele behoeften, wensen en levensdoelen van een persoon centraal. De zorg wordt afgestemd op wat iemand nodig heeft voor een zo zelfstandig en betekenisvol mogelijk leven.
* **Kenmerken:**
* Respect voor autonomie: de persoon heeft inspraak.
* Holistische benadering: fysieke, sociale, psychologische en emotionele aspecten worden meegenomen.
* Samenwerking: zorgverleners werken samen met de persoon en diens netwerk.
* Flexibiliteit: zorg wordt aangepast aan veranderende omstandigheden.
* **Voordelen:** Verbeterde kwaliteit van leven, verhoogde motivatie en welzijn, efficiëntere zorgverlening.
* **Praktische toepassingen:** Afstemmen van begeleiding op communicatiestijl en zelfstandigheid bij mensen met een beperking; aanbieden van activiteiten gebaseerd op persoonlijke interesses in de ouderenzorg; inzetten van therapieën op basis van wat werkt voor de specifieke persoon in de geestelijke gezondheidszorg.
#### 2.1.2 Competentiegericht begeleiden
Deze methode richt zich op het ontwikkelen en versterken van bestaande vaardigheden. De focus ligt op wat iemand al kan en hoe deze competenties verder uitgebreid kunnen worden.
* **Kenmerken:**
* Individuele groei: gericht op het vergroten van zelfredzaamheid en vaardigheden.
* Motiverende aanpak: stimuleren van actieve deelname aan ontwikkeling.
* Proactieve ondersteuning: helpen bij het stellen van haalbare doelen en leerstrategieën.
* Netwerkbetrokkenheid: familie, vrienden en zorgverleners worden betrokken.
* **Voordelen:** Verhoogde zelfredzaamheid, meer zelfvertrouwen, betere sociale integratie.
* **Praktische toepassingen:** Aanleren van dagelijkse vaardigheden (koken, plannen, sociale interactie) bij mensen met een beperking; stimuleren van cognitieve en fysieke vaardigheden in de ouderenzorg; ondersteunen bij het herwinnen van functies na een letsel in de revalidatiezorg.
#### 2.1.3 Belevingsgerichte zorg
Belevingsgerichte zorg focust op de ervaringen, emoties en beleving van een persoon. De begeleiding sluit aan bij hoe iemand de wereld ervaart, om een veilige en comfortabele omgeving te creëren.
* **Kenmerken:**
* Respect voor de beleving: aansluiten bij de persoonlijke ervaringswereld.
* Sensorische prikkels aanpassen: verminderen of stimuleren van licht, geluid, tast.
* Emotionele ondersteuning: bieden van veiligheid, vertrouwen en emotionele stabiliteit.
* Individuele benadering: afstemmen op unieke behoeften en voorkeuren.
* **Voordelen:** Verhoogd emotioneel welzijn, minder stress en angst, betere sociale interactie.
* **Praktische toepassingen:** Sensorische stimulatie zoals snoezelen bij verstandelijke beperkingen; validation-technieken en reminiscentie bij dementie; warme zorg en een rustige omgeving in de ouderenzorg.
#### 2.1.4 Active Support
Deze methodiek stimuleert mensen met een beperking om actief deel te nemen aan hun dagelijkse leven. Het doel is om hen te ondersteunen bij kleine taken, zodat ze meer controle krijgen en zelfstandigheid ontwikkelen.
* **Kenmerken:**
* Actieve participatie: aanmoedigen om zoveel mogelijk zelf te doen.
* Individuele begeleiding: afstemming op mogelijkheden en voorkeuren.
* Positieve benadering: nadruk op wat iemand wél kan.
* Continue ondersteuning: hulp bieden op het juiste moment voor succeservaringen.
* **Voordelen:** Meer zelfstandigheid, verhoogd zelfvertrouwen, betere sociale interactie.
* **Praktische toepassingen:** Begeleiden bij dagelijkse taken (koken, opruimen) bij mensen met een verstandelijke beperking; ondersteunen bij het behouden van zelfstandigheid in de ouderenzorg; helpen bij het leren van nieuwe vaardigheden en motiveren tot deelname aan activiteiten.
