Cover
Jetzt kostenlos starten Geschiedenis van het publiekrecht en de politiek samenvatting.pdf
Summary
# Inleiding tot de geschiedenis van publiekrecht en politiek
Dit hoofdstuk introduceert de cursus geschiedenis van publiekrecht en politiek, waarbij de definitie, doelstellingen en aanpak worden uiteengezet, inclusief de metajuridische benadering en de wisselwerking tussen rechtswetenschap en geschiedenis.
## 1. Definitie: “geschiedenis van het publiekrecht en de politiek”
### 1.1 Geschiedenis
De geschiedenis van het recht wordt benaderd als een achteruitkijkspiegel, waarbij de focus ligt op het verleden dat vandaag de dag nog relevant is om het heden beter te begrijpen [6](#page=6).
#### 1.1.1 De historische benadering is een metajuridische benadering
Metajuridische vakgebieden bestuderen het recht vanuit een ander wetenschappelijk perspectief. Voorbeelden hiervan zijn rechtstheologie, rechtsfilosofie (die de ideale organisatie van wetgeving, bestuur en rechtspraak beschrijft) en rechtseconomie (die juridische problemen oplost met economische modellen). De rechtsgeschiedenis is eveneens een metajuridisch vak, waarbij de rechtshistoricus het juridische paradigma als buitenstaander bestudeert. Een paradigma zijn de veronderstellingen waarop een wetenschap gebaseerd is. Het juridisch paradigma kent het principe "Nemo censetur ignorare legem" (niemand wordt geacht de wet niet te kennen). De negentiende-eeuwse Historische Rechtsschule, onder invloed van Carl Friedrich von Savigny, introduceerde een nieuw paradigma: elk recht drukt een eigen Volksgeist uit [6](#page=6).
#### 1.1.2 De wisselwerking tussen recht(swetenschap) en geschiedenis(wetenschap)
De geschiedeniswetenschap draagt bij aan de rechtswetenschap op verschillende manieren [6](#page=6):
* **Heuristiek:** Het principe "Tempus regit actum" (tijd heeft invloed op het recht) is hier relevant. De geschiedeniswetenschap levert wetsgeschiedkundige aanduidingen bij geconsolideerde wetboeken om normen correct te kunnen toepassen in de tijd [6](#page=6).
* **Interpretatie:**
* **Wetshistorische interpretatie:** Hierbij worden de voorbereidende documenten van een wet onderzocht, zoals wetsontwerpen, memories van toelichting, verslagen en amendementen, om de ratio legis (de reden van de wet) te achterhalen [6](#page=6).
* **Rechtshistorische interpretatie sensu stricto (in enge zin):** Deze interpretatie onderzoekt indirecte bronnen zoals wetgeving, rechtspraak en rechtsleer, om de bredere maatschappelijke en wetenschappelijke context te achterhalen [7](#page=7).
* **Inhoud van het recht:** De geschiedenis levert vaak argumenten ter verdediging van publiekrechtelijke standpunten, met name binnen het constitutionalisme waar "verworven" rechten een rol spelen [7](#page=7).
* **Inhoud van de feiten:** Historici kunnen ingezet worden als gerechtelijk expert om juridisch relevante feiten te bewijzen [7](#page=7).
Het recht draagt op zijn beurt bij aan de geschiedenis door het verschaffen van bronnen [7](#page=7):
* **Formele rechtsbronnen:** Wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen [7](#page=7).
* **Andere bronnen:** Contracten, testamenten, registers, etc. [7](#page=7).
#### 1.1.3 Continuïteit
Recht ontwikkelt zich voortdurend, meestal via geleidelijke evolutie met revolutionaire periodes als uitzonderingen. Bestaande normen passen zich aan maatschappelijke ontwikkelingen aan. Er zijn weinig échte breuken in de rechtsontwikkeling, wat leidt tot de notie van continuïteit, die zowel materieel als formeel kan zijn [7](#page=7).
* **Materiële continuïteit:** Een systeem blijft inhoudelijk hetzelfde over verschillende tijdperken, ondanks wijzigingen in vorm en terminologie (bv. ‘Armenzorg’ van Kerk naar staat) [7](#page=7).
* **Formele continuïteit:** Alles blijft ongewijzigd in het ‘wettelijke land’, terwijl de zaken in het ‘werkelijke land’ veranderen (bv. Schuttersgilden) [7](#page=7).
#### 1.1.4 Historische kritiek
Kritisch blijven in de rechtsgeschiedenis is essentieel, gezien het grote verschil tussen het ‘wettelijke land’ en het ‘werkelijke land’. Een voorbeeld is de doodstraf die lang in de wet bleef staan, maar de facto niet meer werd uitgevoerd. Men dient zich dus niet te beperken tot de studie van normatieve bronnen, maar zich te richten op de rechtspraktijk ('law in action') [7](#page=7).
#### 1.1.5 Historische achtergrond
Een algemene historische kennis en begrip van basisbegrippen is belangrijk voor studenten. Traditionele en politieke indelingen worden gebruikt om de tijd te structureren [8](#page=8).
* **Traditionele indeling:** Oudheid, Middeleeuwen, Vroegmoderne Tijd, Hedendaagse Tijdvak [8](#page=8).
* **Politieke indeling (a.d.h.v. machthebbers):** Romeinse periode, Merovingische periode, Karolingische periode, Tijd van de territoriale vorstendommen, Bourgondische periode, Spaanse periode, Oostenrijkse periode, Franse periode, Hollandse periode, België [8](#page=8).
* **Rechtshistorische indeling:** Gewoonterecht, Receptie (van het Romeinse recht), Nationale wetboeken (‘Les cinq codes’) [8](#page=8).
De rechtswetenschap ontstond in Bologna in de late elfde eeuw door de herontdekking van Justiniaanse codificaties. Universiteiten bestudeerden het Romeinse en canonieke recht, wat hun verspreiding over Europa bevorderde. De Universiteit van Leuven werd bereikt in 1425. De Universiteit Gent werd opgericht in 1817 onder Willem I, oorspronkelijk met Latijn als onderwijstaal, en pas in 1930 werd onderwijs in de eigen Vlaamse taal aangeboden [8](#page=8).
### 1.2 Politiek
Politiek is nauw verbonden met recht en macht. Macht wordt gedefinieerd als het vermogen om iets te realiseren tegen weerstanden in. Politieke macht wordt "gezag" wanneer deze gelegitimeerd wordt. Volgens Max Weber kan gezag op drie manieren gelegitimeerd worden: traditie (bv. monarchie), charisma (bv. Hitler) en rationeel denken (bv. gekozen leiders). Politiek kan worden omschreven als de kennis en kunst om de samenleving te organiseren, met zowel een positieve (streven naar ideale samenleving) als een negatieve bijklank (spel om machtsverwerving) [9](#page=9).
### 1.3 Publiekrecht
#### 1.3.1 Wat is publiekrecht?
Publiekrecht regelt de verticale verhoudingen tussen machthebber en machtsonderhorige en is nauw verbonden met macht [9](#page=9).
* **Publiekrecht sensu stricto (in enge zin):** Dit omvat het staatsrecht, dat de organisatie van de staat regelt, en samen met fundamentele rechten het grondwettelijke recht vormt [9](#page=9).
* **Publiekrecht sensu lato (in brede zin):** Dit omvat ook strafrecht, fiscaalrecht, administratief recht, procesrecht en volkenrecht [9](#page=9).
