Cover
Jetzt kostenlos starten BAS 2 Anatomie heup.pdf
Summary
# Het heupgewricht en zijn bewegingen
Het heupgewricht (art. coxae) is een kogelgewricht met een aanzienlijke bewegingsvrijheid, waarbij spieren zoals de gluteus medius en maximus een cruciale rol spelen in zowel beweging als stabiliteit [1](#page=1).
### 1.1 Anatomische oriëntatiepunten
Belangrijke oriëntatiepunten rond het heupgewricht omvatten:
* Trochanter major femoris [1](#page=1).
* Trigorum femoralis [1](#page=1).
* A. femoralis [1](#page=1).
### 1.2 Bewegingen van het heupgewricht
Het heupgewricht kan een breed scala aan bewegingen uitvoeren, elk met specifieke graden van bewegingsuitslag:
#### 1.2.1 Anteflexie
Anteflexie is de beweging van het been naar voren.
* Met een gestrekt been kan anteflexie tot 90° reiken [1](#page=1).
* Met een gebogen been is een beweging van 120° of meer mogelijk [1](#page=1).
#### 1.2.2 Retroflexie
Retroflexie betreft de beweging van het been naar achteren.
* Bij het naar voren vallen met een gestrekt been bedraagt retroflexie 20° [1](#page=1).
* Indien met kracht getrokken, kan de beweging oplopen tot 30° [1](#page=1).
#### 1.2.3 Adductie
Adductie is de beweging van het been naar het midden van het lichaam toe. De bewegingsuitslag hiervoor is 20° [1](#page=1).
#### 1.2.4 Abductie
Abductie is de beweging van het been weg van het midden van het lichaam. Dit kan een bewegingsuitslag van 80° tot 90° bereiken [1](#page=1).
#### 1.2.5 Flexie
Flexie is de buiging van het heupgewricht, waarbij de knie richting de romp wordt gebracht. De maximale flexie bedraagt 140° [1](#page=1).
#### 1.2.6 Extensie
Extensie is de beweging waarbij het been naar achteren wordt gebracht, tegengesteld aan flexie. De bewegingsuitslag voor extensie is 20° [1](#page=1).
#### 1.2.7 Endorotatie
Endorotatie is de inwaartse draaiing van het been rond de as van het heupgewricht. Dit kan tot 60° gaan [1](#page=1).
#### 1.2.8 Exorotatie
Exorotatie is de uitwaartse draaiing van het been rond de as van het heupgewricht. De bewegingsuitslag hiervoor varieert van 30° tot 40° [1](#page=1).
> **Tip:** Onthoud de graden van beweging voor elke beweging, aangezien dit vaak gevraagd wordt in examens. Visualiseer de bewegingen om ze beter te onthouden.
---
# Bilspieren en de tractus iliotibialis
Deze sectie behandelt de anatomie en functies van de belangrijkste bilspieren (gluteus maximus, medius, minimus) en de tractus iliotibialis, met focus op hun rol in de heup- en kniefunctie.
### 2.1 De bilspieren
De bilspieren vormen een groep krachtige spieren die essentieel zijn voor beweging en stabiliteit van de heup en het onderlichaam.
#### 2.1.1 M. gluteus maximus
* **Origo:** De gluteale zijde van het os ilium achter de linea glutea posterior, de posterieure zijde van het os sacrum, de fascia thoracolumbalis, en de ligamentum sacrotuberale [2](#page=2).
* **Insertie:** Het craniale deel insert op de tractus iliotibialis, terwijl het caudale deel insert op de tuberositas glutea [2](#page=2).
* **Functie:**
* **Heupgewricht:** Is de belangrijkste spier voor heupextensie en laterale rotatie. Het craniale deel is betrokken bij abductie en het caudale deel bij adductie [2](#page=2).
* **Kniegewricht:** Draagt bij aan stabilisatie van de knie in gestrekte positie [2](#page=2).
#### 2.1.2 M. gluteus medius
* **Origo:** De gluteale zijde van het os ilium, gelegen tussen de lineae gluteae anterior en posterior [2](#page=2).
* **Insertie:** De punt van de trochanter major [2](#page=2).
* **Functie:**
* **Heupgewricht:** Is de belangrijkste spier voor heupabductie. De ventrale vezels zijn belangrijk voor flexie en mediale rotatie, terwijl de dorsale vezels betrokken zijn bij extensie en laterale rotatie [2](#page=2).