#### 2.1.5 Oplossingsgericht werken
Deze methodiek richt zich op mogelijkheden en oplossingen, in plaats van problemen. Er wordt gekeken naar wat werkt en hoe iemands sterke punten benut kunnen worden om uitdagingen aan te gaan.
* **Kenmerken:**
* Focus op de toekomst: kijken naar wat iemand wil bereiken.
* Krachtgerichte benadering: nadruk op sterke punten en hulpbronnen.
* Kleine haalbare stappen: focussen op concrete, direct uitvoerbare acties.
* Positieve taal: communicatie gericht op mogelijkheden en vooruitgang.
* **Voordelen:** Meer motivatie en zelfvertrouwen, snellere vooruitgang, betere samenwerking.
* **Praktische toepassingen:** Helpen bij het benutten van sterke kanten en zelf oplossingen bedenken bij mensen met een beperking; begeleiden bij het formuleren van haalbare doelen in coaching en therapie; ondersteunen bij het ontwikkelen van een groei-mindset in het onderwijs.
#### 2.1.6 Snoezelen
Snoezelen is een methodiek gericht op sensorische stimulatie en ontspanning in een veilige omgeving. Via licht, geluid, geur en tast worden prikkels aangeboden ter vermindering van stress en bevordering van ontspanning. Dit is vooral effectief bij mensen met een verstandelijke beperking, autisme of dementie.
* **Kenmerken:**
* Zintuiglijke stimulatie: gebruik van kleuren, geluiden, geuren en tast.
* Ontspanning en rust: aanpassen van de omgeving om stress te verminderen.
* Individuele beleving: aansluiten bij persoonlijke voorkeuren en reacties.
* Evenwicht tussen activering en relaxatie: zorgvuldige dosering van prikkels om overstimulatie te voorkomen.
* **Voordelen:** Vermindering van stress en angst, verbeterde communicatie (via sensorische prikkels), verhoogd welzijn.
* **Praktische toepassingen:** Gebruik van snoezelruimtes bij dementie om onrust te verminderen; sensorische stimulatie bij kinderen met autisme voor prikkelregulatie; creëren van een veilige en prettige omgeving bij mensen met beperkingen in het algemeen.
#### 2.1.7 Gentle Teaching
Deze methode steunt op onvoorwaardelijke acceptatie en het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Begeleiders creëren een warme, veilige omgeving waarin de persoon zich gewaardeerd voelt, wat angst en agressie vermindert en positieve sociale interacties bevordert. Het uitgangspunt is het menselijke belang van zich thuis voelen in een zorgzame gemeenschap en de eigen kwaliteiten in te zetten.
* **Kenmerken:**
* Onvoorwaardelijke acceptatie: erkenning als waardevol individu, ongeacht gedrag.
* Veiligheid en vertrouwen: creëren van een veilige omgeving.
* Companionship: relatie gebaseerd op zich veilig en geliefd voelen, liefde kunnen uiten en verbondenheid ervaren.
* Geen straf of beloning: nadruk op positieve relatieopbouw.
* **Voordelen:** Vermindering van angst en stress, betere sociale interactie, verhoogd welzijn.
* **Praktische toepassingen:** Creëren van een veilige en liefdevolle omgeving bij mensen met een verstandelijke beperking; ondersteunen van kinderen en jongeren met sociale moeite in de jeugdzorg; verminderen van angst en bevorderen van emotioneel welzijn in de psychiatrische zorg.
#### 2.1.8 Basale stimulatie
Basale stimulatie is gericht op sensorische en lichaamsgerichte stimulatie om mensen met een ernstige meervoudige beperking te helpen hun lichaam en omgeving beter te ervaren. Het doel is ondersteuning te bieden in hun ontwikkeling, communicatie en welzijn via eenvoudige, gestructureerde waarnemingen, met de vraag "Wie ben ik? Wat voel ik?".
* **Kenmerken:**
* Lichaamsbewustzijn versterken: via aanraking, beweging en geluid.
* Zintuiglijke stimulatie: gebruik van tast, trilling en evenwichtservaringen.