**Onderscheid publiekrecht en privaatrecht:**
Het onderscheid kan gemaakt worden op basis van:
* Verticale (publiekrecht) versus horizontale (privaatrecht) verhoudingen [9](#page=9).
* Verschillende wetboeken en rechtbanken [9](#page=9).
* Verschillende denkcategorieën: goede trouw (privaatrecht) versus continuïteit en openbaarheid van de openbare dienst (publiekrecht) [9](#page=9).
* Het publiekrecht viseert het algemeen nut, het privaatrecht het particulier nut [10](#page=10).
* Het machtsmonopolie (enkel de overheid mag geweld gebruiken) is typerend voor publiekrecht [10](#page=10).
**Opmerking:** De aard van de betrokken partijen is **geen** criterium voor het onderscheid [10](#page=10).
**Belang van het onderscheid:**
* **Gerechtelijke bevoegdheid:** Verschillende rechtbanken zijn bevoegd [10](#page=10).
* **Heuristiek:** Bepaalt in welk wetboek men moet zoeken [10](#page=10).
* **Terminologie:** Voorkomt verwarring door verschillende betekenissen van termen [10](#page=10).
* **Denkcategorieën:** Gebruikt verschillende conceptuele kaders [10](#page=10).
#### 1.3.2 Het ontstaan van het publiekrecht
* **Romeins recht:** Er was geen strikte indeling tussen publiek- en privaatrecht, wel tussen regelingen van publiek en privaat nut. Het 'ius publicum' had in eerste betekenis verband met het militaire regime [10](#page=10).
* **Middeleeuwen:** Isidorus van Sevilla onderscheidde ‘utilitas publica’ en ‘privata commoda’. Het Decretum Gratiani (12de eeuw) definieerde wet als opgesteld ten bate van alle burgers, wat de geboorte van de canonieke rechtswetenschap betekende [10](#page=10).
* **Vroegmoderne Tijd:** Het onderscheid werd gemaakt op basis van de formele rechtsbron ('Le droit public'). Filips Wielant wetenschappelijkt het recht, en Joost De Damhouder wordt internationaal bekend door het kopiëren van zijn werk. In de 17de eeuw verscheen het eerste boek dat enkel over publiekrecht ging (Perez), en in de 18de eeuw ontstonden de eerste leerstoelen publiekrecht [10](#page=10).
**Opmerking:** In de Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd bestond de facto geen scheiding, met een "patrimoniumgedachte" waarbij publieke macht als privaat vermogen werd beschouwd. De Blijde Inkomst beperkte deze gedachte. De scheiding kwam er mede door de herontdekking van het Romeinse recht (Corpus Iuris Civilis) en het Kerkelijke recht (Corpus Iuris Canonici) [10](#page=10) [11](#page=11) .
### 2. De doelstellingen van deze cursus
#### 2.1 Publiekrechtelijke basisbegrippen
Het is essentieel voor juristen om de strikte terminologie van het juridische discours te hanteren. De betekenis van begrippen is historisch bepaald en wordt gegeven door de wet, rechtspraak en rechtsleer [11](#page=11).
* **Staat:** Een vrij objectief begrip, etymologisch afgeleid van "status rei publicae" (toestand van de publieke zaak). In de Middeleeuwen werd het theoretisch ontwikkeld, en in de Vroegmoderne Tijd begonnen staten autonoom op te treden. Een staat bezit een min of meer vastliggend territorium, een bevolking die legitiem gezag aanvaardt, en een eigen rechtssysteem. Internationale erkenning is essentieel [11](#page=11).
* **Natie:** Een subjectief begrip, etymologisch van "nasci" (van nature), een utopie gebouwd op gezamenlijke afstamming, taal en geschiedenis [11](#page=11).
* **Volk:** Een etnologisch begrip, geen juridisch begrip [12](#page=12).
#### 2.2 Recht als instrument van de macht
Recht is het resultaat van machtsfactoren en rechtsbronnen worden gestuurd door sociale en politieke machten [12](#page=12).
* **Engels recht:** De rechtsbedeling was in handen van een oligarchie, en het Engelse recht ('common law') beschermde hun machtspositie [12](#page=12).
* **Continentaal recht:** De herontdekking van het Romeinse recht, met zijn autoritaire karakter, werd gebruikt door opkomende monarchieën [12](#page=12).
Dit instrumentele karakter van recht is sterker aanwezig in het publiekrecht vanwege de verticale verhoudingen. Hedendaagse wetten worden snel gewijzigd, aangemaakt en verworpen als instrumenten voor 'social engineering' [12](#page=12).
#### 2.3 Inzicht leidt tot relativering en kritiek
Niet enkel macht bepaalt het recht; cultuur, taal, geografie en zelfs toeval spelen een rol. Een jurist kan twee houdingen aannemen ten opzichte van de huidige toestand [12](#page=12):
* **Conservatieve houding:** De regeling is historisch gegroeid en men blijft binnen het rechtswetenschappelijke paradigma [12](#page=12).
* **Progressieve houding:** Men erkent de historische groei, maar ziet ook conflicten met sociale ontwikkelingen [12](#page=12).
#### 2.4 Mijlpalen en culturele bagage
Oude staatsrechtelijke ideeën en juridische antiquiteiten hebben grote culturele waarde (bv. Codex Hammoerabi, le Code Napoléon). Rechtsgeschiedenis en cultuurgeschiedenis raken elkaar via rechtsarcheologie, rechtsiconografie, kunst-, literatuur- en filmhistoriek [13](#page=13).
#### 2.5 Tendensen
Een historische kijk maakt het mogelijk om evoluties en tendensen waar te nemen [13](#page=13):
* **Verfijning:** Sclerose in rechtstakken [13](#page=13).
* **Specialisering:** Focus op specifieke rechtstakken [13](#page=13).
* **Verschriftelijking:** Toename van geschreven bronnen [13](#page=13).
* **Internationalisering** [13](#page=13).
Deze tendensen kunnen zich op verschillende manieren manifesteren: rechtlijnig, recurrent (thema's duiken herhaaldelijk op), of via these-antithese-synthese. De theorieën over macht zijn opklimmend (macht komt vanuit het volk) en afdalend (macht komt van het bestuur) [13](#page=13).
#### 2.6 Juridische en andere legitimaties
Max Weber identificeerde drie wijzen van gezaglegitimatie: charismatisch (leidersfiguur), traditioneel (macht van gewoonte, erfopvolging) en rationeel (wetenschappelijk paradigma, heden). Ook het recht zelf kent legitimaties: charismatisch (geopenbaard recht, bv. Codex Hammoerabi), traditioneel (gewoonterecht) en rationeel (geleerde recht) [14](#page=14).
### 3. Aanpak
#### 3.1 Afbakening van het terrein
##### 3.1.1 Chronologisch
De cursus zal chronologisch te werk gaan (*ratione temporis*) [14](#page=14).
##### 3.1.2 Geografisch
De focus ligt op Vlaanderen (*ratione loci*), met de opmerking dat het historische graafschap Vlaanderen niet overeenkomt met het huidige Vlaamse Gewest. Het graafschap bestond uit Kroon-Vlaanderen (ten westen van de Schelde, deel van Frankrijk) en Rijks-Vlaanderen (Heilig Roomse Rijk) [14](#page=14).
---
# Fundamenten van de Oudheid en de vroege Middeleeuwen
Dit deel van de cursus legt de nadruk op de oorsprong van publiekrechtelijke structuren, het belang van gewoonterecht, de evolutie van het Romeinse recht en de rol van de Kerk als verbindende factor tussen de oudheid en de middeleeuwen.