#### 2.1.3 M. gluteus minimus
* **Origo:** De gluteale zijde van het os ilium, tussen de lineae gluteae anterior en inferior [2](#page=2).
* **Insertie:** De punt van de trochanter major [2](#page=2).
* **Functie:**
* **Heupgewricht:** Cruciaal voor heupabductie. Net als de gluteus medius, assisteren de ventrale vezels bij flexie en mediale rotatie, en de dorsale vezels bij extensie en laterale rotatie [2](#page=2).
### 2.2 M. tensor fasciae latae en tractus iliotibialis
Deze structuren werken nauw samen om de stabiliteit van het been te waarborgen.
#### 2.2.1 M. tensor fasciae latae
* **Origo:** De spina iliaca anterior superior [3](#page=3).
* **Insertie:** Via de tractus iliotibialis, bij de tibia onder de condylus lateralis [3](#page=3).
* **Functie:**
* **Heupgewricht:** Draagt bij aan flexie, abductie en mediale rotatie van de heup [3](#page=3).
* **Kniegewricht:** Helpt bij het stabiliseren van de knie in gestrekte positie [3](#page=3).
#### 2.2.2 Tractus iliotibialis
De tractus iliotibialis is een dikke peesplaat die een centrale rol speelt in de mechanica van het been.
* **Origo:** De crista iliaca (laterale deel van de labium externum en het tuberculum iliacum) en de capsula articulationis coxae (laterale deel). Het vormt een aponeurose voor de bovenste driekwart van de musculus gluteus maximus en voor de tensor fasciae latae [3](#page=3).
* **Insertie:** Op het tuberculum van de tractus iliotibialis (Gerdy's tubercle), gelegen aan de anterolaterale zijde van de laterale condyl van de proximale tibia [3](#page=3).
* **Functie:** De tractus iliotibialis zorgt voor laterale stabilisatie van zowel de heup als de knie. Het werkt ook samen met de musculus gluteus maximus en de musculus tensor fasciae latae om heupflexie, extensie, abductie, laterale rotatie en mediale rotatie te faciliteren [3](#page=3).
> **Tip:** Begrip van de origo en insertie van deze spieren is cruciaal om hun acties te visualiseren en te begrijpen hoe ze de bewegingen van de heup en knie beïnvloeden. Let op de overlappende functies en hoe ze elkaar aanvullen voor optimale stabiliteit en beweging.
---
# Adductoren en aanliggende spieren
Dit onderdeel beschrijft de anatomie en functie van de adductoren van de heup, aangevuld met de m. iliopsoas, een belangrijke aanliggende spier voor heupflexie [4](#page=4) [5](#page=5).
### 3.1 De adductorengroep van de heup
De adductorengroep van de heup is verantwoordelijk voor het naar elkaar toe bewegen van de benen (adductie) [4](#page=4).
#### 3.1.1 M. pectineus
* **Origo:** Pecten ossis pubis [4](#page=4).
* **Insertie:** Trochanter minor en linea pectinea van het femur [4](#page=4).
* **Functie:** Adductie, flexie en laterale rotatie van de heup [4](#page=4).
#### 3.1.2 M. adductor longus
* **Origo:** Os pubis tot aan de symphysis pubica [4](#page=4).
* **Insertie:** Het middelste derde deel van het labium mediale van de linea aspera [4](#page=4).
* **Functie:** Adductie, flexie en laterale rotatie van de heup [4](#page=4).
#### 3.1.3 M. adductor magnus
Dit is een grote, krachtige spier met twee hoofddelen [4](#page=4).
* **Origo:**
* Hoofddeel: Ramus inferior ossis pubis en ramus ossis ischii [4](#page=4).
* Achterdeel (hamstringgedeelte): Tuber ischiadicum [4](#page=4).
* **Insertie:** Het proximale tweederde deel van het labium mediale van de linea aspera, epicondylus medialis van het femur, en het septum intermusculare vastoadductorium [4](#page=4).
* **Functie:**
* Heupgewricht: Adductie en laterale rotatie [4](#page=4).
* Hoofddeel: Flexie [4](#page=4).
* Achterdeel: Extensie [4](#page=4).
#### 3.1.4 M. gracilis
Dit is de meest oppervlakkige en mediale adductorenspier [4](#page=4).
