Cover
Jetzt kostenlos starten Multiple Sclerose
Summary
# Epidemiologie, kliniek en diagnose van multiple sclerose
Dit onderwerp behandelt de verspreiding van multiple sclerose (MS) in de bevolking, de diverse klinische manifestaties en presentaties, de typische symptomen zoals opstoten, en de methoden en criteria die gebruikt worden voor de diagnose van MS.
### 1.1 Epidemiologie
Multiple sclerose is de meest frequente auto-immuunaandoening van het centraal zenuwstelsel (CZS). De prevalentie in België wordt geschat op ongeveer één op de duizend personen. Er is een duidelijke Noord-Zuid gradiënt zichtbaar, met hogere prevalentiecijfers in noordelijke landen en een afname naarmate men dichter bij de evenaar komt.
De "relapsing remitting" (RRMS) variant komt twee tot drie keer vaker voor bij vrouwen dan bij mannen, terwijl bij de "primair progressieve" (PPMS) variant de geslachtsverdeling nagenoeg gelijk is. De RRMS-variant manifesteert zich meestal rond de leeftijd van 30-40 jaar, terwijl primair progressieve MS gemiddeld een decennium later begint.
### 1.2 Kliniek
#### 1.2.1 Ziektevarianten en beloop
* **Clinically Isolated Syndrome (CIS):** Een eerste opstoot van neurologische symptomen die nog niet voldoet aan de criteria van spreiding in tijd en ruimte.
* **Radiologically Isolated Syndrome (RIS):** Typische MS-letsels worden op MRI vastgesteld bij patiënten die nog geen symptomen ervaren.
* **Relapsing Remitting MS (RRMS):** Ongeveer 85% van de patiënten presenteert zich hiermee. Dit kenmerkt zich door klinische opstoten van neurologisch deficit, gevolgd door geleidelijk herstel. De gemiddelde frequentie van opstoten is ongeveer één per twee jaar.
* **Secundair Progressieve MS (SPMS):** Na 10 tot 20 jaar evolueert RRMS vaak naar SPMS, gekenmerkt door een trage, gestage toename van handicap. Dit kan zich manifesteren als toenemende spastische paraparese, cerebellair beeld, cognitieve achteruitgang en sfincterstoornissen. Ongeveer 80% van de patiënten zal evolueren naar een secundair progressief beloop, hoewel dit aantal in recentere studies lager lijkt te liggen door betere diagnostiek en behandeling.
* **Primair Progressieve MS (PPMS):** Komt minder vaak voor (10-15%) en kenmerkt zich door een progressief beloop zonder voorafgaande opstoten.
* **Progressive Relapsing Disease (PRMS):** Zowel bij primair als secundair progressieve MS kunnen opstoten optreden.
Het onderscheid tussen RRMS en progressieve vormen wordt steeds meer in vraag gesteld, aangezien progressie ook onafhankelijk van opstoten kan verlopen (Progression Independent of Relapse Activity - PIRA). Er is ook bewijs voor een "prodroom" fase voorafgaand aan de diagnose, met diverse klachten en verhoogd medisch consult.
> **Tip:** Progressie correleert met axonaal verlies en atrofie, terwijl opstoten vooral verband houden met inflammatoire ziekteactiviteit en focale hersenschade.
#### 1.2.2 Typische symptomen van een opstoot
Ongeveer 45% van de MS-patiënten presenteert zich initieel met motorische of sensibele uitval, zoals een paraparese met sensibel niveau (transverse myelitis). Het teken van L'Hermitte, een elektrische sensatie in de ledematen bij het buigen van de nek, kan wijzen op cervicale myelitis. Motorisch deficit kan leiden tot spierzwakte, stijfheid, krampen en spasticiteit door beschadiging van de piramidaalbaan.
20% presenteert zich met een opticus neuritis, gekenmerkt door subacute monoculaire visusdaling, pijnlijke oogbewegingen, papilitis (in 1/3 van de gevallen), verstoorde kleurperceptie en een relatief afferent pupildefect (RAPD).
> **Voorbeeld:** Het opsporen van een RAPD gebeurt met de "swinging flashlight test". Bij het afwisselend belichten van beide ogen, vertonen bij een RAPD beide pupillen een paradoxale dilatatie wanneer het aangedane oog wordt belicht.
10% presenteert zich met een hersenstamsyndroom, zoals diplopie, nystagmus, trigeminusneuralgie, vertigo, ataxie, dysarthrie/dysfagie, en tremor. De overige 25% vertoont een gemengd uitvalsbeeld.
Daarnaast komen vaak pathologische vermoeidheid, pijn, blaas-/darm- en seksuele dysfunctie voor. Symptomen kunnen ook in "paroxysmen" optreden, met korte episodes van recurrente symptomen zoals tonische spasmen of transiënte gevoelsstoornissen.
#### 1.2.3 Cognitieve en neuropsychiatrische symptomen
Cognitieve stoornissen komen frequent voor bij MS (tot 40% milde klachten, 10% ernstige symptomen) en kunnen impact hebben op werk, rijvaardigheid, enz. Er is een sterk verhoogd risico op depressie (20-50% over ziektebeloop), wat ondergediagnosticeerd kan worden en het risico op suïcide verhoogt. Bipolaire stoornis, angststoornissen, pseudobulbair affect en psychoses worden ook vaker beschreven. Medicatie (bv. steroïden, interferonen) kan soms een uitlokkende factor zijn.
#### 1.2.4 Uhthoff fenomeen
Het optreden van (oude) symptomen bij koorts, warm weer, een heet bad, inspanning, infectie of stress is verdacht op het Uhthoff fenomeen. Een temperatuurstijging verstoort de zenuwgeleiding en kan symptomen veroorzaken.
#### 1.2.5 Expanded Disability Status Scale (EDSS)
De EDSS is een samengestelde schaal die verschillende functionele systemen beoordeelt om de mate van handicap bij MS te meten.
### 1.3 Diagnose
De diagnose van MS vereist het aantonen van **spreiding in tijd (Desimination in Time - DIT)** en **spreiding in ruimte (Desimination in Space - DIS)**. Dit kan zowel klinisch als via beeldvorming aangetoond worden. De aanwezigheid van oligoclonale bandjes in cerebrospinaal vocht (CSV) kan ook voor DIT gebruikt worden. De McDonald criteria, recent bijgewerkt in 2017, hanteren deze principes.
#### 1.3.1 Beeldvorming (MRI)
MRI speelt een cruciale rol in de diagnose. Typische tekens van demyeliniserende letsels op MRI zijn:
* Contrastname
* Ovoïde letsels
* Juxtacorticale letsels met betrokkenheid van U-vezels
* "Dawson's fingers" (letsels loodrecht op de ventrikels)
Nieuwe technieken zoals SWI (voor het detecteren van een centrale vene) en het voorkomen van "smeulende letsels" met een paramagnetische rand (Paramagnetic Rim Lesions - PRL's) kunnen eveneens helpen. Myelumletsels zijn ook van belang.
**Prognostische kenmerken op MRI:**
* Veel letsels op T2-sequenties
* Aanwezigheid van "black holes" op T1-sequenties
* Spinale letsels
* Fossa posterior letsels
MRI wordt ook gebruikt voor therapeutische opvolging om zowel klinische als subklinische ziekteactiviteit te monitoren. Hersenaftofie opvolging geeft een beeld van degeneratieve processen. Een "baseline MRI" wordt vier maanden na start van medicatie gemaakt als referentiepunt. Opvolgingsscans worden meestal zes maanden later gepland, gevolgd door jaarlijkse MRI-monitoring indien stabiel. Voor spinale imaging is tweejaarlijkse monitoring meestal voldoende.
Gadoliniumtoediening is primair diagnostisch van nut; vergelijkende MRI zonder gadolinium kan daarna gebruikt worden om cumulatieve toxiciteit te vermijden.
#### 1.3.2 Analyse van cerebrospinaal vocht (CSV)
Analyse van het CSV kan helpen bij de diagnose. Oligoclonale banden (OCB) komen voor bij ongeveer 75-80% van de MS-patiënten. Een uitgesproken celreactie (>50 WBC), glucoseverbruik of verhoogd eiwitgehalte zijn ongewoon en wijzen op andere diagnoses. OCB's zijn een ongunstige prognostische factor en verhogen de kans op conversie van CIS naar MS. De aanwezigheid van OCB bij CIS kan DIT substitueren in de McDonald criteria. Een verhoogde kappa lichte vrije keten index kan ook helpen bij de diagnose.
#### 1.3.3 Geëvoceerde potentialen
Visueel, auditief, sensibel en magnetisch geëvoceerde potentialen kunnen nuttig zijn voor diagnose, opvolging en prognostificatie.
#### 1.3.4 Risicofactoren voor transitie van RIS naar MS
Patiënten met RIS hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van MS, vooral indien:
* Jonge leeftijd (<37 jaar)
* Spinale letsels
* Mannelijk geslacht
* Aanwezigheid van oligoclonale bandjes
* Actieve (gadolinium captante) letsels op MRI
Deze risicofactoren zijn cumulatief. Regelmatige klinische en radiologische opvolging is raadzaam. Preventieve medicatie kan overwogen worden, aangezien studies een aanzienlijke vermindering van de transitiekans aantonen.
#### 1.3.5 Belang van uitsluiting andere oorzaken
Het is cruciaal om andere oorzaken van de klachten uit te sluiten. Dit vereist een uitgebreide anamnese (systemische klachten, ziekteverloop, familiegeschiedenis) en laboratoriumonderzoek, met aandacht voor factoren die belangrijk zijn bij de opstart van immunomodulerende medicatie (infectieziekten, hematologie, nier- en leverfunctie).
> **Tip:** Let op "rode vlaggen" die aan alternatieve diagnoses doen denken (zie tabel in document).
### 1.4 Etiologie
MS wordt verondersteld een auto-immuunziekte te zijn die ontstaat door omgevingsfactoren op basis van genetische aanleg. Ongeveer 30% van de ziekte heeft een erfelijke basis, 70% wordt bepaald door omgevingsfactoren.
#### 1.4.1 Genetische factoren
Het risico op MS is ongeveer 1/1000 in de algemene bevolking. Bij kinderen van een ouder met MS is dit 2 tot 2,5%. Bij monozygote tweelingen is dit 25%, bij dizygote tweelingen 5%.
#### 1.4.2 Omgevingsfactoren
Belangrijke omgevingsfactoren zijn:
* Epstein-Barr virus (EBV) infecties
* Vitamine D-tekort
* Overgewicht (vooral tijdens de puberteit)
* Roken
#### 1.4.3 Immunopathologie
De immunopathologie omvat een initiële clonale expansie van autoreactieve B- en T-cellen in het perifere immuunsysteem die migreren naar het CZS. Hierbij spelen diverse celtypes een rol, waaronder Th17-cellen, cytotoxische T-cellen, ontregelde regulatoire T-cellen en B-cellen. Ontsteking in de hersenvliezen (meningen) en corticale letsels zijn ook betrokken. In de vroege fase van RRMS zijn er binnendringende immuuncellen die focale inflammatoire hersenletsels veroorzaken. In latere fasen spelen diffuse, laaggradige inflammatie en degeneratieve mechanismen (oxidatieve stress, mitochondriale ontregeling) een rol.
> **Tip:** Het debat over de primaire oorzaak blijft bestaan: is MS neurodegeneratief met secundaire auto-immuunrespons, of is neurodegeneratie een gevolg van ongecontroleerde inflammatie?
### 1.5 Zwangerschap en MS
MS treft voornamelijk jonge vrouwen. Zwangerschap kan beschouwd worden als een staat van immunotolerantie, wat resulteert in een lagere relapsefrequentie tijdens de zwangerschap (tot 70% reductie in het derde trimester). Na de zwangerschap kan een rebound-toename van opstoten optreden. Zwangerschap lijkt geen negatieve invloed te hebben op de uitkomst van de zwangerschap en kan mogelijk een gunstig effect hebben op de lange termijn (verlaagde kans op bereiken EDSS-score 6 bij RRMS-patiënten).
* **DMT's tijdens zwangerschap:** Meestal te stoppen, hoewel glatirameeracetaat en interferonen als veilig beschouwd worden. Bij ernstige MS kan doortrekking overwogen worden. Voor Tecfidera, Tysabri, Ocrevus, Kesimpta kan continuering na bevestigde zwangerschap besproken worden.
* **Behandeling van opstoten:** Intraveneuze methylprednisolone (IVMP) dient vermeden te worden in het eerste trimester, maar is veilig in het tweede en derde. Plasma-uitwisseling kan bij corticoidrefractaire opstoten overwogen worden. MRI is veilig, maar contrast dient vermeden te worden.
* **Borstvoeding:** DMT's die niet compatibel zijn met borstvoeding kunnen de herstart van een DMT uitstellen. Borstvoeding zelf heeft geen negatief effect op postpartum opstoten en kan zelfs een beschermend effect hebben.
