Cover
Jetzt kostenlos starten 04 COVIDOC CARDIO deel 1.pdf
Summary
# Anatomie en fysiologie van het hart
Dit hoofdstuk biedt een gedetailleerd overzicht van de anatomie en de functionele aspecten van het hart, de centrale pomp van het cardiovasculaire systeem.
### 1.1 Locatie en algemene kenmerken van het hart
Het hart, ook wel cor genoemd, bevindt zich in de thorax. Het weegt ongeveer 330 gram bij mannen en 250 gram bij vrouwen. De ligging van het hart is cruciaal voor zijn functie [2](#page=2) [3](#page=3) [5](#page=5).
### 1.2 De compartimenten van het hart
Het hart is opgedeeld in vier compartimenten: twee atria (voorkamers of boezems) en twee ventricles (kamers) [6](#page=6).
* **Atria:** De rechter- en linkerboezem [13](#page=13) [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Ventricles:** De rechter- en linkerkamer [13](#page=13) [6](#page=6) [8](#page=8).
Deze compartimenten worden gescheiden door septa: het interatriale septum (tussenschot tussen de boezems) en het interventriculaire septum (tussenschot tussen de kamers) [13](#page=13) [23](#page=23) [6](#page=6) [74](#page=74).
### 1.3 De hartwand
De hartwand bestaat uit drie hoofdlagen [16](#page=16):
* **Epicard:** Dit is het buitenste, viscerale blad van het hartzakje (pericard). Het visceraal blad van het pericardium wordt ook wel epicard genoemd [17](#page=17).
* **Myocard:** Dit is de dikste laag van de hartwand, bestaande uit complex verweven spiervezels die zowel glad als dwarsgestreept spierweefsel bevatten. Het myocard is met name dikker in de linkerhartkamer dan in de atria [19](#page=19).
* **Endocard:** Dit is de dunne binnenste laag van het hart. Het endocard sluit direct aan op de tunica intima van de bloedvaten. Schade aan het endocard kan leiden tot snelle trombose. Het endocard bevindt zich ook rondom de hartkleppen [21](#page=21).
### 1.4 Het hartzakje (Pericard)
Het pericard omhult het hart en bestaat uit een vezelig buitenblad dat deels aan het diafragma kleeft. Tussen de bladen van het pericard bevindt zich vocht dat de wrijving minimaliseert [17](#page=17).
### 1.5 Hartkleppen
De hartkleppen zorgen voor een eenrichtingsstroom van bloed door het hart. Ze zijn structureel verankerd aan de fibrose ringen van het hartskelet. De belangrijkste kleppen zijn [10](#page=10) [22](#page=22) [74](#page=74):
* **Atrioventriculaire (AV) kleppen:** Deze bevinden zich tussen de atria en de ventricles [10](#page=10) [6](#page=6) [74](#page=74).
* **Tricuspidalisklep:** De rechter AV-klep, met drie slippen [10](#page=10) [11](#page=11) [13](#page=13) [32](#page=32) [36](#page=36) [6](#page=6) [74](#page=74).
* **Mitralisklep (of Bicuspidalisklep):** De linker AV-klep, met twee slippen [10](#page=10) [11](#page=11) [13](#page=13) [32](#page=32) [36](#page=36) [6](#page=6) [74](#page=74).
* **Semilunaire kleppen:** Deze bevinden zich tussen de ventricles en de grote slagaders [10](#page=10) [73](#page=73).
* **Aortaklep:** De klep tussen de linkerhartkamer en de aorta [10](#page=10) [11](#page=11) [13](#page=13) [32](#page=32) [36](#page=36) [53](#page=53) [73](#page=73).
* **Pulmonalisklep:** De klep tussen de rechterhartkamer en de longslagader (truncus pulmonalis) [10](#page=10) [11](#page=11) [13](#page=13) [32](#page=32) [36](#page=36) [53](#page=53) [73](#page=73).
De AV-kleppen worden ondersteund door chordae tendineae (peesdraden) die vastzitten aan de papillairspieren in de ventricles, om te voorkomen dat de kleppen terugklappen tijdens de contractie van de ventrikels [11](#page=11) [12](#page=12) [6](#page=6) [73](#page=73).
### 1.6 Bloedcirculatie en de rol van het hart
Het hart pompt bloed door twee gescheiden circuits: de systemische circulatie (naar het lichaam) en de pulmonale circulatie (naar de longen) [8](#page=8).
* Zuurstofarm bloed komt binnen via de onderste en bovenste holle ader (vena cava inferior/superior) in de rechterboezem [12](#page=12) [13](#page=13) [36](#page=36).
* Vanuit de rechterboezem stroomt het bloed via de tricuspidalisklep naar de rechterkamer [13](#page=13) [36](#page=36).
* De rechterkamer pompt het zuurstofarme bloed via de pulmonalisklep naar de longslagader (truncus pulmonalis) richting de longen voor oxygenatie [13](#page=13) [28](#page=28) [36](#page=36).
* Zuurstofrijk bloed keert terug uit de longen via de longaders (venae pulmonales) naar de linkerboezem [13](#page=13) [8](#page=8).
* Vanuit de linkerboezem stroomt het bloed via de mitralisklep naar de linkerkamer [13](#page=13) [36](#page=36).
* De linkerkamer pompt het zuurstofrijke bloed via de aortaklep de aorta in, vanwaar het naar de rest van het lichaam wordt gedistribueerd [13](#page=13) [28](#page=28) [36](#page=36).
### 1.7 Het hartskelet
Het hartskelet bestaat uit de fibrose ringen (annuli fibrosi) en het interventriculaire septum. Dit skelet is van fibreus bindweefsel en dient als aanhechtingspunt voor de hartkleppen en de spiervezels van het myocard [22](#page=22) [74](#page=74).
### 1.8 Bloedvoorziening van het hart zelf
Het hart wordt voorzien van bloed door de coronaire arteriën die ontspringen uit de aorta. Het veneuze afvoer gebeurt via de venae cordis, die samenkomen in de sinus coronarius en uitmonden in de rechterboezem [12](#page=12) [47](#page=47) [74](#page=74).
### 1.9 Overige structuren en hun relatie
* **Aorta:** De grootste slagader die zuurstofrijk bloed vanuit de linkerkamer naar het lichaam transporteert [12](#page=12) [13](#page=13) [28](#page=28) [32](#page=32) [36](#page=36).
* **Truncus pulmonalis (longslagader):** Transport de zuurstofarme bloed vanuit de rechterkamer naar de longen [12](#page=12) [28](#page=28) [32](#page=32) [36](#page=36).
* **Venae cordis:** De aderen die het bloed van de hartwand afvoeren [47](#page=47) [74](#page=74).
* **Sinus coronarius:** Een veneuze sinus die het bloed van de venae cordis opvangt en naar de rechterboezem leidt [47](#page=47) [74](#page=74).
> **Tip:** Het is essentieel om de exacte locatie en functie van elke klep, elk compartiment en elke grote bloedvat te kennen. Visuele hulpmiddelen zoals de figuren in het document (FIGUUR 2, 3, 4, 5, 7, 8, 14, 20, etc.) zijn hierbij van onschatbare waarde [16](#page=16) [18](#page=18) [20](#page=20) [23](#page=23) [27](#page=27) [4](#page=4).
> **Tip:** Let goed op de terminologie: atrium = boezem, ventriculus = kamer, septum = tussenschot [6](#page=6).
> **Tip:** De dikte van de linker ventrikelwand is significant groter dan die van de rechter ventrikelwand, omdat de linker ventrikel bloed naar het gehele lichaam moet pompen, wat een hogere druk vereist [19](#page=19).
---
# Circulatie van bloed: grote en kleine bloedsomloop
Dit onderwerp beschrijft de twee hoofdroutes van bloedcirculatie, de systemische en pulmonale circulatie, en de rol van de linker- en rechterharthelft daarin.
### 2.1 Algemene principes van bloedcirculatie
Bloed circuleert door het lichaam via twee hoofdcompartimenten: de grote (systemische) bloedsomloop en de kleine (pulmonale) bloedsomloop. Het slagvolume van het hart is 5 liter per minuut, wat bij inspanning kan oplopen tot 25 liter per minuut, een factor 5 verhoging. De rechterharthelft pompt bloed naar de longen, terwijl de linkerharthelft bloed naar de rest van het lichaam pompt. Zuurstofrijk bloed wordt aangeduid met rood, en zuurstofarm bloed met blauw [52](#page=52) [54](#page=54) [55](#page=55) [75](#page=75).
De route van bloed door de vaten is als volgt: slagader (arterie) $\rightarrow$ arteriole $\rightarrow$ capillair $\rightarrow$ venule $\rightarrow$ ader (vene) [30](#page=30) [51](#page=51).
### 2.2 De kleine bloedsomloop (pulmonale circulatie)
De kleine bloedsomloop, ook wel de pulmonale circulatie genoemd, omvat de route van het bloed tussen het hart en de longen [55](#page=55).
* **Startpunt:** De rechterharthelft [52](#page=52).
* **Route:** Zuurstofarm bloed verlaat de rechterharthelft via de longslagader (pulmonale arterie). Dit bloed stroomt naar de longen [36](#page=36) [55](#page=55).
* **Gasuitwisseling:** In de longcapillairen geeft het bloed koolstofdioxide af en neemt het zuurstof op [54](#page=54) [75](#page=75).