* Individuele benadering: afstemming op unieke behoeften en reacties.
* Veilige en vertrouwde omgeving: creëren van een comfortabele en ontspannen sfeer.
* **Voordelen:** Verbeterde lichaamsbeleving, betere communicatie (via sensorische prikkels), verhoogd welzijn (ontspanning, stressvermindering).
* **Praktische toepassingen:** Stimuleren van lichaamsbewustzijn bij mensen met ernstige meervoudige beperkingen; ondersteunen van ouderen met dementie voor een veilig en comfortabel gevoel; aanbieden van zachte prikkels bij comateuze patiënten om contact met de omgeving te bevorderen.
### 2.2 Inclusie
#### 2.2.1 Begripsbepaling
Inclusie betekent ervoor zorgen dat alle mensen zich welkom voelen, ongeacht leeftijd, geslacht, etniciteit, religie, beperking, seksuele geaardheid, onderwijs of nationale afkomst. Het streeft naar gelijke toegang en kansen, het wegnemen van drempels, en het bestrijden van discriminatie en onverdraagzaamheid. Inclusie is een basisvoorwaarde voor een menswaardig leven.
#### 2.2.2 Verschil met uitsluiting, segregatie en integratie
* **Sociale uitsluiting (exclusie):** Deelname aan de samenleving wordt geweigerd op basis van een bepaalde eigenschap (bv. handicap, etniciteit).
* **Sociale segregatie:** De niet-dominante groep wordt gedwongen geïsoleerd te leven, gescheiden van de dominante groep.
* **Sociale integratie:** Personen mogen meedoen als ze zich aanpassen. De bestaande structuren passen zich nauwelijks aan, waardoor volwaardige deelname moeilijk is.
#### 2.2.3 Inclusieve samenleving
Een inclusieve samenleving is een open samenleving waar iedereen ertoe doet en van waarde is, ongeacht verschillen. Iedereen draagt bij en juist de verschillen maken de samenleving waardevol. Iedereen kan volwaardig deelnemen en erbij horen, met gelijke rechten en kansen op alle terreinen van het leven, mits rekening gehouden wordt met elkaar en er geen drempels worden opgeworpen.
* **Voorwaarden voor een inclusieve samenleving:**
* Gelijke rechten en kansen: gelijke toegang tot onderwijs, werk, gezondheidszorg, etc.
* Toegankelijkheid: openbare ruimtes, gebouwen, digitale platforms en vervoersmiddelen zijn toegankelijk voor iedereen.
* Sociale rechtvaardigheid: maatregelen tegen ongelijkheid en discriminatie, bevordering van kansengelijkheid.
* Actieve participatie: mogelijkheid en aanmoediging tot deelname (werk, vrijwilligerswerk, politiek).
* Respect en acceptatie: wederzijds respect en openheid naar diversiteit.
* Inclusief onderwijs: scholen zijn toegankelijk en divers.
* Betaalbare huisvesting: toegang tot betaalbare en kwalitatieve woonruimte.
* Veiligheid en bescherming tegen discriminatie: wetten en handhavingsmechanismen.
* Empowerment en representatie: iedereen voelt zich gehoord en vertegenwoordigd.
* Samenwerking tussen overheid, bedrijven en burgers.