### 1.6 Ziekteverloop beïnvloedende en symptomatische behandeling
#### 1.6.1 Ziekteverloop beïnvloedende behandeling (DMT's)
De keuze van DMT hangt af van terugbetalingscriteria, prognostische factoren, leeftijd, zwangerschapsplanning, gebruiksgemak en persoonlijke voorkeur. Behandelingen omvatten onder andere:
* Glatirameeracetaat (GA)
* Interferon beta 1a/b
* Teriflunomide
* Dimethylfumaraat (DMF)
* Sphingosine 1-fosfaat (S1P) receptor modulatoren (Fingolimod, Ozanimod, Siponimod, Ponesimod)
* Natalizumab
* Alemtuzumab
* Cladribine
* Ocrelizumab, Ofatumumab
> **Tip:** Begin met niet-farmacologische interventies zoals rookstop, gewichtsreductie, gezonde voeding, vitamine D-suppletie en beweging.
#### 1.6.2 Symptomatische behandeling
* **Spasticiteit:** Behandeling met baclofen, tizanidine, benzodiazepines, gabapentine, cannabinoiden. Intrathecale baclofenpomp of botuline-toxine A bij refractaire klachten of focale spasticiteit.
* **Neuropatische pijn:** Tricyclische antidepressiva (amitriptyline, nortriptyline), duloxetine, anti-epileptica (gabapentine, pregabaline, carbamazepine). Verwijzing naar pijnkliniek bij refractaire pijn.
* **Vermoeidheid:** Beoordeling van oorzaken (depressie, slaapstoornissen, medicatie, pijn). Fysieke activiteit, energiemanagement. Medicatie zoals amantadine, methylfenidaat, modafinil, 4-aminopyridine.
* **Blaasdysfunctie:** Anticholinergica, botuline-toxine, catheterisatie.
* **Darmdysfunctie:** Conservatieve behandeling (beweging, vocht, vezels), geplande ontlasting.
* **Depressie:** Ondersteunende psychotherapie en antidepressiva.
* **Cognitieve stoornissen:** Cognitieve revalidatie.
* **Seksuele dysfunctie:** Beoordeling medicatie, erectiemiddelen, urologische/gynecologische evaluatie.
* **Tremoren:** Gabapentine, primidone, propranolol.
* **Dysfagie:** Logopedische ondersteuning, gastrostomiesonde bij ernstige gevallen.
* **Osteoporose:** Risicofactoren opvolgen, vitamine D-spiegel garanderen.
* **Decubitus:** Preventie door correcte voeding, wisselhouding, aangepaste matrassen.
> **Tip:** Een multidisciplinaire aanpak met een MS-verpleegkundige, kinesisten, psychologen en sociaal werkers is essentieel.
### 1.7 Differentiaaldiagnose
Verschillende aandoeningen kunnen symptomen van MS nabootsen:
* **Andere auto-immuunaandoeningen:** SLE, Ziekte van Sjögren.
* **Acuut gedissemineerde encefalomyelitis (ADEM):** Meestal monofasisch, post-infectieus/vaccinaal.
* **Ziekte van Behcet:** Vasculitis met aftose, uveïtis, huidletsels.
* **Chronic lymphocytic inflammation with pontine perivascular enhancement responsive to steroids (CLIPPERS):** Voornamelijk hersenstamaantasting.
* **Infectieziekten:** Ziekte van Lyme, HIV, Bartonella, Brucellose.
* **Metabole oorzaken:** Vitamine B12 deficiëntie, adrenoleukodystrofie, metachromatische leukodystrofie.
* **Neuromyelitis optica (NMO):** Kenmerkt zich door extensieve longitudinale myelitis (LETM) en opticus neuritis, vaak met aquaporine-4 antistoffen.
* **Sarcoïdose:** Multi-systeemziekte met diverse neurologische manifestaties.
* **Syndroom van Susac:** Triade van encefalopathie, visusverlies en gehoordaling.
* **Tumoren:** Balo's concentrische sclerose (uienschilpatroon).
* **Vasculaire aandoeningen:** Vasculitiden.
> **Tip:** Let op "rode vlaggen" in kliniek en radiologie die op een alternatieve diagnose kunnen wijzen.
---
# Etiologie en ziekteverloop beïnvloedende behandelingen van multiple sclerose
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over de etiologie en ziekteverloop beïnvloedende behandelingen van multiple sclerose, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 2. Etiologie en ziekteverloop beïnvloedende behandelingen van multiple sclerose
Dit deel biedt een diepgaande analyse van de multifactoriële oorzaken van multiple sclerose (MS), inclusief genetische aanleg en omgevingsfactoren, evenals een gedetailleerd overzicht van de diverse medicamenteuze behandelingen die gericht zijn op het beïnvloeden van het ziekteverloop.
### 2.1 Etiologie van multiple sclerose
Multiple sclerose (MS) wordt beschouwd als een auto-immuunziekte die ontstaat door een complexe interactie tussen genetische predispositie en omgevingsfactoren. Ongeveer dertig procent van de ziekte heeft een erfelijk component, terwijl de resterende zeventig procent wordt bepaald door omgevingsfactoren.
#### 2.1.1 Genetische factoren
Het risico op het ontwikkelen van MS bij kinderen van een ouder met de ziekte is significant verhoogd ten opzichte van de algemene bevolking. Specifiek is het risico bij monozygote tweelingen rond de 25%, bij dizygote tweelingen rond de 5%, en bij een tweede-graads familielid rond de 1%. Dit onderstreept de genetische component, maar ook de invloed van andere factoren.
#### 2.1.2 Omgevingsfactoren
Verschillende omgevingsfactoren worden geassocieerd met een verhoogd risico op MS:
* **Epstein-Barr Virus (EBV) infecties:** EBV-infecties worden als een mogelijke trigger beschouwd.
* **Vitamine D deficiëntie:** Een tekort aan vitamine D wordt geassocieerd met een hogere opstootfrequentie en meer letselvorming. Streefwaarden van 50-100 ng/ml worden nagestreefd.
* **Overgewicht:** Overgewicht, met name tijdens de puberteit, is een risicofactor.
* **Roken:** Roken is eveneens een bewezen risicofactor.
#### 2.1.3 Immunopathologie
De immunopathologie van MS is complex en omvat meerdere immuunceltypen en mechanismen:
* **Initieel idee (Th1/Th2):** Oorspronkelijk werd gedacht aan een verschuiving van anti-inflammatoire T-helper 2 (Th2) cellen naar pro-inflammatoire T-helper 1 (Th1) cellen.
* **Huidige inzichten:** Hedendaags wordt erkend dat ook Th17 cellen, cytotoxische (CD8+) T-cellen en ontregelde regulatoire T-cellen (Treg) een rol spelen. B-cellen spelen ook een belangrijke rol via diverse mechanismen.
* **Locatie van inflammatie:** Naast de witte stof, speelt ook meningeale inflammatie en corticale letsels een rol.
* **Fasering van de ziekte:**
* **Vroege fase (RRMS):** Gekenmerkt door binnendringende immuuncellen in het CZS, wat leidt tot focale inflammatoire hersenletsels.
* **Latere fasen:** Gekenmerkt door diffuse, laaggradige inflammatie, niet-adaptieve immuunreacties, en degeneratieve mechanismen zoals oxidatieve stress en mitochondriale ontregeling.
* **Ontsteking en microglia/macrofagen:** Vroege actieve letsels worden veroorzaakt door autoreactieve adaptieve immuuncellen en macrofagen/microglia. Latere "smeulende plaques" met geactiveerde microgliale cellen en B-celrijke meningeale infiltraten worden geassocieerd met progressieve MS.
* **Perifere immuniteit:** De ontregeling van het immuunsysteem buiten het CZS omvat onvoldoende centrale tolerantie, gebroken perifere tolerantie door verminderde Treg-functie, en verhoogde weerstand van effector B- en T-cellen tegen suppressie. Dit kan leiden tot activatie van CZS-gerichte autoreactieve B- en T-cellen.
* **Debat over primaire oorzaak:** Er is een voortdurend debat of MS primair een neurodegeneratieve ziekte is met secundaire auto-immune respons, of dat neurodegeneratie het gevolg is van ongecontroleerde inflammatie. Hersenatrofie is buitenproportioneel in alle stadia van MS, en krachtige anti-inflammatoire middelen lijken hersenatrofie te remmen, wat suggereert dat neurodegeneratie mede inflammatoir van oorsprong is.
### 2.2 Ziekteverloop beïnvloedende behandelingen (Disease Modifying Treatments - DMT's)
De behandeling van MS is gericht op het beïnvloeden van het ziekteverloop (DMT's) en het behandelen van symptomen.
#### 2.2.1 Behandeling van opstoten
Opstoten worden vaak behandeld met **corticosteroïden**, zoals intraveneus methylprednisolon ($500-1000$ milligram gedurende 3 tot 5 dagen). Dit versnelt het herstel van een opstoot, hoewel het langetermijneffect op handicap minder zeker is. Oraal toegediende corticosteroïden hebben een vergelijkbaar effect. Bij onvoldoende respons op corticosteroïden kan **plasmaferese** overwogen worden.
#### 2.2.2 Ziekteverloop beïnvloedende behandelingen (DMT's)
De keuze van een DMT hangt af van diverse factoren, waaronder terugbetalingscriteria (eerste- versus tweedelijnsbehandeling), prognostische factoren, leeftijd, zwangerschapsplanning, gebruiksgemak en persoonlijke voorkeur.
##### 2.2.2.1 Injecteerbare therapieën
* **Glatirameeracetaat (GA):** Een polymeer van vier aminozuren, subcutaan geïnjecteerd. Een hogere dosis ($40$ mg) driemaal per week is even effectief als dagelijkse injecties. Vermindert opstootfrequentie en het aantal nieuwe of vergrotende T2-letsels op MRI. Veilig tijdens zwangerschap en borstvoeding.
* **Interferon beta 1a/b:** Toegediend via subcutane injecties met wisselende frequenties. Kan griepale symptomen en huidreacties veroorzaken. Maandelijkse controle van leverfunctie en hematogram is nodig in de eerste zes maanden. Kan mogelijk depressie induceren. Lijkt veilig bij zwangerschap en borstvoeding.
##### 2.2.2.2 Orale therapieën
* **Teriflunomide:** Een inhibitor van dihydro-oraat dehydrogenase, die de expansie van snel delende lymfocyten remt. Dagelijkse orale inname. Heeft een entero-hepatische cyclus; versnelde eliminatie met cholestyramine of actieve kool kan nodig zijn. Veelvoorkomende bijwerkingen zijn gastro-intestinale klachten en haarverlies. Vereist maandelijkse bloednames in de eerste zes maanden. Gecontra-indiceerd bij borstvoeding en dient vóór conceptie gestopt te worden.
* **Dimethylfumaraat:** Twee keer daagse orale inname. Werkingsmechanisme is onduidelijk, vermoedelijk via modulatie van lymfocytenpopulaties en cytokines. Veelvoorkomende bijwerkingen zijn gastro-intestinale klachten en flushing. Een ernstige, zeldzame complicatie is progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) bij patiënten met ernstige lymfopenie. Driemaandelijkse bloednames met lymfocytentellingen zijn noodzakelijk. Een formulering met betere tolerantie, diroximel fumaraat, is ook beschikbaar. Gecontra-indiceerd bij borstvoeding en dient gestopt te worden bij bevestigde zwangerschap.
##### 2.2.2.3 Injecteerbare en intraveneuze therapieën met specifieke werkingsmechanismen
* **Sphingosine 1-fosfaat receptor modulatoren (S1P):**
* **Fingolimod, Ozanimod, Siponimod, Ponesimod:** Remmen de migratie van lymfocyten uit de lymfeklieren. Kunnen een transiënte vertraging van het hartritme veroorzaken, wat monitoring vereist bij opstart. Verhoogd infectierisico, inclusief PML en ernstige herpesinfecties. Macula-oedeem is een zeldzame bijwerking. Driemaandelijkse controle van lever- en hematotoxiciteit is nodig. Verhoogd risico op huidkanker. Vereisen specifieke stop- en uitwasprocedures vóór conceptie, en zijn gecontra-indiceerd bij borstvoeding, afhankelijk van hun halfwaardetijd. Siponimod is specifiek geïndiceerd bij actieve SPMS. Rebound risico bij staken is een belangrijk aandachtspunt.
* **Natalizumab (Tysabri):** Een monoklonaal antilichaam tegen alpha-4 integrine, dat leucocytenmigratie naar het CZS remt. Toegediend via intraveneuze infusen. Het belangrijkste risico is PML, met een verhoogd risico bij JC-positieve patiënten, afhankelijk van de JC-index, duur van de behandeling en eerdere immunosuppressie. Regelmatige controle van neutrale antistoffen is belangrijk. Rebound risico bij staken dient rekening mee gehouden te worden. Kan worden voortgezet tot het einde van het tweede trimester van de zwangerschap en is veilig bij borstvoeding.