* **Origo:** Corpus ossis pubis en ramus inferior ossis pubis [4](#page=4).
* **Insertie:** Condylus medialis van de tibia [4](#page=4).
* **Functie:**
* Heupgewricht: Adductie, laterale rotatie en flexie [4](#page=4).
* Kniegewricht: Flexie en mediale rotatie [4](#page=4).
### 3.2 M. iliopsoas
De m. iliopsoas is een samengestelde spier, bestaande uit de m. iliacus en de m. psoas major, en is de primaire flexor van de heup [5](#page=5).
#### 3.2.1 M. iliacus
* **Origo:** Fossa iliaca [4](#page=4).
* **Insertie:** Trochanter minor [5](#page=5).
#### 3.2.2 M. psoas major
* **Origo:**
* Oppervlakkige laag: Lateraal oppervlak van de wervels van T12 tot L4 en de tussenwervelschijven [5](#page=5).
* Diepe laag: Proc. Costalis van de lumbale wervels L1-L4 [5](#page=5).
* **Insertie:** Trochanter minor [5](#page=5).
* **Functie:**
* Lumbale wervelkolom: Laterale flexie [5](#page=5).
* Heupgewricht: Flexie (de belangrijkste spier hiervoor) en laterale rotatie vanuit een mediale rotatiepositie [5](#page=5).
> **Tip:** Om het verschil tussen mediale en laterale rotatie van de heup te visualiseren, stel je voor dat je zit of ligt met je knie gebogen op 90 graden. Mediale rotatie is het naar binnen draaien van je voet en onderbeen (knie wijst naar binnen, teen naar buiten). Laterale rotatie vanuit een gebogen positie is het terug naar buiten draaien (knie wijst naar buiten, teen naar binnen) [5](#page=5).
### 3.3 Anatomische oriëntatiepunten
Enkele belangrijke anatomische oriëntatiepunten in de regio van de adductoren en aanliggende spieren zijn [5](#page=5):
* **Trigonum femorale:** Een driehoekige ruimte aan de voorzijde van het bovenbeen die belangrijke bloedvaten bevat, zoals de arteria femoralis [5](#page=5).
* **Trochanter major femoris:** Een uitsteeksel aan de laterale zijde van het femur dat dient als aanhechtingspunt voor diverse heupspieren, waaronder de gluteus medius en minimus [5](#page=5).
* **A. femoralis:** De hoofdslagader van het bovenbeen, welke door het trigonum femorale loopt [5](#page=5).
---
# Anatomische oriëntatiepunten van het bovenbeen
Dit onderwerp richt zich op de identificatie en beschrijving van cruciale anatomische herkenningspunten in het bovenbeen, met specifieke aandacht voor het trigonum femorale, de trochanter major femoris en de a. femoralis, en hun relevantie voor de spieren en gewrichten van de heup [1](#page=1) [5](#page=5).
### 4.1 Belangrijke oriëntatiepunten
De anatomische oriëntatiepunten van het bovenbeen zijn essentieel voor het begrijpen van de musculatuur en de functie van het heupgewricht [1](#page=1) [5](#page=5).
#### 4.1.1 Trigonum femorale
Het trigonum femorale, ook wel de driehoek van Scarpa genoemd, is een belangrijke driehoekige ruimte aan de voorzijde van het bovenbeen. Deze regio is van klinisch belang omdat er belangrijke vaten doorheen lopen, waaronder de a. femoralis [5](#page=5).
#### 4.1.2 Trochanter major femoris
De trochanter major femoris is een prominente botuitsteeksel aan de laterale (buitenste) zijde van het bovenbeen (femur). Het dient als een cruciaal aanhechtingspunt voor diverse belangrijke heupspieren, waaronder de gluteus medius en gluteus minimus. Deze spieren spelen een vitale rol in de stabiliteit en beweging van het heupgewricht [1](#page=1) [5](#page=5).
#### 4.1.3 A. femoralis
De a. femoralis is de belangrijkste slagader die het bovenbeen voorziet van bloed. Deze slagader loopt door het trigonum femorale, waardoor deze locatie ook medisch relevant is voor procedures zoals catheterisatie [5](#page=5).