* **Terugkeer:** Zuurstofrijk bloed keert vanuit de longen terug naar het hart via de longaders (pulmonale venen) [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Bestemming:** Dit zuurstofrijke bloed komt aan in de linkerboezem (linker atrium) van het hart [36](#page=36) [54](#page=54).
> **Tip:** De rechterharthelft is verantwoordelijk voor het zuurstofarm maken van het bloed door het naar de longen te pompen.
### 2.3 De grote bloedsomloop (systemische circulatie)
De grote bloedsomloop, ook wel de systemische circulatie genoemd, omvat de route van het bloed tussen het hart en de rest van het lichaam (organen en weefsels) [55](#page=55).
* **Startpunt:** De linkerharthelft [52](#page=52).
* **Route:** Zuurstofrijk bloed verlaat de linkerharthelft via de aorta (hoofdslangader). Dit bloed wordt via slagaders naar alle organen en weefsels in het lichaam geleid [30](#page=30) [36](#page=36) [75](#page=75) [8](#page=8).
* **Gasuitwisseling:** In de haarvaten (capillairen) van de organen en weefsels geeft het bloed zuurstof af aan de cellen en neemt het koolstofdioxide op [54](#page=54) [75](#page=75).
* **Terugkeer:** Zuurstofarm bloed keert vanuit het lichaam terug naar het hart via de vena cava superior en vena cava inferior (holle aders) [30](#page=30) [36](#page=36) [51](#page=51).
* **Bestemming:** Dit zuurstofarme bloed komt aan in de rechterboezem (rechter atrium) van het hart. Zuurstofarm bloed keert vanuit het lichaam terug naar het hart [36](#page=36) [37](#page=37).
> **Tip:** De linkerharthelft is verantwoordelijk voor het distribueren van zuurstofrijk bloed naar het hele lichaam.
### 2.4 Hartstructuur en circulatie
Het hart is opgedeeld in twee helften: de rechter- en de linkerhelft. Elke helft bestaat uit een boezem (atrium) en een kamer (ventrikel) [36](#page=36) [55](#page=55) [8](#page=8).
* **Rechterharthelft:** Ontvangt zuurstofarm bloed van het lichaam via de vena cava superior en inferior. Pompt dit bloed via de trikuspidalisklep en de longklep naar de longslagader richting de longen [36](#page=36).
* **Linkerharthelft:** Ontvangt zuurstofrijk bloed van de longen via de longaders. Pompt dit bloed via de mitraalklep en de aortaklep naar de aorta, de hoofdslagader die het bloed naar het lichaam stuurt [36](#page=36) [54](#page=54) [55](#page=55).
De hartkleppen (aortaklep, mitralisklep, longklep, trikuspidalisklep) zorgen voor een eenrichtingsstroom van bloed door het hart. De kammerscheidewand (septum) scheidt de linker- en rechterkamers [36](#page=36).
> **Example:** Zuurstofarm bloed wordt aangeduid met blauw, terwijl zuurstofrijk bloed met rood wordt weergegeven [52](#page=52) [54](#page=54) [55](#page=55) [75](#page=75).
### 2.5 Bloedvaten betrokken bij de circulatie
* **Arteriën/Slagaders:** Vaten die bloed van het hart af transporteren [30](#page=30) [51](#page=51) [75](#page=75).
* **Arteriolen:** Kleinere vertakkingen van slagaders [30](#page=30) [51](#page=51).
* **Capillairen/Haarvaten:** De kleinste bloedvaten waar de uitwisseling van zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen plaatsvindt tussen bloed en weefsels [30](#page=30) [51](#page=51) [75](#page=75).
* **Venulen:** Kleinere vertakkingen van aders [30](#page=30) [51](#page=51).
* **Venen/Aderen:** Vaten die bloed naar het hart toe transporteren [30](#page=30) [51](#page=51) [75](#page=75).
* **Aorta:** De grootste slagader in het lichaam, die zuurstofrijk bloed van de linkerhartkamer naar de rest van het lichaam transporteert [36](#page=36) [8](#page=8).
* **Longslagader (Pulmonale arterie):** Transporteert zuurstofarm bloed van de rechterhartkamer naar de longen [36](#page=36).
* **Longaders (Pulmonale venen):** Transporteren zuurstofrijk bloed van de longen naar de linkerboezem [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Vena cava superior en inferior (Holle aders):** Brengen zuurstofarm bloed van het lichaam terug naar de rechterboezem [30](#page=30) [36](#page=36) [51](#page=51).
> **Example:** Zuurstofrijk bloed stroomt vanuit het hart naar de slagaders. Vanuit de haarvaten stroomt zuurstofarm bloed naar de aders [75](#page=75).
---
# Bloedvaten: arteriën en venen
Dit deel beschrijft de structuur en functie van arteriën (slagaders) en venen (aders), inclusief hun wandlagen, de circulatie van bloed door deze vaten en specifieke regionale vaatstructuren.
### 3.1 Algemene structuur en functie
Bloedvaten vormen een gesloten circulatiesysteem dat bloed door het lichaam transporteert. Ze bestaan uit drie hoofdtypen: arteriën (slagaders), venen (aders) en capillairen (haarvaten). Arteriën transporteren zuurstofrijk bloed van het hart naar de organen. Venen transporteren zuurstofarm bloed van de organen terug naar het hart. Capillairen vormen een netwerk van dunne bloedvaten binnen de organen waar stofuitwisseling plaatsvindt [30](#page=30) [51](#page=51) [64](#page=64) [75](#page=75).
De algemene bloeddruk is het hoogst in de arteriën vanwege de pompwerking van het hart. In de haarvaten daalt de bloeddruk doordat het bloed zich verdeelt over een groot netwerk. In de venen is de bloeddruk bijna nul, maar nog steeds voldoende om het bloed terug te laten stromen naar het hart [64](#page=64).
#### 3.1.1 Wandlagen van bloedvaten
Alle bloedvaten hebben een wand die opgebouwd is uit drie hoofdlagen [78](#page=78):
* **Binnenlaag (tunica intima):** Bestaat uit endotheelcellen [78](#page=78).
* **Middenlaag (tunica media):** Deze laag is gespierd en veerkrachtig, vooral bij arteriën, om de drukgolven van het hart op te vangen en de vaatdiameter te reguleren. Bij venen is deze laag minder gespierd en veerkrachtig omdat de drukgolf reeds uitgewerkt is [78](#page=78).
* **Buitenlaag (tunica externa/adventitia):** Bestaat uit bindweefsel [78](#page=78).
#### 3.1.2 Verschillen tussen arteriën en venen
| Kenmerk | Arteriën (Slagaders) | Venen (Aderen) |
| :---------------- | :------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------- |
| Wanddikte | Dikker, meer gespierd en veerkrachtig | Dunner, minder gespierd en veerkrachtig |
| Lumen | Smaller, meer circulair | Breder, meer ingedeukt |
| Kleppen | Afwezig (behalve bij de uitgang van het hart) | Aanwezig, vooral in ledematen, om terugstroming te voorkomen |
| Bloeddruk | Hoog, met pieken en dalen | Bijna nul |
| Bloedvolume | Ongeveer 10% van het totale bloedvolume (drukreservoir) | Ongeveer 70% van het totale bloedvolume (volumereservoir) |
| Bloedtoevoer | Vanuit het hart, zuurstofrijk (behalve a. pulmonalis) | Naar het hart toe, zuurstofarm (behalve vv. pulmonales) |
| Bloedstroom | Sneller, pulseert | Langzamer, continue stroom |
#### 3.1.3 Microcirculatie
De microcirculatie omvat de haarvaten, arteriolen en venulen. Haarvaten zijn extreem dun, slechts één cellaag dik. Dit zorgt voor een groot totaal oppervlak voor efficiënte uitwisseling van stoffen (zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen, afvalstoffen) tussen bloed en weefselcellen. De stroomsnelheid van het bloed in haarvaten is traag. In sommige organen zoals de hersenen zijn er geen poriën in de haarvatwand .
### 3.2 Arterieel systeem (slagaders)
Arteriën transporteren bloed onder hoge druk van het hart af. Ze zijn gespierd en veerkrachtig om de pulserende bloedstroom op te vangen [64](#page=64) [78](#page=78).
#### 3.2.1 Typen arteriën
Er worden drie hoofdtypen arteriën onderscheiden, gebaseerd op hun grootte en wandstructuur [79](#page=79):
* **Elastische arteriën:** Dit zijn de grootste arteriën, zoals de aorta en de arteria pulmonalis. Hun wand bevat veel elastische vezels, waardoor ze kunnen uitzetten wanneer het hart bloed pompt en weer kunnen terugveren, wat helpt om de bloeddruk constant te houden en de bloedstroom te sturen. Ze dienen primair voor transport [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Musculeuze arteriën:** Dit zijn de middelgrote arteriën, zoals de meeste arteriën die organen van bloed voorzien. De middenlaag is dikker en bevat meer glad spierweefsel. Dit maakt ze in staat om de vaatdiameter te vernauwen of verwijden, wat de bloedtoevoer naar specifieke regio's reguleert. Ze worden ook wel distributie-arteriën genoemd [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Arteriolen:** Dit zijn de kleinste arteriën die overgaan in de capillairen. Ze spelen een cruciale rol bij de regulatie van de bloeddruk en de bloedstroom naar de capillairen via vasoconstrictie en vasodilatatie [79](#page=79).