* **Alemtuzumab (Lemtrada):** Een monoklonaal antilichaam gericht tegen CD-52, dat B- en T-lymfocyten depopuleert. Toegediend in twee intraveneuze kuren met een jaar ertussen. Kan leiden tot koorts, lage bloeddruk en huiduitslag bij toediening. Risico op secundaire auto-immuniteit (schildklieraandoeningen, ITP, glomerulonefritis) is een belangrijk langetermijnrisico, wat frequente monitoring vereist. Patiënten kunnen vier maanden na behandeling veilig zwanger worden.
* **Cladribine (Mavenclad):** Een purine-analoog dat selectief lymfocyten depopuleert. Toegediend in twee korte orale kuren over twee jaar. Verhoogd infectierisico, met name gordelroos, is gerelateerd aan de mate van lymfopenie. Er is geen verhoogd kankerrisico aangetoond bij langdurige opvolging. Er dient zes maanden na inname gewacht te worden voor conceptie, en borstvoeding is uitgesloten.
* **Ocrelizumab (Ocrevus) en Ofatumumab (Kesimpta):** Monoklonale antistoffen tegen CD20, die B-cellen depopuleren. Ocrelizumab wordt halfjaarlijks intraveneus toegediend, Kesimpta subcutaan maandelijks na een initiële inductie. Toediening vereist premedicate om allergische reacties te voorkomen. Langetermijnrisico op lage immunoglobulines kan het infectierisico verhogen. Ocrelizumab is het eerste DMT dat ook een remmend effect toont in primair progressieve MS (PPMS). Beide behandelingen kunnen worden voortgezet tot een bevestigde zwangerschap en hervat na de bevalling, en zijn compatibel met borstvoeding.
##### 2.2.2.4 Behandelingen die buiten het CZS werken
* **Mitoxantrone:** Vroeger gebruikt als inductietherapie, maar verlaten wegens cardio- en hematotoxiciteit.
* **Cyclofosfamide:** Ook gebruikt, met toxiciteit als beperkende factor.
* **Autologe Hematopoëtische Stamceltransplantatie (AHSCT):** Een optie voor patiënten met zeer actieve ziekte ondanks effectieve DMT's.
#### 2.2.3 Behandeling van progressieve vormen van MS
* **Siponimod:** Geïndiceerd voor actieve SPMS.
* **Ocrelizumab:** Toont een remmend effect in PPMS.
* **Tolebrutinib:** Een Bruton kinas inhibitor, die veelbelovende resultaten toont in het afremmen van handicapstoename onafhankelijk van opstoten/letsels.
#### 2.2.4 Keuze en monitoring van DMT's
De keuze tussen een vroege, krachtige inductietherapie of een escalatietherapie is onderwerp van discussie. DMT's dienen gemonitord te worden op efficiëntie (klinisch en radiologisch) en bij doorbraak van ziekte-activiteit kan een overstap naar een intensievere behandeling of AHSCT overwogen worden. Bij het switchen van medicatie dient rekening gehouden te worden met uitwastijd, lymfocytentellingen en het risico op rebound.
### 2.3 Symptomatische behandeling bij MS
Deze behandelingen richten zich op het verlichten van de diverse symptomen van MS.
#### 2.3.1 Spasticiteit
* **Niet-medicamenteuze aanpak:** Stretchingoefeningen zijn belangrijk.
* **Medicamenteuze behandeling:**
* **Baclofen:** Starten met lage dosis, traag opbouwen tot maximaal $160$ mg/dag. Kan sedatie en spierzwakte veroorzaken. Afbouwen bij stopzetting.
* **Tizanidine:** Kan minder spierzwakte veroorzaken, maar wel sedatie. Starten aan lage dosis, traag opbouwen tot $36$ mg/dag.
* **Andere:** Benzodiazepines, gabapentine, en cannabinoïden kunnen ook gunstig effect hebben.
* **Intrathecale baclofenpomp:** Bij refractaire klachten.
* **Botuline-toxine A (Botox):** Bij focale spasticiteit.
#### 2.3.2 Neuropatische pijnen
Ongeveer $80\%$ van de MS-patiënten ervaart neuropatische pijn.
* **Tricyclische antidepressiva:** Amitriptyline, nortriptyline. Starten met lage dosis, traag opbouwen. Anticholinerge bijwerkingen kunnen tolerantie beperken.
* **Duloxetine:** Een SNRI. Misselijkheid en braken kunnen beperkend zijn. Titratie schema bevordert tolerantie.
* **Anti-epileptica:** Gabapentine, pregabaline, carbamazepine. Carbamazepine is ook effectief bij paroxysmale symptomen zoals trigeminusneuralgie.
* **Pijnkliniek:** Bij refractaire pijn, bijvoorbeeld met ketamine infusen.
#### 2.3.3 Vermoeidheid
$70-80\%$ van de patiënten klaagt over abnormale vermoeidheid.
* **Onderliggende oorzaken:** Depressie, slaapstoornissen, medicatie, pijn moeten worden uitgesloten of behandeld.
* **Niet-medicamenteuze aanpak:** Fysieke activiteit, sport, en energiemanagement (via ergotherapie, psychologie, kinesitherapie).
* **Medicamenteuze behandeling:**
* **Amantadine:** Kan vermoeidheid bij $30\%$ van de patiënten verbeteren.
* **Stimulantia:** Methylfenidaat, Modafinil.
* **4-aminopyridine (Famprydine):** Verbetert zenuwgeleiding door blokkade van kaliumkanalen. Kan ook concentratie en wandelafstand verbeteren. Potentieel verhoogd risico op epileptische aanvallen.
#### 2.3.4 Blaasdisfunctie
Komt frequent voor ($15\%$ bij diagnose tot $50\%$ in beloop ziekte).
* **Onderscheid:** Falend ophouden (blaashypertonie), falende lediging (blaashypotonie), of combinatie (detrusor/sfincter dyssynergie).
* **Behandeling blaashypertonie:** Anticholinergica (oxybutynine), nieuwere middelen (solifenacine, fesoterodine, mirabegron). Botuline-toxine is een optie. Desmopressine bij nycturie (monitor hyponatriëmie).
* **Behandeling blaashypotonie:** Vaak resistent voor medicatie; intermitterende of permanente catheterisatie is noodzakelijk.
* **Detrusor/sfincter dyssynergie:** Adrenerge blockers (tamsulosine), combinatie van anticholinergica met intermitterende catheterisatie.
* **Preventie urineweginfecties:** Aanzuren van urine met veenbesextracten kan helpen; chronische antiseptica vermijden.
#### 2.3.5 Darmdisfunctie
Variërend van tenesmen, constipatie tot incontinentie.
* **Oorzaken evalueren:** Medicatie, diarree.
* **Conservatieve behandeling:** Lichaamsbeweging, voldoende vocht, vezelrijke voeding.
* **Incontinentie:** Geplande ontlasting; gastro-enterologisch advies voor sfinctertraining/chirurgie.
#### 2.3.6 Depressie
Minimaal de helft van de patiënten treft dit.
* **Behandeling:** Combinatie van ondersteunende psychotherapie en antidepressiva. Keuze van antidepressivum afhankelijk van comorbiditeiten (bv. duloxetine bij neuropathische pijn).
#### 2.3.7 Cognitieve stoornissen
Meerdere factoren kunnen bijdragen (depressie, medicatie). Cognitieve revalidatie kan helpen, ondanks beperkte evidentie.
#### 2.3.8 Seksuele dysfunctie
* **Oorzaken:** Medicatie (antidepressiva, anti-epileptica, blaasmiddelen).
* **Behandeling:** Erectiemiddelen bij mannen. Urologische/gynecologische evaluatie en seksuologische counseling.
#### 2.3.9 Tremoren
* **Behandeling:** Gabapentine, primidone, propranolol.
#### 2.3.10 Dysfagie
Vaak laat in de ziekte. Logopedische ondersteuning en eventueel gastrostomiesonde bij vergevorderde patiënten.
#### 2.3.11 Osteoporose en decubitus
* **Osteoporose:** Risico opvolgen en behandelen, zeker bij risicofactoren (corticoidgebruik, lage BMI). Adequate vitamine D-spiegel.
* **Decubituspreventie:** Aangepaste houdingen, voeding, matrassen.
#### 2.3.12 Rol van het MDR
Niet-farmacologische opvang via een Multidisciplinaire Raadpleging (MDR) met MS-verpleegkundige, kinesisten, psychologen en sociaal werkers is essentieel.
### 2.4 Zwangerschap en MS
MS treft voornamelijk jonge vrouwen. Zwangerschap wordt beschouwd als een staat van immunotolerantie, wat leidt tot een vermindering van relapses tijdens de zwangerschap. Er is een rebound met toename van relapses in de eerste maanden na de bevalling. Twee of meer zwangerschappen kunnen de kans op het bereiken van een hoge EDSS-score verlagen bij RRMS-patiënten.
* **DMT's tijdens zwangerschap/borstvoeding:** Meestal gestopt, hoewel zwangerschapsregistraties geen duidelijke teratogeniteit aantonen. Glatirameeracetaat en interferonen worden als veilig beschouwd. Doorzetten van behandeling kan besproken worden bij ernstige ziekte. Voor bepaalde medicatie zijn specifieke stop- en uitwasprocedures nodig vóór conceptie.
* **Behandeling van opstoten:** IVMP wordt vermeden in het eerste trimester, maar kan veilig worden beschouwd in het tweede en derde trimester. Plasma-uitwisseling bij refractaire opstoten. MRI is veilig, maar contrast wordt vermeden.
* **Borstvoeding:** Heeft geen negatief effect op postpartum relapses en kan zelfs een beschermend effect hebben. DMT's kunnen best onmiddellijk postpartum hervat worden, tenzij compatibiliteit met borstvoeding vereist is.
### 2.5 Differentiaaldiagnose
Diverse aandoeningen kunnen gelijken op MS en dienen te worden uitgesloten:
* **Andere auto-immuunaandoeningen:** Systemische lupus erythematosus (SLE), syndroom van Sjögren.
* **Acuut gedissemineerde encefalomyelitis (ADEM):** Monofasisch, postinfectieus/postvaccinaal, vaker bij kinderen, met bewustzijnsdaling.
* **Ziekte van Behcet:** Vasculitis met aftose, uveïtis, huidletsels; meer frequent in de regio van de zijderoute.
* **CLIPPERS:** Preferentieel hersenstam, typisch "zout en peper" patroon op MRI.
* **Infectieziekten:** Lyme, HIV, Bartonella, Brucellose kunnen een MS-achtig beeld geven.
* **Metabole oorzaken:** Vitamine B12 deficiëntie, adrenoleucodystrofie, metachromatische leukodystrofie, mitochondriale aandoeningen.
* **Neuromyelitis Optica (NMO):** Gekenmerkt door uitgebreide myelitis en opticus neuritis. Vaak geassocieerd met auto-immuunziekten en antistoffen tegen aquaporine 4 of MOG. Behandelingen gericht op MS kunnen NMO verergeren.
* **Sarcoïdose:** Diverse neurologische manifestaties, waaronder craniale neuropathie, myelitis, granulomen.
* **Syndroom van Susac:** Triade van encefalopathie, visusverlies, gehoordaling; typische MRI-letsels in corpus callosum.
* **Tumoren:** Tumefactieve MS-varianten (bv. Balo-variant) kunnen lijken op tumoren.
* **Vasculaire aandoeningen:** Vasculitiden kunnen een MS-achtig beeld veroorzaken, primair of secundair aan systemische vasculitis.
**Rode vlaggen die aan alternatieve diagnoses doen denken:**
* **Klinisch:** Acute uitval, gehoorsdaling, refractair braken, significante cognitieve achteruitgang, leeftijd buiten het typische bereik (<20 of >50), hoofdpijn, uveïtis, huidafwijkingen, encefalopathie, craniale neuropathie, hypotahlamische dysfunctie, koorts, fasciculaties, extrapiramidale symptomen, pneumologische klachten, perifere neuropathie, bilaterale opticus neuritis, slecht herstel van een vroege relapse.
* **Radiologisch:** Aanhoudende of uitgebreide aankleuring op MRI, punctiforme aankleuring, letsels in anterieur temporaal subcorticaal gebied, "sneeuwballen" in corpus callosum, uitgebreide myelitis, conus medullaris syndroom, symmetrische letsels, hersenstamletsels, afwezigheid van IgG index/OCB's in CSV, glucoseverbruik, hoog eiwit, >50 WBC in CSV.
---
# Symptomatische behandeling en specifieke situaties bij multiple sclerose
Dit document biedt een diepgaande samenvatting van de symptomatische behandeling van multiple sclerose (MS) en de specifieke overwegingen rond zwangerschap en MS, gebaseerd op de verstrekte informatie.
## 3. Symptomatische behandeling en specifieke situaties bij multiple sclerose
### 3.1 Symptomatische behandeling van MS
De behandeling van symptomen bij MS is cruciaal voor de levenskwaliteit van patiënten en dient vaak voorrang te krijgen op medicamenteuze interventies. Een multidisciplinaire aanpak met een MS-verpleegkundige, kinesisten, psychologen en sociaal werkers is hierbij essentieel.
#### 3.1.1 Spasticiteit
Spasticiteit, voornamelijk in de onderste ledematen, kan reeds vroeg in het ziekteverloop leiden tot gangstoornissen. Rek- en stretchingoefeningen zijn de eerste stap in de behandeling.