Erkende fundamentele rechten van personen met een handicap in België omvatten het recht op gelijkheid en non-discriminatie, toegang tot geschikte accommodatie, onderwijs, werk en het recht op autonomie en een actief sociaal leven, met redelijke aanpassingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Handicap | Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat ontstaat door het samenspel van functiestoornissen, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren. |
| ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) | Een classificatiesysteem van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat de interactie tussen de persoon en zijn omgeving centraal stelt om functioneren, beperkingen en gezondheid te beschrijven. |
| DSM-V (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) | Een diagnostisch en statistisch handboek voor psychische stoornissen dat wordt gebruikt voor de classificatie en diagnose van psychische aandoeningen, waaronder beperkingen. |
| Prevalentie | De mate waarin een bepaalde aandoening of conditie voorkomt in een specifieke populatie gedurende een bepaalde periode. |
| Aangeboren beperking | Een beperking die aanwezig is vanaf de geboorte en kan voortkomen uit genetische oorzaken, prenatale invloeden of complicaties tijdens de geboorte. |
| Niet-aangeboren/verworven beperking | Een beperking die ontstaat na de geboorte, bijvoorbeeld door niet-aangeboren hersenletsel, traumatische oorzaken, degeneratieve aandoeningen of chronische ziekten. |
| Verstandelijke beperking | Een stoornis die ontstaat tijdens de ontwikkelingsperiode en gekenmerkt wordt door beperkingen in intellectueel functioneren en adaptief functioneren (conceptueel, sociaal en praktisch). |
| Adaptief functioneren | Het vermogen van een persoon om te voldoen aan de ontwikkelings- en sociaal-culturele standaarden van persoonlijke onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid, essentieel voor het dagelijks leven. |
| Fysieke beperking | Een lichamelijke belemmering, blijvend, tijdelijk of recidiverend, die de groei, ontplooiing en handhaving van een persoon hindert, met obstakels in de lichamelijke context. |
| Motorische stoornissen (centrale oorsprong) | Beperkingen in mobiliteit die voortkomen uit aandoeningen van de hersenen, het ruggenmerg of de zenuwen, zoals verlammingen of spierziekten. |
| Motorische stoornissen (anatomische afwijking) | Beperkingen in mobiliteit ten gevolge van de afwezigheid of afwijking van anatomische structuren, zoals het ontbreken van ledematen of misvormingen van botten. |
| Zintuiglijke beperking | Een beperking van de zintuigen, zoals een auditieve (gehoor) of visuele (zicht) beperking, die de waarneming en interactie met de omgeving beïnvloedt. |
| Auditieve beperking | Beperking van het gehoor, variërend van slechthorendheid tot volledige doofheid, met verschillende oorzaken en indelingen op basis van tijdstip, type en ernst. |
| Visuele beperking | Beperking van het zicht, waaronder slechtziendheid en blindheid, gedefinieerd door specifieke parameters van gezichtsscherpte en gezichtsveld. |
| Hulpmiddelen | Technologische of aangepaste hulpmiddelen die ondersteuning bieden aan mensen met een beperking om zelfstandiger te functioneren en deel te nemen aan de samenleving. |
| Begeleidingsmethodieken | Verschillende benaderingen en strategieën die worden gebruikt om mensen met een beperking of zorgbehoefte te ondersteunen, gericht op zelfstandigheid, sociale interactie en welzijn. |
| Persoonsgerichte zorg | Een benadering waarbij de individuele behoeften, wensen en levensdoelen van een persoon centraal staan en de zorg hierop wordt afgestemd. |
| Competentiegericht begeleiden | Een methode die zich richt op het ontwikkelen en versterken van de bestaande vaardigheden en competenties van een persoon om zelfredzaamheid te vergroten. |
| Belevingsgerichte zorg | Een methode die zich richt op de ervaringen, emoties en beleving van een persoon, met als doel een veilige en comfortabele omgeving te creëren. |
| Active Support | Een methodiek die mensen met een beperking stimuleert tot actieve participatie in hun dagelijks leven om meer controle en zelfstandigheid te ontwikkelen. |
| Oplossingsgericht werken | Een begeleidingsmethodiek die zich richt op mogelijkheden en oplossingen in plaats van problemen, door te kijken naar wat werkt en hoe iemands sterke punten benut kunnen worden. |