> **Tip:** Het herkennen van deze oriëntatiepunten is fundamenteel voor het lokaliseren van spieren, het begrijpen van hun functies, en voor klinische procedures in het bovenbeen [1](#page=1) [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Heupgewricht (art. coxae) | Een kogelgewricht dat zich kenmerkt door een grote bewegingsvrijheid en waarbij de bilspieren een cruciale rol spelen in zowel beweging als stabiliteit van de heup. |
| Kogelgewricht | Een type gewricht dat gekenmerkt wordt door een bolvormige kop die in een komvormige holte past, waardoor beweging in meerdere richtingen mogelijk is. |
| Oriëntatiepunten | Anatomische structuren of locaties die gebruikt worden als herkenningspunten voor het lokaliseren van andere structuren of het beschrijven van posities. |
| Trochanter major femoris | Een prominent uitsteeksel aan de laterale zijde van het dijbeen (femur) dat dient als aanhechtingspunt voor verschillende belangrijke spieren van de heup, zoals de gluteus medius en minimus. |
| Trigonum femorale | Een driehoekige ruimte aan de voorzijde van het bovenbeen die belangrijke bloedvaten, waaronder de arteria femoralis, bevat en een anatomisch belangrijk gebied vormt. |
| A. femoralis | De hoofdslagader van het bovenbeen, die door het trigonum femorale loopt en de bloedtoevoer naar het been verzorgt. |
| Anteflexie | Een beweging van een lichaamsdeel naar voren toe, zoals het optillen van het been naar voren. |
| Retroflexie | Een beweging van een lichaamsdeel naar achteren toe, zoals het naar achteren bewegen van het been. |
| Adductie | Een beweging waarbij een lichaamsdeel naar het midden van het lichaam toe wordt bewogen. |
| Abductie | Een beweging waarbij een lichaamsdeel van het midden van het lichaam af wordt bewogen. |
| Flexie | Een beweging die de hoek tussen twee lichaamsdelen verkleint, zoals het buigen van de knie. |
| Extensie | Een beweging die de hoek tussen twee lichaamsdelen vergroot, zoals het strekken van de knie. |
| Endorotatie | Een draaibeweging van een lichaamsdeel naar binnen toe, richting de middellijn van het lichaam. |
| Exorotatie | Een draaibeweging van een lichaamsdeel naar buiten toe, weg van de middellijn van het lichaam. |
| M. gluteus maximus | De grootste bilspier, verantwoordelijk voor heupextensie, laterale rotatie en stabilisatie van de knie in gestrekte positie. |
| Origo | De oorsprong van een spier; het punt waar de spier vastzit aan een bot en dat relatief stil blijft tijdens contractie. |
| Insertie | De aanhechting van een spier; het punt waar de spier vastzit aan een bot en dat beweegt tijdens contractie. |
| Tractus iliotibialis | Een dikke peesplaat aan de buitenzijde van het bovenbeen die loopt van het ilium naar de tibia, belangrijk voor de laterale stabiliteit van heup en knie. |
| M. gluteus medius | Een bilspier die voornamelijk verantwoordelijk is voor heupabductie en mediale rotatie. |
| M. gluteus minimus | De kleinste bilspier, die samen met de gluteus medius werkt bij abductie en mediale rotatie van de heup. |
| M. tensor fasciae latae | Een spier aan de zijkant van de heup die flexie, abductie en mediale rotatie van de heup veroorzaakt en bijdraagt aan de stabiliteit van de knie via de tractus iliotibialis. |
| Adductoren | Een groep spieren aan de binnenzijde van het bovenbeen die verantwoordelijk zijn voor het naar elkaar toe bewegen van de benen. |
| M. pectineus | Een spier in de lies die bijdraagt aan adductie, flexie en laterale rotatie van de heup. |
| M. adductor longus | Een van de adductoren van de heup, die een belangrijke rol speelt bij adductie en flexie. |
| M. adductor magnus | Een grote adductorenspier met zowel een hoofddeel dat bijdraagt aan flexie als een achterdeel dat bijdraagt aan extensie van de heup. |
| M. gracilis | Een lange, slanke spier aan de binnenzijde van het bovenbeen die helpt bij adductie van de heup en flexie en mediale rotatie van de knie. |
| M. iliopsoas | Een krachtige spier die ontstaat uit de m. iliacus en m. psoas major, en de belangrijkste flexor van de heup is. |
| Lumbale wervelkolom | Het deel van de wervelkolom dat zich in de onderrug bevindt, tussen de thoracale wervels en het sacrum. |
| Lateraleflexie | Zijwaartse buiging van de wervelkolom. |