#### 3.2.2 Belangrijke arteriën
* **Aorta:** De grootste arterie van het lichaam, die vanuit de linker ventrikel van het hart ontspringt. De aortaboog (arcus aortae) geeft de belangrijkste arteriën naar het hoofd en de armen af. De dalende aorta (descenderende aorta) splitst zich in de thoracale aorta en de abdominale aorta. De abdominale aorta vertakt zich verder in de arteriae iliacae communes [29](#page=29) [33](#page=33) [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84) [91](#page=91).
* **Arteria Pulmonalis:** Transport van zuurstofarm bloed van de rechter ventrikel naar de longen [32](#page=32) [33](#page=33) [36](#page=36).
* **Kransslagaders (Arteriae Coronariae):** Leveren bloed aan de hartspier zelf. De linker kransslagader splitst zich in de ramus circumflexus en de ramus descendens anterior. De rechter kransslagader heeft onder andere een ramus posterior descendens [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [48](#page=48) [84](#page=84).
* **Arteriae Carotis:** De linker en rechter halsslagaders (arteria carotis communis) voorzien het hoofd en de hersenen van bloed. Elke arteria carotis communis splitst zich in de arteria carotis interna (naar de hersenen) en de arteria carotis externa (naar het aangezicht en de hoofdhuid) [40](#page=40) [81](#page=81) [87](#page=87) [88](#page=88) [91](#page=91) [92](#page=92).
* **Arteriae Subclaviae:** De linker en rechter sleutelbeenslagaders (arteria subclavia) voorzien de armen van bloed. Ze gaan over in de arteria axillaris en vervolgens in de arteria brachialis. De arteria brachialis splitst zich uiteindelijk in de arteria radialis en de arteria ulnaris [29](#page=29) [81](#page=81) [84](#page=84) [91](#page=91).
* **Circulus Arteriosus Willisi (Circulus van Willis):** Een anastomose van bloedvaten in de hersenen die zorgt voor een redundante bloedtoevoer naar de hersenen. Het verbindt de arteriae carotides internae met de arteriae vertebrales (die aftakken van de arteriae subclaviae) [100](#page=100) [92](#page=92) [96](#page=96) [99](#page=99).
* **Truncus Coeliacus:** Een korte arterie die aftakt van de abdominale aorta en bloed levert aan de lever, maag en milt [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83).
* **Arteria Mesenterica Superior en Inferior:** Leveren bloed aan het grootste deel van de darmen. De marginale arterie van Drummond verbindt de takken van deze twee arteriën langs de darmwand [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83).
* **Arteriae Renales:** De nierslagaders, die bloed naar de nieren leiden [81](#page=81) [83](#page=83).
* **Arteriae Iliacae:** De aorta abdominalis splitst zich in de linker en rechter arteria iliaca communis, die zich verder vertakken in de arteria iliaca interna (naar het bekken) en de arteria iliaca externa (naar het been) [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83).
* **Arteria Femoralis:** De arteria iliaca externa gaat over in de arteria femoralis in het dijbeen. De arteria profunda femoris is een belangrijke zijtak .
* **Arteria Poplitea:** De arteria femoralis wordt in de knieholte de arteria poplitea .
* **Arteria Tibialis Anterior/Posterior en Arteria Fibularis (Peroneal Artery):** De arteria poplitea splitst zich in de onderliggende slagaders van het onderbeen .
#### 3.2.3 Anastomosen
Anastomosen zijn verbindingen tussen bloedvaten. In het arteriële systeem kunnen arterieën via collaterale vaten of anastomosen onderling verbonden zijn. Dit kan zorgen voor een alternatieve bloedtoevoer bij verstopping. De circulus van Willis is een voorbeeld van een uitgebreid anastomotisch netwerk [99](#page=99).
### 3.3 Veneus systeem (aders)
Venen verzamelen bloed uit de haarvaten en transporteren dit terug naar het hart. De wand van venen is dunner en minder gespierd dan die van arteriën, omdat de bloeddruk veel lager is. Veel venen, vooral in de ledematen, bezitten kleppen die voorkomen dat bloed terugstroomt onder invloed van de zwaartekracht. Spierbewegingen helpen het bloed in de venen te stuwen [64](#page=64) [75](#page=75).
#### 3.3.1 Typen venen
Er worden drie hoofdtypen venen onderscheiden :
* **Venulen:** Kleine venen die bloed verzamelen uit de haarvaten .
* **Verzamelvenen:** Middelgrote venen die de venulen draineren.
* **Grote venen:** De grootste venen, zoals de vena cava superior en inferior [30](#page=30) [33](#page=33) [36](#page=36) [51](#page=51).
#### 3.3.2 Belangrijke venen
* **Vena Cava Superior en Inferior:** De twee grootste venen die zuurstofarm bloed uit het gehele lichaam verzamelen en naar de rechterboezem van het hart leiden [24](#page=24) [30](#page=30) [32](#page=32) [33](#page=33) [36](#page=36) [48](#page=48) [51](#page=51) [75](#page=75).
* **Venae Pulmonales:** Vier longaders die zuurstofrijk bloed van de longen naar de linkerboezem van het hart transporteren. Dit is een uitzondering op de regel dat venen zuurstofarm bloed transporteren [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Vena Portae (Poortader):** Een uniek veneus systeem dat bloed van de spijsverteringsorganen (zoals de darmen) rechtstreeks naar de lever transporteert, waar voedingsstoffen verwerkt worden voordat het bloed de algemene circulatie bereikt .
* **Venae Coronariae:** Aders die bloed uit de hartspier verzamelen en naar de sinus coronarius leiden, die op zijn beurt in de rechterboezem uitmondt [47](#page=47).
* **Venae Jugularis:** De halsaders die bloed uit het hoofd en de nek afvoeren. Ze worden onderscheiden in interne en externe jugulaire venen [87](#page=87).
* **Venae Subclaviae:** De sleutelbeensaders die bloed uit de armen afvoeren en samenkomen met de venae jugularis om de venae brachiocephalicae te vormen .
* **Venae Axillares:** De okseladers, die de venae brachiales en andere venen uit de bovenste ledematen verzamelen en overgaan in de venae subclaviae .
* **Venae Brachiales:** Diepe venen die het bloed uit de arm afvoeren .
* **Venae Safena Magna en Parva:** De grote en kleine safene venen zijn belangrijke oppervlakkige venen in het been. De vena saphena magna loopt langs de binnenzijde van het been .
* **Venae Iliacae:** De venen die het bloed uit het bekken en de benen verzamelen. Ze splitsen zich uit de vena cava inferior in de vena iliaca communis, die verder verdeeld wordt in de vena iliaca interna en externa .
* **Vena Femoralis:** De vena iliaca externa gaat over in de vena femoralis in het dijbeen. De vena profunda femoris is een belangrijke diepe vene die de diepe delen van het been draineren .
* **Vena Poplitea:** De vena femoralis wordt in de knieholte de vena poplitea .
* **Venae Tibiales Anterior/Posterior en Vena Fibularis (Peroneal Vein):** De vena poplitea splitst zich in de diepe venen van het onderbeen .
* **Vena Azygos en Hemiazygos:** Deze venen draineren de thoraxwand en helpen bij de afvoer van bloed naar de vena cava superior .
#### 3.3.3 Veneuze kleppen
Veneuze kleppen zijn structuren die voorkomen dat het bloed terugstroomt, met name in de ledematen tegen de zwaartekracht in. Ze bevinden zich op regelmatige intervallen in de venen .
### 3.4 Lymfestelsel (gerelateerd aan bloedvaten)
Hoewel het lymfestelsel apart wordt behandeld, heeft het nauwe banden met het vasculaire systeem. Lymfe ontstaat uit weefselvloeistof, die op zijn beurt uit bloedplasma in de capillairen wordt geperst. Lymfevaten verzamelen deze weefselvloeistof (nu lymfe genoemd) en transporteren deze terug naar de bloedbaan, waar het uiteindelijk in de venen terechtkomt, meestal via de vena subclavia. Lymfevaten hebben, net als venen, kleppen om terugstroming te voorkomen. Het lymfestelsel speelt een belangrijke rol bij de afweer .
### 3.5 Bloedvolume en drukreservoirs
Het arteriële systeem fungeert als een drukreservoir, dat ongeveer 10% van het totale bloedvolume bevat. Het veneuze systeem is een volumereservoir, dat ongeveer 70% van het bloedvolume bevat. Dit toont aan dat de venen een belangrijke rol spelen bij het reguleren van het bloedvolume dat beschikbaar is voor circulatie [65](#page=65) [66](#page=66).
---
# Hartritme en geleidingssysteem
Het elektrische geleidingssysteem van het hart is cruciaal voor het genereren en coördineren van de hartslag, waarbij de sinusknoop, AV-knoop en Purkinjevezels een sleutelrol spelen [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69).
### 4.1 De elektrische activiteit van het hart
De normale pompfunctie van het hart wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de hartfrequentie, contractiliteit, preload (volume) en afterload (druk). Een evenwicht tussen deze factoren zorgt voor een normale pompfunctie, terwijl een onevenwicht kan leiden tot hartfalen. De hartfrequentie kan worden geschat met de formule $220 - \text{leeftijd}$. Het autonome zenuwstelsel speelt hierbij een rol: de orthosympaticus stimuleert de hartfrequentie, terwijl de parasympaticus deze inhibeert [58](#page=58).