### 2.1 De bakermat aan de Middellandse Zee
West-Europa heeft aanzienlijke invloeden ondergaan van antieke culturen, met name op het gebied van monotheïstische religies uit Jeruzalem, rationaliteit uit Athene en rechtssystemen uit Rome [15](#page=15).
### 2.2 Het spontaan gegroeide recht: het gewoonterecht
Gewoonterecht is historisch gezien de belangrijkste formele rechtsbron en de primaire vorm van legitimatie van het recht. Het ontstaat spontaan door langdurige, herhaalde praktijk, waarbij men regels volgt omdat men dit altijd zo heeft gedaan. Gewoonterechtelijke regels komen het vaakst voor in de rechtspraak en kunnen als 'statisch evolutief' worden beschouwd [15](#page=15).
#### 2.2.1 Bestaansvoorwaarden: herhaling en dwang
De twee essentiële voorwaarden voor gewoonterecht zijn:
* **Herhaling (statenpraktijk):** Dit is een objectief element dat de noodzaak van herhaaldelijk gedrag inhoudt [16](#page=16).
* **Sanctie, dwang (opinio juris):** Het rechtssubject moet zich gedwongen voelen de gewoonte als een bindende regel te aanvaarden [16](#page=16).
#### 2.2.2 Kenmerken van gewoonterecht
* Het ontstaat spontaan en is daarom ongeschreven [16](#page=16).
* Het is moeilijk te bewijzen vanwege het ongeschreven karakter [16](#page=16).
* Het is vaak versnipperd door territorialiteit en personaliteit, wat kan leiden tot lokale aanpassing maar ook tot conflicten [16](#page=16).
* Het is typisch voor minder ontwikkelde maatschappijen [16](#page=16).
### 2.3 Het recht wordt een autonome wetenschap: het Romeinse recht
Het Romeinse recht heeft een fundamentele rol gespeeld in de ontwikkeling van moderne rechtssystemen, met name op het gebied van terminologie, indelingen, basisconcepten en juridische structuren. De invloed is groter op privaatrecht dan op publiekrecht. Na de ontdekking van het *Corpus Iuris Civilis* in de 11e eeuw ontstond het *ius commune*, een gemeenschappelijk rechtsdenken [16](#page=16).
#### 2.3.1 Het oud-Romeinse recht (ca. 753 v.Chr. – ca. 250 v.Chr.)
* **Geschiedenis:** Begint met de legendarische stichting van Rome in 753 v.Chr. als stadstaat met een sterke militaire organisatie. De burger (*civis*) genoot van *ius civile* rechten, en strijders hadden recht op bepaalde *libertates* (vrijheden). De *familia* omvatte mensen, goederen en gronden onder beheer van de *pater familias* [16](#page=16).
* **Instellingen:**
* **Koninkrijk (tot ca. 510 v.Chr.):** De koning had *imperium* (militaire aanvoerder) maar werd beperkt door de *libertates* (mos maiorum) van strijders. Er waren drie standen: patriciërs (grondbezitters), plebejers (vrij maar zonder rijkdom) en cliëntes (verbonden aan patriciërs) [17](#page=17).
* **Republiek (vanaf 510 v.Chr.):** De Senaat ('raad van de ouden') bestond uit hoofden van patricische families (later ook plebejers). Er waren vier volksvergaderingen: de *comitia* (centuriata, tributa, curiata) en het *concilium plebis* (enkel plebejers). Openbare functies werden vervuld door magistraten: priesters, consuls (politiek en militair), praetoren (juridisch), censoren (zeden en volkstelling), quaestoren (financiën), aedielen (markt) en volkstribunen (beschermen plebejers). Magistraatfuncties kenden *annualiteit* (1 jaar) en *collegialiteit* (meerdere per functie met veto-recht) om machtsmisbruik te voorkomen. Een *dictator* kon in noodsituaties worden aangesteld met bijzondere volmachten. Er was een hiërarchie tussen hogere en lagere magistraten, en magistraten konden ter verantwoording geroepen worden door de Senaat [17](#page=17).
* **Rechtsbronnen:** *Mos maiorum* (gewoonterecht), *leges regiae* of Koningswetten (verzameling rechtspraak van koningen, ca. 500 v.Chr.), Twaalftafelenwet (450 v.Chr., regelingen tussen militairen, gelijkberechting patriciërs/plebejers). De Senaat gaf advies (*senatusconsulta*), maar deze waren niet bindend. Volksvergaderingen maakten *leges* (comitia) en *plebiscieten* (volksraad). Vanaf de *Lex Hortensia* (278 v.Chr.) golden *plebiscieten* voor iedereen en werden ze ook *leges* genoemd [18](#page=18).
#### 2.3.2 Het voor-klassieke recht (ca. 250 v.Chr. – ca. 0)
* **Geschiedenis:** Uitbouw van een wereldrijk door militaire organisatie. Rome werd een wereldstad, maar er was sprake van moreel verval [18](#page=18).
* **Instellingen:** Naast de *praetor urbanus* ontstond de *praetor peregrinus* voor geschillen tussen burgers en vreemdelingen, of tussen vreemdelingen onderling. Provinciegouverneurs werden aangesteld vanwege veroveringen [18](#page=18).
* **Rechtsbronnen:** Gewoonte werd minder belangrijk; wetten en plebiscieten kregen een grotere rol. Het magistratenrecht ontwikkelde zich via het procesrecht [18](#page=18):
* **Fase 1 (*apud praetorem*):** Praetor verleent een formule (*actio*) aan de eiser [18](#page=18).
* **Fase 2:** Eiser stapt met formule naar rechter die formule toepast [18](#page=18).
De *actiones* die de praetor verleent, bekend gemaakt in zijn edict, maakten materiële rechtsvorming mogelijk [18](#page=18).
* ***Ius civile*:** Oude wetten en gewoonten [18](#page=18).
* ***Ius honorarium*:** Soepeler recht, genoemd naar de ere-functie van magistraten [18](#page=18).
* ***Ius gentium*:** Recht van de vreemdelingen, gecreëerd door de *praetor peregrinus* (niet te verwarren met volkenrecht) [18](#page=18).
De doctrine ontwikkelde zich als formele rechtsbron met *jurisprudentes* die advies gaven [19](#page=19).
#### 2.3.3 Het klassieke recht (ca. 0 – ca. 250)
* **Geschiedenis:** Burgeroorlogen leidden tot de oprichting van het keizerrijk (*principate*), met bijna alle macht in handen van de *princeps*. Republikeinse instellingen bleven formeel bestaan. De *Pax Romana* zorgde voor een hoogtepunt van macht in de provincies. De *Constitutio Antoniniana* verleende burgerrechten aan bijna alle inwoners, wat leidde tot een vervaging van het onderscheid tussen *ius civile* en *ius gentium* [19](#page=19) .
* **Instellingen:** De keizer was de nieuwe centrale instelling. De keizer had de functies van consul, censor en tribuun (niet praetor). Hij benoemde Senaatsleden en de administratie werd uitgebouwd met *praefecti* (topambtenaren) [19](#page=19).
* **Rechtsbronnen:** Gewoonterecht, wetten en plebiscieten verdwenen grotendeels. Senaatsbesluiten werden formeel bindend (*senatusconsulta*), wat in feite keizerlijke wetgeving was. Het magistratenrecht werd afgeremd door [19](#page=19):
* De overname van edicten van voorgangers en de *Edictum perpetuum* van Hadrianus, die een 'eeuwig edict' creëerde [19](#page=19).