| Snoezelen | Een methodiek gericht op sensorische stimulatie en ontspanning in een veilige omgeving, met gebruik van licht, geluid, geur en tast om stress te verminderen. |
| Gentle Teaching | Een methode die onvoorwaardelijke acceptatie en het opbouwen van een vertrouwensrelatie centraal stelt om angst, agressie en sociale interacties te verbeteren. |
| Basale stimulatie | Een methodiek gericht op sensorische en lichaamsgerichte stimulatie om mensen met een ernstige meervoudige beperking te helpen hun lichaam en omgeving beter te ervaren. |
| Inclusie | Het proces waarbij alle mensen zich welkom voelen en gelijke toegang en kansen krijgen, ongeacht hun achtergrond, identiteit of beperking, met het doel participatie in de samenleving te bevorderen. |
| Sociale uitsluiting (exclusie) | Het weigeren van deelname aan de samenleving aan een persoon of groep vanwege een bepaalde eigenschap. |
| Sociale segregatie | Het dwingen van een niet-dominante groep om in een omgeving te leven die enkel uit mensen van dezelfde groep bestaat, geïsoleerd van de bredere samenleving. |
| Sociale integratie | Een proces waarbij personen mogen meedoen op voorwaarde dat ze zich aanpassen aan bestaande structuren, die zich weinig aanpassen aan hun noden. |
| Auditieve cortex | Het deel van de hersenschors in de temporale kwab dat verantwoordelijk is voor de verwerking van geluidsprikkels. |
| Cataract | Een vertroebeling van de ooglens die leidt tot wazig zien. |
| Cerebrale parese | Een neurologische aandoening die de samenwerking tussen spieren en het centrale zenuwstelsel beïnvloedt, met gevolgen voor beweging en coördinatie. |
| Chromosoom | Structuren in de celkern die het erfelijk materiaal (DNA) bevatten; mensen hebben er 46. |
| Cognitief | Verwijst naar het vermogen om kennis op te nemen, te verwerken, te denken en te redeneren. |
| CVA (Cerebrovasculair Accident) | Een beroerte, veroorzaakt door een verstoring in de bloedtoevoer naar de hersenen. |
| Cytomegalie | Een infectieziekte veroorzaakt door het cytomegalovirus, die doorgaans milde symptomen geeft maar gevaarlijk kan zijn voor ongeboren kinderen. |
| Decibel (dB) | De eenheid die wordt gebruikt om de intensiteit van geluid te meten. |
| Diabetes | Een chronische aandoening waarbij de bloedsuikerspiegel te hoog is door een tekort aan insuline of insulineresistentie. |
| Dysmelie | Een aangeboren stoornis waarbij er sprake is van de afwezigheid van een of meerdere ledematen. |
| Epilepsie | Een neurologische aandoening die aanvallen veroorzaakt door tijdelijke ontregeling van de elektrische activiteit in de hersenen. |
| Geelzucht | Een aandoening waarbij een teveel aan bilirubine in het bloed leidt tot een gele verkleuring van huid en oogwit. |
| Gen | Een specifiek segment van DNA op een chromosoom dat codeert voor een bepaald kenmerk of functie. |
| Hersenvliesontsteking (Meningitis) | Een ontsteking van de vliezen die de hersenen en het ruggenmerg omringen, meestal veroorzaakt door virussen of bacteriën. |
| Infectie | Het binnendringen en vermenigvuldigen van ziekteverwekkende micro-organismen in het lichaam, wat kan leiden tot ziekte. |
| Intoxicatie | Vergiftiging, veroorzaakt door blootstelling aan of inname van schadelijke stoffen. |
| Medullaire aandoeningen | Aandoeningen die specifiek het ruggenmerg aantasten. |
| Myopathie | Een verzamelnaam voor spierziekten waarbij de spierfunctie is aangetast door een probleem met de energievoorziening of structuur van de spiercellen. |
| Prevalentie | Het percentage van een populatie dat op een bepaald moment een specifieke aandoening of kenmerk heeft. |
| Recidiverend | Terugkerend; een aandoening of symptoom dat periodiek opnieuw optreedt. |
| Sensorische prikkels | Prikkels die worden waargenomen door de zintuigen (zicht, gehoor, tast, reuk, smaak). |
| Spina bifida | Een open rug, een aangeboren afwijking waarbij de wervelkolom en het ruggenmerg niet volledig gesloten zijn. |
| Stofwisselingsziekte | Aangeboren ziekten waarbij een essentieel enzym in de stofwisseling ontbreekt of niet goed functioneert, wat leidt tot ophoping van schadelijke stoffen. |
| Toxoplasmose | Een infectieziekte veroorzaakt door de parasiet *Toxoplasma gondii*, die met name gevaarlijk kan zijn voor zwangere vrouwen en hun ongeboren kind. |