### 4.2 Het geleidingssysteem van het hart
Het geleidingssysteem van het hart is verantwoordelijk voor het genereren en geleiden van elektrische prikkels die leiden tot hartcontractie. Dit systeem bestaat uit gespecialiseerde cellen die in staat zijn om spontaan elektrische impulsen te genereren en deze door het hartweefsel te geleiden [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69).
#### 4.2.1 De sinusknoop (SA-knoop)
De sinusknoop, ook wel de sino-atriale knoop (nodus sinu-atrialis) genoemd, fungeert als de natuurlijke pacemaker van het hart. Deze bevindt zich in de rechterboezem (right atrium). De sinusknoop genereert spontaan elektrische prikkels met een frequentie die de hartslag bepaalt [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69) [73](#page=73).
#### 4.2.2 De atrioventriculaire knoop (AV-knoop)
De atrioventriculaire knoop (AV-knoop, nodus atrioventricularis) bevindt zich tussen de boezems en de kamers, in de buurt van de scheiding tussen de rechter- en linkerboezem. De AV-knoop ontvangt de elektrische prikkel van de sinusknoop en vertraagt deze geleiding kortstondig voordat deze wordt doorgegeven aan de kamers. Deze vertraging zorgt ervoor dat de boezems hun contractie kunnen voltooien voordat de kamers beginnen te samentrekken, wat essentieel is voor een efficiënte bloedstroom [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69) [73](#page=73).
#### 4.2.3 De bundel van His en de Purkinjevezels
Na de AV-knoop wordt de elektrische prikkel doorgegeven aan de bundel van His (fasciculus atrioventricularis). De bundel van His splitst zich in de linker- en rechterbundeltak (crus dextrum / sinistrum). Deze takken leiden de prikkel naar de kamers. Uiteindelijk wordt de prikkel via een uitgebreid netwerk van Purkinjevezels (Purkinje-fasern) verspreid over het myocard van de kamers. Dit zorgt voor een gecoördineerde contractie van de kamers, waardoor bloed efficiënt naar de longen en de rest van het lichaam wordt gepompt [68](#page=68) [69](#page=69) [70](#page=70) [73](#page=73).
> **Tip:** Begrijpen hoe de elektrische prikkel zich door het hart verspreidt, is essentieel voor het diagnosticeren van hartritmestoornissen. Visualiseer de route van de sinusknoop, via de AV-knoop en de bundel van His, naar de Purkinjevezels.
> **Example:** In rust pompt het hart ongeveer 50 ml bloed per hartslag. Bij jonge volwassenen wordt dit volume voor ongeveer 20% door de boezems (atria) geleverd en voor 80% door de kamers (ventrikels). Bij ouderen kan deze verhouding verschuiven [57](#page=57).
---
# Bloedcellen en hun functies
Dit deel behandelt de verschillende soorten bloedcellen: erytrocyten, leukocyten en trombocyten, inclusief hun oorsprong, samenstelling en specifieke rollen in transport, afweer en stolling.
### 5.1 Algemene samenstelling van bloed
Bloed bestaat uit ongeveer 50% bloedplasma en 50% bloedcellen. Bloedplasma zelf bestaat voor 90% uit water en 10% uit opgeloste stoffen. De bloedcellen omvatten rode bloedcellen (erytrocyten), witte bloedcellen (leukocyten) en bloedplaatjes (trombocyten) .
#### 5.1.1 Bloedplasma
Het bloedplasma bevat drie hoofdcategorieën opgeloste stoffen:
1. **Plasma-eiwitten (7%)**: Deze worden overwegend in de lever aangemaakt .
* **Albumine**: Het kleinste, maar meest voorkomende eiwit. Functies zijn transport, het handhaven van de colloïd-osmotische druk in het bloedplasma, en het dienen als eiwitreserve .
* **Globulines**:
* $\alpha$-globulines: Transport van vetten .
* $\beta$-globulines: Transport van ijzer .
* $\gamma$-globulines: Dit zijn antistoffen (immunoglobulines) die een cruciale rol spelen in het immuunsysteem. Allergeen-eiwitten kunnen zich aan antistoffen hechten, wat een allergische reactie kan veroorzaken en biochemische stoffen vrijzet .
* **Fibrinogeen**: Essentieel voor de bloedstolling .
2. **Anorganische zouten (0,9%)**: Hieronder vallen onder andere natriumchloride, kaliumchloride, calciumchloride en natriumbicarbonaat. Natrium is het meest voorkomende kation (90%), en chloor het meest voorkomende anion (70%) .
3. **Organische stoffen (2,1%)**: Dit omvat lipiden, vitaminen, aminozuren, enzymen en hormonen .
#### 5.1.2 Bloedcellen
Bloedcellen zijn de vaste elementen van het bloed en worden geproduceerd in het rode beenmerg uit hematopoëtische stamcellen. De drie hoofdtypes zijn erytrocyten, leukocyten en trombocyten .
### 5.2 Erytrocyten (rode bloedcellen)
Erytrocyten zijn de meest voorkomende bloedcellen en zijn verantwoordelijk voor het transport van zuurstof en een deel van de kooldioxide .
* **Aantal**: Vrouwen hebben 4 tot 5,5 miljoen cellen per microliter (µL) bloed, mannen 4,5 tot 6 miljoen cellen per µL .
* **Structuur**: Erytrocyten zijn kernloos en hebben een diameter van ongeveer 7,2 µm (0,007 mm) .
* **Samenstelling**: Ongeveer 96% van de erytrocyt bestaat uit hemoglobine. Hemoglobine is opgebouwd uit vier eiwitmoleculen, elk met een heemgroep die een ijzeratoom bevat. Deze ijzeratomen zijn de bindplaatsen voor zuurstof .
* **Levensduur en afbraak**: De levensduur van erytrocyten is ongeveer 120 dagen. Na deze periode worden ze afgebroken, waarbij 15% intravasculair en 85% extravasculair plaatsvindt. Bij de afbraak worden ijzer en globulines hergebruikt, en het afbraakproduct bilirubine komt vrij .
* **Functie**: Primair transport van zuurstof ($O_2$) van de longen naar de weefsels, en van kooldioxide ($CO_2$) van de weefsels naar de longen .
> **Tip**: De bloedbezinkingssnelheid (sedimentatie) is een maat voor de snelheid waarmee erytrocyten naar de bodem zakken en kan een indicator zijn van ontstekingen .
#### 5.2.1 Bloedgroepen
Bloedgroepen worden bepaald door antigenen op het oppervlak van rode bloedcellen en antilichamen in het serum. De belangrijkste systemen zijn ABO en Rhesus .
* **ABO-systeem**: Kent vier bloedgroepen: A, B, AB en O .
* Bloedgroep A: Heeft antigeen A op de rode bloedcellen en antilichaam anti-B in het serum .
* Bloedgroep B: Heeft antigeen B op de rode bloedcellen en antilichaam anti-A in het serum .
* Bloedgroep AB: Heeft zowel antigeen A als B op de rode bloedcellen en geen antilichamen in het serum .
* Bloedgroep O: Heeft geen antigenen op de rode bloedcellen en zowel antilichaam anti-A als anti-B in het serum .
* **Rhesusfactor**: Een belangrijk antigeen is het Rhesus D-antigeen. Mensen met dit antigeen zijn Rhesus-positief (Rh+), zonder dit zijn ze Rhesus-negatief (Rh-) .
> **Voorbeeld**: Bij bloedtransfusies is het cruciaal om compatibele bloedgroepen te gebruiken om agglutinatie (klontering) te voorkomen. Bloedgroep O wordt beschouwd als universele donor, omdat de rode bloedcellen geen antigenen hebben die reactie kunnen veroorzaken .
#### 5.2.2 Coombs test
De Coombs test wordt gebruikt om antistoffen aan rode bloedcellen te detecteren.
* **Directe Coombs test**: Detecteert antistoffen die al aan de rode bloedcellen van de patiënt gebonden zijn .
* **Indirecte Coombs test**: Detecteert antistoffen in het serum van de patiënt die mogelijk met de rode bloedcellen van een donor kunnen reageren .
### 5.3 Leucocyten (witte bloedcellen)
Leukocyten zijn de cellen van het immuunsysteem en zijn essentieel voor de afweer van het lichaam tegen infecties en ziekten .
* **Aantal**: Circa 4000 tot 11000 cellen per microliter (µL) bloed .
* **Structuur**: Leukocyten zijn kernhoudende cellen met een diameter van 10 tot 20 µm. Ze kunnen door de wand van haarvaten heen bewegen (diapedese) om geïnfecteerd weefsel te bereiken .
* **Functies**: Bescherming door middel van diapedese en fagocytose. Ze spelen een centrale rol in zowel de aangeboren als de adaptieve immuniteit .
#### 5.3.1 Soorten leukocyten
Er zijn verschillende typen leukocyten, elk met specifieke functies:
* **Granulocyten**: Bevatten granulen in hun cytoplasma.
* **Neutrofielen**: De meest voorkomende granulocyt. Ze hebben een segmentkern (staafkern bij jonge cellen) en fagocyteren bacteriën en schimmels .
* **Eosinofielen**: Hebben een 2-lobbige brilkern en zijn betrokken bij de afweer tegen parasieten en bij allergische reacties .