* De nieuwe gerechtelijke procedure *cognito extraordinaria*, waarbij de keizer de bron van recht werd en zelf rechtsprak of ambtenaren dit in zijn naam deden, met recht op hoger beroep [19](#page=19).
Keizerrecht (*constitutiones*) werd de belangrijkste rechtsbron, in vier vormen: edicten (algemene regels), decreten (beslissingen concrete geschillen), rescripten (schriftelijke adviezen), en mandaten (bestuurlijke bevelen). Ook het juristenrecht bloeide, met *jurisprudentes* die door de keizerlijke administratie werden ingezet en soms het *ius respondendi* verkregen. Er ontstonden rechtsscholen en inleidende leerboeken zoals de *Institutiones* van Gaius [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.3.4 Het na-klassieke recht (ca. 250 – ca. 530)
* **Geschiedenis:** Periodes van burgeroorlogen, economische crises en Germaanse invallen leidden tot instabiliteit. Het *principate* werd het *dominaat*, waarbij de keizer *dominus* werd genoemd en de fiscus als zijn persoonlijke bezit beschouwde. Diocletianus splitste het rijk in twee delen. Het West-Romeinse Rijk viel in 476 [20](#page=20).
* **Instellingen:** Enkel verwijzing naar de keizer en zijn administratie [20](#page=20).
* **Rechtsbronnen:** Rechtsbronnen waren volledig in keizerlijke handen; gewoonterecht, oude wetten, plebiscieten en magistratenrecht verloren hun bestaansrecht. De wil van de keizer was wet, geadviseerd door het *consistorium*. De bloei van casuïstische rechtsontwikkeling was voorbij; er was sprake van vulgarisering [20](#page=20).
* **Citeerwet:** Vijf klassieke juristen werden aangewezen wiens geschriften als gezaghebbende rechtsbron mochten geciteerd worden [20](#page=20) .
* **Codex Theodosianus:** Een wetboek dat keizerlijke wetten probeerde te ordenen [20](#page=20).
#### 2.3.5 Het Justiniaanse recht
* **Geschiedenis:** De Oost-Romeinse keizer Justinianus bracht orde op juridisch, religieus (Hagia Sophia) en militair vlak (herovering van gebieden) [21](#page=21).
* **Rechtsbronnen:** De codificatie van Justinianus omvat vier belangrijke delen:
* **Codex Justinianus:** Vervangt de *Codex Theodosianus*, bundelt keizerlijke *constitutiones*, schaft oude wetten af en bevat interpolaties (schrappen/wijzigen van teksten). Een nieuwe versie verscheen vijf jaar later [21](#page=21).
* **Digesten of Pandekten:** Bevatten duizenden uittreksels van geschriften van juristen, vooral van de grote vijf uit de citeerwet [21](#page=21).
* **Institutiones of Elementa:** Een leerboek geïnspireerd op het werk van Gaius [21](#page=21).
* **Novellen:** Wetten afgekondigd na de samenstelling van de *Codex* [21](#page=21).
#### 2.3.6 Het Byzantijnse recht
Het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk bestond tot de val van Constantinopel in 1453. Het recht evolueerde er verder, maar had geen invloed op de ontwikkeling van het recht in de onze gewesten [21](#page=21).
### 2.4 De Kerk als brug tussen Oudheid en Middeleeuwen
#### 2.4.1 De Christianisering van de vierde eeuw
* **Edict van Milaan:** Introduceerde geloofsvrijheid [21](#page=21) .
* **392:** Theodosius maakte het Christendom staatsgodsdienst, wat leidde tot het verbod op alle heidense culturen [21](#page=21).
### 2.5 De Germaanse verwoesting en heropbouw
#### 2.5.1 Van Romeinen naar Germanen: een publiekrechtelijke “achteruitgang”?
Na de val van het West-Romeinse Rijk in 476 verdween de sterk uitgebouwde Romeinse administratie. Germaanse koninkrijken kenden geen hoofdplaats, vaste zetel of centraal bestuur. Belastingen innen was een praktisch probleem, waarvoor men op vrijwillige giften van *nobiles* moest rekenen [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Romeinen vs. Germanen:** Rome had één *princeps*, een uniform volk, een sterke administratie en ambtenaren ten dienste van de staat. De Germanen kenden geen enkele leider, leefden in stammen en nomadische groepen, hadden weinig onderlinge afspraken of publiekrechtelijke structuren, en geen ambtenaren [22](#page=22).
Bij de Germanen bestuurde elke stam zijn koning (*tribale vorst*) in samenspraak met vrije mannen en *nobiles*. Het Frankische rijk werd verdeeld in gouwen, met aan het hoofd een gouwgraaf, en militair daarboven de opperbevelhebber of hertog. Het grondgebied van sedentair geworden stammen werd privé-bezit van de heersende familie, wat leidde tot de *patrimoniumgedachte* [22](#page=22).
De Christelijke Kerk verloor de status van staatskerk maar behield een superieure positie als bron van kennis en inspiratie voor Germaanse koningen, wat leidde tot een samenwerking tussen Kerk en 'staat' (bv. bekering van Clovis) [22](#page=22).
#### 2.5.2 Publiekrecht bij de Franken?
Elke Germaanse stam had eigen samenlevingsregels, maar lokaal gewoonterecht bleef bestaan, vooral in het Zuiden. Dit leidde tot een tweedeling [22](#page=22):
* **Zuiden ("Pays de droit écrit"):** Sterk geromaniseerd recht. Een dualistische rechtsorde ontstond met autochtonen (*leges romanorum*) en immigranten (*leges barbarorum*). Clovis nam het *Breviarium Alarici* (verzameling Romeinse wetten) aan voor dit deel [23](#page=23).
* **Noorden ("Pays de droit coutumier"):** Romeins recht was minder invloedrijk. In het Merovingische rijk leefden Salische Franken en andere volken met eigen recht naast elkaar. Er heerste juridisch pluralisme, waarbij het eigen recht van ieder individu persoonlijk werd toegepast [23](#page=23).
##### 2.5.2.1 De Lex Salica
De *Lex Salica* bevat geen grondwettelijk of fiscaal recht (muntslag was privaat, *fiscus* verwees naar koninklijk domein). Het bevat wel strafrecht, met pecuniaire vergoedingen (*boetes*) [23](#page=23):
* **Faidus:** Schadevergoeding aan het slachtoffer, vervangt bloedwraak [23](#page=23).
* **Fredus:** Vergoeding aan de overheid (koning) voor verstoring van de openbare orde [23](#page=23).
Er was geen sprake van publieke vervolging en het geweldsmonopolie lag niet bij de overheid. De rechterlijke macht bestond uit niet-professionele notabelen aangeduid door de *mallus* (vergadering van vrije mannen). Het individu stond ondergeschikt aan de clan [23](#page=23).
##### 2.5.2.2 De Frankische staatsorganisatie
De uitvoerende macht lag bij de vorst. Merovingische vorsten werden eerst verkozen uit militaire leiders, later via traditionele en charismatische legitimatie. Hun machtsinstrument was het *bannum*. Een formele wetgevende macht ontbrak; de vorst kon bestaand recht wijzigen met toestemming (*consensus populi*). Beslissingen die het hele rijk aangingen, werden besproken in de jaarlijkse meivelden. Recht was wezenlijk gewoonterecht [23](#page=23).