* **Medicamenteuze behandeling:**
* **Baclofen:** Start met $2 \times 5$ mg per dag, langzaam ophogen met $5-10$ mg om de $3$ dagen tot maximaal $160$ mg/dag verdeeld over $3-4$ giften. Nadelen zijn duizeligheid, sufheid en potentieel toenemende spierzwakte. Bij stoppen dient geleidelijk afgebouwd te worden om ontwenning te voorkomen.
* **Tizanidine:** Kan minder spierzwakte veroorzaken, maar vaker sedatie. Start met $2$ mg 's avonds, langzaam ophogen tot maximaal $36$ mg/dag.
* **Overige opties:** Benzodiazepines (diazepam, clonazepam), gabapentine en cannabinoïden kunnen ook een gunstig effect hebben.
* **Intrathecale baclofenpomp:** Overweeg bij refractaire klachten of intolerantie van orale middelen.
* **Botuline-toxine A (Botox):** Effectief bij focale spasticiteit.
#### 3.1.2 Neuropatische pijn
Tot $80\%$ van de MS-patiënten ervaart neuropathische pijn.
* **Medicamenteuze behandeling:**
* **Tricyclische antidepressiva (TCA's):** Amitriptyline (Redomex) en nortriptyline (Nortrilen). Start met $25$ mg ongeveer $2$ uur voor het slapen, langzaam ophogen tot maximaal $75$ mg. Anticholinerge nevenwerkingen (sedatie, constipatie, droge mond) kunnen de tolerantie beperken.
* **Serotonine/noradrenaline reuptake inhibitors (SNRI's):** Duloxetine (Cymbalta). Start met $30$ mg gedurende $2$ weken bij de hoofdmaaltijd, daarna $60$ mg, eventueel tot $120$ mg. Misselijkheid en braken kunnen limiterend zijn.
* **Anti-epileptica:**
* **Gabapentine:** Start $3 \times 300$ mg, langzaam ophogen tot $3600$ mg/dag.
* **Pregabaline (Lyrica):** Start $2 \times 75$ mg tot maximaal $2 \times 300$ mg.
* **Carbamazepine:** Start $2 \times 200$ mg tot $2 \times 400$ mg. Effectief bij paroxysmale symptomen zoals trigeminusneuralgie of tonische spasmen.
* **Overige behandelingen:** Verwijzing naar de pijnkliniek voor bijvoorbeeld ketamine-infusen bij refractaire pijn.
#### 3.1.3 Vermoeidheid
$70-80\%$ van de patiënten klaagt over abnormale vermoeidheid. Een gerichte anamnese naar depressie, slaapstoornissen, medicatie-invloed en pijn is cruciaal. Fysieke activiteit en sport moeten worden aangemoedigd. Energiemanagement via ergotherapie, psychotherapie en kinesitherapie is een belangrijk concept.
* **Medicamenteuze behandeling:**
* **Amantadine (Symmetrel):** $100$ mg $2$ maal daags. Werkt bij ongeveer $30\%$ van de patiënten. Mogelijke bijwerkingen: hallucinaties, misselijkheid, slapeloosheid, livedo reticularis.
* **Stimulantia:** Methylfenidaat (Rilatine) en Modafinil (Provigil).
* **4-aminopyridine:** $2 \times 5$ tot $2 \times 10$ mg. Verbetert zenuwgeleiding door blokkade van kaliumkanalen, wat ook concentratie en wandelafstand kan verbeteren. Maximaal $20$ mg/dag om epileptische aanvallen te voorkomen. Parethestie, misselijkheid, duizeligheid en buikpijn kunnen limiterend zijn. Een langzaam vrijkomende formulering (famprydine) is in ontwikkeling.
#### 3.1.4 Blaas- en darmdysfunctie
* **Blaasdysfunctie:** Komt voor bij $15\%$ bij diagnose tot $50\%$ gedurende de ziekte. Onderscheid tussen falend ophouden (hypertonie) en falend ledigen (hypotonie).
* **Blaashypertonie (urge, frequent plassen):** Empirische behandeling met anticholinergica (oxybutinine $2,5-5$ mg, tot max $15$ mg verdeeld, of nieuwere middelen op voorschrift zoals solifenacine, fesoterodine). Mirabegron (Betmiga) is een optie. Desmopressine kan helpen bij nycturie, maar vereist monitoring van hyponatriëmie. Botuline-toxine A is een optie voor overactieve blaas.
* **Blaashypotonie (ledigingsstoornis):** Vaak weinig respons op medicatie. Noodzaakt intermittente of permanente catheterisatie. Regelmatige blaaslediging is cruciaal om urineweginfecties te voorkomen.
* **Detrusor/sfincter dyssynergie:** Kan behandeld worden met adrenerge blokkers (tamsulosine) en/of anticholinergica met intermittente catheterisatie. Aanzuren van de urine met veenbessensap kan infecties helpen voorkomen.
* **Darmdysfunctie:** Tenesmen, constipatie, incontinentie. Medicatiegebruik dient kritisch geëvalueerd te worden. Conservatieve behandeling van constipatie (beweging, vocht, vezels). Bij incontinentie, na uitsluiting van diarree, een regelmatig gepland stoelgangpatroon. Bij ernstige klachten gastro-enterologisch advies.
#### 3.1.5 Cognitieve en neuropsychiatrische symptomen
* **Cognitieve stoornissen:** Tot $40\%$ milde en $10\%$ ernstige klachten. Impact op tewerkstelling en rijvaardigheid. Cognitieve revalidatie kan helpen, hoewel de evidentie beperkt is.
* **Depressie:** Hoge prevalentie ($20-50\%$) met verhoogd suïciderisico. Behandeling met ondersteunende psychotherapie en antidepressiva. Duloxetine is een interessante keuze bij overlap met neuropatische pijn en kan de blaas-sfincter synergie verbeteren.
* **Angststoornissen, bipolaire stoornis, pseudobulbair affect en psychoses:** Komen vaker voor. Medicatie, zoals steroïden of interferonen, kan hieraan bijdragen.
* **Seksuele dysfunctie:** Medicatie (antidepressiva, anti-epileptica, blaastabletten) dient geëvalueerd te worden. Erectiemiddelen bij mannen. Urologische/gynecologische evaluatie en seksuologische counseling.
#### 3.1.6 Overige symptomen
* **Tremoren:** Vaak intentioneel of positioneel door cerebellaire letsels. Gabapentine, primidone en propranolol kunnen effectief zijn.
* **Dysfagie:** Komt vaak laat voor, initieel bij vast voedsel, later ook drank. Logopedische ondersteuning is initieel voldoende. Gastrostomiesonde kan noodzakelijk zijn bij vergevorderde patiënten.
* **Osteoporose:** Risico dient gemonitord en behandeld te worden, zeker bij risicofactoren (corticosteroïden, lage BMI, verminderde mobiliteit). Adequate vitamine D-spiegels zijn essentieel.
* **Decubitus:** Voornamelijk bij bed- of rolstoelgebonden patiënten. Preventie door correcte voeding, wisselhouding en aangepaste matrassen.
### 3.2 Zwangerschap en MS
MS treft voornamelijk jonge vrouwen, wat de combinatie met zwangerschap relevant maakt.
* **Effect van zwangerschap op MS-beloop:** Zwangerschap induceert immunotolerantie, wat resulteert in een significante daling van het aantal relapses, met name in het derde trimester (tot $70\%$ reductie). Na de bevalling is er echter een rebound met een toename van relapses in de eerste $3$ maanden, waarna het niveau terugkeert naar het uitgangsniveau. Meerdere zwangerschappen kunnen op lange termijn de kans op het bereiken van een EDSS-score van $6$ verlagen bij RRMS-patiënten.
* **Effect van MS op zwangerschap:** MS heeft geen weerslag op het zwangerschapsverloop of de uitkomst.
* **Genetisch risico:** Het risico om MS door te geven aan kinderen is laag (ongeveer $2-2.5\%$).
* **Contraceptie en IVF:** Contraceptie heeft geen invloed op het MS-beloop. Gonadotropine-releasing hormone (GnRH) agonisten bij IVF kunnen relapses uitlokken.
* **Behandeling tijdens zwangerschap en borstvoeding:**
* **Disease Modifying Treatments (DMT's):** Meestal gestopt, hoewel zwangerschapsregistraties geen duidelijke teratogeniteit aantonen.
* **Veilig beschouwd:** Glatirameeracetaat en interferonen.
* **Overleg mogelijk bij ernstige/actieve MS:** Tecfidera, Tysabri, Ocrevus, Kesimpta.
* **Natalizumab (Tysabri):** Minder frequente (zeswekelijkse) toediening en onderbreking in het laatste trimester wordt aangeraden. Risico op neonatale anemie of trombocytopenie dient gecontroleerd te worden.
* **Te stoppen voor conceptie:** Fingolimod ($2$ maanden), ozanimod ($3$ maanden), ponesimod ($1$ week).
* **Teriflunomide (Aubagio):** Vereist een uitwasprocedure met actieve kool of colestyramine vóór conceptie.
* **Alemtuzumab (Lemtrada):** $4$ maanden wachten voor zwangerschap.
* **Cladribine (Mavenclad):** $6$ maanden wachten voor conceptie. Borstvoeding is uitgesloten.
* **Behandeling van opstoten:** Intraveneus methylprednisolone (IVMP) te vermijden in het $1$e trimester (risico op gespleten verhemelte, laag geboortegewicht), veilig in het $2$e en $3$e trimester. Plasma-uitwisseling kan overwogen worden bij corticoid-refractaire opstoten. MRI is veilig, maar contrast dient vermeden te worden.
* **Symptomatische behandeling:** Enkel indien strikt noodzakelijk, aan de laagste dosis.
* **Postpartum:**
* **Borstvoeding:** Heeft geen negatief effect op postpartum relapses; exclusieve borstvoeding gedurende $3-4$ maanden kan zelfs een beschermend effect hebben. DMT's die niet compatibel zijn met borstvoeding kunnen het hervatten van borstvoeding uitstellen.
* **Hervatten DMT's:** Kan best onmiddellijk postpartum gebeuren.
* **IVMP/IVIG:** Kunnen overwogen worden bij het uitstellen van DMT's. IVIG is veilig.
* **MRI met contrast / IVMP:** $24$ uur wachten voor borstvoeding, hoewel onmiddellijk hervatten waarschijnlijk veilig is.
### 3.3 Differentiaaldiagnoses van MS
Het correct onderscheiden van MS van andere aandoeningen is essentieel voor de juiste behandeling.
* **Andere auto-immuunziekten:** Systemische lupus erythematosus (SLE), syndroom van Sjögren, aquaporine-4 (AQP4) en myeline oligodendrocyte glycoproteïne (MOG) antistofziekten.
* **Acuut gedissemineerde encefalomyelitis (ADEM):** Meestal monofasisch, post-infectieus of post-vaccinaal, vaker bij kinderen met bewustzijnsdaling.
* **Ziekte van Behcet:** Vasculitis met neurologische symptomen, aftes, uveïtis.
* **Chronic lymphocytic inflammation with pontine perivascular enhancement responsive to steroids (CLIPPERS):** Treft voornamelijk de hersenstam.
* **Infectieziekten:** Ziekte van Lyme, HIV, Bartonella, Brucellose.
* **Metabole oorzaken:** Vitamine B12-deficiëntie, adrenoleukodystrofie (ALD), metachromatische leukodystrofie (MLD), mitochondriale aandoeningen.
* **Neuromyelitis Optica (NMO):** Kenmerkend zijn recidiverende, uitgebreide myelitis (LETM) en opticusneuritis. Vaak geassocieerd met AQP4-antistoffen.
* **Sarcoïdose:** Multisysteemziekte met diverse neurologische manifestaties.
* **Syndroom van Susac:** Triade van encefalopathie, visusverlies en gehoordaling.
* **Tumoren:** Tumefactieve MS-varianten (bijv. Balo's concentric sclerosis).
* **Vasculaire aandoeningen:** Vasculitis (primair CNS vasculitis).
* **Andere:** Congenitale stoornissen, intoxicaties.
**Rode vlaggen voor alternatieve diagnoses:**
* **Klinisch:** Snelle acute uitval, gehoordaling, ernstige hoofdpijn, corticale symptomen, specifieke leeftijd (<20 of >50 jaar), uveïtis (ernstig/anterieur), significante pulmonale klachten, bilaterale opticusneuritis, slecht herstel vroege relapse.
* **Radiologisch:** Aanhoudende of uitgebreide aankleuring T2-letsels multifocaal, punctiforme aankleuring, letsels in corpus callosum ("snow balls"), LETM (>3 wervels), uitgebreide n. opticus aankleuring, conus medullaris/cauda equina syndroom, symmetrische letsels, overwegend letsels in de hersenstam.
* **Liquor Analyse:** Afwezigheid van verhoogde IgG-index of oligoclonale banden, significante glucoseverbruik, of eiwitverhoging (>50 WBC).