* **Basofielen**: Hebben een S-vormige kern en geven stoffen zoals histamine vrij, wat een rol speelt bij ontstekingsreacties en allergieën .
* **Monocyten**: De grootste leukocyten, met een ronde of onregelmatige kern. Ze differentiëren in de weefsels tot macrofagen, die fagocyteren en antigenen presenteren aan T-cellen .
* **Lymfocyten**: Kern speelt vrijwel de hele cel. Lymfocyten zijn cruciaal voor de adaptieve immuniteit .
* **B-lymfocyten**: Ontwikkelen zich tot plasmacellen die antistoffen produceren (humorale immuniteit) .
* **T-lymfocyten**: Spelen een rol bij cellulaire immuniteit. Er zijn verschillende subtypen, zoals T-helpercellen (CD4+) die andere immuuncellen activeren, en cytotoxische T-cellen die geïnfecteerde cellen doden. T-cellen leren virussen op te ruimen dankzij antigeen-presentatie door antigeenpresenterende cellen (APC's) .
* **NK-cellen (Natural Killer cells)**: Worden ook tot de lymfoïde cellen gerekend en zijn onderdeel van de aangeboren immuniteit .
> **Tip**: Het macrofagensysteem (ook wel reticulo-endotheliale systeem genoemd) omvat macrofagen en andere fagocyterende cellen die een belangrijke rol spelen in het immuunsysteem .
### 5.4 Trombocyten (bloedplaatjes)
Trombocyten zijn kleine, kernloze fragmenten van megakaryocyten en spelen een essentiële rol in de bloedstolling .
* **Aantal**: Tussen 150.000 en 300.000 cellen per microliter (µL) bloed .
* **Functie**: Bloedstolling (coagulatie). Bij beschadiging van een bloedvatwand worden trombocyten geactiveerd, waarna ze adhereren aan de wand en aggregeren om een prop te vormen. Dit proces is cruciaal om bloedverlies te stoppen .
#### 5.4.1 De stollingscascade
De bloedstolling is een complex proces dat wordt aangeduid als de stollingscascade. Hierbij zijn meerdere stollingsfactoren (numeriek aangeduid, zoals factor I, II, V, etc.) en calciumionen ($Ca^{2+}$) betrokken. Het eindresultaat is de vorming van fibrine uit fibrinogeen, wat een stabiel stolsel vormt .
* **Extrinsieke en intrinsieke pathway**: De cascade kan worden geactiveerd via de extrinsieke route (bijvoorbeeld door weefselfactor) of de intrinsieke route (bijvoorbeeld door contact met negatief geladen oppervlakken). Beide routes leiden tot de activatie van factor X, wat de omzetting van protrombine naar trombine katalyseert. Trombine zet vervolgens fibrinogeen om in fibrine .
* **Fibrinolyse**: Het lichaam heeft ook een endogeen fibrinolytisch systeem om stolsels gecontroleerd af te breken. Plasminogeen wordt geactiveerd tot plasmine, dat fibrine afbreekt tot fibrineafbraakproducten .
> **Tip**: Antistollingsmedicatie zoals heparine of vitamine K-antagonisten (Vit K antagonist) beïnvloedt de stollingscascade om trombose te voorkomen. DOAC's (Directe Orale Anticoagulantia, voorheen NOAC's) zijn een modernere klasse van antistollingsmiddelen .
### 5.5 Functies van bloedcellen in het kort
Samenvattend hebben de bloedcellen de volgende hoofdfuncties :
* **Erytrocyten (RBC)**: Transport van $O_2$ en $CO_2$.
* **Leukocyten (WBC)**: Afweer door middel van diapedese en fagocytose.
* **Trombocyten**: Coagulatie (bloedstolling).
De algemene functies van bloed omvatten een beschermende functie (afweer en coagulatie), transportfunctie en een regulerende functie (homeostase). Het lymfatisch systeem, met name lymfocyten, speelt ook een cruciale rol in de afweer .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Coronaire arteriën | Dit zijn de bloedvaten die het hart zelf van bloed voorzien. Ze ontspringen uit de aorta en lopen over het hartoppervlak, waarbij ze de hartspier van zuurstof en voedingsstoffen voorzien. |
| Sinusknoop | Dit is de natuurlijke pacemaker van het hart, gelegen in de rechterboezem. Het genereert elektrische impulsen die de hartslag initiëren en reguleren. |
| Atrioventriculaire knoop (AV-knoop) | Deze knoop is gelegen tussen de boezems en kamers van het hart en vertraagt de elektrische impuls van de sinusknoop voordat deze naar de kamers wordt geleid, wat zorgt voor een gecoördineerde contractie. |
| Purkinjevezels | Dit zijn gespecialiseerde vezels in de hartspierwand die de elektrische impuls snel geleiden van de bundel van His naar de hartkamers, wat zorgt voor een efficiënte contractie van de ventrikels. |
| Arterie | Een bloedvat dat bloed vanuit het hart transporteert, meestal zuurstofrijk bloed, naar de rest van het lichaam. Arteriewanden zijn gespierd en veerkrachtig om de hoge druk van de bloedstroom te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat bloed terugvoert naar het hart, meestal zuurstofarm bloed, vanuit de organen en weefsels. Venen hebben dunnere, minder gespierde wanden dan arteriën en bevatten kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillair | De kleinste bloedvaten, met een wand die slechts uit één laag cellen bestaat. Hier vindt de uitwisseling van zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen plaats tussen het bloed en de weefsels. |
| Hemoglobine | Een eiwit in rode bloedcellen dat verantwoordelijk is voor het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen. |
| Erytrocyt | Een rode bloedcel, kernloos en rijk aan hemoglobine, essentieel voor zuurstoftransport. |
| Leucocyt | Een witte bloedcel, die deel uitmaakt van het immuunsysteem en helpt bij de verdediging tegen infecties en ziekten. |
| Trombocyt | Een bloedplaatje, een klein, kernloos celachtig fragment dat betrokken is bij de bloedstolling om bloedverlies te voorkomen bij verwondingen. |
| Bloedsomloop (kleine) | De pulmonale circulatie, waarbij zuurstofarm bloed van de rechterharthelft naar de longen wordt gepompt om zuurstof op te nemen en kooldioxide af te geven, waarna het zuurstofrijke bloed terugkeert naar de linkerharthelft. |
| Bloedsomloop (grote) | De systemische circulatie, waarbij zuurstofrijk bloed van de linkerharthelft naar de rest van het lichaam wordt gepompt om zuurstof en voedingsstoffen af te geven, en zuurstofarm bloed terugkeert naar de rechterharthelft. |
| Pericardium | Het hartzakje, een dubbelwandige zak die het hart omgeeft en beschermt. Het bestaat uit een buitenste fibreuze laag en een binnenste sereuze laag. |
| Myocard | De middelste, gespierde laag van de hartwand, verantwoordelijk voor de contractie van het hart om bloed rond te pompen. |
| Endocard | De binnenste laag van de hartwand, een dun membraan dat de hartkamers en kleppen bekleedt. Het sluit direct aan op de tunica intima van de bloedvaten. |
| Hartkleppen | Structuren die de bloedstroom in één richting door het hart reguleren en terugstroming voorkomen. De belangrijkste kleppen zijn de tricuspidalisklep, mitralisklep, aortaklep en pulmonalisklep. |
| Septum | Een tussenschot dat verschillende delen van het hart scheidt, zoals het interatriale septum (tussen de boezems) en het interventriculaire septum (tussen de kamers). |
| Angina pectoris | Pijn op de borst, vaak omschreven als drukkend of beklemmend, veroorzaakt door onvoldoende bloedtoevoer naar de hartspier, meestal door vernauwde kransslagaders. |
| Myocardinfarct (hartinfarct) | Een acute medische aandoening waarbij de bloedtoevoer naar een deel van de hartspier plotseling wordt geblokkeerd, wat leidt tot schade of afsterven van het hartspierweefsel. |
| Dyspneu | Kortademigheid, een gevoel van benauwdheid of ademnood, vaak veroorzaakt door problemen met de linkerharthelft die leidt tot stuwing in de longcirculatie. |
| Oedeem | Zwelling veroorzaakt door ophoping van overtollig vocht in de weefsels van het lichaam. Bij hartfalen kan dit zich manifesteren als longoedeem, ascites of perifere oedeem. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten. Het wordt uitgedrukt in systolische (bovendruk) en diastolische (onderdruk) waarden. |
| Lymfestelsel | Een netwerk van lymfevaten, lymfeklieren en lymfeorganen dat een rol speelt bij de afweer, vochtregulatie en transport van vetten. |
| Lymfe | Weefselvocht dat door de lymfevaten wordt getransporteerd. Het bevat witte bloedcellen en afvalstoffen. |
| Lymfeknoop | Kleine, boonvormige organen verspreid langs de lymfevaten, waarin ziekteverwekkers worden gefilterd en geïnactiveerd door immuuncellen. |