#### 2.5.3 De Karolingische renaissance
* **Politieke overgang:** Hofmeier Pepijn de Korte greep in 751 de macht, waarna de Karolingers, ook wel Pippiniden genoemd, aan de macht kwamen. Pepijn de Korte was hoofd van de huishouding en onderkoning. Karel de Grote werd in 768 koning en in 800 keizer, onderwierp de Saksen en vormde een personele unie met de Langobarden [24](#page=24).
* **Algemene culturele renaissance:** Karel de Grote zorgde voor een opleving in kunsten, onderwijs en wetenschappen, met verfijning van het schrift door de Karolingische minuskel en de productie van miniaturen. Hij droeg via de *Admonitio generalis* kloosters op scholen in te richten [24](#page=24).
* **Juridische renaissance:** Het idee van het keizerschap (*imperium*) speelde een grote rol, evenals het feodalisme [24](#page=24).
* **Alliantie van kerk en staat:** Clerici werden ingezet in de rijksadministratie, bisschoppen als *missi dominici*. Er was een sterke band tussen Kerk en staat, waarbij kerkelijke tienden als belastingen fungeerden. De Kerk verzorgde de zalving van de koning en speelde een belangrijke rol in het onderwijs [24](#page=24).
* **De Karolingische mythe:** Het geslacht werd afgeschilderd als helden en founding fathers [24](#page=24).
#### 2.5.4 Het Karolingische recht
De Karolingers streefden naar één Christelijke gemeenschap in plaats van stammen. Het traditionele gewoonterecht bleef grotendeels bestaan, maar werd op veel punten aangevuld en bijgestuurd door *costumen* [24](#page=24).
---
# De Middeleeuwen: verbrokkeling van recht en macht, en feodaliteit
Dit onderwerp behandelt de periode van de vroege en volle Middeleeuwen, waarin de politieke en juridische structuren transformeerde door de Germaanse invallen, de opkomst van het feodale stelsel, en de daaruit voortvloeiende verbrokkeling van macht en recht.
### 3.1 De Germaanse verwoesting en heropbouw
#### 3.1.1 Van Romeinen naar Germanen: een publiekrechtelijke “achteruitgang”?
Na de val van het West-Romeinse Rijk in 467 verdween de sterk uitgebouwde Romeinse administratie met zijn centraal bestuur en ambtenaren ten dienste van de staat. De Germaanse stammen kenden geen vaste zetel of centraal bestuur, en hun koningen regeerden in samenspraak met vrije mannen en nobiles. Het grondgebied van sedentair geworden stammen werd privé-bezit van de heersende familie, wat leidde tot de **patrimoniumgedachte**. De Christelijke Kerk nam een superieure positie in en werd een belangrijke bron van kennis, wat leidde tot een samenwerking tussen Kerk en "staat", geïllustreerd door de bekering van Clovis [22](#page=22).
#### 3.1.2 Publiekrecht bij de Franken?
De Germaanse stammen hadden hun eigen samenlevingsregels, maar het lokale gewoonterecht verdween niet, vooral in het Zuiden. Dit resulteerde in een tweedeling [22](#page=22):
* **Zuiden: “Pays de droit écrit”**
* Sterk geromaniseerd recht [23](#page=23).
* Dualistische rechtsorde met autochtonen (leges romanorum) en immigranten (leges barbarorum) [23](#page=23).
* Clovis nam het Breviarium Alarici aan, een verzameling Romeinse wetten [23](#page=23).
* **Noorden: “Pays de droit coutumier”**
* Minder invloed van Romeins recht [23](#page=23).
* Juridisch pluralisme: elk individu had zijn eigen recht (personele toepassing) [23](#page=23).
* De **Lex Salica** is een optekening van het Salische gewoonterecht [23](#page=23).
* Bevatte geen grondwettelijk of fiscaal recht (muntslag was privaat) [23](#page=23).
* Bevatte strafrecht met pecuniaire vergoedingen:
* **Faidus**: schadevergoeding aan het slachtoffer [23](#page=23).
* **Fredus**: vergoeding aan de overheid voor verstoring van de openbare orde [23](#page=23).
* Geen sprake van publieke vervolging en het geweldsmonopolie was niet in handen van de overheid [23](#page=23).
* De rechterlijke macht bestond uit niet-professionele notabelen aangeduid door de **mallus** (vergadering van vrije mannen) [23](#page=23).
De Frankische staatsorganisatie kende een uitvoerende macht bij de vorst, die zijn macht uitoefende via het **bannum**. Wetgeving gebeurde met instemming van de *consensus populi* en beslissingen werden besproken in de jaarlijkse meivelden. Het recht was primair gewoonterecht [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.1.3 De Karolingische renaissance
De overgang van Merovingers naar Karolingers vond plaats toen hofmeier Pepijn De Korte in 751 de macht greep. Karel de Grote werd in 768 koning en in 800 keizer, wat leidde tot een herleving op cultureel, wetenschappelijk en juridisch gebied. De Karolingische minuskel verfijnde het schrift, en de *Admonitio generalis* verplichtte kloosters tot het inrichten van scholen. Het idee van het *imperium* en feodaliteit speelde een grote rol. Er was een sterke alliantie tussen Kerk en staat, waarbij clerici werden ingezet in de rijksadministratie en bisschoppen als *missi dominici* optraden [24](#page=24).
#### 3.1.4 Het Karolingische recht
De Karolingers streefden naar één Christelijke gemeenschap in plaats van stammen. Het traditionele gewoonterecht bleef bestaan, maar werd aangevuld en bijgestuurd. Wetgeving gebeurde via **Karolingische capitularia**, bindende normen gebaseerd op de vorstelijke autoriteit. Er waren verschillende soorten capitularia [24](#page=24) [25](#page=25):
* *Capitularia ecclesiastica* (kerkelijke aangelegenheden) [25](#page=25).
* *Capitularia mundana* (wereldlijk):
* *Capitularia legibus addenda* (nationale wetten) [25](#page=25).
* *Capitularia per se scibenda* (straf-, proces- en administratiefrechtelijke bepalingen) [25](#page=25).
* *Capitularia missorium* (concrete bevelen aan de *missi dominici*) [25](#page=25).
De rechtspraak veranderde: de mallus bestond niet meer uit alle vrije mannen, maar uit 7 door de gouwgraaf of zijn *missi* aangewezen scabini. Er werden nog maar drie zittingen per jaar gehouden (*tria placita generalia*) [25](#page=25).
### 3.2 Het leenstelsel: oorsprong en latere evolutie
#### 3.2.1 Ontstaan, definitie en vorm
Het feodale stelsel, een sleutelconcept in de Karolingische periode, hield in dat een vrije persoon (vazal) zich ten dienste stelde van een heer voor bescherming [25](#page=25).
* **Merovingers:** De heer maakte het genot van een goed (beneficium) over aan een ander, met beperkte tegenprestatie [25](#page=25).
* **Karolingers:** Vazalliteit en beneficium smolten samen [25](#page=25).
De heer bood steun en bescherming, de vazal moest zijn heer bijstaan met raad en daad (*auxilium et consilium*) [25](#page=25).
Het **leencontract** bestond uit:
* **Persoonlijke elementen:**
* Manschap, leenhulde of *hommagium*: de leenman knielde en legde zijn handen in die van de heer [25](#page=25).
* Leeneed of *fidelitas*: wederzijdse trouw werd gezworen [25](#page=25).
* **Zakelijk element:**
* Investituur of belening: de heer droeg het leengoed over, vaak met een symbolisch voorwerp [25](#page=25).