---
# Differentiaaldiagnose van multiple sclerose
Dit gedeelte biedt een overzicht van aandoeningen die qua symptomen en beeldvorming lijken op Multiple Sclerose (MS), wat essentieel is voor een correcte diagnose en behandeling.
### 4.1 Inleiding tot differentiaaldiagnose bij MS
De diagnose van MS vereist het uitsluiten van andere aandoeningen die vergelijkbare klinische presentaties en beeldvormende bevindingen kunnen hebben. Een grondige anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostiek zijn cruciaal om MS te onderscheiden van diverse andere neurologische, immunologische en systemische aandoeningen. Met name wanneer er "rode vlaggen" aanwezig zijn, die wijzen op een alternatieve diagnose, is extra alertheid geboden.
### 4.2 Andere auto-immuunaandoeningen
Verschillende auto-immuunziekten kunnen symptomen vertonen die overlappen met MS.
* **Systemische lupus erythematosus (SLE)** en de **ziekte van Sjögren** kunnen leiden tot myelitis transversa, neuritis optica en witte stofletsels. De diagnose wordt ondersteund door specifieke serologische markers en betrokkenheid van andere orgaansystemen.
* **Neuromyelitis optica (NMO)**, voorheen bekend als de ziekte van Devic, is een belangrijke differentiaaldiagnose. Kenmerkend zijn recidiverende ernstige transversale myelitis (vaak lange segmenten, >3 wervelhoogtes) en opticusneuritis. Patiënten met NMO hebben vaak ook andere auto-immuunziekten zoals SLE, diabetes mellitus type 1 of Sjögren. Specifieke MRI-bevindingen zoals T2-hyperintensiteit in de area postrema, rond de derde en vierde ventrikel, en LETM (Longitudinale Extensieve Transverse Myelitis) kunnen helpen bij de diagnose. De aanwezigheid van antistoffen tegen aquaporine-4 (AQP4) bij ongeveer 70% van de patiënten, en in mindere mate tegen myeline oligodendrocyteglijcoproteïne (MOG), is diagnostisch. Vroege differentiatie is cruciaal omdat behandelingen gericht op MS NMO kunnen verergeren.
### 4.3 Ontstekingsprocessen en infecties
Verschillende ontstekingsprocessen en infecties kunnen een MS-achtig beeld geven.
* **Acuut gedissemineerde encefalomyelitis (ADEM)** is meestal monofasisch, vaak post-infectieus of post-vaccinaal, en komt vaker voor bij kinderen. Bewustzijnsdaling is een veelvoorkomend symptoom. MRI-kenmerken omvatten vaak simultane aankleuring van vrijwel alle letsels en betrokkenheid van de diepe kernen.
* **Ziekte van Behçet** kan leiden tot centrale neurologische aantasting, met name in de hersenstam en diencephalon. Dit is een vorm van vasculitis die gepaard gaat met aphthae (oraal en/of genitaal), uveïtis en huidletsels zoals erythema nodosum. De aandoening komt vaker voor in regio's langs de "oude zijderoute".
* **Chronic lymphocytic inflammation with pontine perivascular enhancement responsive to steroids (CLIPPERS)** treft bij voorkeur de hersenstam en toont een typisch "zout en peper" patroon op MRI.
* **Infectieziekten** zoals de ziekte van Lyme, HIV, Bartonella en Brucellose kunnen serologisch uitgesloten worden en vereisen een specifieke diagnostische aanpak.
* **Sarcoïdose** is een multisysteemziekte die diverse neurologische manifestaties kan hebben, waaronder craniale neuropathieën, myositis, neuropathie, LETM, obstructieve hydrocefalie en granulomen in het centrale zenuwstelsel.
* **Susac syndroom** is een zeldzame aandoening die zich kenmerkt door een triade van encefalopathie, visusverlies en gehoordaling. MRI kan typische letsels in het corpus callosum tonen met een "sneeuwbal" uiterlijk, en fluoroscopie kan een typische "branched retinal artery occlusion" (BRAO) aantonen.
### 4.4 Metabole en genetische aandoeningen
Metabole en genetische oorzaken kunnen eveneens leiden tot demyelinisatie of witte stofafwijkingen.
* **Vitamine B12-deficiëntie** kan demyelinisatie veroorzaken.
* **Erfelijke metabole aandoeningen** zoals adrenoleukodystrofie (X-ALD), metachromatische leukodystrofie (MLD) of mitochondriale aandoeningen dienen bij atypische presentaties overwogen te worden. De beschikbaarheid van genetische panelen voor witte stoflijden kan hierbij helpen.
* **Koperdeficiëntie** kan perifere neuropathie en myelopathie veroorzaken.
### 4.5 Vasculaire aandoeningen
Vasculaire oorzaken, met name vasculitis, kunnen een MS-achtig beeld geven.
* **Vasculitis** kan primair het centrale zenuwstelsel treffen (primaire CZS-vasculitis) of secundair voorkomen bij gegeneraliseerde vasculitis (bv. ANCA-geassocieerde vasculitis). MRI-kenmerken zoals punctiforme aankleuring en multipele puncta kunnen wijzen op een vasculaire oorzaak.
* **CADASIL (Cerebral Autosomal Dominant Arteriopathy with Subcortical Infarcts and Leukoencephalopathy)** kan zich manifesteren met subcorticale letsels, voornamelijk in de temporale kwabben.
### 4.6 Tumoren en andere oorzaken
Neoplastische processen en andere specifieke aandoeningen kunnen ook differentiaaldiagnostisch relevant zijn.
* **Tumefactieve MS-varianten**, zoals de variant van Balo met een karakteristiek "uienschil" patroon op MRI, kunnen de differentiatie met tumoren bemoeilijken.
* **Lymfomen en andere tumoren** kunnen multifocale, aankleurende T2-letsels veroorzaken.
* **Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML)**, geassocieerd met het JC-virus, kan subcorticale confluente letsels veroorzaken zonder contrastenhancement.
* **Encefalitis van auto-immune oorsprong** kan ook een MS-achtig beeld geven.
### 4.7 Rode vlaggen en radiologische bevindingen
Specifieke klinische en radiologische bevindingen kunnen wijzen op alternatieve diagnoses en vereisen verder onderzoek.
* **Klinische rode vlaggen** omvatten onder andere acute uitval (vasculaire oorzaak), gehoordaling (Susac), systemische symptomen (SLE, Sjögren, sarcoïdose), aphthae (Behçet), recidiverende trombose of miskramen (antifosfolipiden syndroom), en kortademigheid (pulmonale aandoeningen). Leeftijd buiten de typische MS-leeftijd (jonger dan 20 of ouder dan 50 jaar) maakt MS minder waarschijnlijk. Hoofdpijn kan wijzen op migraine, Susac, meningo-encefalitis of andere oorzaken. Uveïtis is zeldzaam bij MS en dient bij ernstige of anterieure vormen alertheid te wekken voor sarcoïdose, Behçet of bindweefselziekten. Huidafwijkingen kunnen wijzen op SLE, sarcoïdose, Fabry, Lyme of Behçet. Encefalopathie kan passen bij Susac, ADEM, MOGAD of auto-immune encefalitis. Craniale neuropathieën kunnen wijzen op sarcoïdose, Lyme, tuberculose of ANCA-vasculitis. Hypothalamische dysfunctie kan passen bij sarcoïdose, NMO, of histiocytose. Koorts kan wijzen op infectie of maligniteit. Fasciculaties en extrapiramidale symptomen wijzen eerder op neurodegeneratieve aandoeningen.
* **Radiologische rode vlaggen** omvatten aanhoudende of uitgebreide aankleuring van T2-letsels die multifocaal zijn (lymfoom, sarcoïdose, tumor, vasculitis), punctiforme aankleuring (CLIPPERS, lymfoom, vasculitis), letsels in de anterieure temporale subcorticale regio (CADASIL), "sneeuwballen" of "spokes" in het corpus callosum (Susac), LETM (NMO, sarcoïdose, neoplastisch, infectieus), uitgebreide bilaterale aankleuring van de nervi optici (NMO, MOGAD, sarcoïdose), conus medullaris syndroom of cauda equina letsels (MOGAD, infecties, meningeale aankleuring), symmetrische letsels (toxisch, leukodystrofie), en overwegende letsels in de hersenstam (CLIPPERS, Behçet, rombencefalitis).
### 4.8 Cerebrospinaal vocht (CSV) analyse
Bij twijfel over de diagnose, kan analyse van het cerebrospinaal vocht (CSV) bijkomende informatie verschaffen. De afwezigheid van verhoogde IgG-index of oligoclonale banden (OCB's), glucoseverbruik, of een eiwitgehalte > 50 mg/dL kunnen wijzen op een alternatieve diagnose. Een uitgesproken celreactie (>50 witte bloedcellen) is ook ongebruikelijk voor MS en dient andere diagnoses te doen overwegen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Auto-immuunrespons | Een immuunreactie waarbij het lichaam eigen weefsels aanvalt als ware het vreemde indringers, wat leidt tot ontsteking en schade. |
| Axonen | Lange, draadvormige uitlopers van zenuwcellen die elektrische signalen geleiden naar andere zenuwcellen, spieren of klieren. |
| Cerebrospinaal vocht (CSV) | Vocht dat de hersenen en het ruggenmerg omgeeft, ook wel hersenvocht genoemd, dat wordt geanalyseerd om diagnostische informatie te verkrijgen. |
| Centrale zenuwstelsel (CZS) | Omvat de hersenen en het ruggenmerg, die verantwoordelijk zijn voor de verwerking van informatie en de aansturing van lichaamsfuncties. |
| Clinically Isolated Syndrome (CIS) | Een eerste episode van neurologische symptomen die veroorzaakt wordt door demyelinisatie in het centrale zenuwstelsel, maar die nog niet voldoet aan de criteria voor een definitieve diagnose van multiple sclerose. |
| Demyelinisatie | Het proces waarbij de myelineschede, de isolerende laag rond zenuwvezels (axonen), beschadigd raakt of verloren gaat, wat de signaaloverdracht verstoort. |
| Disease Modifying Treatments (DMT's) | Medicijnen die gericht zijn op het vertragen van de progressie van de ziekte en het verminderen van het aantal en de ernst van terugvallen bij multiple sclerose. |
| Dissiminatie in de ruimte (DIS) | Het aantonen van multifocale laesies (beschadigingen) op beeldvorming (zoals MRI) die zich op verschillende plaatsen in het centrale zenuwstelsel bevinden. |
| Dissiminatie in de tijd (DIT) | Het aantonen van nieuwe of veranderde laesies op opeenvolgende beeldvormingen (zoals MRI) of het voorkomen van klinische terugvallen die op verschillende momenten optreden. |
| Expanded Disability Status Scale (EDSS) | Een schaal die wordt gebruikt om de mate van invaliditeit bij multiple sclerose te meten en te kwantificeren, gebaseerd op de evaluatie van verschillende functionele systemen. |
| Epidemiologie | De studie van de verspreiding, de frequentie en de oorzaken van ziekten in populaties, inclusief factoren die de gezondheid beïnvloeden. |
| Grijze stof | Een deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk bestaat uit zenuwcelkernen, dendrieten en gliacellen, en betrokken is bij informatieverwerking. |
| Immunomodulerende functie | De capaciteit van cellen of stoffen om de activiteit van het immuunsysteem te reguleren en te moduleren, wat essentieel is voor het handhaven van de homeostase. |
| Immunosuppressie | Het onderdrukken van de activiteit van het immuunsysteem, vaak gebruikt bij auto-immuunziekten of na orgaantransplantaties om afstoting te voorkomen. |
| Kliniek | Het klinische beeld van een ziekte, inclusief de symptomen, de presentatie en het beloop ervan bij patiënten. |
| Laesies | Afwijkingen of beschadigingen in weefsel of organen, in de context van MS vaak voorkomend in de witte stof van het centrale zenuwstelsel. |
| McDonald criteria | Een reeks diagnostische criteria die worden gebruikt voor de diagnose van multiple sclerose, gebaseerd op het aantonen van "spreiding in tijd en ruimte" van laesies. |
| Microglia | Immuuncellen van het centrale zenuwstelsel die fungeren als macrofagen, betrokken bij de afweer, het opruimen van afvalstoffen en ontstekingsprocessen. |
| Monoclonale antilichamen | Antilichamen die zijn geproduceerd uit één enkele klone van B-cellen en gericht zijn tegen een specifiek antigeen, vaak gebruikt als therapie bij diverse ziekten. |
| Myeline | Een lipoproteïneachtige substantie die de axonen van zenuwcellen omgeeft en isoleert, essentieel voor een snelle en efficiënte geleiding van zenuwimpulsen. |
| Neuromyelitis optica (NMO) | Een auto-immuunziekte die voornamelijk de oogzenuwen en het ruggenmerg aantast, vaak verward met multiple sclerose maar met een onderscheidende pathogenese en behandelingsstrategie. |
| Neurodegeneratie | Het progressieve verlies van de structuur of functie van neuronen, inclusief de dood van zenuwcellen, wat leidt tot neurologische stoornissen. |