| Diapedese | Het proces waarbij witte bloedcellen (vooral neutrofielen) vanuit de bloedbaan door de wand van de haarvaten naar het omliggende weefsel migreren om infecties te bestrijden. |
| Fagocytose | Het proces waarbij cellen, zoals macrofagen en neutrofielen, ziekteverwekkers, celresten of vreemde deeltjes "opeten" en afbreken. |
| Immuunsysteem | Het complexe netwerk van cellen, weefsels en organen dat het lichaam beschermt tegen ziekteverwekkers zoals bacteriën, virussen en schimmels. |
| Antigeen | Een molecuul, meestal op het oppervlak van een ziekteverwekker of vreemde cel, dat een immuunrespons kan opwekken. |
| Lymfocyt | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in het adaptieve immuunsysteem, met T-lymfocyten (celulaire immuniteit) en B-lymfocyten (humorale immuniteit via antistoffen). |
| Antistof | Een eiwit (immunglobuline) geproduceerd door B-lymfocyten dat specifiek bindt aan antigenen om ziekteverwekkers te neutraliseren of te markeren voor vernietiging. |
| Macrofaag | Een groot type witte bloedcel dat deelneemt aan fagocytose, antigeenpresentatie en de afgifte van cytokinen ter regulatie van de immuunrespons. |
| T-lymfocyt | Een type lymfocyt dat gemoduleerd wordt in de thymus en een sleutelrol speelt in de cel-gemedieerde immuniteit. |
| B-lymfocyt | Een type lymfocyt dat geproduceerd wordt in het beenmerg en verantwoordelijk is voor de humorale immuniteit door de productie van antistoffen. |
| Bloedplasma | Het vloeibare deel van het bloed, bestaande uit water, eiwitten, zouten, hormonen en voedingsstoffen. |
| Blutingscascade | Een reeks complexe chemische reacties die leidt tot de vorming van een bloedstolsel (trombus) om bloedingen te stoppen. |
| Fibrine | Een onoplosbaar eiwit dat wordt gevormd tijdens de bloedstolling uit fibrinogeen en de basis vormt van een bloedstolsel. |
| Cardiovasculaire aandoeningen | Ziekten die het hart en de bloedvaten (circulatiestelsel) aantasten. |
| Anatomie | De studie van de structuur van levende organismen en hun delen. |
| Fysiologie | De studie van de functies en mechanismen van levende organismen. |
| Aorta | De grootste slagader van het lichaam, die zuurstofrijk bloed vanuit de linkerhartkamer naar de rest van het lichaam transporteert. |
| Vena Cava Superior | De grote ader die zuurstofarm bloed van het bovenste deel van het lichaam naar de rechterboezem van het hart transporteert. |
| Vena Cava Inferior | De grote ader die zuurstofarm bloed van het onderste deel van het lichaam naar de rechterboezem van het hart transporteert. |
| A. Pulmonalis | De longslagader, die zuurstofarm bloed van de rechterhartkamer naar de longen transporteert. |
| Vv. Pulmonales | De longaders, die zuurstofrijk bloed van de longen naar de linkerboezem van het hart transporteren. |
| Vasoconstrictie | Het vernauwen van bloedvaten, wat de bloedstroom en bloeddruk kan verhogen. |
| Vasodilatatie | Het verwijden van bloedvaten, wat de bloedstroom en bloeddruk kan verlagen. |
| Frank-Starling mechanisme | Een principe dat stelt dat het hartvolume, en daarmee de kracht van de contractie, toeneemt naarmate het hart wordt opgerekt door een groter volume bloed. |
| Preload | De spanning op de hartspiervezels aan het einde van de diastole, vóór de contractie. Het is gerelateerd aan het volume bloed dat de kamers vult. |
| Afterload | De weerstand waartegen de hartkamers moeten pompen om het bloed uit te stoten. Dit omvat de arteriële bloeddruk en de weerstand in de bloedvaten. |
| Orthosympaticus | Een deel van het autonome zenuwstelsel dat de "vecht-of-vlucht"-respons reguleert, onder andere door het verhogen van de hartslag en bloeddruk. |
| Parasympaticus | Een deel van het autonome zenuwstelsel dat de "rust-en-verterings"-respons reguleert, onder andere door het verlagen van de hartslag en bloeddruk. |
| Bloedplasma | Het vloeibare bestanddeel van het bloed waarin bloedcellen zweven. Het bestaat voor ongeveer 90% uit water en bevat opgeloste stoffen zoals eiwitten, zouten, hormonen en voedingsstoffen. |
| Interstitiële ruimte | De ruimte tussen de bloedvaten en de lichaamscellen, gevuld met weefselvocht. |
| Intracellulaire ruimte | De ruimte binnen de cellen van het lichaam. |
| Waterhuishouding | Het reguleren van de hoeveelheid water in het lichaam, essentieel voor cel- en orgaanfuncties. |
| Bloedserum | Bloedplasma waaruit de stollingseiwitten (zoals fibrinogeen) zijn verwijderd. |
| Stollingsfactoren | Specifieke eiwitten in het bloed die essentieel zijn voor de bloedstolling. |
| Fibrinolytisch systeem | Een systeem in het lichaam dat bloedstolsels afbreekt om de bloedvaten open te houden. |
| Homeostase | Het vermogen van een organisme om zijn interne milieu (zoals temperatuur, pH, vochtgehalte) stabiel te houden, ondanks veranderingen in de externe omgeving. |
| Vochtregeling | Het proces van handhaven van een stabiele waterbalans in het lichaam. |
| Osmotische druk | De druk die nodig is om de diffusie van water door een semipermeabel membraan te voorkomen. In bloedplasma wordt deze voornamelijk bepaald door opgeloste zouten. |
| Colloïd-osmotische druk (Oncotische druk) | De osmotische druk die wordt uitgeoefend door eiwitten die niet vrij door de bloedvatwand kunnen passeren, zoals albumine. Deze speelt een belangrijke rol bij het vochttransport tussen bloed en weefsels. |
| Lymfatisch systeem | Een netwerk van vaten en organen die lymfe transporteren en een rol spelen bij de afweer en het vettransport. |
| Lymfevat | Een vat dat lymfe transporteert, vergelijkbaar met aderen, met kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Lymfeknoop | Een orgaan in het lymfestelsel dat lymfe filtert en fungeert als een centrum voor immuunrespons. |
| Diapedese | Het proces waarbij witte bloedcellen vanuit de bloedbaan migreren naar het omliggende weefsel. |
| Fagocytose | Het "opeten" en afbreken van vreemde deeltjes, bacteriën of celresten door gespecialiseerde cellen. |
| Antigeen | Een molecuul dat een immuunrespons kan oproepen. |
| MHC-moleculen (Major Histocompatibility Complex) | Moleculen op het celoppervlak die antigenen presenteren aan T-cellen, cruciaal voor de herkenning van "zelf" versus "niet-zelf". |
| T-cel receptor (TCR) | Receptor op T-cellen die specifiek een antigeen-MHC complex herkent. |
| B-cel | Een type lymfocyt dat antistoffen produceert. |
| Plasmacel | Een geactiveerde B-cel die grote hoeveelheden antistoffen produceert. |
| Humorale immuniteit | Immuunrespons die gemedieerd wordt door antistoffen, geproduceerd door B-cellen. |
| Cellulaire immuniteit | Immuunrespons die gemedieerd wordt door T-cellen, met name cytotoxische T-cellen die geïnfecteerde cellen vernietigen. |
| Milt | Een lymfatisch orgaan dat een rol speelt bij de afweer, de filtering van bloed en de opslag van bloedcellen. |
| Thymus | Een lymfatisch orgaan waar T-lymfocyten rijpen en worden getraind. |
| Beenmerg | Het sponsachtige weefsel binnenin botten waar bloedcellen worden geproduceerd (hematopoëse). |
| Peyer-plaques | Georganiseerde lymfoïde weefsels in de wand van de dunne darm, belangrijk voor de lokale immuunrespons in het maag-darmkanaal. |
| GALT (Gut-Associated Lymphoid Tissue) | Lymfoïd weefsel geassocieerd met het maag-darmkanaal, essentieel voor de immuunafweer tegen pathogenen die via voedsel binnenkomen. |
| Cytokine | Signaalmoleculen die door immuuncellen worden afgegeven om de communicatie en respons tussen cellen te reguleren. |
| Histamine | Een stof die vrijkomt bij allergische reacties en ontstekingen, en die onder andere vaatverwijding en samentrekking van glad spierweefsel veroorzaakt. |
| Leukotrieen | Ontstekingsmediatoren die een rol spelen bij allergische reacties en astma. |
| Prostaglandine | Lipideverbindingen die een breed scala aan fysiologische functies hebben, waaronder ontstekingen, pijn en bloeddrukregulatie. |
| Bradykinine | Een peptide dat betrokken is bij inflammatie, bloeddrukregulatie en pijnperceptie. |
| PAF (Platelet-Activating Factor) | Een lipide mediator die een rol speelt bij inflammatie, allergieën en bloedstolling. |
| Fibrinogeen | Een oplosbaar eiwit in bloedplasma dat door trombine wordt omgezet in onoplosbaar fibrine, de basis van een bloedstolsel. |