De vazal ontving *saisine* of *were*, het **dominium utile** (gebruiksrecht), terwijl de heer het **dominium eminens** (oppermacht) behield. Vanaf de negende eeuw verscheen het begrip *feod*, dat in de tiende eeuw het *beneficium* definitief verdringde [26](#page=26).
#### 3.2.2 Het leencontract en de eruit voortvloeiende verbintenissen
* **Eenzijdige verbintenissen van de heer:**
* Juridische bescherming (rechtsbijstand) [26](#page=26).
* Onderhoud voorzien via een beneficium of leen [26](#page=26).
* **Eenzijdige verbintenissen van de leenman:**
* *Consilium*: raad geven en zetelen in het leenhof [26](#page=26).
* *Auxilium*: bijstand met daad en financiële steun in vier feodale gevallen (krijgsgevangenschap, ridderslag oudste zoon, huwelijk oudste dochter, deelname kruistocht) [26](#page=26).
* **Wederkerige verbintenissen:**
* Wederzijdse trouw [26](#page=26).
* Verplichting bepaalde handelingen te *niet* uitvoeren (bv. elkaar niet uitdagen voor een duel, niet beledigen). Schending hiervan heette **felonie** [26](#page=26).
Sanctioneringsmiddelen bij niet-naleving:
* **Gerechtelijke sanctionering** (zaak van het leenhof):
* Het **iudicium parium**-principe (oordeel door gelijken) [26](#page=26).
* De leenheer kon zijn *dominium eminens* verliezen [26](#page=26).
* De leenman kon zijn leen verliezen (leenverbeurte) [26](#page=26).
* Doodstraf wegens felonie [26](#page=26).
* **Buitengerechtelijke sanctionering**: Leenmannen konden buitensporige diensten en sommen weigeren via het **ius resistendi** (weerstandsrecht) [26](#page=26).
#### 3.2.3 De latere evoluties
Vanaf de 13e eeuw verschoof de klemtoon van persoonlijke naar zakelijke elementen. *Consilium* werd belangrijker dan *auxilium*. Beneficia werden erfelijk, de omvang van de dienst werd gekoppeld aan de grootte van het beneficium, en leenmannen konden meerdere lenen aangaan (*pluraliteit*) en hun leen verkopen. Vrouwen konden vazal worden. Tegen 1300 was de machtspositie van de heer aanzienlijk verminderd, hoewel het leenrecht bleef bestaan tot 1789/1795 [27](#page=27).
#### 3.2.4 De klassieke feodaliteit (1000-1300): feodalisatie van de grond en van de staat
Men spreekt van **feodalisatie van de grond en de staat** [27](#page=27).
* **Feodalisatie van de grond:** Door de erfelijkheid van lenen nam de voorraad aan beschikbare gronden af. Nieuwe vazallen werden verkregen via onderbelening of het gebruik van vrij-eigen goederen (allodia). De techniek van onderbelening leidde tot de **feodale piramide** [27](#page=27).
* **Feodalisatie van de staat (overheidsrechten):**
* Op hoger niveau: Erfelijk geworden ambtslenen van gouwgraven leidden tot verlies van controle voor de vorst; gouwgraven werden onbetwiste heersers in hun gebied [27](#page=27).
* Op lager niveau: Plaatselijke vazallen verwierven overheidsrechten in hun gebied [27](#page=27).
#### 3.2.5 Het graafschap Vlaanderen
Rond het jaar 1000 voerde graaf Boudewijn IV een gerechtelijke en administratieve indeling in **kasselrijen** door. Een burggraaf bewaakte de burcht in elke kasselrijhoofdplaats. Feodale zaken werden behandeld in het leenhof; voor niet-feodale justitie waren er grafelijke kasselrijschepenbanken en grafelijke leenhoven. De grafelijke *curia comitis* bestond voornamelijk uit vazallen. Vanaf de 13e eeuw transformeerde de *curia* tot een raad of *conseil* (*defeodalisatie*). **Grafelijke baljuws**, benoemd, betaald, afzetbaar en gecontroleerd door de *conseil*, verdrongen de feodale burggraaf [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 3.2.6 Het leenrecht van 1300 tot 1789/1795
Leenhoven bleven belangrijke rechtbanken die zaken aangaande lenen behandelden volgens het gewoonterechtelijk gegroeide leenhofrecht, inclusief het totstandkomen van leencontracten, leenerfrecht (mannenvoorrecht, eerstgeboorterecht), en huwelijksvermogensrecht [28](#page=28).
#### 3.2.7 Evaluatie van de feodaliteit
De feodaliteit heeft een negatieve bijklank (oubollig, billijke toestanden, ongelijke verhoudingen). Positieve aspecten omvatten de soepelheid, toepasbaarheid op privaat- en publiekrechtelijk gebied, en waardevolle elementen zoals *dominium utile/eminens*, *ius resistendi*, en *iudicium parium*. Het feodaal systeem speelde een duizenden jaren lange en belangrijke rol [28](#page=28).
### 3.3 De verbrokkeling van recht en macht
#### 3.3.1 De ondergang van het Karolingische rijk: de macht verbrokkelt
Na de dood van Lodewijk De Vrome werd het rijk bij het **Verdrag van Verdun** verdeeld onder zijn drie erfgenamen: Karel De Kale (west), Lodewijk De Duitser (oost) en Lotharius (Middenrijk). De **patrimoniumgedachte** was de oorzaak van deze machtsverbrokkeling [29](#page=29).
* **Territoriale vorstendommen:** Het westelijke deel verbrokkelde verder tot territoriale vorstendommen met eigen heersers. De administratieve uitbouw verdween, en de koning van "Frankrijk" had weinig tot geen macht. De macht verschoof van de Karolingers naar de Robertingen, en Hugo Capet zette de staatsuitbouw voort onder de Capetingers. De graven van Vlaanderen slaagden erin de macht over hun gebied te behouden, mede door externe dreigingen zoals de invallen van Hongaren, Moren en Noormannen [29](#page=29).
* **De heerlijkheden:** Binnen de regionale vorstendommen ging de verbrokkeling verder met de opkomst van **heerlijkheden**, waarbij lokale heren vanuit hun burcht bescherming boden. Lokale heren trokken gerechtelijke rechten (laag, middel, hoog) naar zich toe en legden eigen belastingen op. De basis van een heerlijkheid was een agrarisch domein of hof. Nadelen van de kleinschaligheid waren het gebrek aan controle op lokale machthebbers, machtswillekeur en aanleiding tot oorlogen. De juridische basis was de **immuniteit**, die bij de Romeinen vrijstelling van fiscale lasten inhield. In de Frankische periode kwam het verbod van *introïtus* erbij, waardoor koninklijke ambtenaren immuniteitsgebieden niet mochten betreden, en de immuniteitsheer het overheidsgezag uitoefende. Er zijn weinig geschreven bronnen over heerlijkheden uit de feodale periode; een beter overzicht ontstaat vanaf de 14e eeuw [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 3.3.2 Enkele grenzen aan de verbrokkeling
* **Territorialisering van het recht:** Naast desintegratie was er ook integratie. De etnische basis verdween, de gewoonte nam af, en het **personaliteitsprincipe maakte plaats voor het territorialiteitsprincipe**. Oorzaken waren de sedentarisering van de leefwijze en rassenvermenging [30](#page=30) [31](#page=31).
* **De godsvredes:** Vanwege de vele gewapende conflicten probeerde de Kerk oplossingen te bieden via de **godsvredebeweging** [31](#page=31).