| Oligoclonale banden (OCB) | Specifieke antilichamen die kunnen worden gedetecteerd in het cerebrospinaal vocht (CSV) en die duiden op een chronische ontsteking in het centrale zenuwstelsel, vaak geassocieerd met MS. |
| Opstoot | Een acute episode van nieuwe of verergerende neurologische symptomen bij MS, die minstens 24 uur aanhoudt en veroorzaakt wordt door nieuwe ontstekingshaarden in het CZS. |
| Pathogene factoren | Factoren die bijdragen aan het ontstaan of de ontwikkeling van een ziekte, zoals genetische aanleg, omgevingsfactoren of infecties. |
| Perifeer immuunsysteem | Het deel van het immuunsysteem dat zich buiten het centrale zenuwstelsel bevindt, inclusief lymfeklieren, milt en circuleren immuuncellen. |
| Primair progressieve MS (PPMS) | Een vorm van multiple sclerose waarbij de invaliditeit geleidelijk en zonder duidelijke terugvallen toeneemt vanaf het begin van de ziekte. |
| Prevalentie | Het percentage van de bevolking dat op een bepaald moment aan een specifieke ziekte lijdt. |
| Radiologically Isolated Syndrome (RIS) | Een toestand waarbij typische MS-laesies worden ontdekt op MRI-scans bij asymptomatische individuen, wat kan wijzen op een verhoogd risico op de ontwikkeling van MS. |
| Relapsing-remitting MS (RRMS) | De meest voorkomende vorm van multiple sclerose, gekenmerkt door perioden van terugvallen (opstoten) gevolgd door perioden van herstel (remissie). |
| Secundair progressieve MS (SPMS) | Een stadium van multiple sclerose dat optreedt na een periode van relapsing-remitting MS, waarbij de invaliditeit geleidelijk toeneemt met of zonder voortdurende terugvallen. |
| Symptomen | Waarneembare tekenen of subjectieve gevoelens die wijzen op een ziekte of aandoening. |
| T-celgemedieerde auto-immuunrespons | Een auto-immuunreactie die voornamelijk wordt gemedieerd door T-cellen, een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in de immuunrespons. |
| Transverse myelitis | Ontsteking van het ruggenmerg die resulteert in neurologische uitval, waaronder zwakte, gevoelsverlies en blaas- of darmdisfunctie. |
| U-fibers | Lijnvezels die dicht bij de cortex liggen en betrokken zijn bij de connectiviteit van de hersenschors. Beschadiging hiervan kan specifiek zijn voor demyeliniserende laesies. |
| Vasculaire letsels | Beschadigingen in de bloedvaten, die kunnen leiden tot verminderde bloedtoevoer en weefselschade, en soms verward kunnen worden met demyeliniserende letsels op MRI. |
| Witte stof | Een deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk bestaat uit axonen met myelineschede, verantwoordelijk voor de snelle transmissie van zenuwsignalen tussen verschillende hersengebieden. |
| B-cellen | Lymfocyten die antistoffen produceren en een belangrijke rol spelen in het immuunsysteem en bij auto-immuunziekten zoals multiple sclerose. |
| CD8+ T-cellen | Cytotoxische T-lymfocyten die direct andere cellen kunnen doden. Ze spelen een rol in de immuunrespons tegen virussen en tumoren, maar kunnen bij auto-immuunziekten zoals MS ook bijdragen aan weefselschade. |
| Dawson's fingers | Karakteristieke ovale demyeliniserende laesies die loodrecht op de hersenventrikels staan, vaak gezien op MRI-scans bij multiple sclerose. |
| Dissemination in Space (DIS) | Het aantonen van laesies op ten minste twee verschillende plaatsen in het centrale zenuwstelsel, wat een vereiste is voor de diagnose van multiple sclerose. |
| Dissemination in Time (DIT) | Het aantonen van nieuwe laesies die op verschillende tijdstippen ontstaan, wat ook een vereiste is voor de diagnose van multiple sclerose. |
| Effectoren (B- en T-cellen) | Immuuncellen die direct een effect uitoefenen op ziekteverwekkers of lichaamseigen weefsels, zoals het doden van geïnfecteerde cellen of het veroorzaken van ontsteking. |
| Epitheelcellen | Cellen die de oppervlakken van organen en lichaamsholtes bekleden. In de context van MS kunnen deze cellen betrokken zijn bij de immuunrespons en ontsteking in de hersenvliezen. |
| Etiologie | De studie van de oorzaken van ziekten, inclusief genetische, omgevings- en infectieuze factoren die bijdragen aan het ontstaan van multiple sclerose. |
| Immunologische ontregeling | Een verstoring van het normale functioneren van het immuunsysteem, wat kan leiden tot auto-immuniteit en weefselschade. |
| Immuunrespons | De gecoördineerde reactie van het immuunsysteem op lichaamsvreemde stoffen of ziekteverwekkers, bestaande uit de activatie van verschillende celtypen en de productie van antistoffen. |
| Inflammatie | Een biologische reactie van het lichaam op schadelijke stimuli, zoals infecties of weefselschade, gekenmerkt door roodheid, zwelling, warmte en pijn. |
| Interleukine-2 (IL-2) | Een cytokine dat een belangrijke rol speelt bij de groei en activatie van T-lymfocyten en NK-cellen, en daarom een therapeutisch doelwit is bij de behandeling van MS. |
| JC-virus | Een polyomavirus dat bij immuungecompromitteerde personen progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) kan veroorzaken, een ernstige herseninfectie die geassocieerd is met sommige MS-medicatie. |
| Klinisch geïsoleerd syndroom (CIS) | Een eerste neurologische episode die mogelijk duidt op multiple sclerose, maar nog niet voldoet aan de diagnostische criteria voor de ziekte. |
| Lymfocyten | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in het immuunsysteem, waaronder B-cellen (antistofproductie) en T-cellen (celgemedieerde immuniteit). |
| Monoclonale antistoffen | Antilichamen die door klonen van dezelfde immuuncel worden geproduceerd en gericht zijn tegen een specifiek antigeen. Ze worden gebruikt als therapie bij verschillende ziekten, waaronder MS. |
| Neuroprotectie | Mechanismen die gericht zijn op het beschermen van zenuwcellen tegen schade en het bevorderen van hun overleving en functie. |
| Oligoclonale banden | Groepen van antistoffen (immunoglobulinen) die in het cerebrospinaal vocht, maar niet in het bloed, worden aangetoond en wijzen op chronische ontsteking in het centrale zenuwstelsel, vaak bij MS. |
| Opstoot (relapse) | Een acute periode van nieuwe of verergerde neurologische symptomen bij multiple sclerose, die minimaal 24 uur duurt en veroorzaakt wordt door nieuwe ontstekingshaarden. |
| Piramidaalbaan | Een belangrijk zenuwbanensysteem dat betrokken is bij willekeurige bewegingen. Beschadiging ervan kan leiden tot spasticiteit en spierzwakte. |
| Progressie | De voortschrijding van de ziekte met toenemende neurologische handicap, onafhankelijk van acute opstoten. |
| Promdroom | Een prodromale fase vóór de diagnose van MS, waarin patiënten al diverse klachten kunnen ervaren en vaker medische hulp zoeken. |
| Relapsing Remitting MS (RRMS) | De meest voorkomende vorm van multiple sclerose, gekenmerkt door episodes van opflakkeringen (relapses) gevolgd door periodes van herstel (remission). |
| Spasticiteit | Verhoogde spierspanning en stijfheid, vaak als gevolg van beschadiging van de piramidaalbanen, en een veelvoorkomend symptoom bij multiple sclerose. |
| Th17-cellen | Een subpopulatie van T-helpercellen die pro-inflammatoire cytokines produceert en een rol speelt bij auto-immuunziekten zoals multiple sclerose. |
| Uhthoff fenomeen | Tijdelijke verergering van MS-symptomen als gevolg van een stijging van de lichaamstemperatuur, bijvoorbeeld door warm weer, koorts of inspanning. |
| U-vezels | Zenuwvezels die zich dicht onder de hersenschors bevinden en vaak worden aangetast bij multiple sclerose. |
| Vitamine D-gebrek | Een tekort aan vitamine D, wat in verband wordt gebracht met een verhoogd risico op en een gunstigere prognose bij multiple sclerose. |
| Ziekteverloop beïnvloedende behandeling | Behandelingen die gericht zijn op het vertragen van de progressie van multiple sclerose en het verminderen van de frequentie en ernst van opstoten. |
| Neuropatische pijn | Pijn veroorzaakt door schade aan het zenuwstelsel, vaak beschreven als brandend, stekend of tintelend, en een veelvoorkomend symptoom bij multiple sclerose. |
| Vermoeidheid | Extreem gevoel van uitputting dat niet verbetert met rust, een van de meest invaliderende symptomen van multiple sclerose en kan verschillende oorzaken hebben. |
| Blaasdysfunctie | Problemen met het plassen, waaronder aandrangincontinentie (hyperactieve blaas) of moeite met het ledigen van de blaas (hypoactieve blaas), frequent voorkomend bij multiple sclerose. |
| Darmdysfunctie | Problemen met de stoelgang, zoals constipatie of incontinentie, die gerelateerd kunnen zijn aan de neurologische schade van multiple sclerose. |
| Spreiding in tijd (Desimination in Time - DIT) | Het aantonen van nieuwe letsels of activiteit over een bepaalde tijdsperiode, een cruciaal criterium voor de diagnose van multiple sclerose. |
| Spreiding in ruimte (Desimination in Space - DIS) | Het aantonen van letsels op verschillende locaties binnen het centrale zenuwstelsel, een cruciaal criterium voor de diagnose van multiple sclerose. |
| Zwangerschap en MS | Overwegingen rond zwangerschap bij vrouwen met multiple sclerose, inclusief de impact van de zwangerschap op het ziektebeloop en de behandeling van MS tijdens en na de zwangerschap. |
| Paroxysmen | Korte, plotselinge episodes van terugkerende symptomen die kunnen variëren in aard, zoals tonische spasmen of transiënte gevoelsstoornissen, bij multiple sclerose. |
| Cognitieve stoornissen | Problemen met denkprocessen zoals geheugen, aandacht, concentratie en informatieverwerking, die kunnen optreden bij multiple sclerose en de dagelijkse functionering beïnvloeden. |
| Hersenatrofie | Afname van het hersenvolume, wat een teken kan zijn van neurodegeneratie en progressie bij multiple sclerose, en gemeten kan worden met behulp van MRI. |
| Pseudo-exacerbatie | Een tijdelijke verergering van MS-symptomen die niet wordt veroorzaakt door nieuwe ontstekingsactiviteit, maar door factoren zoals infecties, koorts of medicatiebijwerkingen. |
| Baropodometrie | Een meettechniek die de drukverdeling onder de voeten analyseert, nuttig voor het objectiveren van loopproblemen en het evalueren van de effectiviteit van behandelingen bij patiënten met MS. |
| Baclofenpomp | Een geïmplanteerd apparaat dat baclofen (een spierontspannend middel) continu intrathecaal afgeeft, gebruikt voor de behandeling van ernstige spasticiteit bij multiple sclerose. |
| Botuline-toxine A (Botox) | Een medicijn dat kan worden geïnjecteerd om focale spasticiteit te behandelen door de spieractiviteit tijdelijk te verminderen. |
| Tricyclische antidepressiva | Een klasse medicijnen die oorspronkelijk voor depressie werden gebruikt, maar ook effectief kunnen zijn bij de behandeling van neuropathische pijn bij multiple sclerose. |
| Serotonine/Noradrenaline Reuptake Inhibitors (SNRI's) | Een klasse antidepressiva, zoals duloxetine, die ook effectief zijn bij de behandeling van neuropathische pijn en depressie bij multiple sclerose. |
| Gabapentine/Pregabaline | Anti-epileptica die vaak worden gebruikt voor de behandeling van neuropathische pijn en soms ook voor spasticiteit bij multiple sclerose. |
| Amantadine | Een medicijn dat oorspronkelijk antiviraal werd gebruikt, maar ook kan helpen bij het verminderen van vermoeidheid bij sommige patiënten met multiple sclerose. |
| 4-aminopyridine | Een medicijn dat de zenuwgeleiding kan verbeteren door kaliumkanalen te blokkeren, waardoor het potentieel de vermoeidheid, concentratie en wandelafstand kan verbeteren bij MS. |
| Blaashypertonie | Een overactieve blaas waarbij de blaasspier zich te vaak onwillekeurig samentrekt, wat leidt tot aandrang en frequent plassen bij multiple sclerose. |
| Blaashypotonie | Een onderactieve blaas waarbij de blaasspier onvoldoende krachtig samentrekt, wat leidt tot problemen met het volledig ledigen van de blaas bij multiple sclerose. |
| Detrusor/sfincter dyssynergie | Een ontregeling waarbij de blaasspier (detrusor) niet correct ontspant tijdens het plassen, vaak in combinatie met een hyperactieve blaas, wat kan optreden bij multiple sclerose. |