| Cardiologie | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met de diagnose en behandeling van aandoeningen van het hart en de bloedvaten. |
| Ventrikel | Een van de twee onderste kamers van het hart, die het bloed naar de longen (rechterventrikel) of het lichaam (linkerventrikel) pompt. |
| Atrium (boezem) | Een van de twee bovenste kamers van het hart, die bloed van het lichaam (rechteratrium) of de longen (linkeratrium) ontvangt en naar de ventrikels pompt. |
| Bloedvat | Een kanaal dat bloed transporteert door het lichaam, inclusief arteriën, venen en capillairen. |
| Hartritme | Het patroon en de snelheid van de hartslag. |
| Bloeddrukmeting | De procedure om de druk van het bloed tegen de vaatwanden te meten, met name de systolische en diastolische druk. |
| Centraal veneuze druk (CVD) | De druk van het bloed in de grote aderen die naar het hart leiden, een indicator van het circulerende bloedvolume en de hartfunctie. |
| Enkel-arm-index (EAI) | Een test die de bloeddruk in de enkels vergelijkt met de bloeddruk in de armen, gebruikt om perifere arteriële aandoeningen te beoordelen. |
| Laboratoriumonderzoek | Analyse van bloed- of andere lichaamsvloeistoffen om te helpen bij de diagnose en monitoring van ziekten. |
| Hartspierenzymen (bv. Troponine, CK-MB) | Enzymen die vrijkomen in het bloed wanneer de hartspier beschadigd raakt, zoals bij een hartinfarct. |
| Elektrocardiogram (ECG) | Een registratie van de elektrische activiteit van het hart, gebruikt om hartritmestoornissen, ischemie en infarcten te diagnosticeren. |
| Echocardiografie (TTE, TEE) | Een echografisch onderzoek van het hart, dat de structuur, functie en bloedstroom visualiseert. |
| Computertomografie (CT) | Een beeldvormende techniek die dwarsdoorsneden van het lichaam produceert met behulp van röntgenstralen. |
| Angiografie | Een beeldvormende techniek die bloedvaten visualiseert met behulp van contrastvloeistof en röntgenstralen. |
| MRI (Magnetic Resonance Imaging) | Een beeldvormende techniek die sterke magnetische velden en radiogolven gebruikt om gedetailleerde beelden van inwendige organen en weefsels te creëren. |
| Scintigrafie | Een nucleaire beeldvormingstechniek die radioactieve isotopen gebruikt om de functie van organen en weefsels te beoordelen. |
| Hartkatheterisatie | Een invasieve procedure waarbij een dunne, flexibele buis (katheter) in een bloedvat wordt ingebracht en naar het hart wordt geleid voor diagnostische en therapeutische doeleinden. |
| PTCA (Percutane Transluminale Coronaire Angioplastiek) | Een minimaal invasieve procedure om vernauwde kransslagaders te openen met behulp van een ballonkatheter. |
| PCI (Percutane Coronaire Interventie) | Een algemene term voor minimaal invasieve procedures om coronaire arteriële vernauwingen te behandelen, inclusief PTCA en plaatsing van stents. |
| Ballonangioplastiek | Een medische procedure waarbij een ballonkatheter wordt gebruikt om vernauwde of geblokkeerde bloedvaten te verwijden. |
| Stenting | Het plaatsen van een klein, expansief buisje (stent) in een vernauwd bloedvat om het open te houden. |
| CABG (Coronary Artery Bypass Grafting) | Een chirurgische ingreep waarbij een vernauwde of geblokkeerde kransslagader wordt omzeild met een graft van een ander bloedvat uit het lichaam. |
| Sternotomie | Chirurgische opening van het borstbeen, vaak gebruikt als toegangsweg voor openhartchirurgie. |
| Lymfevaten | Vaten die lymfe transporteren door het lichaam, onderdeel van het lymfestelsel. |
| Lymfocyten | Een type witte bloedcel dat een rol speelt in het immuunsysteem. |
| Antigeenpresentatie | Het proces waarbij immuuncellen (zoals macrofagen en dendritische cellen) antigenen presenteren aan T-cellen om een immuunrespons te activeren. |
| Dendritische cel | Een immuuncel die een belangrijke rol speelt bij de antigeenpresentatie aan T-cellen. |
| Mucus | Slijm, geproduceerd door slijmvliezen, dat helpt bij de bescherming en het transport van deeltjes in het ademhalingskanaal en het spijsverteringskanaal. |
| IgA (Immunoglobuline A) | Een type antistof dat een belangrijke rol speelt bij de bescherming van slijmvliezen. |
| T-cel | Een type lymfocyt dat onder andere helpt bij de afweer tegen virussen en geïnfecteerde cellen. |
| B-cel | Een type lymfocyt dat antistoffen produceert. |
| Peyer-plaques | Lymfoïde structuren in de dunne darm die een rol spelen bij de lokale immuunafweer. |
| Thymus | Lymfatisch orgaan waar T-lymfocyten rijpen. |
| Bursa equivalent | Verwijst naar structuren in zoogdieren die vergelijkbaar zijn met de Bursa van Fabricius bij vogels, waar B-lymfocyten rijpen. |
| HLA (Human Leukocyte Antigen) | Een groep genen die coderen voor eiwitten op celoppervlakken die betrokken zijn bij immuunrespons en weefselcompatibiliteit. |
| Vena porta | Een grote ader die bloed van de spijsverteringsorganen naar de lever transporteert. |
| Lever | Een groot orgaan dat een verscheidenheid aan functies uitvoert, waaronder stofwisseling, ontgifting en productie van gal en eiwitten. |
| Milt | Een lymfatisch orgaan dat bloed filtert en een rol speelt in het immuunsysteem. |
| Longen | Organen die betrokken zijn bij de ademhaling en de uitwisseling van zuurstof en kooldioxide. |
| Hart | Het pompende orgaan van het cardiovasculaire systeem, verantwoordelijk voor de circulatie van bloed door het lichaam. |
| Nieren | Organen die afvalstoffen uit het bloed filteren en urine produceren, essentieel voor vocht- en zoutbalans. |
| Huid | Het buitenste beschermende laag van het lichaam. |
| Skeletspieren | Spieren die verbonden zijn aan botten en zorgen voor beweging. |
| GI-stelsel (Gastro-intestinaal stelsel) | Het spijsverteringskanaal, van mond tot anus. |
| Bloedbezinkingssnelheid (SEDIMENTATIE) | Een bloedtest die de snelheid meet waarmee rode bloedcellen naar de bodem van een buis zakken, wat kan wijzen op ontsteking of infectie. |
| Bloedgroepen | Classificaties van bloed gebaseerd op de aanwezigheid van specifieke antigenen op rode bloedcellen (bv. ABO-systeem, Rh-factor). |
| Rhesusfactor (Rh) | Een antigeen op rode bloedcellen dat, indien afwezig, kan leiden tot immuunreacties, met name tijdens zwangerschap. |
| Antilichamen (Antistoffen) | Eiwitten die door het immuunsysteem worden geproduceerd om specifieke antigenen te neutraliseren. |
| Coombs test | Een bloedtest die wordt gebruikt om antilichamen te detecteren die aan rode bloedcellen zijn gebonden. |
| Irreguliere antistoffen | Antistoffen die niet behoren tot de standaard ABO- of Rh-bloedgroepsystemen en die een immuunreactie kunnen veroorzaken. |
| Anti-D-gammaglobuline | Een medicijn dat wordt toegediend aan rhesus-negatieve zwangere vrouwen om de productie van anti-D-antilichamen te voorkomen. |
| Leucocyten | Witte bloedcellen, essentieel voor de immuunafweer. |
| Thrombocyten | Bloedplaatjes, essentieel voor de bloedstolling. |
| Erythrocyten | Rode bloedcellen, essentieel voor zuurstoftransport. |
| Hematopoëse | Het proces van vorming van bloedcellen uit stamcellen. |
| Klier | Een orgaan dat stoffen produceert en afscheidt, zoals hormonen of enzymen. |
| Lymfatische organen | Organen die deel uitmaken van het lymfestelsel, zoals lymfeknopen, milt en thymus. |
| Coronaire calcium scan | Een CT-scan die de hoeveelheid calcium in de kransslagaders meet, als indicatie van atherosclerose. |
| Angiocardiografie | Een type angiografie dat gericht is op het visualiseren van de hartkamers en kleppen. |
| CT-angiografie | Een CT-scan die bloedvaten visualiseert met behulp van contrastvloeistof. |
| Cardiale MRI | Een MRI-scan van het hart, die gedetailleerde beelden van de structuur en functie oplevert. |
| Stressonderzoek (hart) | Een test waarbij het hart wordt belast met medicatie (bv. adenosine, dobutamine) om de reactie van de bloedtoevoer te beoordelen, vaak met behulp van beeldvorming zoals scintigrafie. |
| Isotopenonderzoek (Scintigrafie) | Beeldvormende techniek die radioactieve tracers gebruikt om de bloedtoevoer en functie van het hart te beoordelen. |
| Coronarografie | Een angiografische procedure die de kransslagaders visualiseert. |