* **Godsbestanden (*treuga dei*)**: Tijdelijke verboden om wapens op te nemen, geldend voor iedereen gedurende korte periodes (bv. bepaalde dagen of periodes van het jaar) [31](#page=31).
* **Godsvredes (*pax dei*)**: Strenger, gold voor bepaalde personen of plaatsen, maar was in tijd onbeperkt (bv. vechten op een marktplaats verboden) [31](#page=31).
De beweging ontstond eind 10e eeuw in Zuid-Frankrijk en werd vanaf de 11e eeuw overgenomen door wereldlijke vorsten, inclusief de Vlaamse godsvredes (*pax comitis*). Positieve aspecten waren de verbetering van de openbare orde, bijdragen aan oorlogsrecht, en de wereldlijke godsvredes als eerste vorm van wetgeving. Negatieve aspecten waren de beperkte reikwijdte en de moeilijkheid tot afdwinging [31](#page=31).
* **Het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie (ontstaan en latere evolutie):** In het oostelijke deel ontstond een vorm van centralisatie. De Ottonen zorgden voor een Ottoonse renaissance en verenigden stamvorstendommen tot het Duitse Rijk. De kroning van Otto I tot keizer in 962 markeerde het ontstaan van het Heilige Roomse Rijk. Oorspronkelijk waren er 7 keurvorsten (3 geestelijk, 4 wereldlijk), vastgelegd in de Gouden Bul. De Ottonen bouwden een Rijkskerk uit op feodale basis, wat leidde tot een vervlechting van Kerk en staat (*eigenkerken* en *eigenkloosters*). De Duitse keizer toonde zich superieur aan de paus, wat leidde tot de **Investituurstrijd**. Ondanks versnippering in zo'n 600 kleine staatjes, bleef er enige eenheid door keizerlijke wetgeving (bv. Carolina), centrale rechtbanken (Rijkskamergerecht, Rijkshofraad) en het parlementarisme (Rijksdag). De de facto macht van de Duitse keizer was echter beperkt vergeleken met Romeinse keizers of Karel De Grote [31](#page=31) [32](#page=32).
---
# Ontwikkeling van de soevereine nationale staat en moderne staatsconcepten
Dit deel van de cursus behandelt de overgang naar de vroegmoderne tijd, de revolutionaire omwentelingen die het Ancien Régime beëindigden, de oprichting van nieuwe staten zoals de Verenigde Staten en België, en de ontwikkelingen in de twintigste eeuw die het staatsconcept verder vormgaven [34](#page=34).
### 5.1 De Vroegmoderne Tijd: uitbouw van de staatsmacht
De vroegmoderne tijd werd gekenmerkt door de opkomst van de Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden, die geleidelijk aan steeds meer naar zelfstandigheid streefden. De uitbouw van de staatsmacht werd theoretisch onderbouwd door het absolutisme [34](#page=34).
#### 5.1.1 Theoretische en praktische onderbouwing van het absolutisme
Het absolutisme, de leer dat de vorst absolute en onbeperkte macht bezat, vond theoretische grondslagen. Dit vertaalde zich in de praktijk naar een versterking van de centrale overheid en de uitbouw van een uitgebreide bureaucratie. Het natuurrecht werd ook ingeroepen om het verplicht absolutisme te rechtvaardigen [34](#page=34).
#### 5.1.2 Evolutie van het recht in de vroegmoderne tijd
Gedurende deze periode evolueerde het recht met nadruk op wetgeving, codificatie en homologatie. Er was een trend naar verschriftelijking en een poging tot 'nationale' eenmaking van het recht. Het strafrecht was in deze periode vaak gruwelijk, wat leidde tot pleidooien voor humanisering [34](#page=34).
### 5.2 Revoluties luiden de doodsklok over het Ancien Régime
De achttiende eeuw bracht revolutionaire veranderingen die het bestaande politieke en sociale systeem, het Ancien Régime, op zijn grondvesten deden schudden [34](#page=34).
#### 5.2.1 De Verenigde Staten van Amerika: een nieuw staats- en burgerconcept
De Amerikaanse Revolutie resulteerde in de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten en legde de basis voor een nieuw staats- en burgerconcept. Cruciale documenten zoals de onafhankelijkheidsverklaring vormden de fundering [34](#page=34) [35](#page=35).
##### 5.2.1.1 Federale staat met scheiding der machten
De VS ontwikkelde zich tot een federale staat met een duidelijke scheiding der machten, geïnspireerd door eerdere denkbeelden. De staatsstructuur werd zodanig ingericht dat machtsconcentratie werd vermeden [35](#page=35).
##### 5.2.1.2 Fundamentele rechten
Naast de staatsstructuur werden ook fundamentele rechten vastgelegd in Amerikaanse verklaringen. De oorsprong van deze rechten kon worden teruggevoerd op eerdere filosofische en politieke stromingen [35](#page=35).
#### 5.2.2 De Franse Revolutie en haar invloed
De Franse Revolutie had een diepgaande impact, niet alleen op Frankrijk zelf, maar ook op de omliggende gebieden, waaronder België. De revolutionaire ideeën en veranderingen verspreidden zich en beïnvloedden de politieke landschappen [36](#page=36).
#### 5.2.3 Het einde van het Ancien Régime in de Zuidelijke Nederlanden
De revolutionaire golven, met name de Franse Revolutie, leidden uiteindelijk tot het einde van het Ancien Régime in de Zuidelijke Nederlanden [36](#page=36).
### 5.3 De negentiende eeuw: creatie van een nieuwe staat
De negentiende eeuw was een periode van staatsvorming en herstructurering, met de creatie van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het onafhankelijke België als significante gebeurtenissen [36](#page=36).
#### 5.3.1 Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Dit koninkrijk ontstond na de Napoleontische periode, maar kende een relatief korte levensduur door interne spanningen [36](#page=36).
#### 5.3.2 Het onafhankelijke België
België werd in 1830 een onafhankelijke staat, gekenmerkt door een pragmatische en conservatieve grondwet. De periode tot de Eerste Wereldoorlog zag verdere consolidatie van de Belgische staat [36](#page=36).
### 5.4 De twintigste eeuw: verfijning en mondialisering van structuren
De twintigste eeuw werd geconfronteerd met immense 'crisismomenten' zoals communisme, het Derde Rijk en de Wereldoorlogen, die het vooruitgangsoptimisme temperden. Deze periode zag echter ook een verfijning en mondialisering van structuren en mensenrechten, met de rechtsstaat als centraal ideaal [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 5.4.1 Crisismomenten en hun impact
De wereld werd geconfronteerd met ideologische conflicten en grootschalige oorlogen, die diepe sporen nalieten in de politieke en sociale structuren. België werd zelf direct getroffen door de Wereldoorlogen en het interbellum [36](#page=36).
#### 5.4.2 De rechtsstaat: ideaal en evolutie
Het ideaal van de rechtsstaat werd steeds belangrijker en leidde tot een verbreding naar internationale bekommernissen, zoals de oprichting van de Europese Unie en de Raad van Europa. Er was een streven naar de effectieve realisatie van de materiële rechtsstaat, wat zichtbaar werd in de evolutie van het kiesrecht, de erkenning van tweede- en derdegeneratievrijheden, constitutionele toetsing en de erkenning van subsidiariteit [37](#page=37).
> **Tip:** De twintigste eeuw is cruciaal voor het begrijpen van de moderne staatsconcepten, met een sterke nadruk op mensenrechten en internationale samenwerking die de soevereiniteit van nationale staten begon te beïnvloeden [37](#page=37).