| Slikpoly | Een gespecialiseerde polikliniek waar patiënten met slikproblemen (dysfagie) worden onderzocht en behandeld, relevant voor patiënten met gevorderde MS. |
| Osteoporose | Een aandoening waarbij de botdichtheid afneemt, wat een verhoogd risico op fracturen veroorzaakt en vaker voorkomt bij MS-patiënten die corticosteroïden gebruiken. |
| Decubitus | Doorligwonden die kunnen ontstaan bij langdurige druk op de huid, een risico voor bedlegerige of rolstoelgebonden patiënten met multiple sclerose. |
| Multidisciplinaire raadpleging (MDR) | Een teamoverleg met verschillende zorgprofessionals (bv. MS-verpleegkundige, kinesist, psycholoog) om een integrale aanpak voor de patiënt met MS te garanderen. |
| Immunotolerantie | Een staat van het immuunsysteem waarbij het niet reageert op eigen lichaamsstoffen of op de foetus tijdens de zwangerschap, wat bijdraagt aan minder opstoten tijdens de zwangerschap bij MS. |
| Teratogeniciteit | Het vermogen van een stof om aangeboren afwijkingen bij de foetus te veroorzaken, een belangrijke overweging bij medicatiegebruik tijdens de zwangerschap bij MS. |
| Rebound | Een potentieel gevaarlijke heractivatie van de ziekte na het stoppen van bepaalde MS-medicatie, waarbij de ziekteactiviteit plotseling kan toenemen. |
| Neutropenie | Een tekort aan neutrofielen (een type witte bloedcel) in het bloed, wat het risico op infecties kan verhogen en een bijwerking kan zijn van sommige MS-behandelingen. |
| Lymfopenie | Een tekort aan lymfocyten (een type witte bloedcel) in het bloed, wat het risico op infecties kan verhogen en een bijwerking kan zijn van sommige MS-behandelingen. |
| Paresthesie | Een abnormaal gevoel, zoals tintelingen, prikkelingen of een "slapend" gevoel, dat kan optreden bij multiple sclerose. |
| Visusdaling | Vermindering van het gezichtsvermogen, wat een symptoom kan zijn van een opticusneuritis bij multiple sclerose. |
| Papilitis | Ontsteking van de oogzenuwkop, zichtbaar tijdens een oogheelkundig onderzoek, geassocieerd met opticusneuritis bij multiple sclerose. |
| Relatief Afferent Pupil Defect (RAPD) | Een afwijking in de pupilreactie bij blootstelling aan licht, indicatief voor schade aan de oogzenuw of retina, waargenomen bij opticusneuritis. |
| Diplopie | Dubbelzien, wat kan voorkomen bij multiple sclerose als gevolg van problemen met de oogspieren of de aansturing ervan. |
| Nystagmus | Onwillekeurige, ritmische bewegingen van de ogen, die kunnen optreden bij multiple sclerose door aantasting van het zenuwstelsel dat oogbewegingen controleert. |
| Trigemiusneuralgie | Een ernstige, stekende pijn in het gezicht, veroorzaakt door irritatie van de trigeminuszenuw, wat een symptoom kan zijn van multiple sclerose. |
| Vertigo | Draaierigheid of een gevoel van draaien, vaak geassocieerd met evenwichtsproblemen, wat kan voorkomen bij multiple sclerose. |
| Ataxie | Een gebrek aan coördinatie van bewegingen, wat leidt tot onhandigheid, waggelend lopen en moeite met fijne motoriek, een symptoom van multiple sclerose. |
| Dysartrie | Moeite met spreken door zwakte of coördinatieproblemen van de spieren die betrokken zijn bij het spreken, wat kan optreden bij multiple sclerose. |
| Dysfagie | Slikproblemen, wat kan leiden tot verslikken, onvoldoende voedselinname en een verhoogd risico op longontsteking bij multiple sclerose. |
| Tonische spasmen | Onwillekeurige spiercontracties die lang aanhouden, wat kan voorkomen bij multiple sclerose en pijnlijk kan zijn. |
| Pijnlijke gevoelsstoornis | Een onaangename, pijnlijke sensatie in het lichaam die niet direct gerelateerd is aan een externe prikkel, een mogelijk symptoom van multiple sclerose. |
| Cognitieve revalidatie | Een therapeutische aanpak gericht op het verbeteren van cognitieve functies (zoals geheugen en aandacht) bij personen met hersenbeschadiging, inclusief die met multiple sclerose. |
| Erectiele dysfunctie | Problemen met het krijgen of behouden van een erectie, een veelvoorkomende seksuele dysfunctie bij mannen met multiple sclerose. |
| Intentietremor | Een beving die optreedt tijdens het uitvoeren van een doelgerichte beweging, zoals het reiken naar een object, wat kan wijzen op cerebellaire schade bij MS. |
| Positionele tremor | Een beving die optreedt wanneer een ledemaat in een bepaalde positie wordt gehouden, mogelijk gerelateerd aan neurologische schade bij MS. |
| Gastrostomiesonde | Een sonde die chirurgisch in de maag wordt ingebracht om voeding toe te dienen, noodzakelijk wanneer patiënten met gevorderde MS niet meer veilig kunnen slikken. |
| Livedo reticularis | Een netvormige, blauw-paarse huidverkleuring, die geassocieerd kan zijn met bepaalde auto-immuunziekten en soms voorkomt bij patiënten met MS. |
| Ziekte van Devic (Neuromyelitis Optica - NMO) | Een auto-immuunziekte die voornamelijk de oogzenuwen en het ruggenmerg aantast, vaak verward met MS maar met een andere prognose en behandeling. |
| Aquaporine-4 (AQP4) | Een eiwit dat een rol speelt in de vochtbalans van het lichaam en een belangrijk doelwit is voor antistoffen bij Neuromyelitis Optica (NMO). |
| Myeline Oligodendrocyt Glycoproteïne (MOG) | Een component van myeline, het isolerende omhulsel van zenuwvezels, dat ook een doelwit kan zijn voor antistoffen bij bepaalde demyeliniserende aandoeningen zoals MOGAD. |
| Myeline Oligodendrocyt Glycoproteïne Antistof Ziekte (MOGAD) | Een demyeliniserende aandoening die vergelijkbaar kan zijn met MS, maar specifiek gericht is tegen MOG-antistoffen. |
| Balo's ziekte (Balo's concentric sclerose) | Een zeldzame, agressieve vorm van multiple sclerose gekenmerkt door concentrische ringen van demyelinisatie en remyelinisatie in de hersenen. |
| Vasculitis | Ontsteking van de bloedvaten, die verschillende organen kan aantasten, inclusief het centrale zenuwstelsel, en soms een beeld kan geven dat lijkt op MS. |
| Chronische lymfocytaire ontsteking met pontiene perivasculaire versterking, responsief op steroïden (CLIPPERS) | Een zeldzame ontstekingsaandoening van het centrale zenuwstelsel die de pons aantast en typisch reageert op steroïden. |
| B-cel depletie | Een behandelingsstrategie gericht op het verminderen van het aantal B-cellen, een type immuuncel dat een rol speelt bij de ontstekingsprocessen bij multiple sclerose. |
| T-cel depletie | Een behandelingsstrategie gericht op het verminderen van het aantal T-cellen, een ander type immuuncel dat betrokken is bij het immuunsysteem van het lichaam en een rol speelt bij multiple sclerose. |
| Autologe Hematopoëtische Stamceltransplantatie (AHSCT) | Een intensieve behandeling waarbij stamcellen van de patiënt zelf worden gebruikt om het immuunsysteem te herstellen na een hoge dosis chemotherapie, toegepast bij ernstige, therapieresistente MS. |
| Bruton's tyrosine kinase (BTK) inhibitor | Een klasse van medicijnen die gericht zijn op het remmen van Bruton's tyrosine kinase, een enzym dat belangrijk is voor de ontwikkeling en functie van B-cellen en mogelijk een rol speelt bij de progressie van MS. |
| Escalatietherapie | Een behandelingsstrategie waarbij men begint met minder krachtige, maar mogelijk veiligere medicijnen, en pas overgaat op krachtigere medicatie als de ziekte niet onder controle is. |
| Inductietherapie | Een behandelingsstrategie waarbij men direct begint met krachtige medicijnen, met als doel de ziekte zo snel en effectief mogelijk te remmen, vooral bij agressieve vormen van MS. |
| **Multiple Sclerose (MS)** | Een auto-immuunziekte die de witte stof van het centraal zenuwstelsel (CZS) aantast, gekenmerkt door ontstekingen, demyelinisatie en schade aan axonen en grijze stof. De aandoening kent diverse manifestaties, waaronder schubs (opstoten) en progressieve achteruitgang. |
| **Differentiaaldiagnose** | Het proces van het onderscheiden van een ziekte van andere ziekten die vergelijkbare symptomen vertonen, cruciaal voor een correcte diagnose en behandeling. |
| **Demyelinisatie** | Het proces waarbij de myelineschede, een isolerende laag rond zenuwvezels in het CZS, wordt beschadigd. Dit leidt tot verstoring van de zenuwgeleiding en kan diverse neurologische symptomen veroorzaken. |
| **Auto-immuunrespons** | Een immuunreactie waarbij het immuunsysteem per ongeluk eigen lichaamsweefsels aanvalt, in het geval van MS voornamelijk de myelineschede in het CZS. |
| **Centraal zenuwstelsel (CZS)** | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. |
| **Grijze stof** | Deel van het CZS dat voornamelijk bestaat uit cellichamen van neuronen, dendrieten en axonuiteinden. In de context van MS toont onderzoek aan dat ook de grijze stof betrokken is bij de ziekteprocessen. |
| **Witte stof** | Deel van het CZS dat voornamelijk bestaat uit gemyeliniseerde axonen. Dit is het primaire aantastingsgebied in de klassieke definitie van MS. |
| **Axonen** | Lange uitlopers van zenuwcellen die elektrische signalen doorgeven. Schade aan axonen draagt bij aan permanente neurologische uitval bij MS. |
| **T-celgemedieerde reactie** | Een immuunreactie die gemedieerd wordt door T-lymfocyten, een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in het adaptieve immuunsysteem en bij auto-immuunziekten zoals MS. |
| **Microglia** | Immuuncellen van het centrale zenuwstelsel die een rol spelen in de afweer en het opruimen van celresten. Bij MS dragen ze bij aan de ontstekingsreactie en weefselschade. |
| **Astrocyten** | Steuncellen in het CZS die diverse functies hebben, waaronder het ondersteunen van neuronen en het reguleren van de bloed-hersenbarrière. Ze zijn ook betrokken bij ontstekingsprocessen bij MS. |
| **Hersenvliezen (meningen)** | De beschermende membranen die de hersenen en het ruggenmerg omringen. Ontsteking en immuuncelinfiltratie in de hersenvliezen spelen een rol bij MS. |
| **Radiologically Isolated Syndrome (RIS)** | Het detecteren van typische MS-letsels op een MRI-scan bij patiënten die nog geen symptomen van MS vertonen. Dit kan een vroege indicator zijn van een verhoogd risico op MS. |
| **Clinically Isolated Syndrome (CIS)** | Een eerste klinische episode van neurologische symptomen die mogelijk veroorzaakt worden door demyelinisatie, maar nog niet voldoet aan de diagnostische criteria voor MS (spreiding in tijd en ruimte). |
| **Relapsing Remitting MS (RRMS)** | De meest voorkomende vorm van MS, gekenmerkt door perioden van nieuwe of verergerende symptomen (opstoten) gevolgd door perioden van herstel (remissie). |
| **Secundair Progressieve MS (SPMS)** | Een fase van MS die volgt op RRMS, waarbij de handicap gestaag toeneemt, vaak onafhankelijk van nieuwe opstoten. |
| **Primair Progressieve MS (PPMS)** | Een minder voorkomende vorm van MS waarbij de handicap vanaf het begin gestaag toeneemt, zonder duidelijke opstoten of remissieperioden. |
| **Progression Independent of Relapse Activity (PIRA)** | Een proces waarbij handicaptoename bij MS optreedt onafhankelijk van de activiteit van opstoten (relapses). Dit suggereert dat progressie ook door andere mechanismen dan acute ontstekingen wordt gedreven. |
| **Uhthoff fenomeen** | Tijdelijke verergering van MS-symptomen als gevolg van een verhoogde lichaamstemperatuur, bijvoorbeeld door koorts, warm weer of inspanning. Dit duidt op een gestoorde zenuwgeleiding. |
| **Expanded Disability Status Scale (EDSS)** | Een schaal die wordt gebruikt om de mate van handicap en functionele beperkingen bij MS-patiënten te meten, gebaseerd op beoordelingen van verschillende neurologische functies. |
| **Spreiding in tijd (Desimination in time - DIT)** | Een diagnostisch criterium voor MS, waarbij aangetoond moet worden dat er demyeliniserende letsels op verschillende tijdstippen optreden. Dit kan klinisch of via beeldvorming worden aangetoond, of door de aanwezigheid van oligoclonale banden in het cerebrospinaal vocht. |