| Hartcatheterisatie | Procedure waarbij een katheter in het hart wordt ingebracht voor diagnostische of therapeutische doeleinden. |
| PTCA (Percutane Transluminale Coronaire Angioplastiek) | Een procedure om vernauwde kransslagaders te openen met een ballon. |
| PCI (Percutane Coronaire Interventie) | Een algemene term voor minimaal invasieve hartinterventies. |
| Ballonangioplastiek | Procedure om vernauwde bloedvaten te verwijden met een ballon. |
| Stenting | Het plaatsen van een stent om een bloedvat open te houden. |
| CABG (Coronary Artery Bypass Grafting) | Een operatie om vernauwde kransslagaders te omzeilen. |
| Sternotomie | Chirurgie waarbij het borstbeen wordt geopend. |
| Arterie | Slagader, bloedvat dat bloed van het hart afvoert. |
| Vene | Ader, bloedvat dat bloed naar het hart toevoert. |
| Capillair | Haarvat, het kleinste type bloedvat waar uitwisseling van stoffen plaatsvindt. |
| Bloedplasma | Vloeibaar deel van het bloed. |
| Weefselvocht | Vocht dat de lichaamscellen omgeeft en waaruit cellen voedingsstoffen opnemen en afvalstoffen afgeven. |
| Lymfevat | Vat dat lymfe transporteert. |
| Lymfeknoop | Lymfatisch orgaan dat infecties filtert. |
| Bloeddruk | Druk van het bloed op de vaatwanden. |
| Osmotische druk | Druk die het gevolg is van verschillen in concentratie van opgeloste stoffen over een membraan. |
| Colloïd-osmotische druk | Osmotische druk veroorzaakt door grote moleculen, zoals eiwitten, die niet gemakkelijk door membranen kunnen passeren. |
| Lichaamstemperatuur | De interne temperatuur van het lichaam. |
| Zuurtegraad (pH) | De mate van zuurgraad of alkaliteit van een oplossing, gemeten op een schaal van 0 tot 14. |
| Lymfatisch systeem | Het netwerk van lymfevaten en -organen dat betrokken is bij de afweer en vochtbalans. |
| Lymfocyten | Witte bloedcellen die een centrale rol spelen in het immuunsysteem. |
| Antigeen | Een stof die een immuunreactie kan uitlokken. |
| MHC | Major Histocompatibility Complex, een groep genen die betrokken zijn bij het immuunsysteem. |
| T-cel receptor | Receptor op T-cellen die specifieke antigenen herkent. |
| Fagocyt | Cel die vreemde deeltjes of pathogenen "opslokt" en afbreekt. |
| Macrofaag | Een type fagocyt met een belangrijke rol in de afweer en antigeenpresentatie. |
| Dendritische cel | Een immuuncel die antigenen presenteert aan T-cellen. |
| Plasmacel | Een B-cel die grote hoeveelheden antistoffen produceert. |
| Milt | Lymfatisch orgaan dat bloed filtert en immuunfuncties heeft. |
| Thymus | Lymfatisch orgaan waar T-lymfocyten rijpen. |
| Beenmerg | Orgaan waar bloedcellen worden geproduceerd. |
| Peyer-plaques | Lymfoïde weefsels in de dunne darm. |
| GALT | Gut-Associated Lymphoid Tissue, lymfoïd weefsel geassocieerd met het spijsverteringskanaal. |
| Cytokine | Signaalmoleculen die de communicatie tussen immuuncellen reguleren. |
| Histamine | Stof die vrijkomt bij allergische reacties en ontstekingen. |
| Leukotrieen | Ontstekingsmediatoren. |
| Prostaglandine | Lipideverbindingen met diverse fysiologische functies. |
| Bradykinine | Peptide betrokken bij inflammatie en pijn. |
| PAF (Platelet-Activating Factor) | Lipide mediator die betrokken is bij inflammatie en bloedstolling. |
| Fibrinogeen | Eiwit dat bij bloedstolling wordt omgezet in fibrine. |
| Coronaire arteriën | Bloedvaten die het hart van zuurstof voorzien. |
| Sinusknoop | Natuurlijke pacemaker van het hart. |
| AV-knoop | Vertraagt de impuls tussen boezems en kamers. |
| Purkinjevezels | Geleidingsvezels in de hartkamers. |
| Arterie | Slagader. |
| Vene | Ader. |
| Capillair | Haarvat. |
| Hemoglobine | Zuurstoftransporterend eiwit in rode bloedcellen. |
| Erytrocyt | Rode bloedcel. |
| Leucocyt | Witte bloedcel. |
| Trombocyt | Bloedplaatje. |
| Kleine bloedsomloop (Pulmonaal) | Circulatie via de longen. |
| Grote bloedsomloop (Systemisch) | Circulatie naar de rest van het lichaam. |
| Pericardium | Hartzakje. |
| Myocard | Hartspier. |
| Endocard | Binnenste laag van de hartwand. |
| Hartkleppen | Reguleren de bloedstroom door het hart. |
| Septum | Tussenschot in het hart. |
| Angina pectoris | Hartkramp. |
| Myocardinfarct | Hartaanval. |
| Dyspneu | Kortademigheid. |
| Oedeem | Zwelling door vochtophoping. |
| Bloeddruk | Druk in de bloedvaten. |
| Lymfestelsel | Systeem voor vochttransport en afweer. |
| Lymfe | Vloeistof in lymfevaten. |
| Lymfeknoop | Filterend orgaan in het lymfestelsel. |
| Diapedese | Migratie van witte bloedcellen door vaatwanden. |
| Fagocytose | Proces waarbij cellen pathogenen "opeten". |
| Immuunsysteem | Verdedigingssysteem van het lichaam. |
| Antigeen | Stof die immuunreactie opwekt. |
| MHC | Moleculen voor antigeenpresentatie. |
| T-cel receptor | Receptor op T-cellen. |
| B-cel | Produceert antistoffen. |
| Antistof | Eiwit dat antigenen bindt. |
| Plasmacel | Gedifferentieerde B-cel die antistoffen produceert. |
| Humorale immuniteit | Immuunrespons via antistoffen. |
| Cellulaire immuniteit | Immuunrespons via T-cellen. |
| Milt | Lymfatisch orgaan, betrokken bij afweer en bloedfiltering. |
| Thymus | Lymfatisch orgaan waar T-cellen rijpen. |
| Beenmerg | Plaats van bloedcelvorming. |
| Peyer-plaques | Lymfoïde weefsel in de darm. |
| GALT | Gut-Associated Lymphoid Tissue. |
| Cytokine | Signaalmolecule in immuunsysteem. |
| Histamine | Mediator bij allergie en ontsteking. |
| Leukotrieen | Mediators bij ontsteking en allergie. |
| Prostaglandine | Moleculen met diverse fysiologische rollen. |
| Bradykinine | Peptide betrokken bij inflammatie. |
| PAF (Platelet-Activating Factor) | Mediator bij inflammatie en stolling. |
| Fibrinogeen | Voorloper van fibrine bij bloedstolling. |
| Coronaire arteriën | Kransslagaders. |
| Sinusknoop | Pacemaker van het hart. |
| AV-knoop | Atrioventriculaire knoop. |
| Purkinjevezels | Geleidingsvezels in het hart. |
| Arterie | Slagader. |
| Vene | Ader. |
| Capillair | Haarvat. |
| Hemoglobine | Zuurstofbindend eiwit. |
| Erytrocyt | Rode bloedcel. |
| Leucocyt | Witte bloedcel. |
| Trombocyt | Bloedplaatje. |
| Kleine bloedsomloop (Pulmonaal) | Bloedcirculatie door de longen. |
| Grote bloedsomloop (Systemisch) | Bloedcirculatie door het lichaam. |
| Pericardium | Hartzakje. |
| Myocard | Hartspierweefsel. |
| Endocard | Binnenbekleding van het hart. |
| Hartkleppen | Structuren die bloedstroom reguleren. |
| Septum | Tussenschot in het hart. |
| Angina pectoris | Pijn op de borst door hartprobleem. |
| Myocardinfarct | Hartaanval. |
| Dyspneu | Ademnood. |
| Oedeem | Vochtophoping in weefsels. |
| Bloeddruk | Druk van het bloed in de vaten. |
| Lymfestelsel | Systeem voor lymfe-afvoer en immuunfunctie. |
| Lymfe | Vocht dat door lymfevaten wordt getransporteerd. |
| Lymfeknoop | Lymfatisch orgaan dat infecties filtert. |
| Diapedese | Migratie van witte bloedcellen door vaatwanden. |
| Fagocytose | Proces van "opeten" van deeltjes door cellen. |
| Immuunsysteem | Afweersysteem van het lichaam. |
| Antigeen | Molecuul dat immuunreactie opwekt. |
| MHC | Major Histocompatibility Complex, betrokken bij immuunherkenning. |
| T-cel receptor | Receptor op T-cellen voor antigeenherkenning. |
| B-cel | Produceert antistoffen. |
| Antistof | Eiwit dat antigenen bindt. |
| Plasmacel | Antistof-producerende cel. |
| Humorale immuniteit | Immuunrespons gemedieerd door antistoffen. |
| Cellulaire immuniteit | Immuunrespons gemedieerd door T-cellen. |
| Milt | Lymfatisch orgaan betrokken bij afweer. |
| Thymus | Orgaan waar T-cellen rijpen. |
| Beenmerg | Productieplaats van bloedcellen. |
| Peyer-plaques | Lymfoïde structuren in de darmwand. |
| GALT | Gut-Associated Lymphoid Tissue, lymfoïd weefsel in de darm. |
| Cytokine | Signaalmolecule in immuuncommunicatie. |
| Histamine | Mediator bij allergie en ontsteking. |
| Leukotrieen | Ontstekingsmediatoren. |
| Prostaglandine | Moleculen met diverse fysiologische functies. |
| Bradykinine | Peptide betrokken bij inflammatie en pijn. |
| PAF (Platelet-Activating Factor) | Mediator bij inflammatie en bloedstolling. |
| Fibrinogeen | Eiwit dat bij bloedstolling omgezet wordt in fibrine. |