#### 5.4.3 Versplintering van soevereiniteit en internationalisering
De macht begon zich te versplinteren en de soevereiniteit werd gedeeld met internationale en supranationale entiteiten. Dit proces van internationalisering en het inperken van het bestuur aan banden, ondanks de vele vorderingen, liet nog steeds ruimte voor verdere verbeteringen [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Metajuridische benadering | Een benadering die het recht bestudeert vanuit een ander wetenschappelijk perspectief, buiten het juridische paradigma zelf. |
| Paradigma | De fundamentele aannames en concepten waarop een wetenschap is gebaseerd en die de manier van denken en onderzoeken bepalen. |
| Volksgeist | Het idee dat elk recht een uitdrukking is van de unieke volksgeest of het collectieve bewustzijn van een bepaald volk of gemeenschap. |
| Heuristiek | Een methode of techniek die helpt bij het vinden en ontdekken van kennis, in de context van rechtshistorische interpretatie helpt het bij het achterhalen van de betekenis en toepassing van wetten door de tijd heen. |
| Wetshistorische interpretatie | Een interpretatiemethode waarbij de voorbereidende documenten van een wet worden onderzocht om de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever te achterhalen. |
| Ratio legis | De reden of het doel achter een wet, de logica die ten grondslag ligt aan de wetgevende beslissing. |
| Continuïteit (materieel/formeel) | Materiële continuïteit verwijst naar het behoud van inhoudelijke gelijkheid van een systeem ondanks veranderingen in vorm of termen, terwijl formele continuïteit slaat op onveranderde wettelijke structuren ondanks wijzigingen in de werkelijke praktijk. |
| Historische kritiek | Een kritische benadering van historische bronnen om onderscheid te maken tussen het 'wettelijke land' (normen) en het 'werkelijke land' (rechtspraktijk), met een focus op 'law in action'. |
| Gewoonterecht | Recht dat voortvloeit uit langdurige, herhaalde gedragingen die als bindend worden ervaren binnen een gemeenschap, gekenmerkt door herhaling en opinio juris (overtuiging dat het een rechtsregel is). |
| Opinio juris | De overtuiging van rechtssubjecten dat een bepaalde gedraging een rechtsplicht is, wat essentieel is voor de vorming van gewoonterecht. |
| Romeins recht | Het rechtssysteem van het oude Rome, dat een fundamentele invloed heeft gehad op de ontwikkeling van veel moderne rechtssystemen, met name op het gebied van privaatrecht. |
| Ius commune | Een gemeenschappelijk rechtsdenken dat ontstond in de Middeleeuwen na de herontdekking van het Romeinse recht, dat als basis diende voor de rechtspraak in grote delen van Europa. |
| Corpus Iuris Civilis | Een omvangrijke codificatie van het Romeinse recht, samengesteld in opdracht van keizer Justinianus, die een cruciale rol speelde in de receptie van het Romeinse recht. |
| Patrimoniumgedachte | De opvatting dat publieke macht en publieke middelen beschouwd worden als het privévermogen van de heerser, wat kenmerkend was voor perioden zoals de vroege Middeleeuwen. |
| Canoniek recht | Het recht van de Katholieke Kerk, dat zich ontwikkelde naast het wereldlijk recht en een aanzienlijke invloed had op juridische en maatschappelijke structuren in Europa. |
| Decretum Gratiani | Een invloedrijk werk uit de 12e eeuw dat de basis legde voor de canonieke rechtswetenschap, met definities van het concept 'wet'. |
| Feodalisme (leenstelsel) | Een sociaal-politiek systeem in de Middeleeuwen waarbij land werd toegekend in ruil voor militaire dienst en loyaliteit, gebaseerd op persoonlijke banden tussen heer en vazal. |
| Beneficium | Een schenking of gunst, oorspronkelijk een genot van een goed door een heer aan een ander, wat later de basis vormde voor het leengoed. |
| Vazal | Een persoon die zich ten dienste stelt van een heer in ruil voor bescherming en een leengoed. |
| Heer | De persoon die land uitleent aan een vazal in ruil voor diensten en loyaliteit. |
| Manschap (hommagium) | De ceremoniële daad waarbij een leenman op de knieën gaat en zijn handen in die van de heer legt, als teken van onderwerping en trouw. |
| Leeneed (fidelitas) | Een eed waarbij zowel de heer als de vazal elkaar trouw beloven, wat de wederkerige aard van de leenrelatie benadrukt. |
| Investituur (belening) | De formele handeling waarbij de leenheer het leengoed overdraagt aan de vazal, vaak gesymboliseerd door het overhandigen van een object. |
| Dominium utile | Het recht om een goed te gebruiken en ervan te genieten, toegekend aan de vazal. |
| Dominium eminens | Het hoogste recht van eigendom en controle over een goed, toebehorend aan de leenheer. |
| Consilium | De verplichting van de vazal om zijn heer te adviseren en in zijn hofhouding te zetelen. |
| Auxilium | De verplichting van de vazal om zijn heer bij te staan met daad en financiële steun. |
| Felonie | Een ernstige schending van de leenplicht door zowel de heer als de vazal, die kan leiden tot sancties. |
| Iudicium parium | Het beginsel dat een persoon berecht moet worden door zijn gelijken, een belangrijk principe binnen de feodale rechtspraak. |
| Ius resistendi | Het weerstandsrecht dat een leenman had om buitensporige eisen van zijn heer te weigeren. |
| Territorialisering van het recht | De verschuiving van het personaliteitsprincipe naar het territorialiteitsprincipe, waarbij recht van toepassing is op basis van het grondgebied in plaats van de persoonlijke afkomst. |
| Godsvredesbeweging | Een initiatief, voornamelijk vanuit de Kerk, om gewapende conflicten te beperken door middel van tijdelijke of permanente verboden op oorlogsvoering. |
| Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie | Een politieke entiteit in Centraal-Europa die bestond van 962 tot 1806, gekenmerkt door een complexe structuur van talrijke staten en een keizer aan het hoofd. |
| Investituurstrijd | Een conflict in de Middeleeuwen tussen de paus en de keizer over het recht om hoge geestelijken te benoemen. |
| Communalisme | Een politieke stroming die de nadruk legt op de autonomie en zelfbestuur van gemeenschappen, met name steden in de Late Middeleeuwen. |
| Constitutionalisme | Een politieke doctrine die de macht van de overheid beperkt door middel van een grondwet, die de rechten van burgers en de structuur van de staat regelt. |
| Parlementarisme | Een politiek systeem waarbij een gekozen parlement een belangrijke rol speelt in de wetgeving en controle op de uitvoerende macht. |
| Bureaucratisering | De groei en ontwikkeling van bureaucratische structuren en procedures binnen de overheid en andere organisaties. |
| Absolutisme | Een regeringsvorm waarbij de vorst (absoluut monarch) de hoogste, onbeperkte macht bezit en niet gebonden is aan wetten of een parlement. |
| Ancien Régime | De politieke en sociale orde in Frankrijk vóór de Franse Revolutie, gekenmerkt door monarchie, feodalisme en een standenmaatschappij. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin de overheid gebonden is aan de wet en de rechten van burgers worden beschermd door een onafhankelijke rechterlijke macht. |
| Verzuiling | Een sociaal fenomeen waarbij de samenleving wordt verdeeld in ideologisch gescheiden groepen (zuilen), zoals politieke partijen en hun organisaties. |