| **Spreiding in ruimte (Desimination in space - DIS)** | Een diagnostisch criterium voor MS, waarbij aangetoond moet worden dat er demyeliniserende letsels in verschillende delen van het CZS aanwezig zijn. Dit wordt voornamelijk bepaald met behulp van MRI-scans. |
| **McDonald criteria** | Een set diagnostische criteria die worden gebruikt om de diagnose van MS te stellen. Deze criteria zijn herzien om de detectie van de ziekte te verbeteren, met nadruk op spreiding in tijd en ruimte. |
| **Cerebrospinaal vocht (CSV)** | De vloeistof die de hersenen en het ruggenmerg omgeeft. Analyse van CSV, met name op de aanwezigheid van oligoclonale banden, kan helpen bij de diagnose van MS. |
| **Oligoclonale banden (OCB)** | Specifieke eiwitstructuren die in het cerebrospinaal vocht van MS-patiënten kunnen worden aangetoond en wijzen op een ontstekingsreactie in het CZS. |
| **Geëvoqueerde potentialen** | Metingen van de elektrische activiteit van de hersenen als reactie op specifieke stimuli (visueel, auditief, sensibel). Ze kunnen helpen bij het detecteren van subklinische aantasting van de zenuwbanen bij MS. |
| **Acuut gedissemineerde encefalomyelitis (ADEM)** | Een ontstekingsziekte van het CZS, vaak monofasisch en uitgelokt door een infectie of vaccinatie. Het treedt vaker op bij kinderen en gaat meestal gepaard met bewustzijnsverlies en uitgebreide ontkleuring op MRI. |
| **Neuromyelitis optica (NMO, vroeger Ziekte van Devic)** | Een chronische auto-immune ziekte die primair het ruggenmerg en de oogzenuwen aantast. Kenmerkend zijn recidiverende extensieve transverse myelitis en opticusneuritis. Antistoffen tegen aquaporine 4 zijn vaak aanwezig. |
| **Ziekte van Behcet** | Een systemische vasculitis die neurologische symptomen kan veroorzaken, waaronder letsels in de hersenstam en diëncephalon. Vaak gepaard gaand met aftes, uveïtis en huidletsels. |
| **CLIPPERS (Chronic lymphocytic inflammation with pontine perivascular enhancement responsive to steroids)** | Een zeldzame inflammatoire aandoening die voornamelijk de hersenstam aantast en gekenmerkt wordt door typische MRI-bevindingen zoals "zout-en-peper" patronen die goed reageren op steroïden. |
| **Vasculaire aandoeningen** | Aandoeningen van de bloedvaten, waaronder beroertes en vasculitis. Sommige vasculaire afwijkingen kunnen een beeld geven dat lijkt op MS, wat differentiatie noodzakelijk maakt. |
| **Metabole oorzaken** | Aandoeningen gerelateerd aan stofwisselingsprocessen, zoals vitamine B12-deficiëntie of erfelijke metabole ziekten (bv. adrenoleukodystrofie). Deze kunnen demyelinisatie veroorzaken en dienen uitgesloten te worden. |
| **Sarcoïdose** | Een multisysteemziekte die neurologische manifestaties kan hebben, waaronder craniale neuropathieën, myelitis en CZS-granulomen, die op MS kunnen lijken. |
| **Syndroom van Susac** | Een zeldzame aandoening die gekenmerkt wordt door de triade van encefalopathie, visusverlies en gehoordaling, met specifieke MRI-kenmerken in het corpus callosum. |
| **Tumefactieve MS** | Een variant van MS waarbij grote, tumor-achtige demyeliniserende laesies ontstaan, wat de differentiatie met tumoren kan bemoeilijken. De variant van Balo met een "uienschil" patroon is hier een voorbeeld van. |
| **Cognitieve achteruitgang** | Afname van cognitieve functies, zoals geheugen, concentratie en executieve functies, die vaak voorkomt bij MS en een significante impact kan hebben op het dagelijks leven. |
| **Depressie** | Een veelvoorkomende comorbiditeit bij MS, die het ziektebeloop kan beïnvloeden en een verhoogd risico op suïcide met zich meebrengt. |
| **Vermoeidheid (pathologische)** | Excessieve en uitputtende vermoeidheid die niet verdwijnt met rust, een veelvoorkomend symptoom bij MS en een belangrijke impact heeft op de levenskwaliteit. |
| **Spasticiteit** | Verhoogde spierspanning en stijfheid die kan optreden als gevolg van schade aan de motorische banen in het CZS, een veelvoorkomend symptoom bij MS. |
| **Neuropatische pijn** | Pijn die ontstaat door schade aan het zenuwstelsel. Bij MS kan dit voorkomen als gevolg van laesies in de zenuwbanen. |
| **Blaasdysfunctie** | Problemen met de blaasfunctie, zoals urine-incontinentie, aandrang of moeite met het ledigen van de blaas, die frequent voorkomen bij MS. |
| **Darmdysfunctie** | Problemen met de darmfunctie, zoals constipatie of incontinentie, die frequent voorkomen bij MS en de kwaliteit van leven kunnen beïnvloeden. |
| **Ziekteverloop beïnvloedende medicatie (DMT's)** | Geneesmiddelen die het ziektebeloop van MS proberen te beïnvloeden door de immuunreactie te moduleren en de frequentie van opstoten en progressie van handicap te verminderen. |
| **Fysieke activiteit** | Beweging en sport, die essentieel zijn voor het behoud van fysieke conditie, het verminderen van vermoeidheid en het bevorderen van neuroplastische processen bij MS-patiënten. |
| **Zwangerschap en MS** | De interactie tussen zwangerschap en MS, waarbij zwangerschap een tijdelijk beschermend effect kan hebben op het aantal opstoten, maar er ook specifieke overwegingen zijn met betrekking tot medicatiegebruik. |
| **Rebound risico** | Het risico op een plotselinge verergering van ziekteactiviteit na het stoppen of wisselen van bepaalde MS-medicatie, met name bij medicijnen die het immuunsysteem sterk onderdrukken. |
| **Immunosuppressie** | Het onderdrukken van het immuunsysteem, wat een mechanisme is van veel MS-medicatie om de auto-immune reactie te controleren, maar ook het risico op infecties kan verhogen. |
| **Neurodegeneratie** | Het geleidelijk aftakelen van zenuwweefsel, een proces dat bij MS parallel aan ontstekingsprocessen kan optreden en bijdraagt aan permanente handicap. |
| **Contrastname (op MRI)** | Een fenomeen op MRI-scans waarbij contrastvloeistof wordt opgenomen door ontstekingsletsels, wat helpt bij de diagnose en activiteit van MS-laesies. |
| **"Black holes" (op T1 MRI)** | Gebieden met ernstig verlies van axonen en myeline op T1-gewogen MRI-beelden, die vaak geassocieerd worden met permanente schade en een ongunstige prognose bij MS. |
| **Paramagnetische Rand Letsels (PRL)** | Smeulende letsels bij MS die een rand van geactiveerde microglia vertonen, wat wijst op een chronisch actieve ontstekingsreactie en mogelijk een rol speelt bij de progressie van de ziekte. |
| **Hersenatrofie** | Afname van het volume van de hersenen, een proces dat bij MS versneld kan optreden en correleert met zowel inflammatoire als degeneratieve mechanismen. |
| **Vitamine D deficiëntie** | Een laag niveau van vitamine D in het bloed, wat in verband wordt gebracht met een verhoogd risico op MS en een hogere ziekteactiviteit. |
| **EBV-infecties (Epstein-Barr virus)** | Een virusinfectie die wordt onderzocht als een mogelijke omgevingsfactor die bijdraagt aan het ontstaan van MS. |
| **Progressieve Multifocale Leuko-encefalopathie (PML)** | Een ernstige en potentieel fatale opportunistische infectie van de witte stof van de hersenen, veroorzaakt door het JC-virus, die kan optreden bij patiënten die immuunsuppressieve therapie voor MS ontvangen. |
| **Glutenvrij dieet** | Een dieet waarbij gluten wordt vermeden. Hoewel het niet direct gerelateerd is aan de differentiële diagnose van MS, wordt het soms onderzocht in de context van auto-immuunziekten en de invloed van darmgezondheid. |
| **Glutensensitiviteit** | Een reactie op gluten die niet-coeliakie gerelateerd is. De rol ervan bij MS is nog onderwerp van onderzoek. |
| **Coeliakie** | Een chronische auto-immune aandoening van de dunne darm die wordt uitgelokt door het eten van gluten. Kan geassocieerd zijn met andere auto-immuunziekten en dient soms uitgesloten te worden. |
| **Inflammatoire darmziekten (IBD)** | Een groep chronische ontstekingsziekten van het spijsverteringskanaal, zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa. Vasculitis kan een oorzaak zijn van IBD en kan ook symptomen veroorzaken die lijken op MS. |
| **Whipple ziekte** | Een zeldzame bacteriële infectie die zich kan manifesteren met diverse symptomen, waaronder neurologische symptomen, die soms op MS kunnen lijken. |
| **Sjögren syndroom** | Een chronische auto-immune ziekte die vooral de vochtproducerende klieren aantast, maar ook neurologische symptomen kan veroorzaken, zoals droogte van mond en ogen. |
| **Bindweefselziekten** | Een groep ziekten die het bindweefsel in het lichaam aantasten, zoals systemische lupus erythematosus (SLE) en reumatoïde artritis. Deze kunnen neurologische manifestaties hebben die differenatie met MS vereisen. |
| **Antifosfolipidensyndroom (APS)** | Een auto-immune aandoening die gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van antifosfolipide-antistoffen en een verhoogd risico op trombose en zwangerschapscomplicaties. Neurologische symptomen kunnen voorkomen. |
| **CADASIL (Cerebral Autosomal Dominant Arteriopathy with Subcortical Infarcts and Leukoencephalopathy)** | Een erfelijke vaatziekte van de hersenen die leidt tot herhaaldelijke beroertes, cognitieve achteruitgang en witte stofafwijkingen die soms op MS kunnen lijken. |
| **AI encefalitis (Auto-immune encefalitis)** | Ontsteking van de hersenen veroorzaakt door een auto-immune reactie. Kan zich presenteren met een breed scala aan neurologische en psychiatrische symptomen, die soms op MS lijken. |
| **MOGAD (Myeline Oligodendrocyte Glycoprotein Antibody-Associated Disease)** | Een groep van ontstekingsziekten van het CZS die worden veroorzaakt door antistoffen tegen myeline oligodendrocytegycoprotëine (MOG). Kan presenteren met symptomen die sterk op MS lijken, zoals opticusneuritis en myelitis. |
| **LHON (Leber Hereditary Optic Neuropathy)** | Een erfelijke aandoening die leidt tot plotseling, pijnloos verlies van centraal zicht in beide ogen, wat gedifferentieerd moet worden van opticusneuritis bij MS. |
| **(Lepto)meningeale aankleuring** | Een bevinding op MRI waarbij de vliezen rond de hersenen en het ruggenmerg contrast opnemen, wat kan wijzen op ontsteking of tumoren en die gedifferentieerd moet worden van MS-laesies. |
| **PML (Progressieve Multifocale Leuko-encefalopathie)** | Zie hierboven. Onderscheidend door de afwezigheid van contrastname in de witte stofletsels, tenzij er een secundaire ontstekingsreactie is. |
| **Toxisch/leukodystrofie** | Schade aan de witte stof veroorzaakt door toxines of erfelijke metabole stoornissen die de aanmaak of afbraak van myeline beïnvloeden. Symmetrische letsels kunnen wijzen op deze oorzaken. |
| **Rombencefalitis** | Ontsteking van de hersenstam, die kan worden veroorzaakt door infecties (bv. Listeria) of auto-immuunprocessen, en die neurologische symptomen kan geven die lijken op MS-laesies in de hersenstam. |
| **CSF analyse** | Analyse van het cerebrospinaal vocht, waarbij bevindingen zoals een afwezigheid van verhoogde IgG-index of oligoclonale banden, normaal glucoseverbruik, laag eiwitgehalte of een normaal aantal witte bloedcellen (>50 WBC) kunnen wijzen op alternatieve diagnoses in plaats van MS. |
| **Verhoogde IgG index / OCB's** | Verhoogde niveaus van immunoglobuline G of specifieke eiwitstructuren in het cerebrospinaal vocht die duiden op een ontstekingsproces in het CZS en kenmerkend zijn voor MS. |
| **Glucoseverbruik (in CSF)** | Een verhoogd verbruik van glucose in het cerebrospinaal vocht kan wijzen op infectie, ontsteking of tumoren, en dient te worden geëvalueerd in de differentiële diagnose van MS. |
| **Hoog eiwit (in CSF)** | Verhoogde eiwitniveaus in het cerebrospinaal vocht kunnen duiden op diverse aandoeningen, waaronder infecties, ontstekingen of tumoren, en vereisen verdere analyse om MS uit te sluiten. |
| **> 50 WBCen (in CSF)** | Een verhoogd aantal witte bloedcellen in het cerebrospinaal vocht, wat kan wijzen op een infectie, ontsteking of andere pathologische processen die verder onderzoek vereisen voor de differentiatie met MS. |